vrijdag 30 december 2016

Inpakken

Sommige bewoners van deze planeet hebben vreemde gewoonten ontwikkeld om zich voort te planten, anderen doen het op de gebruikelijke manier maar hebben afwijkende opvattingen over seksualiteit. Daarover peins ik terwijl ik hier over de Waalbandijk ren op de laatste hardloop dag voor mij persoonlijk, de laatste in 2016 bedoel ik.
Het is vijf graden onder nul en de zon die net is opgekomen veroorzaakt een zachtroze band langs de horizon maar nog geen merkbare warmte. Nadenken over voortplanting heeft overigens niets met deze lage temperatuur te maken en, in spijt van de roze verkleuring rondom aan de horizon, ook niet met het moment van de dag. Alles in mijn omgeving dat zich maar enigszins uitstrekt is berijpt, stram en stijf bevroren, zodat er niets is dat mij aan seks doet denken, voor zover ik dat tenminste zien kan want wie weet wat zich afspeelt daar, diep onder dat verse molshoopje! Nee, ik denk aan seks vanwege het programma van Jeroen Pauw, gisteravond op de televisie, ‘5 jaar later’ met Heleen van Royen. Volgens schrijfster Van Royen ‘moet iemand het doen’ waar Jeroen Pauw zich, met ons, afvraagt waarom je zoveel van jezelf blootgeeft. Het gaat dan over haar project ‘Selfmade’, een boek met daarin een selectie weinig verhullende selfies die zij gedurende de afgelopen jaren maakte met behulp van haar mobiel, spiegels en webcam. Net zo obsessief als het vastleggen in fotografische beelden van haar lichaam, haar stemming en haar seksualiteit, verzamelt de schrijfster Heleen materiaal voor haar (autobiografische) romans: direct na de daad, bij wijze van spreken nog op de rand van de liefdessponde, legt zij nauwkeurig in aantekeningen vast welke handelingen het precies zijn geweest die haar naar haar hoogtepunt voerden. Ik zag in Heleen van Royen iemand die er seksueel genoegen in schept om zichzelf bloot te geven, een exhibitioniste dus, meer nog dan een schrijfster of grafisch kunstenaar.
Is dat erg? Helemaal niet. Ik ben heus geen verzuurde bejaarde die een ander geen pleziertje gunt. Integendeel. Als Heleen er genoegen in schept om haar lichaam en seksualiteit in beeld te brengen en er ook nog flink aan kan verdienen, prima, maar doe dat dan niet onder het motto: ‘omdat iemand het verhaal vertellen moet!’
Het is wel een beetje vreemd, vind ik, dat je als volwassene nog steeds de behoefte hebt om je geslachtsdelen fotografisch te onderzoeken. Dat past meer bij de pubertijd, lijkt mij. Ook dat is geen probleem, nogmaals, ieder zijn pleziertje, maar dat het resultaat daarvan ook nog vol in beeld moet worden gebracht in een programma als dat van Pauw, dat is wel een heel ander punt.
Iemand die wel eerlijk uitkomt voor wat hem drijft is meneer Pisaurina Mira. De vrouw van meneer Mira houdt van bondage. Hij benadert zijn geliefde zo stil dat zij hem niet hoort naderen. Dan, op het moment suprême, wikkelt hij haar razendsnel in stevige zijde, brengt zijn penis in stelling – hij zou het zijn pedipalp noemen – en loost zijn sperma.
Voor Pisaurina en zijn eega is er geen ruimte om na de daad zorgvuldig aantekeningen te maken. Voor hem is het meer een kwestie van inpakken en wegwezen. Want is hij te langzaam of ligt zijn vrouwtje niet stevig genoeg in haar boeien, dan zuigt zij hem leeg zoals zij met alle insecten doet die zich in haar web wagen. Maar ja, meneer Mira is dan ook een spin. En bij spinnen liggen de zaken nu eenmaal minder ingewikkeld dan bij mensen!
Wat ik mij nu afvraag, na het verhaal van Heleen en Pisaurina, is of sadomasochistische activiteiten zoals bondage, een overblijfsel zijn uit het verleden. Zijn dergelijke psychische voorkeuren via evolutionele selectie bij ons blijven hangen? Wel jammer dat ik het niet aan meneer Darwin vragen kan.
Evengoed ben ik benieuwd wat 2017 ons brengen zal!



dinsdag 27 december 2016

Toeval

Ondanks het gezellige Zonnebloemuitstapje was Mien erg verdrietig toen zij pas na thuiskomst bemerkte dat het handige boodschappenmandje waarmee zij haar rollator had uitgerust, niet met haar meegekomen was. Vooral toen het ook nog eens onvindbaar bleek. De vrijwilligers die het uitstapje hadden georganiseerd, deden er alles aan om dat handige ding voor haar terug te vinden. Niets. Ook de chauffeur van het taxibusje kon het donkerrode gazen mandje niet vinden en bij de zorgboerderij, waar Mien samen met andere deelnemers en vrijwilligers een aantal uurtjes had doorgebracht, vond men het ook niet.
Ik word daaraan herinnert, en aan een ander verloren goed, nu ik hier op de Kloosterstraat langs een slordig op de stoep geparkeerde scooter ren. Wie laat zo’n ding op dit vroege uur zo achter? Dat is toch vragen om moeilijkheden? Dat kan ik van Mien niet zeggen, dat zij slordig is bedoel ik, en om moeilijkheden vraagt zij al helemaal niet. Om eerlijk te zijn is slordigheid iets dat ik wel in mijn gedrag herken. Hoe ik me ook voorneem het de volgende keer anders te doen, af en toe loop ik toch tegen mijn eigen lamp, als je begrijpt wat ik bedoel.
Een aantal weken voordat Mien haar rollatormandje miste, was ik mijn huissleutel kwijt. Dat ontdekte ik op een zondagavond toen ik wilde afsluiten voor de nacht. Een grove zoektocht in de huiskamer en in mijn jas- en broekzakken brachten het vermaledijde ding niet tevoorschijn. In bed gingen we nog onze gangen na: ik wist zeker dat ik mijn sleutel had gebruikt toen we na onze zondagmiddagwandeling thuiskwamen. Daarna hadden we het huis niet meer verlaten. Kortom, het moest in huis te vinden zijn.
De andere dag zetten we samen de zoektocht naar mijn huissleutel voort. Het moest gemakkelijk gevonden kunnen worden omdat aan mijn huissleutelring ook een Zwitsers zakmesje hangt. Rood, het kleinst verkrijgbare model, korter zelfs dan de huissleutel, en evengoed compleet met schaar, nagelvijl annex schroevendraaier, pincet en tandenstoker. Een handig dingetje waar ik regelmatig gebruik van maak.
Die maandag vonden we het niet. Ook niet de daaropvolgende dagen en weken. Gelukkig hadden we nog een reservesleutel, maar ik miste mijn zakmesje. Ik herinner me nog goed dat ik het kocht. Dat was kort nadat mijn werkplek naar Ewijk verhuisde, zodat ik het al langer dan vijftien jaar in een rechterbroekzak bij me droeg. O, ik geloofde nog steeds dat ik het zou vinden, maar langer wachten lukte niet. Met behulp van een internetwinkel kreeg ik een vervangend exemplaar. Precies hetzelfde model.
Eind november ontving ik een mail van Netty. Het mandje van Mien is terecht! Een thuishulp van een andere Zonnebloemdeelneemster kreeg de rollator niet uitgeklap omdat het mandje van Mien ertussen geklemd zat. Slordigheidje van de taxibuschauffeur! Deze thuiswerkster had gehoord van de tegenslag van Mien en zo kwam het mandje weer in haar gelukkige bezit.
Het was alsof er niets was veranderd. Mien had haar mandje en ik weer een huissleutel voorzien van een Zwitsers zakmesje. Pakjesavond kwam en daarmee steevast: ‘Opa, help je even met jouw mesje?’ Evengoed speurde ik nog regelmatig op plaatsen waarvan ik dacht dat ik er nog niet zocht. Ik zocht nog aan de vooravond van kerstavond! Toen, op de morgen van kerstavond, ik zat midden in een artikel over de werking van onze hersenen, merkte Riky op: ‘Wat zit er een grote kier tussen jouw zitting en de rugleuning!’
Inderdaad de rechtse punt van de zitting van mijn stoel, model Taxi, sloot niet langer strak tegen de rugleuning. Een mankement aan de bevestiging, net nu we kerstvisite krijgen, dacht ik nog voordat ik iets in de spleet zag glinsteren. Vast een oorbel van Riky! Dan zie ik het goed. Met de hulp van een vleesvork hengel ik het dingetje tevoorschijn.
Dit keer geen slordigheidje maar dom toeval waardoor mijn huissleutelring zich onopgemerkt kon verstoppen, compleet met zakmes!



vrijdag 23 december 2016

Kerstverhalen

Nieuwsmedia zoals De Telegraaf vertellen ons dat Kerstmis vieren niet meer kan, dat wij veel van onze landgenoten voor het hoofd stoten als we elkaar prettige kerstdagen toe wensen, om maar helemaal te zwijgen over een wens als ‘Zalig Kerstfeest!’ Stemmen gaan op om deze wereldomspannende traditie te veranderen, om elkaar in plaats van een goed en gezellig kerstfeest, vrolijke decemberdagen toe te wensen of prettige winterfeesten. Over deze gekkigheid peins ik als ik hardlopend de Waalbandijk nader en er een klein zangvogeltje vrolijk naar mij fluit. Hier kan zomaar een nieuw kerstverhaal ontstaan, zoals er ieder jaar nieuwe kerstverhalen verschijnen.
Het is altijd (het lijden van) een klein kind dat ons medegevoel opwekt, dat ons weet te verbinden in onze hoop op vrede, dat ons mild stemt en het beste uit onszelf naar boven haalt. Verhalen die wij heel goed kunnen gebruiken in tijden dat zelfs een vrachtwagen een kerstmarkt kan bezoeken. Deze week is dat het verhaal van de zesjarige, doodzieke Tijn die ons laat zien dat we ons verbonden kunnen voelen met de problemen van anderen, in plaats van ons blind te staren op onze eigen sores. Ondanks de wetenschap dat zijn ziekte binnen een jaar het leven van hem af zal pakken, ondersteunt Tijn 3FM Serious Request bij hun pogen zoveel mogelijk geld op te halen voor kinderen die aan een longontsteking lijden. In zijn eentje harkte dit jochie al meer dan een miljoen bij elkaar.
De kleine Charlotte hier, het zangvogeltje dat beter bekend is als vink of boekvink, brengt mij alleen al door zijn zang in een betere stemming. Ook al versta ik het niet, misschien wenst het mij een vrolijk kerstfeest toe. Het kan ook zijn dat het zo luidruchtig fluit om zijn territorium af te bakenen. Je weet het niet! En terwijl ik over de Waalbandijk ren stel ik me voor dat deze vinkenman zich uitslooft om voor zijn broedende vrouw voldoende insecten te vangen of eiwitrijke zaden te verzamelen. Het is er wel helemaal de tijd niet voor, maar je weet het maar nooit want het is bijna kerstmis. Misschien gaat de hemel open en is alles mogelijk, misschien zal haar ei dan op tijd uit kunnen komen als een kerstwens voor ons allemaal. In het lied Midden in de Winternacht, zingen we immers niet voor niets ‘Ondanks winter sneeuw en ijs, bloeien alle bomen, want het aardse paradijs is vannacht gekomen’!
Kerstgroep door de ouders van Riky in 1928 aangeschaft.
Ik herinner me een krantenberichtje over de rubber matten die op de fietsstrook van het gerenoveerde deel van de Tacitusbrug worden gelegd, in afwachting van asfaltbeton, zodat fietsbanden niet slippen op het kale stalen wegdek. Mijn nieuwsgierigheid doet me besluiten om over de strook die gewoonlijk voor plaatselijk landbouwverkeer bedoeld is, naar de overkant te rennen. Het diep onder mij stromende rivierwater doet me denken aan dat andere Bijbelverhaal. Daarin gebiedt farao alle Hebreeuwse jongetjes in de Nijl te gooien. De moeder van de kleine Mozes legt haar kind in een mandje van papyrus en verstopt het tussen het riet langs de oever van de Nijl… Dit verhaal, dat eigenlijk een Oudtestamentisch kerstverhaal is, boeide mij als kind nog meer dan het verhaal over de geboorte van Jezus.
Na iets meer dan een kilometer sta ik aan de andere kant van de Waal, maar kan ook van hieruit niets van dat rubbermattenklusje onderscheiden. Er verschijnen een paar felle lampen onderwijl ik weer naar ‘mijn kant’ van de rivier ren. Ze behoren toe aan een zware landbouwtractor. Tussen de kapitale banden en de console waarop het veiligheidshek is gemonteerd blijft slechts een smal stukje wegdek vrij. Als ik op de scherpe betonnen rand stap hoor ik Riky onze jongens waarschuwen: ‘Niet op het randje staan hoor!’ De logge wielen rollen soepel langs mij heen en als dank steekt de boer zijn hand op. Voor hetzelfde geld had ook hier een nieuw kerstverhaal kunnen beginnen. Gelukkig was dat niet mijn lot.
Zalig Kerstfeest!



dinsdag 20 december 2016

Verkoopbord

Het is koud en grijs op deze bijna kortste dag van 2016. De warme damp van mijn uitademing slaat neer op mijn brillenglazen zodat het effect van de mist nog wordt versterkt waardoor ik weinig van mijn omgeving zie. Als vanzelf pieker ik over de aanstaande verhuizing van het gezin van Timothy. Gistermiddag werd het verkoopbord van de makelaar in hun voortuin gepoot. De witte kapitalen op de donkerblauwe ondergrond maken dit feit wel erg definitief: TE KOOP.
Deze actie komt voor ons minder onverwacht dan hun mededeling dat zij een huis hadden gekocht. Dat was eind 1998, kort nadat we van onze bevriende buren te horen hadden gekregen dat zij elders in Beuningen een huis hadden gekocht.
‘Een huis gekocht?’, reageerden wij verbaasd. ‘Raad eens waar?’, was hun wedervraag. Wij gokten natuurlijk op Nijmegen, op Nijmegen Oost, om meer precies te zijn, want we wisten dat zij daar het liefst zouden wonen. Zij begrepen wel dat we nooit op Beuningen zouden komen als hun nieuwe woonplaats, dus gaven ze een hint in die richting. Dat zij het huis van onze buren gingen kopen, nog voordat het te koop werd aangeboden, dat hadden we natuurlijk nooit verwacht, want wie gaat er zo dicht bij ouders en schoonouders wonen? Nou, Timothy en Annemarie!
Daardoor bleven wij betrokken bij het huis van de buren, dat nog steeds het huis van de buren is! Bijna net zo lang als wij in Beuningen wonen, drieëndertig jaar inmiddels, vieren we er verjaardagen en regelmatig pakjesavond en Oud- en Nieuwjaar, spelen we spelletjes en zorgen we voor de tuin, de post en de huisdieren als de buurtjes op vakantie zijn. De laatste helft daarvan passen we bovendien geregeld op onze kleinkinderen of lopen er even binnen met een of andere boodschap (bijvoorbeeld even kijken of mijn klauwhamer – zaag, schaaf, boormachine, enzovoorts – in de garage van T&A ligt, als ik dat gerei nodig heb en het niet op mijn gereedschappenbord aantref.) Met andere woorden, in de loop van al die jaren is het huis van de buren ook een beetje van ons geworden! Nu dat bord in de tuin staat komt daar een einde aan.
Mijn ogen tranen. Evengoed zie ik de bruine rat langs de kant van de Hommelstraat liggen. Het ziet er ongeschonden uit waardoor het lijkt alsof het slaapt. En dat is ook zo, maar het zal nooit meer wakker worden. De haartjes van de vacht van zijn of haar zachtgrijze buik warrelen ligt terwijl ik eraan voorbij ren. Had deze rat ook een verhuizing in gedachten toen het aan zijn of haar laatste tocht begon?
Timothy en Annemarie kwamen samen maar vertrekken met z’n vijven. Het buurhuis biedt te weinig ruimte nu de kinderen steeds groter worden. Niek die boven zijn vader uit is gegroeid, kan letterlijk op slechts een smalle strook van zijn zolderkamer rechtop lopen. Het nieuwe huis biedt die ruimte wel. En meer. Maar eerst moet zich een serieuze koper melden (je kunt het hier bekijken.)
Timothy was een paar jaar jonger dan zijn oudste zoon nu is, toen wij in Beuningen kwamen wonen. Hij was een goede verhuishulp. Samen met Jesse sjouwde hij keer op keer de trappen op en af om alle spullen die voorlopig nog niet nodig waren op de toen nog open zolder te bergen. Niek en Koen zullen ook goede verhuishulpjes zijn, evenals Sofie. Ik verwacht dat ‘onze buurtjes’ geen gebruik van een professionele verhuizer zullen maken. Hun nieuwe huis staat immers óók in ons dorp! Dus eigenlijk verandert er niet eens zo veel.
Toch, nu het verkoopbord in de tuin staat komt het akelig dichtbij. Straks kunnen we niet ‘even naar hiernaast!’ Kunnen we niet de uitgelezen krant in de brievenbus steken, een paar aardappelen (uit)lenen – eieren, uien, appels, suiker, melk.
Natuurlijk hopen we voor hen dat zich spoedig een koper meldt, dat zij hun nieuwe gedroomde woning over niet al te lange tijd mogen inrichten, maar…!



vrijdag 16 december 2016

Kappen

Het voelt anders, langs het verlaten huis te rennen nu ik de laatste bewoonster daarvan in haar nieuwe onderkomen bezocht. En alsof dit moment een extra accent nodig heeft kleurt de opkomende zon de lucht boven het vermoeide dak van het oude boerderijtje warm lila-roze. Werkelijk prachtig. Peinzend ren ik een paar honderd meter verder over de zo vertrouwde Hommelstraat voordat bij mij opkomt dat ik wel erg ondankbaar ben als ik deze bijzondere zonsopgang zomaar voorbij laat gaan, zomaar laat wegzakken in het grijs van het toekomstige verleden. Er zit niets anders op dan mijn handschoen uitwurmen zodat ik dit via mijn smartphone vastleggen kan. Om een voor mij nog duistere reden verspringt de camerafunctie van foto naar video. Wat ik ook doe, het lukt me niet terug te keren naar de foto-functie zodat ik genoegen neem met bewegend beeld waaruit ik misschien een stilstaand plaatje kan knippen (thuis leer ik dat ik moet ‘vegen’ om tussen de verschillende functies te kiezen.)
Een naamplaatje bij de brievenbus leerde mij jongstleden woensdag welk van de appartementen Marie tegenwoordig bewoont, maar het viel nog niet mee om met behulp van de digitale huisbel het juiste nummer te kiezen. Uiteindelijk laat haar nieuwe buurman me binnen en wijst naar haar voordeur. Haar dochter doet open. Vanuit haar woonkeuken annex huiskamer probeert haar moeder te ontdekken wie voor de deur staat. Het duurt even voordat zij weer weet wie ik ben. Niet zo gek als je bedenkt dat ik bij de entourage van de Hommelstraat hoor, bij de laatste jaren die zij in dat oude boerderijtje doorbracht. Doordat op de huiskamertafel hetzelfde kleed ligt voelt het alsof alles nog bij het oude is. En dat is natuurlijk ook zo, slechts muren, plafond en vloer zijn nieuw.
...waaruit ik misschien een stilstaand plaatje kan knippen.

Het huis aan de Hommelstraat was niet nieuw toen haar man het zestig jaar geleden van de vermoedelijk eerste bewoner kocht. Voor iets meer dan zevenduizend gulden (tijdens de verhuizing kwamen moeder en dochter de originele koopacte tegen.) Zij schatten het huis op meer dan honderd jaar oud en dat is ook zichtbaar. Het wacht nu op een nieuwe koper die het wellicht ingrijpend zal moeten verbouwen om het (weer) comfortabel te maken. Maar wat er ook mee gebeurt, dankzij de foto’s van Wim Piels zullen we nooit kunnen vergeten hoe het was toen Marie er nog woonde.
Bij een kopje koffie en kerstbrood praten we over de betekenis van verhuizen, over de impact vanwege het verliezen van je ouderlijk huis. Voor Marie is het vooral de mooie horizon die zij zal missen, het uitzicht op korenvelden en fruittuinen. Maar ook het stukje grond om het huis. Niet langer kunnen wroeten in de tuin, zorgen voor bloemen en planten. O, er is wel het voornemen om bloembollen te planten in het kleine perkje naast de voordeur, voor zover dat kan en mag – desnoods met gebruik van bloempotten –, misschien dat dit het verlies een klein beetje vergoeden kan. Voor haar dochter zijn het de noten- en de mispelboom. Die waren er altijd. Je moet er toch niet aan deken dat de nieuwe eigenaar die zal kappen, zoals de overbuurman met de hoogstamkersenbomen deed! Zouden we als koopvoorwaarde kunnen stellen dat deze bomen niet gekapt mogen worden?
Voor mij is er al veel veranderd. Als ik tegenwoordig langs ren, langs het neergelaten lamellengordijn, zie ik twee plaatjes die Wim onlangs maakte. Op het ene kijkt Marie aandachtig uit het raam, zij wijst met haar vinger en ik verbeeld mij dat zij zegt: ‘Is dat niet die hardloper? Kom, hoe heet hij toch?’ Het andere is een close-up van de wc-deur waarop geschreven staat: ‘Heren, bril omhoog! Want de meisjes zitten graag droog!’ Ernaast hangt de mattenklopper die de mogelijke consequentie bij veronachtzaming van deze oproep in beeld brengt.  
Ik vertel Marie dat ik het zwaaien mis.



dinsdag 13 december 2016

Hallucineren

Tijdens een van de laatste dagen van onze vakantie in het Harzgebergte fotografeerde ik een bloemetje van de Stinkende gouwe. Dat was de start van enkele bizarre ogenblikken waaruit ik mij slechts met de grootste moeite losscheuren kon. Ik denk hieraan omdat ik gisteravond een beginnetje maakte in ‘Brug naar de hemel’ (‘World without end’), het boek dat verhaalt over een reeks gebeurtenissen op de dag van Halloween in 1327, van de Welshe schrijver Ken Follett, de auteur waarop ik attent werd gemaakt door mijn zus Ria. En nu ik hier langs de Waalbandijk ren, in de regen en de prettige wetenschap dat Gelderland het ambitieuze plan heeft opgevat om de eerste afvalloze provincie van Nederland te worden, begrijp ik ook waarom ik door dit verhaal weer herinnerd wordt aan die ogenblikken met dat gele bloemetje.
De tijd die nodig is om enkele foto’s te maken, langer duurde het niet. Terwijl ik op het bloemetje scherp stelde landde een kleine zweefvlieg op de rand van het meest linkse bloemblad. In werkelijkheid meet een bloemblad ongeveer een halve centimeter doorsnede – ieder bloemetje van de stinkende bezit er vier – maar vanaf de afstand van nog geen twee centimeter kon ik de verrichtingen van het insect, via het oculair van mijn camera, prima volgen. Het vliegje, achteraf vond ik uit dat het een vertegenwoordiger van de Chrysogaster-familie was, dat Donker Doflijfje wordt genoemd, haakte het achterste paar pootjes brutaal aan de rand van het bloemblad dat warmgeel in het zonlicht glansde, vervolgens gebruikte het de twee overgebleven paren om zich aan enkele meeldraden te zekeren. Het leek slechts geïnteresseerd in de okergele helmknoppen, boordevol eiwitrijke stuifmeelkorrels, zoals hongerige hotelgasten in een 'erweitertes Frühstück'. Waarschijnlijk werd het afgeleid door het paarsblauwglanzende oppervlak van mijn lens, waardoor ik zijn verrichtingen prima volgen kon.
De opbollende donker-bruinrode ogen van het doflijfje staarden mij met duizenden facetten aan. Even dacht ik aan 'Twee reebruine ogen', in 1956 gezongen door het schlager-duo de Selvera's (zusjes Jansen). Wij, Jan en ik, `waren in de tijd dat we het liedje regelmatig hoorden bijna pubers, dus zongen we regelmatig in koor: 'Twee reetbruine ogen, die keken de jager aan…'. Verder dan deze eerste strofe kwamen we nooit vanwege de slappe lach.
Het waren geen reebruine ogen, maar de facetogen van het zweefvliegje, dat ik liever Roodoogje had genoemd. Zij keken mij niet aan maar hypnotiseerden me en deden mij hallucineren alsof ik te gulzig naar adem hapte. Ik zag razende, vuistgrote wespen rond een insectenhol tussen het wortelstelsel van giftige kruiden en voelde me alsof ik in een draaikolk zat, alsof ik dwars door lens en rode facetogen in die zanderige holte kon worden gezogen. En precies zoals dat gebeurde tijdens onze puberale slappe lach voelde ik de spieren in mijn knieholten verweken en dreigde ik voorover te tuimelen, midden in het bed met Stinkende gouwe…
Vlak voordat Riky en ik onze wandeling voortzetten inspecteerde ik de opnamen, vijf in totaal. Ik weet nog dat ik me ongemakkelijk voelde en dat ik Riky niet wilde vertellen wat mij overkomen was. Diezelfde avond constateerde ik dat alle vijf opnamen onbruikbaar waren, terwijl ze op de camera nog in orde leken. Er was duidelijk iets niet pluis, met dat insect of met dat plantje.
In 1327 zochten we tijdens Halloween bescherming in kerken en kloosters, want op heilige gronden achtten wij ons veilig tegen duivelse machten. En behalve heksen en kwakzalvers hielden we ons ook verre van kruiden als Stinkende gouwe, dat, wisten we, verwant is aan Papaver, vanwege de hallucinogene werking van het gele melksap. We wisten nog niet dat we ziek konden worden van ons eigen afval, we pisten zelfs nog in de kerk als dat zo uitkwam, tenzij het ons verboden werd.
We leerden met vallen en opstaan. Vandaag weten we dat ons afval miljoenen opbrengen kan. Gelderland is niet gek!



vrijdag 9 december 2016

Wintertenen

Twee kraaien vallen uit de kale kastanjeboom nabij de Dwarshommelstraat. Hun vlerken flapperen als zwartgallige denkbeelden terwijl zij gemeenzaam landen in de vers doorploegde akker. Ik wil mij niet overgeven aan deze zwartgalligheid, ondanks de somberte van deze grijzer dan grijze morgen en de pijn in mijn tenen.
Ja, die zere tenen! Op dit moment is het de grote teen van mijn linkervoet die zich laat voelen. Niet heftig, zeker niet prettig, hoewel het me bij het hardlopen niet belemmert. Dat was anders met de teen van mijn rechtervoet, die naast de grote teen, de aanwijsteen zogezegd, die domineerde vorige week dinsdag alles. Joggend over de Tempelstraat, automobielen ontwijkend waarmee kinderen zo dichtbij als mogelijk is, bij de schoolpleinpoort werden afgeleverd, ontstond gaandeweg een aanzwellende pijn. Al snel bestond niets buiten de top van mijn rechter aanwijsteen. Dat allesoverheersende ongemak maakte dat ik na iets meer dan een halve kilometer er al de brui aan gaf. Eindelijk weer thuis bleek het bovenste lid van mijn teen dik opgezwollen en rood. Het kwartje viel onmiddellijk: winterteen!
Ik heb vaker last van wintertenen. Maar afgelopen dinsdag was ik me er nog niet van bewust dat het weer eens zover was. Een van mijn tenen was overigens nooit zodanig ontstoken dat hardlopen niet mogelijk was. Dit keer was het anders. Waarschijnlijk omdat de ontstoken teen langer is dan de anderen. In gestrekte toestand, zoals bij het neerkomen en afwikkelen van mijn voet, reikt hij zowat een halve centimeter voor mijn dikke teen. Daardoor was er wellicht extra druk. Inmiddels kreeg ik het probleem onder de knie maar ontstond in mijn linker dikke teen eenzelfde infectie.
Terwijl ik verder ren richting Waalbandijk bedenk ik dat het onderliggende probleem het Fenomeen van Raynaud is. Daarvan krijg ik gaandeweg steeds meer last. Mijn voeten (en handen) warm houden is een van de moeilijke opgaven waarvoor ik me al langere tijd gesteld zie. Dat lukt lang niet altijd, met onder meer risico van wintertenen. Bij Pauw kregen we een kleine vooruitblik op een nieuw televisieprogramma van Midas Dekkers, ‘Het ei van Midas’. Daarin laat Dekkers zien dat de evolutie voor de meeste van onze (technologische) problemen een oplossing vond. Voor een vaatziekte, als ik Raynaud zo noemen mag, is in de natuur misschien al een oplossing gevonden. Ik weet dat bijvoorbeeld vogels nooit (last van) koude voeten hebben mede vanwege een ingenieus vatenstelsel. Dat zit zo: in de poten van een vogel stroomt het warme bloed vanuit het lichaam zeer dicht langs de ader met het afkoelende bloed dat op de terugweg is naar het hart. Dit wordt het tegenstroomprincipe genoemd: de bloedvaten liggen in de poten zo dicht bij elkaar dat het warme bloed het koude bloed opwarmt en er veel warmte voor het lichaam behouden blijft. Het wonderlijke is dat in de winter de ader die het afgekoelde bloed weer naar het hart brengt zich verplaatst naar de kern van de poot, zodat er minder warmte verloren gaat, maar de poten evengoed iets warmer dan de omgevingstemperatuur blijven.
Anders dan mijn persoontje hebben vogels minder behoefte aan goed doorbloede voeten omdat in hun pootjes geen spierweefsel zit. Waar ik de spieren in mijn benen vooral tijdens het hardlopen aanzet tot extra arbeid wordt al zulk werk in vogelpootjes door pezen verricht. Ergo, een tegenstroomprincipe lost mijn wintertenenprobleem niet op.
Evengoed kunnen de poten van vogels ook te koud worden. Ook dat probleem hebben zij opgelost op een manier die voor mij niet is weggelegd. Mits ik lang genoeg ren of wandel worden mijn voeten lekker warm. Dat geldt evenzo voor vogels. Maar zo spoedig we inactief worden daalt de temperatuur in onze voeten. Vogels schudden hun veren los, gaan op hun buik liggen en trekken hun koude poten tussen hun isolerende veren. Dat zie ik mezelf niet doen!
Nu heb ik mijn hoop gevestigd op Midas!