maandag 17 december 2018

Tijd van gaan

Hij verraste mij. Ik had er geen rekening mee gehouden dat hij uitgerekend vandaag met mij mee zou wandelen. En dat is niet zo vreemd want pas vlak voordat ik mijn petje van de kapstok griste en de voordeur achter mij dichttrok begreep ik dat ik alleen zou wandelen. Overigens bleek mijn petje overbodig doordat de beloofde regen uit bleef, maar daar stond tegenover dat Joop zich meldde, in onstoffelijke vorm, dat wel helaas. Ergens vooraan op de Hommelstraat hoorde ik zijn kenmerkende lachje en ik zag de grijns op zijn gezicht die dat lachje meestal begeleidde, ik hoefde daarvoor niet eens opzij te kijken. Zo kondigde Joop vaak een vraag aan. Zo ook vandaag, maar wat die vraag precies inhield ben ik vergeten – misschien ook omdat ik er geen antwoord op had.
Ria, de weduwe van Joop, was een bijzondere collega en is een hartelijke en lieve vriendin van Riky. Toen de liefde ons tweeënvijftig jaar geleden bond, Riky en mij bedoel ik, werd ik bijna als vanzelf binnen hun vriendschap ingekapseld en na verloop van een paar jaar, wij waren pasgetrouwd, stelde Ria ons voor aan Joop. In ons flatje, na afloop van hun bezoek, deelden we onze indrukken – zo gaat dat nu eenmaal, zelfs bij jonggehuwden. Dat ging in de trant van: “O, ik ben wel blij voor Ria hoor, maar het is wel een typische jongen!” “Ja, misschien wel,” repliceerde Riky, “maar Ria is ook een heel bijzondere vrouw!” Een kuchje naast mij brengt me weer terug naar vandaag. Jawel, Joop, jij was best een beetje eigenaardig. Je liet je niet gemakkelijk kennen en ook al konden we soms best een boom opzetten over literatuur of muziek, de interesses van jou en mij lagen nu eenmaal op verschillende vlakken.
Ondanks alle verschillen bleven we goede vrienden. Met grote regelmaat bezochten we elkaar, bewonderden we elkaars nieuwe meubelen en veranderingen in onze interieurs, waren we betrokken bij de geboorten van onze kinderen, wisselden we nieuwtjes uit, deelden elkaars zorgen over het opgroeien en de opvoeding en zo meer. Later, als wij aan onze kinderen vertelden dat we bij Ria en Joop op bezoek waren geweest, of zij bij ons, reageerden zij steevast met ‘er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan!’ Met dat zinnetje namelijk, kondigde Joop vaak aan dat hij naar huis wilde als zij bij ons op bezoek waren.
Joop, jouw leven ging bepaald niet over rozen. Je stuitte op verschillende struikelblokken die jou soms behoorlijk uit je evenwicht brachten. Een van die heftige barrières betekende zelfs, op een haar na, het einde aan onze vriendschap, maar na een wederzijdse hernieuwende bevestiging konden we weer samen door dezelfde deur. Ja Joop, we hadden geen gemakkelijke of alledaagse relatie. Maar toen ik je vertelde over die andere Joop, die een van mijn meest trouwe fans is, trad je zelfs toe tot het lezerspubliek van mijn Dekkertjes.
Joop vertelde ons persoonlijk over de prostaatkanker die niet behandelbaar bleek toen het ontdekt werd. Dat was een zware dreun. Voor hem maar niet in de laatste plaats ook voor Ria. Op afstand deelden wij in dat verdriet en in die zorg maar stonden vooral met lege handen. Af en toe leek het weer wat beter te gaan, maar week na week verloor Joop meer en meer van zijn vitaliteit en werd hij door blaas- en longontstekingen overvallen. Afgelopen zaterdag hebben we afscheid genomen, niet eens in de veronderstelling dat dit zijn laatste dag zou zijn. We troffen Joop, volledig gekluisterd in een stil delier, in zijn huiskamer-bed waarin hij de afgelopen weken verzorgd werd. 
Zaterdagavond kwam Joop’ ‘tijd van gaan’.
Tegen mijn verwachtingen in liep jij vandaag met mij mee. Joop, als er voor jou nog iets is gekomen, nu je het leven hebt verlaten, wens ik je het allerbeste. Het ga je goed, man!


vrijdag 14 december 2018

Floortje

Naast zijn wrakkige onderkomen staat Herman, met zijn rug naar mij toe. Of hij dat met reden doet weet ik niet. Ik stel mij voor dat hij mij uit zijn ooghoeken heeft zien naderen; dat hij gedacht heeft ‘daar heb je hem (die ouwe zeur) ook weer’. Misschien. In ieder geval staat hij daar werk- en roerloos van mij afgewend, alsof hij, als een klein kind dat zijn oogjes met zijn handjes bedekt, gelooft dat hij op die manier niet gezien wordt. Hoe dan ook, niemand vindt het fijn genegeerd te worden. Daarop vorm ik geen uitzondering, zodat ik mijn stem nog maar net kan beheersen voordat ik ‘kiekeboe’ had geroepen, of ‘ik zie je wel!’ Maar ik ga toch echt niet tegen een kont praten. Ook zeg ik niets over mijn afspraakje met Floortje tegen zijn onverschillige achterkant.
Het kan natuurlijk ook zijn dat Herman geïnteresseerd is in de werkzaamheden die op het terrein van de familie Engelen worden uitgevoerd, hoewel hij daar tot op vandaag nooit iets van heeft laten blijken terwijl men er al maanden bezig is. Al gedurende vele weken voelde ik de aandrang om het tweehonderd meter lange pad, dat tegenwoordig met stalen rijplaten is belegd, af te lopen dat naar het bejaarde dijkhuis De Trompet voert, teneinde bij een van de arbeiders naar de aard van hun werkzaamheden te informeren. Ik heb dat enigszins dwingende gevoel echter nooit in daden omgezet zodat ik onwetend blijf. Het heeft met de gastransportleiding te maken, zoveel is wel duidelijk. Ik heb mijn oude Zonnebloemvriend Wim, hij werkte vanaf zijn pensioengerechtigde leeftijd gedurende vijfentwintig jaar bij het fruitbedrijf van Engelen, afgelopen woensdag opnieuw (ik deed dat misschien al wel tien keer eerder) over het intensieve graafwerk en over de ontwatering verteld – nog een gelukje dat de fruitbomen die Wim nota bene eigenhandig heeft helpen poten en aansluitend jarenlang verzorgd, twee jaar geleden zijn gerooid anders zouden ze nu door ernstige verdroging in moeilijkheden zijn gekomen. Inmiddels is Wim negenennegentig jaar oud. Op mijn vraag of hij wist wat het doel van de werkzaamheden is luidde zijn antwoord ‘Ik weet het niet meer!’ Dat impliceert dat Wim het wel geweten heeft. Maar aangezien hij tegenwoordig iedere vraag met ‘ik weet het niet meer!’ beantwoordt, is het vrijwel zeker dat hij daar nooit kennis over heeft gehad, ondanks dat ik hem er meer dan tien keer over vertelde – overigens beantwoordt hij ook met enige regelmaat tientallen ongestelde vragen met ‘ik weet het niet meer!’ en slaat daarbij in machteloze frustratie een gebalde vuist op tafel of op zijn bovenbeen. Afgelopen woensdag beantwoordde hij één van mijn sporadische vragen, vragen die ik tegenwoordig zo weinig mogelijk op hem af vuur, met een heldere ontkenning. Het ging er om of hij nog een kopje koffie wilde. ‘Nee’, zei Wim, en schudde ontkennend met zijn hoofd. Bijzonder, want hij was altijd wel in voor een tweede of derde kopje koffie. 
Ook al zou Herman zich niet afgewend houden, hij zou mij geen bijzonderheden over het werk noch over de vorderingen daarvan kunnen vertellen. Van een beetje stier mag je zulke inspanningen ook niet verwachten en al helemaal niet van een Schotse Hooglander. Dus hervat ik mijn wandeling en vertel Herman niet dat ik vanmorgen met Floortje, mijn fysiotherapeute, afspraken heb gemaakt over een setje oefeningen die ik gedurende acht weken driemaal per dag ga uitvoeren en over de acht therapiesessies in de oefenzaal. Vanaf begin januari ga ik wekelijks aan het werk op de roeibank, de fiets en het cross-apparaat. Dat alles om mijn schouder en armspieren losser te maken en sterker nadat ze een flinke opdonder hebben gehad van de reuma en de pillen. Vlak voor de Waalbandijk laat een Kleine Bonte Specht horen dat hij enige lekkere hapjes verwacht te vinden. Het klinkt hoe dan ook bemoedigend.


vrijdag 7 december 2018

Vlinders

Gewapend met een petje en een ingevouwen regenscherm wandel ik mijn bijna dagelijkse vijf kilometer. Alleen. Ik en mijn petje en een paraplu zogezegd, een oranjerood exemplaar zodat ik goed opval. Het ding blijft in opgevouwen toestand. Ook tijdens die momenten dat de regen serieuze vormen aanneemt. Dat is vanwege de stevige wind. Maar gelukkig beschik ik over een alternatief: mijn petje. Klein weliswaar in vergelijking met het regenscherm maar evengoed houdt het mijn brillenglazen droog.
De asgrauwe wolkenvelden maken mijn wereld kleiner terwijl de klep van mijn pet dat effect nog versterkt. Zij laten voldoende ruimte voor zelfbespiegeling. Nou ja, ik geef toe dat dit een te groot woord is voor de kleine gedachten en herinneringen waarmee ik stoei. Het is de lagere jongensschool waarin ik de afgelopen dagen al een aantal malen vaker verbleef. Meer in het bijzonder probeer ik het klaslokaal van meester Pannemans of meester Dam tevoorschijn te toveren. We zaten er twee aan twee in schoolbankjes die toen nog voorzien waren van een pennensleuf en een inktpotje. Terwijl de meester bijvoorbeeld probeerde uit te leggen uit welke onderdelen breuken werden opgebouwd, waarbij hij op het schoolbord driftig cijfers en strepen kalkte en derhalve met zijn rug naar ons toe stond, kon ik de buitenwereld waarnemen door de ramen waaruit de gehele linkerwand bestond. Want breuken vond ik oersaai. 
[Die buitenwereld bestond bijna helemaal uit een lege speelplaats die door een laag hek was afgescheiden van de tuin van de hoofdonderwijzer, zodat er slechts enig leven ontstond als de vrouw van meester Dam een mand gevuld met schoon wasgoed naar buiten droeg, of in de achterdeur verscheen, gewapend met een schoffel of hark. En verder weg, aan de overkant van de straat, rond een oude boerderij die op een terp stond, ontstond geregeld enig vermaak door kippen die via een meterslange klauterplank het kippenhok verlieten of betraden. Zie ook Kippentrap.] 
In een van de twee klaslokalen hing een vlindertentoonstelling. Een ondiepe vitrine. Een houten omlijsting voorzien van glas waarachter tientallen vlinders waren opgeprikt. Ik had nogal te doen met deze beestjes die voor geen ander doel dan lering en vermaak een speld door hun lijf gestoken kregen. Tegelijkertijd bewonderde ik de diertjes om hun vele vormen en kleuren. Ik herinner me nog goed dat ik ze, trots als was ik de verzamelaar, aan Lida liet zien (mijn oudere zus poetste op zaterdagen de klaslokalen, gang en toiletten, een klus waar ik haar geregeld mee mocht helpen.) In die jaren nam ik zonder meer aan dat meester Dam of meester Pannemans de vlinders hoogstpersoonlijk had verzameld, hoewel ik me hen maar moeilijk in die hoedanigheid voor kon stellen: gekleed in sportieve broek en jas, lange laarzen vanwege woeste graslanden, en voorzien van een vlindernet waarmee de meester op fladderende vlinders joeg. 
Onderwijs is een aanhoudende zorg, een mooi artikel in het nieuwste jaarwerk van Stichting Historisch Spanbroek-Opmeer, waarin P.J. Koenis de waarheid achter de vlinderverzameling ontsluiert. Tenminste, dat vermoed ik. Koenis laat ons zien hoe het Katholieke Onderwijs in Spanbroek uit de startblokken kon komen. Grote stimulator was pastoor Stekelenburg. Er moesten vele barrières worden geslecht maar uiteindelijk kon in 1926 de bijzondere jongens en meisjesschool worden geopend. Belangrijkste voorwaarde was de komst van een zustercongregatie: ‘Pastoor had de Eerwaarde Zusters Ursulinen bereid gevonden om in ruil voor zijn prachtige vlindercollectie naar Spanbroek te komen’ (In hetzelfde artikel meldt de schrijver dat de ‘wel zeer oude boerderij’ op de terp had toebehoord aan ene Vok Wester.) 
Ik vind het zo jammer dat ik toenmaals niet geweten heb wie de verzamelaar van de vlinders was. Dan had ik, tijdens saaie lessen, met een blik op de vlindervitrine, een pastoor met wapperende rokken door de hei zien darren. Onhandig, een hand om zijn bonnet in evenwicht te houden, het ander driftig met het vlindernet zwaaiend.


vrijdag 30 november 2018

Puttertje

Op deze laatste novemberdag kan mijn wandeling al na zo’n twee kilometer niet meer stuk. Uit het Roodslag, een klein stukje bos van Staatsbosbeheer, dat door Vrijwillig Landschapsbeheer Beuningen wordt onderhouden, vliegt een groep van minstens vijftig vinkachtige vogeltjes. Een vogelaar zou al na een korte blik door zijn onafscheidelijke kijker hebben kunnen zien welke soort of soorten mijn pad kruisen. Voor een doorsnee wandelaar schuine streep vogelkenner als ik ligt dat ingewikkelder. Maar ik word geholpen door een straaltje zonlicht die een van de vogeltjes perfect als voor een fotoshoot uitlicht. Ook al duurt de belichting slechts een paar milliseconden, voor mijn ogen lang genoeg om een boekvink te herkennen. De zangvogeltjes verdwijnen veel te snel tegen de herfst-grijze wolkenband die boven het rivierenlandschap hangt.
Terwijl ik mijn wandeling vervolg verbaas ik mij erover dat er maar zo weinig nodig is om een mens een gevoel van geluk te bezorgen. Deze mens dan toch. Daar heb ik geen pilletje, lijntje, snuif of shot voor nodig, zelfs niet in deze voor ons moeilijke dagen. Een simpele wandeling en vergast worden op een bijzondere waarneming volstaat – nou ja, erg bijzonder was deze observatie niet eens; enkele dagen geleden werd ik ook al vergast op een vergelijkbare vlucht, die blijkbaar, kort voordat Riky en ik daar langsliepen, een rustplaats had gevonden in de kale perenbomen langs de Kloosterstraat.
Over pilletjes, lijntjes, snuifjes en het zetten van shots gesproken: ik vind het even verbazingwekkend dat mensen naar dergelijke middelen grijpen om zich beter te voelen, of om van bijvoorbeeld een feest te kunnen genieten. Als ik verslagen over bekende feesten mag geloven volstaat het gezelschap van elkaar, vrienden of familie, eventueel onder het genot van een ouderwets glas bier of wijn, allang niet meer. ‘Moreel appèl of niet, het feestpilletje is here to stay’ las ik een paar maanden geleden in een van de regionale bladen. Ondanks alle wettelijke regelingen lijkt het wel alsof die vrolijk gevormde en gekleurde pilletjes vrij verkrijgbaar zijn terwijl het afval dat na de vervaardiging overblijft in de natuur of in buitenwijken gedumpt wordt. Als dat zo is, waarom dan verbieden? De manier waarop onze overheden onder meer met ‘feestpilletjes’ omgaan voedt de criminaliteit en jaagt de samenleving slechts op kosten.
Natuurlijk zijn wetten nodig. Je mag niet door rood licht rijden, maar velen van ons doen het toch. Zij zien blijkbaar niet het gevaar maar slechts het geringe risico bekeurd te worden. Is dus het gebrek aan wetshandhaving een van de oorzaken van het toenemende aantal junks? Of, anders gesteld, zijn verboden op genotsmiddelen wel handhaafbaar? Hoeveel gezagsdragers we ook inzetten om wetsovertreders in de kraag te vatten, de jeugd koopt alcoholhoudende drankjes! Dus, als er toch geen betrouwbare dam tegen de groeiende behoefte aan verdovende middelen opgeworpen kan worden en tegen de daaraan gepaard gaande criminaliteit, is, in mijn ogen, legalisatie het enige middel. Als mens ben je in de eerste plaats zelf verantwoordelijk.
Het is duidelijk dat er tegen drugsverslaafden geen kruid is opgewassen. Zij misbruiken zelfs legale geneesmiddelen. Mijn zus – we hebben gisteren afscheid van haar genomen – heeft dankzij een middel als bijvoorbeeld Oxazepam een aantal dagen in diepe slaap doorgebracht zodat zij dit leven rustig kon verlaten. In ‘Het Puttertje’ van Donna Tart las ik dat jongeren in de Verenigde Staten ditzelfde medicijn fijnstampen en opsnuiven om zichzelf in andere sferen te brengen. Moet dit middel nu uit de apotheken worden geweerd? Ik gebruikte onlangs Oxycodon tegen ernstige zenuwpijnen. Ook deze pijnstiller wordt door junks rechtstreeks hun hersenen in gesnoven.
Volgens mij is eigen verantwoordelijkheid, en dus opvoeding en voorlichting, de enige uitweg. Als iemand zich willens en wetens wil ruineren kan niemand hem of haar tegenhouden. Kortom, laat mij maar wandelen en van vogeltjes genieten, als die op mijn pad willen komen.


vrijdag 23 november 2018

Pannetje

De zon verschijnt geregeld vanachter dunne traag zeilende wolken om mijn lijf troostrijk op te warmen terwijl ik wandel – alleen, omdat Riky met haar vrijwillige bezigheden buitenshuis doende is. Aan mijn standaard wandelroute ontmoet ik sinds jaar en dag een vriend die ik gewoonlijk in het voorbijgaan groet en eventueel informeer over kleine nieuwsfeitjes die mij bezighouden. Ik noem hem Herman, maar anderen noemen hem Bo ondanks niets aan hem recht doet aan die naam. Ook al is Herman niet knap en in hoge mate introvert, kan hij goed luisteren. Een eigenschap die ik bijzonder waardeer. 
Op andere dagen reageert mijn vriend meest stoïcijns op mijn komst, maar vandaag kijkt hij onmiddellijk op als ik vrij plotseling van achter de rij struiken langs het pad naar de volkstuintjes aan de Hommelstraat, voor zijn neus opduik. Door de warrige toef haren op zijn hoofd beziet hij mij vol mededogen, zijn ogen onpeilbaar diep als gitzwarte toermalijnen, alsof hij voorvoelt dat ik vandaag geen goed nieuws breng. Helaas heeft hij gelijk. Langs andere wegen weet hij al dat Tiny gestorven is. Terwijl ik langsloop wil hij weten hoe oud zij was en of zij mijn enige zusje was. Juist van Herman valt mij dat tegen zodat ik, voordat hij zijn vraag daadwerkelijk stelt, een beetje kribbig antwoord dat zij nog maar vijfenzeventig jaar oud was en ik nu nog slechts acht zussen heb. Hij wil dat helemaal niet weten. Ter verdediging leg ik hem uit hoe een oppervlakkige kennis van mijn moeder vlak na de begrafenis van mijn broertje Nico – jongstleden mei achtendertig jaar geleden – goed bedoelend, wellicht, opmerkte “Ach Gré, je hebt gelukkig nog vijftien kinderen in leven!” alsof zij één kind wel missen kon. Met andere woorden, Herman, het is Tiny die ik missen zal.
Sorry Herman! Tiny was nummer zeven in de rij van zestien, ik de tiende. Deze zus was vier jaar en elf dagen ouder dan ik. De laatste jaren, na het overlijden van Hans, haar echtgenoot (zie ook Afscheidsrondje) hebben we haar wat vaker bezocht, ook vanwege haar ziekte (borstkanker), en hadden we frequenter telefonisch contact. Dat ging allemaal net iets gemakkelijker dan toen we nog druk waren met onze gezinnen. Van onze kindertijd herinner ik me dat onze Tiny een paar jaar, toen zij op haar beurt het oudste nog schoolgaande kind was, dagelijks met mij en de rest van haar jongere zussen en broers opliep naar kerk en school. Het was een afstand van iets meer dan anderhalve kilometer maar in mijn ogen van toen minstens driedubbel zo lang. Onderweg verzon onze grote zus steeds weer nieuwe spelletjes opdat wij maar door bleven lopen. En ik zie haar kaatsenballen en touwtjespringen op het bleekveld onder de dubbele elektriciteitsmast. Alsof het gisteren gebeurde, weet ik nog dat zij het soms voor mij op nam. Zoals die keer toen er een nieuwe gezinsfoto moest worden gemaakt. Ik was vier, misschien nog drie, en onafscheidelijk met een speelgoedpannetje. De ganse dag liep ik met dat ding, zo is mij verteld. Ik werd opgepakt, op de naaimachinetafel gezet en het pannetje werd zondermeer uit mijn handen gerukt. Ontroostbaar was ik. Zo kon ik niet op de foto. Zo kon niemand op de foto. Zo jong Tiny nog was, liet zij toen al zien dat zij bijzonder goed met kinderen overweg kon. “Geef hem toch zijn pannetje” zou zij toen hebben gezegd. Hoe ook, ‘mijn pannetje’ werd samen met het gezin vereeuwigd (maar waar die foto is gebleven?) Ook herinner ik mij dat mijn zus mij in die jaren regelmatig op de pot hielp. Zij haalde er een herinnering over op tijdens ons bezoek aan haar – was dat nog maar veertien dagen geleden? Ik had in die tijd last van een darmverzakking zodat poepen bar moeilijk ging. “Ik had zo met je te doen”, zei Tiny.
Tiny is gisteren rond het middaguur in een diepe slaap overleden. O wat zal ik haar missen. En onze telefoongesprekken. Zijn enorme hoorns wijzen gewichtig links en rechts terwijl Herman mij bezorgd nakijkt alsof hij zeggen wil: sterkte man, met jouw verlies.


vrijdag 16 november 2018

Spareribs

Het is er prachtig weer voor. Voor de wandeling vandaag, bedoel ik. Helder en fris en de zon schijnt uitbundig zodat ik even in verwarring verkeer omtrent de struik naast het ingangs-pad van poppentheater Tingeling aan de Tempelstraat. De blaadjes, waarmee de takken van deze uit de kluiten gewassen struik nog dicht zijn bezet, zijn door de herfst oranjerood gekleurd en filteren het zonlicht. Ieder afzonderlijk blad straalt alsof het vervuld is van een uitzinnige vreugde zodat het schijnt alsof de plant honderden bloedrode vruchten heeft voortgebracht in de vorm van ronde granaatkristallen. Dichterbij en vanuit een andere hoek zie ik dat het niets anders is dan schone schijn.
Er kleven nadelen aan wandelen langs steeds weer dezelfde route. De lengte van de wandeling blijft gelijk, rond vijf kilometer, het zijn steeds dezelfde huizen en bomen die ik passeer, dezelfde fruitboomgaarden, velden, afwisselend begroeid door maïs of granen, en schapenweitjes. Onze route, hoewel ik vandaag alleen op pad ben, valt voor een deel samen met de route waarlangs ik gewoon was te rennen. Nu hardlopen niet meer kan wandel ik, meestal samen met Riky, bijna dagelijks langs de bekende plaatsen, zodat ik bekend ben met iedere bijzondere steen, scheur, bult, bocht, enzovoorts. Evengoed verveelt het nooit doordat het met het wisselen van de seizoenen en weersomstandigheden steeds een andere uitstraling heeft. Bovendien gebeurt er altijd wel iets opmerkelijks. Neem bijvoorbeeld die struik bij Tingeling die ik nooit eerder zo schitterend getooid zag. Of dat bedrijfswagentje van een massagesalon dat hier langs de Waalbandijk geparkeerd staat. In het voorbijgaan lees ik de bedrijfsnaam – die ik bijna weer direct vergat – die is aangevuld met twee gestileerde handen zodat zij samen een logo vormen. Niet mooi, vind ik, maar wel doeltreffend verwijzend naar de corebusiness. Daarover denk ik na terwijl ik de Kloosterstraat af loop.
Op de Van Heemstraweg stoor ik me weer aan de plastic zak waaraan ik minstens vijf keer ben langs gewandeld. Achteloos weggegooid. Verworden tot zwerfvuil. Uitgereikt door een winkelbedrijf, rood met veel blauw maar in het voorbijgaan niet te identificeren. Even komt in mij op dat ik het stuk afval oppak om het thuis in een van de vuilcontainers te gooien, als adspirantdeelnemer aan de club die zich vrijwillige inzet om de straten vrij te houden van zwerfafval. Het komt er niet van. Toch, als ik verder wandel voel ik het imaginaire gewicht van de zak in mijn rechterhand. Het heeft een veel groter gewicht dan je van een lege zak mag verwachten, maar omdat ik vanaf de Waalbandijk al gevolgd wordt door een wandelaar die mij steeds dichter nadert, durf ik de zak niet te openen. Ik stel mij voor hoe ik ermee thuiskom en in de schuur geconfronteerd wordt met een gruwelijke vondst. In eerste instantie weet ik niet wat ik zie. Het heeft ook geen kenmerkende geur en aanvankelijk neem ik aan dat het de restanten zijn van een portie spareribs zoals ik die ooit gegeten heb in het Beekse restaurant van Nico de Wit. Groenafval of restvuil? Bijna kieper ik het in de grijze zak als ik zie dat een van de vermeende ribjes getooid is met een vingernagel. Getverderrie. Mijn vondst bestaat uit twee ineengestrengelde gemummificeerde handen. De politie, ik moet de politie bellen. 
Zo’n ontdekking, denkbeeldig of werkelijk, kan zomaar aanleiding zijn voor een roman van een schrijver als Stephen King. In het plot kan het gaan om een masseur die bereid wordt gevonden een echtpaar, waarmee duidelijk iets niet in de haak is, uit de problemen te helpen. Zij is een beroemde pianist, getrouwd met haar impresario. Haar spierreuma dreigt hun bedrijfskapitaal, haar kunstzinnige handen, ondanks stevige Prednisonkuren in onbruikbare klauwen te veranderen. Als goede resultaten uitblijven opent zich een hel voor de onschuldige therapeut.
Gelukkig, niet iedere wandeling bezorgt mij zulke akelige fantasieën.  


maandag 12 november 2018

Notendop

Het is niet koud. Twaalf graden en de zwakke wind lijkt nog meer warme lucht aan te dragen. Het daglicht is als op een zwaarbewolkte herfstdag. Deze dag wijkt daar nauwelijks vanaf, temeer door de hoge vochtigheidsgraad, tweeënnegentig procent. Het stemt me niet eens somber, deze donkere dag. Zelfs niet de treurigstemmende zieken in mijn familie en vriendenkring bedrukken me op dit moment niet. Zoals mijn zus Tiny die binnen afzienbare tijd haar lichaam achter zal laten en deze dagen al haar dierbaren om zich heen verzamelt om lieve en misschien ook minder lieve herinneringen op te halen nu dat nog kan, Peter die zijn laatste dagen slijt en het evengoed nog druk heeft met finale ervaringen en regelingen en regietaken rond het onoverkomelijke afscheid en Joop die de rust niet krijgt om in het reine te komen met de wetenschap dat de artsen niets meer voor hem kunnen doen maar in plaats daarvan weer opgenomen is om hem te helpen met zijn benauwenis en  infecties vanwege een niet tijdig opgemerkte blaas- en longontsteking. 
Wandelend over de Dwarshommelstraat denk ik aan deze drie mensen, alle drie rond vijfenzeventig jaar, alle drie al sinds mijn geboorte en beginnende volwassenheid in mijn leven, in ons leven. Samen met de droefgeestige weersomstandigheden en de pijntjes en stijfheid die een marstempo onmogelijk maken, zijn dat voldoende redenen voor somberen en muizenissen. Toch voel ik mij optimistisch en tevreden met het bestaan. Er komt zelfs een liedje in mij op dat ik leerde van de onderwijzers van de lagere jongensschool, Pannemans of Dam (Van Gemert was meer van de vertellingen). Misschien is dat vanwege het dikke herfstbladerentapijt dat hier door de lange rij bomen is neergelegd als kleurige confetti op het pad van een bruidspaar, met dit verschil dat alleen de bruidegom gebruik van deze feestelijke loper maakt. Mijn bruid kan mij vandaag niet vergezellen omdat zij zich dienstig maakt met een bezoek aan een oude dame waarmee zij gedurende een lange reeks van jaren bevriend is.
Misschien is het door het ritselen van de uitgedroogde bladeren dat ik aan het lied van de veldmuis denk. Hoe ging het ook alweer. Wat waren de woorden? Het had te maken met een notendop, een walnotendop waaraan hij wielen monteerde? Ik weet nog dat het een vrolijk liedje was, maar ook met droevige elementen: met de veldmuis liep het niet echt goed af. Ik zong het graag. Ik mag wel zeggen, de hele klas zong het graag want we deden dat zo enthousiast dat de ruiten ervan trilden. Als ik mijn ogen dicht doe, en dat kan best even op deze stille straat, hoor ik de klas van meester Dam. Daardoor vind ik de melodie die ik zachtjes fluit met lippen die zich vanwege onwennigheid maar moeilijk laten vormen. Steeds opnieuw fluit ik het vierregelige couplet – er waren er meer – en het refrein dat tweemaal herhaald wordt. Het klinkt vrolijk door de stilte van het landschap en het spijt mij dat ik niet word vergezeld door mijn oudste broer die veel beter fluiten kon. Gebrekkig of niet, ik trek me niets aan van een tegemoetkomende fietser. Het lied versterkt mijn optimistisch gemoed en helpt me de eerste twee regels bijna in zijn geheel terug te vinden. Het beestje vond dus geen walnoot: ‘Een veldmuis vond in ’t beukenbos een lege notendop. Hij poetste hem met tralala la   een beetje op…’ (tja, waarmee poetste hij het op?) En hij maakte er een karretje van, niet te verwarren met Een karretje dat langs de zandweg reed, maar hoe deed het muisje dat ook alweer?
Ik zing de hervonden tekst, onwennig nog, en maak het couplet en het refrein af met onzinwoordjes. Na enkele pogingen komt het refrein terug: ‘Nu rijd ik van de heuvel af zonder het minst gevaar…’ (twee keer).
Het internet biedt uitkomst. Daar zie ik dat ik het refrein niet helemaal goed had. Evengoed vond ik het een nuttige wandeling.


vrijdag 3 augustus 2018

Bruintje

Eruit! Tweeëndertig graden Celsius of niet, ik wil er even uit. Even mijn hoofd leegmaken na het telefoongesprek met Jan. Jammer dat Riky niet in de gelegenheid is mee te wandelen; ja, ik wandel een stukje omdat hardlopen voorlopig niet mogelijk is. Op de Hommelstraat betrap ik mezelf erop dat ik met mijn pet in de hand loop terwijl de zon mijn schedel ongehinderd en onbarmhartig stooft. “Waarom loop je zo ongelukkig?” Ik ben helemaal niet verbaasd dat mijn broer ongemerkt met mij oploopt en breng hem in herinnering dat ik op ’t ogenblik geplaagd word door een zenuwafknelling onderin mijn rug.
“Vervelend voor je, Sam, maar er zijn ergere dingen!” – Bruun is de enige die mij vaak aanspreekt met Sam, meestal eigenlijk. Wij, mijn zusjes en broertjes, hielden van onze grote broer en gebruikten vaak zijn troetelnaam: Bruintje. Waarschijnlijk omdat zijn gestalte maar vooral zijn lieve karakter overeenkwamen met dat van Bruintje Beer, de stripfiguur van Mary Tourtel die we regelmatig in de Katholieke Illustratie tegenkwamen. 
Hij heeft helemaal gelijk, er kunnen je ergere dingen overkomen. Bruun mag dat zeggen. Gistermorgen hebben Riky en ik hem opgezocht in het Westfries Gasthuis in Hoorn. Hij lag op de IC. Een verpleegkundige waarschuwde ons dat hij sliep. Daar lag mijn grote broer. Een wit laken bedekte zijn geheel ontklede lichaam tot vlak boven zijn geslacht. Elk stukje vel dat ruimte bood aan een plakkertje, een knijpertje of een naald werd benut. Aan weerszijden stonden bliepende en zuchtende machines die bovendien voortdurend verspringende, alarmerend rode cijfertjes en bewegende streepjes en stippen produceerden. Ondanks al deze vreemde elementen op, aan en in zijn zieke lijf vertoonden zijn bruinverbrande kop en zijn vertrouwde postuur nog de gelijkenis met de oude Bruintje. Onze stem wekte hem alsof hij op ons had gewacht. “Zijn jullie het?” vroeg hij blij verrast. Ademen, praten en slikken het ging allemaal moeizaam. Het sneed door mij heen: zo ziet het einde van een mens er dus uit. Hij had zo graag Bep overleefd, vertelde hij ons moeizaam – zijn Bep voor wie hij zo graag zorgde: een paar uur later vertelde onze neef, Sjon, dat zijn vader haar afgelopen zaterdag nog steunkousen had aangetrokken! En na een paar slokjes water liet hij ons desgevraagd weten dat hij dat nog het ergste vond, dat hij het huis moest verlaten waarvan hij elk stukje wel onderhanden heeft gehad en waarin Bep en hij sinds april 1961 lief en leed hebben gedeeld. We konden maar even blijven. Al gauw zagen we aan zijn omfloerste blik dat hij moe werd. Bruun vond het goed dat ik hem bij het afscheid zoenen wou. Voor het eerst kuste ik mijn broer en hij zoende mij terug, vol op mijn mond. 
We hebben geluk, de Dwarshommelstraat is geheel overschaduwd. “Duurt ’t nog lang tot Herman?” Even begrijp ik niet waar Bruun op doelt. O, Herman! Natuurlijk, mijn broer is een trouwe dekkertjes-lezer. Graag had ik Herman aan jou voorgesteld, Bruun! Helaas zal dat nooit gebeuren en, trouwens, misschien ben je al dood! Het blijft stil en het zonlicht vertroebelt mijn blik: onze broer Jan vertelde mij een goed uur geleden dat zijn situatie snel verslechtert en dat men er machteloos tegenover staat. Ze hebben ‘alle toeters en bellen’ van onze broer weggenomen; er rest hen geen andere zorg dan zijn pijn te onderdrukken. In de schaduw van de bomen op de Tempelstraat zie ik Bruun in de keuken in Wadway, op een warme augustusavond na een hele dag hard werken op het land van een broer van pa. Wij, zijn ouders en broers en zussen, zitten rond de keukentafel. Wellicht eten we aardappels en sperziebonen en veel jus en een balletje. Terwijl hij zich met het koude water uit de kraan wast bekijk ik Bruun’s ontblote bruinverbrande bast, daarmee zijn bijnaam onderstrepend.


vrijdag 29 juni 2018

Rietjes

Herman is deze morgen al een poosje op de been, schat ik. Hij knijpt zijn ogen even dicht terwijl ik hem passeer. Graag verbeeld ik mij dat dit zijn manier van begroeten is nadat we elkaar wekenlang niet hebben gezien vanwege een vakantie in Traindorf, Markt Heiligenstadt in Oberfranken. Die van ons. Of Herman intussen ook van een vakantie heeft genoten is mij niet bekend. Het zou kunnen, want afgelopen dinsdag en donderdag, toen ik met Riky langs zijn wrakkige onderkomen wandelde, keek ik onverrichterzake naar hem uit. Vooral toen ik donderdag opnieuw moest constateren dat hij ‘niet thuis’ bleek te zijn, werd ik beslopen door gevoelens van onrust. Is er een einde gekomen aan het leven van deze zware hooglandstier? Zo vroeg ik mij af, is hij na al die jaren toch nog door de hobbyboer naar de slager gebracht? Zwartgallige gedachten, ik weet het. Het is een van mijn zwakke punten, dat ge-jojo tussen optimisme en negativisme. Blijft de vraag waar Herman was, dinsdag en donderdag.
Verder rennend leiden de bloeiende aardappelvelden me af van het zoeken naar antwoorden op het mysterie dat door de afwezigheid van Herman is ontstaan. Opnieuw valt het mij op dat aardappelplanten tegenwoordig zo massaal bloeien. Niet alleen in onze contreien, ook in het Duitse Oberfranken wandelden we gedurende de afgelopen weken geregeld langs massaal bloeiende aardappelakkers. In het Wadway van mijn jeugd hielp ik mijn buurman geregeld piepers poten en oogsten. Planten en rooien, we deden het kruipend en met behulp van een plantschopje dat tevens een rooischopje was. Ook de kisten gevuld met (poot)aardappelen die we tijdens het planten achter ons aan sleepten, waren gelijk aan de kisten waarin we de nieuwe oogst deponeerden. Op de akker van mijn buurman bloeiden aardappelplanten, maar lang niet allemaal. Ik herinner mij nog dat ik Jaap er verwonderd naar vroeg. Hij vertelde mij toen dat de oorspronkelijke aardappel in Zuid-Amerika groeide. Die produceerde veel groen, bloemen en bessen maar gaf daardoor slechts kleine vruchten. Eigenlijk waren het verdikte meelachtige wortels, geen piepers zoals we die nu kennen. Aan het groen en de bloemen en bessen, die ook nog giftig zijn, hebben we helemaal niets, vond Jaap. Dat kunnen we niet eten. Door kruising ontstonden varianten die veel grotere piepers opleverden maar waarbij de bloei achterbleef. Ook toen al vond ik aardappelbloempjes prachtig. Wij bezitten deze dagen zelfs een aan de aardappel verwante eenjarige hangplant waarvan de trosvormige bloemen nagenoeg identiek zijn aan de bloemen op dit aardappelveld.
In de loop van de tijd is er veel veranderd. Wellicht zijn er nu aardappelrassen die bloeien zonder nadelige effecten voor de opbrengst. Nu ik weer even met Jaap op het aardappelveld vertoefde zie ik een boer met zijn stier wandelen. Ook alweer zoiets dat de afgelopen jaren is veranderd. Tegenwoordig wandelen mensen niet meer met hun stier, hun hengst of beer. Vandaag de dag wandelen veel mensen met hun hond en enkele met hun kat. Stieren en hengsten en beren beklimmen in een apart gedeelte van hun onderkomens een nagemaakt koebeest, merrie of varken. Dat zij daar zelf wellicht geen weet van hebben is een troostrijke gedachte. Ook weten zij niet dat hun zaad door mensen wordt opgevangen en in rietjes verdeeld, waarmee hun vrouwen worden geïnsemineerd. Voor hobbyboeren is dat natuurlijk niks. Wat moet je met een kunstkoe voor die ene stier? Maar je bent wel trots op je dier dus wil je graag dat hij nakomelingen voortbrengt. Dus ga je aan de wandel met je stier!
Zo, het geheim is opgelost. Daar was Herman dus mee bezig, afgelopen dinsdag en donderdag. Ik zie het al helemaal voor mij: kwality-time voor mens en dier!


vrijdag 1 juni 2018

Challenges

Vlak voor de laatste flauwe bocht in de Tempelstraat hoor ik een triomfantelijke kreet waarin de combinatie van een Bor de Wolf en een kind onmiskenbaar is. Voor mij verschijnen twee fietsende schoolkinderen. We zien elkaar tijdig zodat een botsing uitblijft (ik ren aan de linkerkant). De kinderen zijn mij krap gepasseerd als een van hen opgewonden uitroept: “Ik heb mijn ogen dicht, ik fiets blind!” Ik hoor niets dat op een valpartij duidt zodat ik gerustgesteld naar de overkant van de Van Heemstraweg jog. Eenmaal veilig op het fietspad realiseer ik me dat het geluk met ons was; als dat ene joch zijn blindfietspoging een minuutje eerder had ondernomen waren we elkaar wellicht niet ongeschonden gepasseerd. Tegelijkertijd klapt, in de hersenkronkel waarin mijn jeugdherinneringen worden bewaard, een klepje open zodat ik mij precies dat ene fietstochtje herinner. Ik bedoel die keer dat mijn broer Jan en ik elkaar uitdaagden het fietsstuur op een ongebruikelijke manier vast te houden. Ik zie weer exact voor me hoe en waar het gebeurde, hoewel verborgen blijft wie van ons op dat onzalige idee kwam. 
We waren op weg naar huis na een bezoekje aan onze grootmoeder in Wognum. Ik meen dat het in de zomer was voorafgaande aan het jaar dat opoe stierf (14 augustus 1956). Negen en acht jaar oud waren we en de fietsen die we gebruikten waren niet op onze maat gemaakt zodat we meestal aan het stuur hingen. Die dag niet. Die dag hadden we de zadels verzet voordat we naar Wognum fietsten anders zou dat idee onuitvoerbaar zijn geweest. De uitdaging was: fietsen met je handen kruislings aan het stuur (rechterhandvat in de linkerhand en het linker in de rechterhand). Passerende auto’s waren in die dagen een bezienswaardigheid zodat we de weg zo ongeveer voor onszelf hadden en dat was maar goed ook want we slingerden als dronkenmannen. Gaandeweg ging het beter. Het gebeurde ergens tussen de afslag naar de Tramweg en de winkel van slagerij Rood. Achteraf zei mijn broer dat hij had moeten uitwijken voor een steen. Hoe dan ook, Jan trok in een reflex aan het stuur waardoor het voorwiel dwars kwam te staan. In mijn ooghoek zag ik hem over het stuur zeilen. Kreunend rolde hij zich op met beide handen in zijn kruis omdat hij zijn testikels aan de stuurpen had gekneusd. 
Na enig rekken en strekken leek het wel weer te gaan. Hij vertoonde nauwelijks schrammen en ook de fiets mankeerde niets wat ernstiger was dan hetgeen we ter plaatse konden verhelpen. Stilzwijgend spraken we af het akkefietje voor onszelf te houden. Tot die avond in bed. “Hoeveel heb jij d’r?” Gezien zijn pyjamabroek op zijn knieën hing snapte ik zijn vraag. Jan miste een bal. Na een vluchtig onderzoekje ontdekten we een harde bobbel op zijn buik. “Je moet ’t d’rek aan moe zien late,” raadde ik Jan. Ik leefde met hem mee, voornamelijk omdat hij naar beneden moest, naar onze moeder. 
Na een paar operaties kwam het goed.
De laatste tijd is er veel te doen over roekeloos gedrag onder jongeren zodat ik me afvroeg hoe ik daarmee omging, indertijd. Over challenges vernam ik tijdens mijn puberjaren niets. En als in het Wadway van de jaren vijftig bekend zou zijn gemaakt dat een jongen eigenhandig zijn eigen luchtpijp dichtkneep om high te worden, zouden wij, mijn vrienden mijn broer en ik, hem niet eens voor knettergek hebben versleten, denk ik, hoewel het wel degelijk binnen die categorie past. En blindfietsen is natuurlijk net zo waanzinnig, evenals fietsen met gekruiste handen. Maar zulke acties zijn wel superaantrekkelijk als je een puberbrein bezit. 
Zorgelijk voor ouders, maar evengoed is proberen leren. Dus lang leven het puberbrein!


vrijdag 25 mei 2018

Vogelwijkjes

Onzeker gescharrel op ons terras vestigde mijn aandacht op een jonge vogel. Onhandig was het ook, maar gezien staart en vlerken nog niet volledig zijn ontwikkeld, brengt het jong het er al heel behoorlijk vanaf. Het beestje heeft mijn beweging achter het raam gezien en wipt van mij weg naar een iets hoger liggende ronde steen onder een hortensiastruik waarop het wiebelend naar evenwicht moet zoeken (zo deed ik ook, niet eens zo lang geleden, toen ik door een fysiotherapeut op een schijf met een bolle onderkant werd gezet.) Ik ben nog maar net wakker maar met enige moeite en dankzij kleine stukjes wit in zijn verenpakje onderscheid ik zijn familie. Het lijkt erop dat deze ekster het nest te vroeg heeft verlaten, wellicht omdat het verweesd is. Het ouderpaar zie of hoor ik tenminste niet. Ik hoop van ganser harte dat dit jonge dier niet ten prooi zal vallen aan een van die stiekeme katten die onze tuin geregeld bezoeken. 
In ons achtertuintje is gewoonlijk weinig te beleven zodat dit jonge vogeltje een opzienbarende gebeurtenis is. Daarom informeerde ik Riky vlak voordat ik aan dit rondje hardlopen begon. Zal het er nog een beetje langer blijven zodat zij er ook nog van genieten kan? 
Het is evengoed wonderlijk gesteld met vogels in het algemeen. Wat betreft erfrechten hebben zij een veel oudere aanspraak op de aarde dan wij. Al tijdens het Krijt, een periode die 80 miljoen jaar besloeg, verschenen vogels die verenpakjes droegen, vergelijkbaar met tegenwoordige soorten. Terwijl uit DNA-studies van de genen van de menselijke huid blijkt dat veel veranderingen omstreeks 1,6 miljoen jaar geleden hebben plaatsgevonden. De moderne mens, Homo sapiens, is nog veel jonger. Wij verschenen ongeveer 0,2 miljoen jaar geleden in Afrika en zijn vandaaruit over de aarde gemigreerd. 
National Geographic schrijft in een boeiend artikel ‘Elke vogel is een dino’ (mei 2018) over de meteorieteninslag die 66 miljoen jaar geleden plaatsvond waardoor zo'n vijfenzeventig procent van alle zoogdieren, planten en bomen verdween (massa-extinctie). Ook de dinosauriërs die tot dat moment zeer succesvol waren. Toch overleefden sommige dino’s de ramp. Waarschijnlijk omdat zij konden vliegen. Met behulp van speciale technieken construeerden wetenschappers aan de hand van een fossiele afdruk van een dinosauriër dat dit weleens de ‘eerste vogel’ zou kunnen zijn geweest. Het dier leefde 150 miljoen jaar geleden. In het artikel wordt uiteengezet dat alle hedendaagse vogelsoorten uit deze overlevende dinosauriërs zijn ontstaan. Na het massaal sterven van de vleesetende soorten bloeiden tandeloze en zaadetende vogels op en ontstond een grote diversiteit.
Maar het gaat nu weer slecht met de vogels. Ik herinner me de vele mussen en spreeuwen die onder de pannen van het dak van mijn ouderlijk huis het leven schonken aan vele nieuwe generaties mussen en spreeuwen. Ademloos kon ik toekijken hoe ouderparen af en aan vlogen met een wurm of een tor of een rups. Bij aankomst van zo’n mussen- of spreeuwenouder steeg enthousiast juichen op vanonder een van de door de zon heet gestoven dakpannen. Tegenwoordig ga ik bijna uit mijn dak als ik een mus in onze tuin zie. Spreeuwen zie ik er nooit en de gierzwaluwen die op zonnige avonden onze gesprekken zowat overstemden horen we tegenwoordig nauwelijks. Het begon ermee dat mijn broer en ik het dak van ons huis sloopten. Complete vogelwijkjes verdwenen voorgoed. Tegenwoordig strooien boeren tonnen gif over hun akkers met als gevolg dat insecten massaal verdwijnen. Feitelijk veroorzaken wij opnieuw een massa-extinctie a la de meteorieteninslag op het einde van Het Krijt. Nu voltrekt de ramp zich niet in één klap maar sluipenderwijs. 
Bij mijn thuiskomst observeert Riky vanachter het raam de jonge ekster die waarschijnlijk niet volwassen wordt. Als zij mij ziet vraagt zij verdrietig: “Wat kan ik eraan doen?”
Ja. Wat kan ik eraan doen?


vrijdag 18 mei 2018

Water

Gisteravond in de ‘schoolbankjes’ van de Universiteit van de Bieb in Beuningen kregen we les van een oud-collega. Die les bestond uit een hoorcollege over de gebeurtenissen in het Land van Maas en Waal gedurende de jaren 1939 tot en met 1945. De collegezaal werd niet drukbezocht zodat ik gemakkelijk kon constateren dat niemand van ons aantekeningen maakte. Wij ook niet als ik het schrijven van mijn mailadres niet meereken. Overigens waren onze stoelen niet voorzien van schrijftafeltjes en wisten we bovendien dat er geen overhoring zou zijn. Misschien dat ik als gevolg van deze omstandigheden het college repeteer nu ik hier over de Hommelstraat ren.
Ard van Hulst leerde ik kennen tijdens een klus in het zorgcentrum waar hij als kok werkzaam was. Die klus bestond uit het in kaart brengen van alle werkprocessen van de instellingskeuken en een inventarisatie van gezondheidsrisico’s bij de bereiding en portionering van warme en koude maaltijden voor medewerkers maar vooral voor de gebruikers. De maaltijdvoorziening moest voldoen aan de hygiënemaatregelen (HACCP) van de overheid en het management wenste bovendien certificering voor de voedselveiligheid volgens NEN ISO. Dat was een behoorlijke klus voor een eenmansbedrijfje als dat van mij toentertijd, waarbij ik nauw met Ard samenwerkte. Uiteindelijk kwam het voor elkaar de voedselvoorziening zo goed mogelijk volgens toenmalige nieuwe normen te laten marcheren, maar het zorgcentrum heeft door fusering slechts korte tijd van mijn werk kunnen profiteren. Later werden we collega’s. 
Als gastdocent sprak Ard (zonder versterkende middelen en ondanks een dicht gepropt neusgat) prettig en duidelijk verstaanbaar en in een rustig tempo. Boeiend vertelde hij over de betekenis van de mobilisatie, de oorlog, de bezetting en de bevrijding voor de bevolking van Maas en Waal – van de sluis bij het dorp Weurt tot de sluis bij Fort Sint-Andries. Wij ‘studenten’, konden heel goed merken dat onze ex-kok van wanten wist. Dat deed hij als oprichter en eigenaar van het Maas en Waal Museum 1939-1945, dat gedurende meer dan vijfentwintig jaar bij Winssen hoorde. Sinds enkele weken is zijn museum geschiedenis en behoort net zoals de leverancier van alle museum-rekwisieten, de Tweede Wereldoorlog, tot het verleden. Vanaf 6 mei jongstleden is het overgegaan in Collectie Maas en Waal 1939-1945. 
Ard wist alles. Doordat hij zo gedetailleerd vertelde, ondersteund door kaarten en fotootjes en overzichten, kreeg hij weinig vragen. Maar de vragen die werden gesteld beantwoordde hij zonder aarzelen. En is dat nou niet precies wat je van een gastdocent mag verwachten? Wat ik mij van colleges herinner is dat slaap als het ware de stoter (lid van de Stoottroepen) is voor de student. Die lastpost bleef weg en ik zag niemand in slaap vallen. Van Hulst doorspekte zijn verhaal dan ook met anekdotes waardoor het nergens verveelde. 
Nu ik over de Waalbandijk ren komt een van Ard’ verhaaltjes bovendrijven. Op een vliegtuigcrash kwamen altijd hulpverleners af, maar onvermijdelijk ook stropers. Dergelijke lieden horen bij ongevallen als jutters bij stranden. Je moest wel snel zijn want de Duitsers waren er altijd als de kippen bij! Nu was er een bijkomend gelukje voor de bewoners van dit gebied. Er stortten niet alleen relatief veel vliegmachines in hun achtertuin, maar die tuin was bovendien moeilijk bereikbaar omdat die feitelijk werd omringd door water, een soort eiland waarop de Duitse bezetter zich zo weinig mogelijk liet zien. Dat was een bof voor de horlogemaker van Winssen, die zeer toepasselijk Piet Tik werd genoemd, toen een van de zevenenzeventig (heb ik dat goed onthouden, Ard?) oorlogsmachines in zijn nabijheid crashte. Tik spotte een jerrycan. Olie, dacht hij, horlogeolie wellicht. Hij moest er een heel eind mee door het veld en zijn buit woog minstens vijfentwintig kilo. Thuis, nog nahijgend van zijn obstakelrace, ontsteeg een bekende geur aan de geopende can. Toen pas ontdekte hij het opschrift: Water!


vrijdag 11 mei 2018

Meetpunt

Een boot in de uiterwaard, een uit de kluiten gewassen roeiboot. Veel groter dan die waarin een vriend en ik een aantal keren het ‘Hoornse zeegat’ probeerden uit te varen. Die zee was het Hoornsche Hop, een gedeelte van het tegenwoordige Markermeer dat toen nog IJsselmeer heette. Het is altijd bij proberen gebleven. Hoewel we van week tot week betere roeiers werden is het ons nooit gelukt om de buitenhaven te verlaten, zelfs niet toen Peter en ik qua coördinatie zo goed op elkaar afgestemd raakten dat we ieder een roeispaan hanteerden terwijl we het bootje evengoed op de gewenste koers konden houden. Het probleem zat hem in de lengte van de aanvaarroute: onze armspieren verzuurden voordat we het havenhoofd in zicht kregen en dan moesten we nog dat hele kolere eind terug.
De roeiers van deze boot hebben geheel andere problemen dan die van mijn schoolvriend en ik indertijd. Overigens, net was hun boot er nog niet. De mannen moeten gearriveerd zijn terwijl ik over het laatste stukje Waalbandijk jogde tot mijn keerpunt – vandaag is dat bij de woonboot van Klaartje. Ze zijn waarschijnlijk via de Brugstraat de uiterwaard ingereden. Hun boot ligt op een trailer getrokken door een bedrijfsbusje van Meetpunt. Deze twee werknemers van Meetpunt hebben de klaarblijkelijke bedoeling met behulp van hun boot iets in de nevengeul te verrichten. Meten? De enige meetpunten die ik ken vind je her en der in het asfalt. Het lijken uit de kluiten gewassen stalen punaises die aan de bovenzijde zijn voorzien van een holletje waarin de punt van een peilstok past zoals een pomerans in een biljart krijtje. Ze zijn aan het NAP gekoppeld ten behoeve van een meetkundig grondvlak, zo heb ik mij door land- of terreinmeters laten vertellen die betrokken waren bij de bouw van de Tacitusbrug. Je hebt geen bootje nodig om deze meetpunten te bereiken. 
Om bij het water van de Loenensche Wel te komen hoeven de mannen van Meetpunt geen lange aanvaarroute te overbruggen, zoals wij indertijd. Dat hadden zij zich wellicht wel gewenst. Varen is veel gemakkelijker dan de klus die hen wacht, maar varen zit er voorlopig nog niet in. Nadat ze hun boot van de trailer hebben geladen moeten ze deze eerst nog door ruig struweel en bonkig gras dragen, waarin vooral Rode Geuzen en Konikpaarden zich thuis voelen. En, erger nog, hoe komen zij met hun boot door het draaihek? Eén dat ook nog is voorzien van een stevige sluitveer? Het waterpeil in de geul staat na de laatste hoogwaterperiode alweer flink lager zodat de meters bij nader inzien meer baat hebben van lieslaarzen, of, beter nog, thermo waadpakken want het water van de wel moet nog flink koud zijn. 
Het is deze morgen sowieso aan de frisse kant. Als het warmer was geweest zou ik misschien gehoor hebben gegeven aan mijn impuls het mezelf comfortabel te maken op de nabije picknickbank, zodat ik de verrichtingen van Meetpunt nauwkeurig kan volgen en mijn nieuwsgierigheid op de allersimpelste manier bevredigen: bespieden. Maar zoals gezegd, het is te fris en bovendien heb ik niets te bikken meegenomen. Dus ren ik voorbij en zal voor eeuwig met de vraag blijven zitten: wat gaan deze mannen van Meetpunt ondernemen?
Er was nog iets geks toentertijd. Peter en ik begonnen altijd fris en vol goede moed aan weer een nieuw vaartochtje, waarbij we overigens altijd dezelfde route aflegden (misschien is toen al het patroon gelegd voor mijn tegenwoordige hardlooprondjes, die volgen ook altijd dezelfde route, kleine variaties daargelaten.) We spraken nooit het doel van ons rooitochtje af. En altijd als we de havenuitgang naderden begon ik over mijn hele lijf te beven, trok mijn maag zich samen en viel ik bijkans flauw van de honger. Peter overkwam iets soortgelijks. Evengoed namen we nooit iets mee dat op proviand leek. Want stel je voor dat we wel het Hoornsche Hop bereikten!


vrijdag 4 mei 2018

Kloot

De wind blaast de laatste restjes kou van de afgelopen weken terug naar het noordwesten waar het thuishoort. Dat betekent dat de voorspellers gelijk krijgen, het wordt de komende dagen mooi warm zomerweer. Evengoed ben ik blij met mijn jasje omdat ik hier op de Waalbandijk recht tegen die nog koude wind in ren (nou ja, rennen?)
Twee kerels die hun huisdieren (en en passant zichzelf) uitlaten wisselen op de Waardhuizenstraat vermoedelijk de laatste nieuwtjes uit. Een van hen ontmoette ik een kwartiertje geleden voordat ik aan een extra ommetje begon. Het duurde even voordat ik hem passeerde. Hen zou ik moeten zeggen want zijn hondje, een teefje dat nog het meest op een klein soort terriër leek, lag enige meters achter hem ruggelings rollend in het gras onderwijl de man met zijn rug naar het beestje iets in zijn hand bekeek. Waarschijnlijk een mobieltje. Ik had alle tijd om dat tafereeltje te bekijken dankzij mijn niet zo hoge snelheid. Het beestje stond op en besnuffelde de plek waarin zij had liggen rollen nadrukkelijk. Zij keek op toen ik haar naderde en me afvroeg wat zij had geroken. Dat kon ik haar wel vragen maar ik schatte in dat het antwoord waarschijnlijk onverstaanbaar zou zijn. Dus vroeg ik het in plaats daarvan aan de man die haar begeleide. Aanvankelijk bekeek hij mij argwanend en kreeg ik de indruk dat hij hardhorend is. Dus herhaalde ik mijn vraag met wat meer volume. Zijn antwoord maakte duidelijk dat hij het toch niet goed gehoord had of de kwestie verkeerd interpreteerde: “Ja, dat is waar, hij is gek op kleine beestjes.”
Hij? Het is toch duidelijk een teefje! Het zal wel streekgebonden zijn om alle dieren een mannelijke persoonsvorm te geven. Hier zeggen boeren vaak hij als zij het over een schaap of een koe hebben. Ik liet het er maar bij en zei man en hond gedag. Nu staan zij daar en als ik dichterbij kom zie ik een van hen, die van daarnet, opkijken waarna hij zich weer tot de ander richt. Zou hij hem over onze ontmoeting vertellen? Liefst zou ik erbij gaan staan ware het niet dat ik netjes opgevoed ben. Terwijl ik hen passeer hoor ik luid en duidelijk “Daar komt giene kloot van terecht!” 
Dat slaat niet op mij, denk ik. Toch? 
Terwijl ik de achterkant van het gemeentehuis nader laat het mij niet los. Waarvan komt ‘giene kloot’ terecht? De gemeente dreigt komende zomer te beginnen met het verwijderen van speeltoestellen zodat aan het einde van dit jaar de helft van alle speelplekken zal verdwijnen. Wij Beuningenaren krijgen nog de mogelijkheid om de speelplaatsjes die aangewezen zijn te adopteren. Wellicht denken deze mannen dat het een bende wordt als particulieren het onderhoud op zich nemen. Daar hebben ze wel een punt, ben ik bang. Maar ze kunnen het net zo goed over de dodenherdenking hebben. Die is dit jaar anders, al is het maar omdat de plaatsvervangende burgermeester een toespraak zal houden. Misschien hebben deze mannen totaal geen vertrouwen in Daphne Bergman, de D66 wethouder van Gouda. We zullen het horen! 
Ze kunnen ook iets bedoelen dat zich dichterbij afspeelt. Wat komt in aanmerking?
Denken zij misschien dat er ‘giene kloot’ terechtkomt van de voortgang van de Weeropper? Nou dan hebben ze het mis. De leeggeruimde fruitgaard werd niet alleen goed geploegd en gefreesd, ik heb net zelf kunnen constateren dat er inmiddels strakke rijen steunpalen staan, afgewisseld met eind- en tussenjukken. Nu de boompjes nog.
Gaat het dan toch over iets persoonlijks? Denken ze misschien dat er ‘giene kloot’ terechtkomt van het schilderwerk aan ons huis? Nou, als zij dat denken is dat onterecht. Persoonlijk ben ik er helemaal gerust op dat de firma Pierlo goed werk zal opleveren!


vrijdag 27 april 2018

Appeltjes-etertjes-tijd

Stil. De eerste meters van mijn hardlooprondje is het stil. Alsof alles en iedereen de adem inhoudt. Voordat ik de Van Heemstraweg bereik weet ik waarom. Koningsdag! Gewoonlijk moet ik uitkijken voordat ik deze straat oversteek maar vandaag wordt enige roekeloosheid niet onmiddellijk afgestraft omdat bijna niemand naar ook maar enig werk op weg is. Een paar mezen en een merel houden mij op de Hommelstraat gezelschap en een herinnering aan een bijzondere waarneming.
Niets vermoedend stond ik op en deed de dingen die ik iedere dag doe, waarschijnlijk op gelijke wijze als alle voorgaande keren en in dezelfde volgorde. Niks bijzonders dus. Totdat ik mijn rommel van de voorgaande avond van het aanrecht wilde ruimen. De avonden lijken ook veel op elkaar wat betreft de dingen die ik doe. Ook daarin zal ik niet echt afwijken. Zo eet ik steevast een appel, ergens tussen de afwas van de avondmaaltijd en het acht-uur-journaal. En als ik een appel ga eten denk ik, niet altijd maar wel heel vaak, ‘Ziezo, appeltjes-etertjes-tijd’. Dit in navolging van die ‘ouwe’. Gert en Gerard waren vader en zoon en mijn collega’s in de tijd dat ik bij de firma Lanjouw in Medemblik werkte. Iedere werkdag rond half vier riep Gert: ‘Hallo iedereen, ’t is sinaasappeltjes-etertjes-tijd!’ En als we eenmaal verenigd waren (in een nieuwbouwwoning, kantoor of school, net welk werk we onderhanden hadden), meestal zittend op de grond, schilde hij zijn sinaasappel af die hij vervolgens helemaal in zijn mond propte om er verwoest op te kauwen als op een bovenmatig stuk pruimtabak. Dat kon hij doen omdat zijn gebitsprothese zelden of nooit in zijn mond zat. Een enkele keer gebeurde het dat Gert na een poosje pruimen alles uit zijn mond blies omdat, of de sinaasappel gortdroog was, of er een rotte plek in zat. En dan riep hij: ‘Getver!’ En terwijl wij onze sinaasappel netjes in partjes verdeelden, riepen we hem in koor na: ‘Getver! Want een prettig gezicht was het nooit. 
Een van de appelpitten bleek uitgelopen.
In mijn appel zat ook een rotte plek (en ik prijs mezelf gelukkig dat ik weliswaar regelmatig aan Gert denk – Ziezo, appeltjes-etertjes-tijd – maar zijn bijkomende gewoonten niet overnam). En omdat die stukgesneden appel niet in het afvalbakje paste lag er die morgen extra veel rommel op het aanrechtblad. Vlak voordat ik de restanten op het houten bord, waarop ik mijn boterham met pure chocoladehagelslag had klaargemaakt, wilde vegen zag ik iets vreemds. Bij nadere bestudering zag ik iets dat ik nog nooit had gezien. Een van de appelpitten bleek uitgelopen. Die aanblik maakte verschillende herinneringen bij mij los. Zo dacht ik aan de keren dat we thuis in Wadway tutti frutti aten en te horen kregen: ‘Denk erom, de pitten niet doorslikken hoor, anders groeit er een pruimenboom in je buik!' En ik dacht aan Midas Dekkers die commentaar geeft bij ‘De Eilanden’, een prachtige documentaireserie van Max. In een daarvan, de aflevering over Vlieland meen ik, vraagt hij op zijn geheel eigen poëtische manier aan ons, de kijkers, hoe het komt dat er hier zoveel appelboompjes langs de weg groeien. Waarna hij voor het gemak zelf het antwoord geeft: omdat heel veel toeristen tijdens hun fietstochtje een appel eten en het klokhuis in de berm smijten! En commentaar bovendien: En die appelboompjes willen hier helemaal niet zijn, maar die kunnen nergens heen, die hebben geen pootjes!)
Een uitgelopen appelpit! Bijna had ik hem opgegeten, want in tegenstelling tot pruimenpitten eet ik een appel vaak met klokhuis en al. Zo hadden ze thuis in Wadway toch nog gelijk gekregen. Bijna dan toch. Als ik die pit had doorgeslikt zou er zomaar een appelboompje in mijn buik hebben kunnen groeien. En die wil daar helemaal niet wezen, want die verzuurt daarbinnen. Maar waar moet die appelboom dan naartoe, als die in mijn buik aan het groeien was gegaan?


vrijdag 20 april 2018

Honingzoet

Het voelt nog steeds onwennig, de verdwenen fruitboomgaard van de Weeropper. De verandering voelde ik eerder dan dat ik die zag toen ik, bij mijn nadering van de wilde kersenbomen langs de Hommelstraat waarvan de eerste bloesems zich knipogend kenbaar maakten, plotseling geconfronteerd werd met licht en ruimte. Veel meer licht en ruimte dan waaraan ik op dat punt van mijn hardlooprondjes gewend ben. Het voelde even als een opstopper in de maag, de verdwenen perenbomen. Nadat ik mezelf weer onder controle kreeg zag ik dat niet alleen de peren maar ook de appels in niets waren opgegaan. Even twijfelde ik aan mijn waarnemingsvermogen of aan mijn geheugen. Met een van de twee moest iets ongewoons aan de hand zijn, dacht ik toen ik langs het lege terrein jogde. Een of twee weken eerder stond, toen deze voorste kamer nog vol perenbomen stond, een kistentreintje met daarop vijf snoeiende arbeiders. Een vreemde volgorde, snoeien en daarna rooien. Had ik dat wel goed gezien? 
Vandaag hebben de wilde kersenbomen, die mooi van ouderdom zijn en hoogstammig, zich volledig in feestkleding getooid als bruiden op weg naar Kanaän. Daartegenover oogt de voormalige fruitboomgaard leger dan leeg. Doordat er geploegd en gevreesd werd, is aan de bodemstructuur niet langer zichtbaar waar precies fruitbomen rijen vormden. Zullen ze hier ooit weer bloeien en in de vroege herfst zwaar behangen met uitgerekte conferences? 
In Wadway speelde zich een dergelijk tafereel af in het klein. Toen mijn vader het huis met de wagenstalling in 1934 kocht was bij de koopsom een bescheiden boomgaard inbegrepen. Die oude fruitbomen moesten zo’n zeventig jaar geleden wijken voor het paard dat behoefte kreeg aan meer bewegingsvrijheid en voor een moestuin om het nagenoeg onstuitbaar uitdijende gezin te voeden. Annie vertelde er onlangs over. Ook over die heerlijke peren aan die oude bomen. Het waren gele joekels, hemels zoet en sappig als rijpe watermeloenen. Ik schopte toen nog wat rond in moeders buik of was nog te jong om ze te hebben gezien of geproefd. Evengoed liep het water me in de mond toen mijn zus ze beschreef want ik herinnerde me de suikerperen van Kees Ep die wij, kwajongens nog, af en toe uit zijn boomgaard pikten. Je had niet altijd de tijd om te kiezen want Kees was er als de kippen bij met zijn wandelstok in de aanslag. Dan had je wel eens een peer in je hand die eerder door wespen was uitgekozen (en als je pech nog groter was werd je gestoken door zo’n geelzwart gestreepte jongen). Aangevreten aten we ze evengoed en terwijl het sap zomerwarm langs onze kinnen drupte keken we verlangend uit naar onze volgende strooptocht. Sorry Kees. 
Tegenwoordig is de kwaliteit van peren minder, lijkt het wel. Neem de conference die Riky bijna dagelijks eet. Bijna altijd als deze peren iets te lang rijpen rotten ze vanuit het klokhuis weg. Aan de buitenkant is hun ruwe bruin geroeste vel onaangetast, maar snijdt je ze nietsvermoedend doormidden is het direct duidelijk, rot! Nee, dan de peren van Jaap, waarvan een hele rij tot aan het Magdalenakerkje langs ’t Laantje stond. Keiharde knarren leken het. Hoe je ook je best deed, je tanden kreeg je er niet in! Maar ze ondergingen een metamorfose als je ze als breekbare eieren op een donkere maar droge plaats in huis uitlegde. Na verloop van meerdere weken kwam de verrassing! Zacht, honingzoet en sappig als, ja, als de rijpe suikerperen van Kees. Het klokhuis zoog je tot op de zure vliesjes en pitten leeg. Nooit meer proefde ik een lekkerder peer.
Aanvankelijk meende ik dat die van de Weeropper de boel heeft verkocht, maar de stapel nieuwe steunpalen doet vermoeden dat de hele aanplant wordt verjongd. Hé, bedenk ik mij nu, zal het een met het ander samenhangen? Wordt de kwaliteit van de conference hier verhoogd?


vrijdag 13 april 2018

Amos

Met temperaturen ver boven normaal bruist de lente uit alle hoeken en gaatjes als champagne dat net van haar kurk is bevrijd. Evengoed bleek de ingeving het zonder een hardloopjasje te kunnen stellen vals zodat ik terug moest om die vergissing te herstellen. Daardoor ben ik getuige van een heftig duel dat helemaal voldoet aan hetgeen je van een ‘vrijdag de dertiende’ verwachten mag. 
Mijn eerste indruk is dat een Duitse dog een auto uitdaagt waarbij het dier wordt belemmerd door zijn aan de lijn hangende bazin. De glimmend opgepoetste zwarte Volvo wijkt uit en geeft daarmee te kennen de uitdaging niet te willen accepteren. Evengoed blijft het opgefokte huisdier verder aandringen. De chauffeur of chauffeuse durft het razende beest niet te passeren en stuurt haar wagen steeds verder naar de linkerkant van de weg om ruimte te creëren tussen de kwetsbare rechtervoorband van het luxe karretje en de woeste bek vol blikkerende tanden en kiezen. Ik heb mededogen met de vrouw die wordt meegesleurd ondanks zij aan de hondenriem hangt als een surfer die onverhoeds in een felle noordwesterstorm verzeild is geraakt. 
Voor mijn geestesoog neemt Riky de plaats in van de in nood verkerende bazin die je op dit moment verschillende rollen kunt toebedelen, uitgezonderd die van bazin. Het is 1973. De zomer staat op het punt door de herfst te worden verdrongen. Mijn echtgenote laat langs de Weg door Jonkerbos Amos uit. Amos is een nog jeugdige sint-bernardshond die evengoed al meer dan vijfenzeventig kilo weegt. Een paar honderd meter van haar verwijdert wandelt een vrouw, ongeveer op de hoogte van de ingang van de Pompe-kliniek. De wandelaarster komt haar tegemoet. Ik weet natuurlijk niet wat er precies in haar hoofd gaande was, toen en daar. Wel ken ik de feiten: Amos houdt van mensen; niets doet hij liever dan het zo enthousiast mogelijk begroeten van bezoekers en willekeurige passanten; bezoekers daargelaten, de meeste van de willekeurige passanten zijn echt niet gecharmeerd van een begroeting door deze uit de kluiten gewassen hond; ons huisdier gehoorzaamt Riky nauwelijks; het gewicht van Amos is ongeveer anderhalf keer zoveel als dat van mijn lief. Het resultaat van al deze feiten laat zich raden. Daar komt bij dat Riky zwanger was.
Kort nadat we de dienstwoning aan de Weg door Jonkerbos betrokken wisten we dat we nu alle ruimte hadden voor een hond. Een enorme voor- en achtertuin plus een waar ravotbos. Om dat te bereiken hoefden we slechts over het lage hekje van de achtertuin te stappen. Kortom, ideaal voor een sint-bernard. Amos was een schatje. Hij sliep liefst op mijn voeten (voor mijn wintertenen zou dat nu ideaal zijn!) en ik kon heerlijk met hem rollebollen. Hij veranderde spoedig van een schatje in een schat. Als Timothy in de box speelde en Riky verliet de ruimte om wat dan ook te doen, stond Amos kalm op en plofte pal naast de box op de vloer. Na een paar uitlaatincidenten werd duidelijk dat Riky voor haar eigen veiligheid en dat van de ongeboren baby niet meer met de hond wandelen mocht. Vanwege onregelmatige diensten en studie kon ik deze dagelijkse routine helaas niet op mij nemen. Amos verhuisde noodgedwongen naar zijn oude baas, vlooien en slijm achterlatend.
Dichterbij werd mij duidelijk dat niet de auto maar een oude dikke hond het doelwit van de razende Duitse dog is. Diens baas, waarschijnlijk een ex-militair, trekt zich van het gedoe weinig aan. Ook het bejaarde dier acteert alsof er niets aan de hand is. De zwarte Volvo functioneert inmiddels als een kamerscherm waardoor de ‘Duitser’ kalmeert en zich door zijn bazin laat meevoeren. Ik ren verder en groet de gepensioneerden. Soldaat en hond lijken mij niet op te merken.


vrijdag 6 april 2018

Gifspuit

Op de Waalbanddijk verdwijnen mijn hardlooppijntjes meer naar de achtergrond zodat er in mijn hoofd ruimte vrijkomt om aan iets anders te denken. Zoals aan de bijzonder heldere droom waaruit de wekker mij wegsleurde. Misschien had het te maken met de massale sterfte onder de Grote Grazers van de Oostvaardersplassen of was het toch de moordpoging op de voormalige spion Sergej Viktorovitsj Skripal? De Britten kwamen direct met de theorie dat de aanval vanuit Rusland was gekomen. Mijn theorie maakt duidelijk dat vader en dochter de moordaanslag overleefden omdat tussen de tijdstippen van aanbrengen van het gif en de thuiskomst van de Skripals, een insluiper aan de deur is geweest die onverrichterzake vertrok omdat hij de deur hermetisch afgesloten vond. Hij nam daarbij het grootste deel van het gif aan zijn handen mee om in een smalle donkere steeg doodziek door zijn knieën te zakken. Vlak voor zijn dood realiseerde hij zich dat die brede kerel die zijn harige muts met oorflappen ver over zijn oren had getrokken, verantwoordelijk is voor die verschrikkelijke pijn. Zijn getuigenis met betrekking tot de oesjanka die de vermoedelijke dader droeg bereikte de politie helaas niet meer (maar dat hoeft nog niet te betekenen dat het een Rus was).
In mijn droom wordt er aangebeld. Door de ruit in de voordeur zie ik het silhouet van een vrouw terwijl ik met mijn fiets aan de hand door een lange gang naar de huiskamer loop. Ik ben bang dat het fietslampje verraadt dat ik thuis ben. Een tweede keer aanhoudend schellen wordt gevolgd door gerommel in het deurslot. Onze bezoekster laat zichzelf met een sleutel binnen en ik voel me betrapt. Riky zet koffie voor de bezoekster en bewondert haar sierraden, terwijl de vrouw binnensmonds over belastingaangiften wauwelt. Voordat zij vertrekt reikt zij mij een officiële grauwblauwe waarschuwing aan. Ik maak mij boos over deze gang van zaken en ren achter haar aan. Met gemak haal ik haar in waarbij ik nergens pijn registreer, en met evenveel gemak leg ik mijn handen om haar nek. Nauwelijks heb ik tijd me daarover te verbazen of de dame is veranderd in een woedende gans. Zij tracht zich te bevrijden en als dit niet lukt omdat haar kop te dik voor mijn omstrengelende handen is, blaast zij woest met een vervaarlijk opengesperde snavel zoals slechts ganzen blazen kunnen. Omstanders blijven staan om te zien wat er aan de hand is. Ik wuif hen geruststellend weg maar blijf de ganzenhals omknellen. Woedend blaast de vogel een wolk stoom die, als mijn gezicht nog daar zou zijn, mij vol zou hebben geraakt. Ik neem haar mee want zij moet boeten voor het feit dat zij zich ongenood toegang tot ons huis verschafte. Weer aan de huiskamertafel waar Riky haar om onverklaarbare reden van bananen voorziet, schreeuwt zij dat zij mij aanklaagt wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dan dringt tot mij door dat ik de politie moet bellen. Het elektronische signaal van mijn telefonische oproep gaat verloren in het panisch piepen van mijn wekker.
Het waren toch de driftige speculaties rond de Londense gif-aanval die mijn droom veroorzaakte: de gansdame kan zomaar een gifspuit in haar snavelmond hebben verborgen (eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat de stoom die zij uitblies ook gecondenseerde asem kan zijn geweest omdat het afgelopen nacht licht vroor.) De vrouw was afkomstig uit een land als Moravië, waar sommige mensen volgens schrijvers als Mary Shelly, gemakkelijk een andere vorm kunnen aannemen (hoewel de zon al op was.) Het was een waarschuwende droom: bij een volgende aanslag moeten autoriteiten rekening houden met het feit dat de daders over een sleutel konden beschikken!
Nog even terug naar de grazers: ik kan mij voorstellen dat dierenactivisten de slachtoffers van gif aanslagen een bagatel zullen noemen in vergelijking met de massamoord in de Oostvaardersplassen. En wat te denken van de massale sterfte onder insecten?


vrijdag 30 maart 2018

Moedig

Zes graden Celsius is helemaal niet warm maar wel een lekkere temperatuur om hard te lopen, ook op Goede Vrijdag. Mijn handschoenen konden thuisblijven. Hoewel de lente al bijna tien dagen oud is voelen onbeschermde handen alsof ik naast mijn handschoenen ook een stukje winter achterliet. 
Bij de koel- en vrieshuizen worden voorbereidingen getroffen voor het monteren van zonnepanelen, heel veel zonnepanelen. Op de daken van de drie bedrijfshallen passen er gemakkelijk een paar honderd. Ze passen bovendien naadloos bij de nieuwsberichten van deze week. Een coalitie van partijen uit de verwarmingsbranche presenteert woensdag een manifest aan de Tweede Kamer. Zij willen een meer duurzaam alternatief voor de huidige generatie verwarmingsketels. In hun voorstel mag de huidige generatie over drie jaar slechts vervangen worden door warmtepompen of door hybride verwarmingsketels. Zondag- of maandagochtend hoorde ik voor de eerste keer over dit plan.
Misschien omdat het nog zo vroeg was begreep ik aanvankelijk dat zij ons massaal gebruik van aardwarmte wil laten maken, om onze huizen te verwarmen. Hoe kunnen zij dat doen? En dan al over drie jaar, terwijl ik meen te weten dat deze techniek nog steeds niet goed is onderzocht. Dat hier en daar heet water uit diepere aardlagen wordt opgepompt en via warmtewisseling weer teruggebracht, heeft geen enorme gevolgen, denk ik. Maar wat zijn de effecten op bodemstructuur en grondwater als wij deze techniek massaal gebruiken? Door onnadenkend op deze bron in te zetten, gaan we dan niet weer dezelfde kant op als bij bovenmatig delven en verbranden van steenkool, gas en olie? Rücksichtslos doen om later zielig op de blaren te zitten? Met het opstandige gevoel dat dit vermeende plan me opleverde liep ik minstens anderhalve dag rond voordat ik in de gaten kreeg dat deze bedrijven een ander verwarmingssysteem voorstelt dan ik veronderstelde. Geen warmte uit de diepere aardlagen, de ons omringende lucht wordt volgens hen onze nieuwe verwarmingsbron. Daarbij is geen of slechts weinig gas nodig, wel meer stroom dan onze huidige systemen vergen, dat moet uiteraard met behulp van zonne-energie worden geproduceerd. Met behulp van dit plan kunnen we eerder energieneutraal wonen en net zo comfortabel als we gewend zijn. 
Terwijl ik over de Waalbandijk ren, lekker met de wind in de rug, realiseer ik me dat mijn familie al vroeg wind gebruikte. Toen mijn vader in januari 1934 het huis kocht waarin ik ben opgegroeid waren daarin geen voorzieningen voor elektriciteit (ook niet voor gas en water en riolering). Maar mijn ouders beschikten wel over een kleine windmolen! Of dat ding er al stond of dat zij het hebben aangeschaft weet ik niet. Ik weet bovendien niet eens waarvoor zij de opgewekte stroom gebruikten, vooropgesteld dát ‘t elektriciteit produceerde! Wat ik wel weet is dat ik al een paar jaar behoorlijk achterloop op het gebied van warmtetechniek. Terwijl ik me al een paar decennia inzet om zuinig met energie om te gaan. Riky en ik maken al gedurende vele jaren gebruik van de zon en de laatste jaren ook van de wind, maar de apparatuur die deze energie omzet in warmte heb ik wel een beetje verwaarloost wat het volgen van de ontwikkelingen betreft. Daarin lijk ik een doorsnee consument. Dergelijke apparaten schaf je voor vele jaren aan om je pas bij vervanging te verdiepen in wat de markt biedt.
Vlak voordat gisteravond de Passion in Amsterdam Bijlmer begon kregen we nog een goed bericht. Ons kabinet nam een moedig besluit. De Groningse gaskraan wordt over twaalf jaar hermetisch gesloten. Terwijl minister Wiebes helder uiteenzette hoe dat in zijn werk zal gaan voelde ik als het ware de emotie van onze Groningse landgenoten die al gedurende jaren hulpeloos aanzien hoe de bodem onder hun bestaan wordt weggezogen.
Waren er dan helemaal geen slechte berichten? Jawel. Neem nou het besluit van de provincie Gelderland om de financiële stekker uit de Arnhemse waterstofbussen te trekken.


vrijdag 23 maart 2018

Luikje

Wintertenen vragen de eerste paar honderd meter mijn aandacht, vooral nummer vier rechts is er nog beroerd aan toe. Nu ze tevreden zijn zak ik weer weg in het verhaal waaraan ik al maanden schrijf, ieder dag een klein stukje. Mijn vader verschijnt voor mijn geestesoog. Een breekbare jongen nog, die zong als hij boos was of gefrustreerd raakte. In mijn beleving leerde hij dat van zijn grootmoeder. Het Alleluja, raadde zij hem aan, een vrolijk lied en voor een jochie van net zes eenvoudig qua tekst, hoewel het credo volgens zijn opoe effectiever zou zijn.
Nu ik over de Dwarshommelstraat ren ontstaat het vreemde gevoel dat ik vanachteren bespied wordt, dat iets of iemand mijn manier van hardlopen in de gaten houdt. Onzin Simon, misschien komt er wel iemand achterop, maar streep dat iets maar weg. Iets kan niets. O nee? zo repliceer ik mijzelf, een camera kan het! Tegen zulk logisch commentaar heb ik niets te bieden. Desondanks volgen ongevraagd meer verklaringen van mogelijke oorzaken die maken dat dingen kunnen doen die zij gewoonlijk niet kunnen doen, zoals: iets kan geprogrammeerd zijn, dat weet je toch? Neem een camera. Zo’n ding neemt voortdurend beelden op en kan op afstand qua tijd en ruimte worden uitgelezen, terwijl jij niet weet door wie en met welk doel. Ik word strontziek van mezelf. Kom op, Simon, kappen nou.
Hoe het ook zit met hetgeen iets kan doen, al dan niet geprogrammeerd, het rare gevoel blijft. Ook al gaat dat hardlopend lastig, voor mij dan toch, kijk ik snel en afwisselend over mijn linker en rechterschouder. Ik kan de straat in het geheel overzien maar zie geen levende ziel en niets ongewoons, en ben daarover eigenlijk opgelucht omdat ik niet graag een flater sla als er werkelijk iemand zou zijn die mij achterop zou zijn gekomen, want zo iemand moet zich dan wel afvragen waarom ik hem of haar over mijn schouder bespied. Ik nader intussen de dubbele woning waarvan een helft door Ria bewoond wordt en automatisch gehoor gevend aan mijn gevoel dat iemand vlak achter mij rent kijk ik weer achterom. Niets. Na een poosje rennen, inmiddels over de Kloosterstraat, valt mij in: Misschien is er wel iemand die zich verbergt op het moment dat jij achteromkijkt!
Het moet niet gekker worden. 
Oké, als dat zo is dan existeert deze iemand buiten iedere natuurwet om. Met andere woorden, als iets slechts bestaat op het moment dat je het juist niet ziet – of aan kan raken, vul ik mezelf aan – dan. Ja, wat is het dan? Geen zinsbegoocheling want dan zou je wel degelijk iets zien maar maken je hersenen daar een gewenst beeld van. Er is maar één verklaring voor situaties waarin je voelt dat er iemand is terwijl je die in werkelijkheid niet ziet, dat duidt op paranoia. Dan lijd je aan achtervolgingswanen. Maar dat past helemaal niet bij mij. Hoe ben ik in deze toestand verzeild geraakt? Zou het zijn omdat ik te intensief in het verleden wroet? Heb ik daarmee een luikje opengezet dat beter gesloten kan blijven? Of?
Wacht, ik snap het. Het heeft niets met mijn fantasieën over de jeugd van mijn vader te maken. De eindeloze discussies over de Wet op de inlichtingen – en veiligheidsdiensten 2017 zijn de oorzaak. Het zijn zogenaamde deskundigen die over elkaar rollen. De ene roept dat de Wiv onze privacy volledig vernietigt, dat er een wereld ontstaat á la George Orwells 1984 waarin zelfs vrije gedachten onder druk komen te staan, de ander betoogt dat we onder de voet worden gelopen door extremisten als we onze veiligheidsdiensten niet uitrusten met deze wet. 
Evengoed bracht ik mijn stem uit, ook al is de Wiv bedacht en goedgekeurd door een parlement dat mede op grond van mijn keuze is ontstaan. Alleluja zingen is zo gek nog niet!