woensdag 29 februari 2012

Vreemdgaan

dinsdag 28 februari  Opnieuw een grijze dag en bijzonder nieuws: vanmorgen vroeg werd bekend dat AH het online boekenhuis Bol.com kocht. Hopelijk blijft de service gelijk. Misschien krijgen we er zelfs één bij: kunnen we tegelijk met de boodschappen onze bestelling meenemen. Om brieven te posten kies ik een andere hardlooproute naar de verkeersbrug en kan zodoende een blik werpen op Wim, mijn oude Zonnebloemvriend. Hij zit met drie dames aan de huiskamertafel. Een van hen is, zoals hij, ook boven de negentig. Zijn volle aandacht gericht op zijn hand met kaarten, dat kan ik heel goed zien. De lamp verlicht het tafereeltje warm en verhoogt de intimiteit voor mij als toeschouwer: een voordeel van dit donkere weer. Eerder vertelde hij al dat, nu zijn seniorenwoning wordt gesloopt en hij noodgedwongen naar een kamer in het zorgcentrum verhuisde, hij zijn kaartvriendinnen helaas niet meer thuis kan ontvangen. Daarop troffen zij een nieuwe regeling. Men kaart in het vervolg bij een van de dames, die over een ruime woonkamer en gebrekkig loopwerk beschikt. Duidelijk een ‘Wim-Wim’ arrangement!
Mist en gebrekkig daglicht beïnvloeden mijn zicht, toch meen ik stellig, enkele tientallen meters voor mij, een rode geus (koebeest) te zien dat zich gewillig door een konikpaard laat bestijgen! Afgezien van mensen met dieren, weet ik dat het voor komt dat de ene soort met een andere paart. Bekend is de gaap, een kruising van schaap en geit. Ook kennen we de succesvolle mix van paard met zebra. Deze dieren liggen evolutionair nog dicht bij elkaar, het kan vreemder toegaan: in een weitje achter het huis van mijn zwager en schoonzus liep een hangbuikzwijntje tussen een tiental schapen. De kleine beer gebruikte de schapen driftig, feitelijk was meestal sprake van verkrachting. Het ging door tot het de boer te gortig werd.
Dichterbij lost de mist zich op en krijg ik vrij uitzicht op een pick-up auto beladen met een paar strobalen, omstuwd door enkele rode geuzen. Mogelijk dat de kleine stier van de strobalen probeerde te snoepen. Maar geen paard te bekennen.
Waarom ik een bestijgend konikpaard meende te zien is voor mij een raadsel waarover ik nog een poosje pieker, tot ik twee vriendelijke, identieke dames op leeftijd tegenkom. Zij groeten mij uitermate vriendelijk waaruit ik opmaak dat zij mij goed kennen. Zeker is dat het een tweeling betreft. Waarschijnlijk zag ik hen nooit eerder samen. De nieuwe verkeersbrug is weer dertig meter langer geworden. Ik meende dat afgelopen vrijdag al te zien.
Op de terugweg passeer ik weer de plaats waar ik paard met koe meende te zien. De pick-up is weg. Ik peins opnieuw over voortplanting en het geslachtsleven in het algemeen. Door zoveel mogelijk te zwijgen over dit belangrijke aspect van samenleven, insinueerden onze ouders dat seks onbelangrijk en vooral ook vunzig is. Een onzinnige opvatting, maar een die op een bepaalde manier ook waar is: enkele jaren geleden lunchten we op een picknickbank aan de Binnenweg in Ewijk. In het weitje er tegenover stonden twee paarden bij een wrak hek, een hengst en een merrie. Ik zoek graag contact met dieren. De hengst liet zich gemoedelijk over hoofd en hals strelen. Vreemd vond ik wel dat het dier bovenmatig zweette en onderwijl zijn ogen verder leken uit te puilen. Vanaf de picknickbank kwam commentaar en vrolijk gelach, wat ik niet dadelijk duiden kon. Tot een krachtige geur mijn neus trof en mijn blik naar het sterk groeiende geslachtsdeel van het dier werd getrokken. Ik trad ijlings terug en voelde mij gebruikt. De hengst besteeg de willige merrie: wat een lucht! Inderdaad, seks is vies!

zaterdag 25 februari 2012

Tijdreizen

vrijdag 24 februari 2012  Deze dag is grauw als de toekomst van prins Johan Friso. Of eigenlijk non toekomst, want wat heeft het leven voor jou in petto als je het moet stellen met een ‘massief beschadigd’ brein? En wat heb jij jouw geliefden nog te bieden? Kort na twaalf uur werden we, afwisselend in Oostenrijks en Nederlands, geïnformeerd.
Hoe verder? Een niet te beantwoorden vraag waarover ik hardlopend peins. Ik probeer mij voor te stellen hoe je een leven opbouwt rond het lichaam van je partner en dan, over misschien maanden of jaren, opnieuw moet rouwen bij diens werkelijke overlijden. Gelukkig wordt dit beeld al op de Kloosterstraat verdrongen door de plezierige herinnering aan een gesprekje met onze kleinzoon Niek. Ik vertelde hem over Dirk Kikvors, een verhaal waaraan ik af en toe schrijf. Natuurlijk in grote lijnen want hij zal het misschien lezen, als het mij lukt toe te komen aan ‘en hij leefde nog lang en gelukkig!’ Dirk beleeft zijn avontuur in 2506, een detail dat Niek bijzonder intrigeert: “Reizen ze dan naar andere planeten, Opa? En kunnen ze mensen teleporteren?” Die toekomstige wereld is in veel opzichten anders dan vandaag, bevestig ik hem. Ook reist men anders, maar teleportatie zal toch vooral aan sciencefictionverhalen voorbehouden blijven. Misschien dat men dan simpele dingen op de ene plaats kan laten verdwijnen, om ze tegelijkertijd ergens anders te laten verschijnen. Bijvoorbeeld met behulp van de kwantummechanica. Misschien, maar of dat ooit met levende organismen kan? Dat is andere koek.
Nu ik opnieuw daarin verzeilde, denk ik aan de bevindingen van CERN: enkele maanden geleden claimden zij te hebben vastgesteld dat neutrino’s sneller reizen dan het licht. De media kwetterden opgewonden. En terecht, want de relativiteitsleer kon misschien in de prullenbak. Nieuwe proeven lieten zien dat zij zich vergisten. Albert Einstein kan zijn eeuwige rust opgelucht hervatten! Radio, televisie en de schrijvende pers houden zich nu echter wel erg op de vlakte, terwijl ik juist dacht: ‘Halleluja!’ Ik bedenk hoe een persoon na een sneller-dan-licht-reis, in het verleden van plaats X aankomt. Dat is al moeilijk. Hij boekte een retourvlucht en bovendien herhaalt hij dit een aantal malen. Nu zal toch zichtbaar zijn dat zijn niet-meereizende omgeving, sneller ouder wordt. Moet de reiziger zijn leeftijd bijstellen?
Ik word in deze gedachtegang gestoord door een achteropkomende auto, terwijl een hardloper mij tegemoet komt. Dit gebeurt op de Dijk, ter hoogte van het Roodslag. De automobilist houdt een bovenmatige snelheid aan en passeert mij rechts om vervolgens, door een flinke ruk aan het stuur, mijn collega amper te ontwijken. Die springt in de berm, waarna hij zijn handen demonstratief in zijn zij plaatst. Gezichtsuitdrukking en houding zijn als die van een boze Sofie, onze kleindochter van viereneenhalf, met dit verschil dat zij haar armen tijdens zo’n dwarse bui strak om haar borst vouwt. De automobilist slalomt, ongestoord en met onverminderde haast, tussen ons door. “Weer zo’n idioot!” kan ik niet nalaten mijn mede jogger toe te roepen. “Dat kun je wel zeggen,” is zijn antwoord, “nog een prettige dag verder!”
Niek wilde toch nog wel weten of er in 2506 bruikbare verkleinpistolen zullen zijn. Hij kijkt er een beetje angstig bij, bang dat ook dit idee naar de prullenbak kan. Ik kijk hem vragend aan, waarop hij enthousiast voorbeelden opsomt waarin vijanden met een straalgeweer worden geminimaliseerd. Ik zie zijn teleurstelling als ik bevestig dat dit alleen in verhalen en animaties kan, en bedenk dat slechts een paar maanden geleden, hem het geloof in Sinterklaas ontnomen werd. De tijd gaat snel, ook zonder manipulaties.

dinsdag 21 februari 2012

Jobstijding

maandag 20 februari  Een paar minuten voordat ik ga hardlopen, ik stond mij nog om te kleden, vertelde Riky mij vanuit haar herstelbedje, dat Job Cohen besloot zijn bijltje erbij neer te leggen. Het werd nieuws terwijl ik bij AH ons kostje voor deze en komende dag bij elkaar liep te scannen.
Deze carnavalsmaandag is toch al een bijzondere dag, want onverwacht werd het voor mij een ouderwetse wasdag! In mijn jeugd nog heel gewoon. Op maandagen kreeg ik steevast de geur van peterolie en kokend wasgoed in mijn neus, als ik de steile houten trap afliep naar mijn ontbijt en weer een nieuwe schooldag. Mijn moeder, later met hulp van mijn zussen, was daarmee de hele maandag druk in de weer. En dan was het witgoed schoon maar nog lang niet in de kast. Vandaag ging het voor mij ook om het witgoed. Het reeds verzamelde vuile goed werd door het verschonen van onze bedden tot een flinke berg opgekruid. Nu Riky moet herstellen past dat klusje even niet bij haar. Nu ben ik aan de beurt, maar de werkelijkheid is minder dramatisch. Ik verkeer namelijk in de gelukkige omstandigheid dat wij een lieve buurvrouw hebben die aanbood om de was te doen: wit en bont. En zij doet het bovendien professioneel en graag! Dus mijn ‘wasdag’ bestaat uit het verzamelen en wegbrengen naar de buurvrouw, en later weer opbergen. Mijn moeder ziet het wellicht gebeuren, van waaruit dan ook, en zal wensen dat dit haar was overkomen!
Het is op mijn wasdag lekker weer: fris met een vrolijke zon waarvan de invloed merkbaar toeneemt. Bovenop de dijk heb ik goed zicht over de Waal en de uiterwaarden. De Konikpaarden en de ganzen grazen van het wintergras, een reiger staat te vissen en de bruggenbouwers zijn actief: alles als op een normale maandag. Onverstoord, alsof Job zijn besluit nog niet wereldkundig maakte.
De onhoudbaarheid van Job’ rol; daar keek ik met gekromde tenen naar. Je voelde het op je klompen aankomen, toch voel ik het als een verlies. Ik ben blij dat ik kan rennen, dan kan ik dit slechte nieuws een plaatsje geven. Dit alles klinkt tamelijk pathetisch geef ik toe, tenslotte was Cohen fractieleider en ik slechts een gewoon lid van zijn partij. Politiek is eigenlijk niks voor mij, maar volgens mij is het ook niet geschikt voor Job. Want een begrip als sluw wordt niet voor niets voorgesteld als een synoniem voor politiek. Neem het eigen Kamerlid Timmermans die in een mail de harde kritiek lekt – ingegeven door onvrede over de resultaten van de partij onder leiding van Cohen – omdat hij in de fractievergadering bakzeil haalde!
Job Cohen is veel te aardig om sluw te kunnen zijn als een Wilders of achterbaks als een Timmermans, slechts om eigen belang veilig te stellen. Voor sociale bestuurders als Job Cohen wijkt niet alles in ruil voor het verkrijgen en behouden van macht. En als een dergelijke rolopvatting inherent is aan een politicus – zoals dat blijkbaar is voor Wilders en Timmermans – feliciteer ik Job met zijn besluit.
Nog maar krap twee jaar geleden werd Cohen, als de Nieuwe Socialist, weggeplukt uit zijn succesvolle rol in Amsterdam. Weggesmeekt, kan ik volgens mij beter zeggen. En die opzet lukte bijna! Jammer dat hij er daarna niet aan gedacht heeft zijn sociale hart tijdelijk in een bankkluisje op te bergen. Daarom moest hij zichzelf voortdurend en zichtbaar geweld aandoen. Ook voor mij als toeschouwer is die strijd gelukkig voorbij.

zaterdag 18 februari 2012

Impulsen

vrijdag 17 februari  Er is vandaag een groot verschil in temperatuur met voorgaande keren, het is wel erg lekker om te lopen en geeft een gevoel alsof ik eindeloos kan doorlopen. Dat beperk ik tot een extra stuk op de Uiterwaard, waarmee ik tegelijkertijd een mooi uitzicht krijg op de verkeersbrug in aanbouw. De situatie lijkt nog gelijk aan die op de prachtige overzichtsfoto, stellig genomen vanuit een helikopter, die ik enkele dagen geleden in de Gelderlander zag.
Net voor mijn omkeerpunt nader ik een geparkeerde grauwwitte hatchback, waarvan de achterklep uitbundig openstaat. Pal naast de auto wordt ik geconfronteerd met een inefficiënt restant van een oerdrift: bij dreigend gevaar jezelf onmiddellijk kleiner maken en tegelijkertijd je haren opzetten. Een reflexmatig afweermechanisme dat, bij heftig schrikken, soms over mij komt. Ineenkrimpen om niet gezien te worden? Dat begrijp ik. Maar waarom je haren opzetten? Dat lijkt mij juist een middel om indrukwekkender te lijken. Voer voor psychologen denk ik. Hoe ook, het zal er vast mal uitzien. Zoiets als uitglijden over een bananenschil. Dat opzetten van je haren geeft overigens een vreemd gevoel: mijn scalp – om maar eens een Indiaanse uitdrukking te gebruiken – kruipt verschillende millimeters over mijn schedel richting wenkbrauwen. Het begint achter in mijn nek en rimpelt voorwaarts om direct daarna weer de oorspronkelijke plaats in te nemen. Hoe ziet dat er uit? Een spiegel helpt niet. Ik zou niet weten welke spieren aan te sturen om huid in opgetrokken, en haar in opstaande toestand te brengen en te handhaven. De veroorzaker van deze kleine reeks fysische reflexen is een verschrikkelijke hond die veilig opgesloten, dat gelukkig wel, in de wagen zit. Waarschijnlijk is het dier even hard van mij geschrokken. In het veld terzijde zie ik een jager lopen. Wat zoekt die hier? Ik vraag mij af of hij mijn schrikreactie zag.
Op mijn weg terug ben ik wel zo handig ruim om de geparkeerde automobiel te rennen. De hond houdt zich nu koest en mijn lijf ook. Wel loop ik de jagersman bijna tegen het lijf. Hij laat niets van een eventuele ergernis over mijn eerdere ontmoeting met zijn jachtmaatje merken, ik van mijn kant ook niet. Ik groet hem vriendelijk waarbij ik goed op zijn handen let: geen prooi, wel een touwtje. Wat zou hij daarmee moeten?
Terug op de Dijk vraag ik mij af waarom het tafereel op de Uiterwaard blijft hangen. Ik geloof dat het touwtje in die stevige knuist daaraan debet is. Dat lei een ander beeld over het voorgaande: had ik te maken met een rattenvanger? Waterratten kunnen metersdiepe gangen in de dijken graven en daarmee veel schade aanrichten. Een schouwer op deze plaats is dus niet zo vreemd. Enkele uren eerder had ik telefonisch contact met de weduwnaar van mijn oudste zus. Zijn vader was mollenvanger van beroep. Ik herinner mij dat dit feit grote verwondering bij mij opriep. Ik was toen nog te jong, een jaar of tien denk ik, om meegevoel voor de gevangen diertjes te kunnen opbrengen. Boeren riepen zijn hulp in om al te ijverige gravertjes van hun land te laten wegvangen. Van de bonthandelaar kreeg hij voor ieder ongeschonden, zwartfluwelen vachtje een dubbeltje, en een dubbeltje van de boer per gevangen exemplaar. Dat verdiende goed, want dubbelop! Inmiddels hebben we geleerd dat mollen wegvangen niet helpt: een verlaten gangenstelsel wordt spoedig weer ingenomen door een jonge mol op zoek naar een eigen territorium.
Bijna thuis denk ik dat er simpelweg sprake kan zijn geweest van een coïncidentie: het belletje met mijn zwager en het touwtje in die mannenhand.

woensdag 15 februari 2012

Helderweten

dinsdag 14 februari 2012  Dit is opnieuw een wachtdag. Ditmaal op de uitslag van de weefselkweek. Er was nog geen verlossend telefoontje: geen geruststelling, geen einde aan het wachten. Op de Hommelstraat dreigt een aanloping met een wandelaar die mij tegemoet komt. We lopen beiden aan dezelfde kant van de weg. Achter de wandelaar is een fietser in aantocht. Doordat een auto mij achterop komt kan ik de wandelaar pas ruimte geven als deze gepasseerd is, die auto bedoel ik. Ik ben de voetganger dan dicht genaderd. Dan gebeurt er van alles, bijna tegelijkertijd: een UPS transportbusje raffelt rakelings langs mij heen; ik meen op dat moment te weten dat Dave achter het stuur zit; op het moment van passeren trekt de wandelaar een misprijzend gezicht vanwege de snelheid – niet die van mij maar van de chauffeur; de fietser heeft zijn aandacht voornamelijk bij UPS en kan ons, lopers, nog maar net ontwijken.
Het busje stopt voor de eerste boerderij en jawel, ik 'zag’ het goed, het is Dave die uitstapt, omhangen met een indrukwekkend communicatieapparaat. Een klein bruin pakje in zijn linkerhand. Even voel ik jalousie want niets voor mij. Dit is zo’n situatie: de chauffeur kon ik op het moment van passeren feitelijk niet zien, toch wist ik het. Bezit ik een onbenoembaar derde oog? Of ben ik misschien, zoals Riky, ‘met de helm’ geboren en kan ik daardoor helderweten?
“Ha die Dave,” roep ik hem toe, “ben je nog niet gewend aan rechts rijden?” Dave kijkt op, een duidelijk verstoorde en verwarde uitdrukking is op zijn gezicht. Zoals bij onze eerste ontmoeting. Dat ging er heftig aan toe, bij die gelegenheid reed hij namelijk over mijn fiets. Via het grote raam van zijn kastanjebruine bestelbus zag ik hoe zijn donkerbruine ogen zich wijd open sperden. Ogen die volliepen met verwondering: wat doe ik hier eigenlijk?
Vlak voor dat moment, nu ongeveer vier jaar geleden, fietste ik over de Molenstraat en naderde de kruising met de Schoolstraat. Het was er druk. Van rechts kwam een pakjesbus van UPS met Dave aan het stuur, maar dat wist ik toen nog niet, dat Dave chauffeerde bedoel ik. Ruim voor de kruising stopte ik. Niet alleen vanwege de voorrangsregeling, maar vooral omdat ik ‘wist’ (alweer) dat het fout zou gaan. Voordat de grote wagen van dat Amerikaanse transportbedrijf bij mij was, die onderwijl de bocht naar de Molenstraat veel te krap nam, liet ik mij met mijn fiets naar rechts vallen. Daarbij struikelde ik op de hoge stoeprand en schaafde mijn scheenbeen. Voordat Dave tot stilstand kon komen reed hij over mijn fiets. Veel consternatie om mij heen.
Kort en goed: Dave laadde mijn wrakke fiets in zijn bus en bracht ons naar huis. Daar dronken we een kopje koffie en omdat zijn Nederlands nog gebrekkig was vulde ik het schadeformulier in en nam contact op met zijn baas. De fiets werd uiteindelijk vakkundig gerepareerd en ik kreeg een nieuwe broek. En nu zie ik hem hier weer terug! “Ja,” schreeuw ik, “weet je niet meer dat je over mijn fiets kachelde?” Op het moment van passeren zie ik begrip verschijnen en zijn bozige gezicht in een lach splijten: “Oké, hoe is het met jou?” Over mijn rug roep ik dat het prima is en zwaai nog een keer naar hem.
Deze ontmoeting bracht nog een nadeel, ongeweten ditmaal: mijn fiets werd zo goed gerepareerd dat ik nog steeds geen excuus heb een nieuwe te kopen. En al helemaal niet nadat Gerard, hij rust in vrede (zie Evenwicht), met een paar gutsen olie mijn krijsende handremmen tot stilte maande.

zondag 12 februari 2012

Begrafenisrituelen

zaterdag 11 februari 2012  Dit is een dag met een gouden randje. Mijn lief ophalen uit het ziekenhuis omdat de zware  buikoperatie die zij afgelopen maandag heeft ondergaan, volledig is geslaagd en zij daarvan voorspoedig herstelt, is iets dat mij niet vaak overkomt. Bovendien is het zwaard van een mogelijk kwaadaardige ziekte van haar weggenomen: het dubbeltje kantelde goed! Op zo’n dag een rondje hardlopen, bezorgt me een extra gevoel van geluk en endorfine, een dubbele portie.
Ik ren over het uitgetreden paadje tegen de dijkhelling op en zie de rechtopstaande steen boven de dijk uitsteken die daar eerder nog niet was. Tegen het licht van de winterblauwe hemel lijkt het een kleine grafsteen. Ik zie weer het kadavertje van een jong konijntje, dat was enkele weken geleden. Het lag ongeveer op de plaats die de steen nu markeert. Onder invloed van een artikel over het inlevingsvermogen van dieren, dat ik kort daarvoor onder ogen kreeg (zie Poedelprijs), riep die aanblik mijn medelijden op. Niet zozeer met het dode diertje, dat wist immers van niets, maar met zijn of haar vele broertjes en zusjes, met de moeder, de neven en nichten en andere leden van de troep. Aanwakkerende ongerustheid omdat een van hun kleintjes maar niet thuis kwam. Op een bepaald moment zijn zij gaan zoeken. Wanhopig, want voor hen geen amberalert. Zouden ze het lijkje gevonden hebben? En hebben zij toen…? Kom op Simon, geen onzin nu. Hoewel, konijnen maken misschien gebruik van herinneringstekens, al zullen die voor ons niet herkenbaar zijn. Inmiddels zie ik dat het geen kleine zerk is maar een ordinair hectometerpaaltje. Langs het traject dat ik loop blijken alle metalen paaltjes vervangen door exemplaren als deze, gemaakt van saai grijs beton.
Nu dood en begrafenis in mijn hoofd zijn, komt het afscheid van Snoopy bovendrijven. Op een mooie dag in het vroege voorjaar van 2011 neem ik de telefoon op: “Opa, Snoopy is dood. Kom je even?” Ik waarschuw Riky en we lopen samen naar onze kinderen twee deuren verder. Onze schoondochter staat met het dode poezenlijf in haar armen. Het arme dier heeft er een paar weken over gedaan om afscheid van ons en van het leven te nemen. Daar, in die smalle bijkeuken, dicht bijeen met onze kleinkinderen, staan wij bedremmeld om het dode huisdier geschaard. De lieve poes, diepzwart met witte voetjes, werd zienderogen graatmager. Met haar bijna zestien jaren mocht herstel niet worden verwacht. Ook Kees, soort en leeftijdgenoot, drentelt om ons heen. Door niet van haar zijde te wijken heeft hij Snoopy vele dagen steun verleend, meestentijds dicht tegen haar aan liggend probeerde hij regelmatig nog enige glans in haar doffe vacht te likken. Wij zien dat hij haar dood moeilijk kan accepteren. Onze zoon gaat met een schep in de uiterste hoek van het kleine gazon aan het werk. Als het gat groot genoeg is nemen wij, ieder op zijn of haar manier, afscheid van Snoopy en wordt zij liefdevol op de bodem neergelaten. Als de eerste aarde op het dode poezenlijf valt klinkt de rauwe gil van Kees uit de bijkeuken, een kreet die ons door merg en been scheurt. Na afloop vraagt Sofie, onze kleindochter van bijna vier: “Mama, mag Snoopy er nu weer uit?”
Op mijn weg terug zie ik 'mijn' groepje verwilderde ganzen in het bevroren gras op de Ewijkse Plaat rond scharrelen en automatisch tel ik het aantal witte, bonte en natuurlijk gekleurde dieren. Een gewoonte die past bij een detective als Sherlock Holmes, zo leerde ik vandaag, maar dat terzijde. Ik ben blij dat niemand aan de zestien ontbreekt: zij hoeven geen begrafenisritueel uit te voeren.

donderdag 9 februari 2012

Buitenkansje

woensdag 8 februari 2012  Heerlijk winterweer dus al vroeg in de middag trek ik mijn hardloopschoenen aan voor mijn gebruikelijke rondje. Zes hertjes steken de Hommelstraat over. Nog nooit zag ik een dergelijk tafereel! Jammer, de voorstelling is kort: lichtbruine ruggetjes golven boven de rietkraag langs het besneeuwde wintertarweveld. Op poten dun als Barbecook lucifers, steken de dieren kalm het asfalt over om in de fruitboomgaard van de Weeropper te verdwijnen. Van waar komen zij? Waarschijnlijk huisvee of troeteldieren, hoe dan ook, zij benutten hun kans op vrijheid: de bevroren sloten. De zoekende dieren brengen mij terug naar de gesloten afdeling van de Pompekliniek, naar de nachtdienst van augustus 1978…
Al bij het betreden van de duistere benedengang bekruipt mij een gevoel van aarzeling. In plaats van vertrouwen op dat gevoel, handel ik de overdracht af en zwaai mijn drie collega’s van de avonddienst uit. Nu ben ik alleen op de afdeling, met negen patiënten. In de kliniek is nog de portier en een collega die verantwoordelijk is voor de open afdelingen. Via het mobiele intercomsysteem kan ik hen bereiken. Binnenkort heerst een nieuw veiligheidsprotocol waarbij de verpleegden gedurende de nacht door de avonddienst op hun kamer worden ingesloten. Als ik boven ben aangekomen en zie dat, op een na, iedereen zijn eigen kamer heeft opgezocht, lijkt het alsof ik mij vergiste. Deze patiënt, ik zal hem Peter noemen, wil graag Stratego spelen. Er klinkt gerommel uit het afdelingskeukentje maar ik vind niets dat mijn argwaan rechtvaardigt. Toch voel ik spanning. Moet ik daarom mijn collega oppiepen? Ja zegt mijn hart, nee mijn verstand. Peter zeurt, hij wil verder met het spel. Hij heeft ondertussen muziek aangezet, ik draai het zachter. Dan komt Henk erbij die Peter gaat jennen over een akkefietje dat ’s morgens al speelde. André, waarvan ik hoorde dat hij vroeg is gaan slapen, komt ook aanslenteren en valt met een beker thee op de bank. Terwijl ik mij met Henk en Peter bemoei, wordt het geluidsniveau van de stereo weer opgevoerd. De spanning loopt op en op het moment dat ik besluit hulp in te roepen beginnen Peter en Henk aan mij te sjorren. Mijn pieper valt op de grond. Een van hen trapt het quasi per ongeluk kapot en verontschuldigt zich daarvoor nota bene. Fred arriveert met een verlengsnoer waaruit ik mij tot twee maal toe kan bevrijden. Henk maakt mij gespannen duidelijk dat hij mij zomaar bewusteloos kan slaan. Op hen inpraten helpt niet, ik ben volkomen machteloos. Feitelijk eindigt mijn nachtdienst als ik in de werkkast lig, stevig vastgesnoerd. Tot mijn verbazing pakken zij mij mijn sleutels niet af. Ik probeer een gemakkelijke houding te vinden. Minstens een kwartier blijft het doodstil dan hoor ik gefluister aan de andere kant van de gang. Er wordt meubilair verplaatst. Er klinken een paar scherpe geluiden. Dan wordt het doodstil. Ik roep André verschillende malen maar hij noch een van de anderen reageert. Frustratie en schuld over mijn naïviteit houden mij gezelschap.
Op de terugweg pakt de noordoostenwind met rente wat zij mij heen gaf. Op de uiterwaard wordt druk geschaatst: zal de Tocht der Tochten doorgaan? Dan zal dat voor velen een buitenkansje zijn. Ik pieker nog even over die bewuste augustusnacht. Verontruste collega’s vonden mij ’s morgens. Vier van de TBS’ers maakten gebruik van de tevoren geprepareerde lichtkoepel: ik was hun bevroren sloot. Een van hen pleegde een zeer ernstig geweldsdelict. Ik ben er nog goed afgekomen, hoewel die nacht en de gevolgen daarvan, zich lang en veelvuldig in nachtmerrieachtige dromen herhaalden. De laatste tijd nog sporadisch.
Ik vertrouw er op dat de herten een eerzamer doel zoeken.

zondag 5 februari 2012

Roetsjen

zaterdag 4 februari 2012  Opnieuw overgiet de zon het bevroren landschap, nu na een van Nederlands koudste winternachten. De sneeuw van gisteren maant mij: uitglijden is geen pretje! Zon, sneeuw, het vrije weekeinde maar vooral de afwezigheid van de wind lokken velen naar de dijk. Er wordt vooral gewandeld en veel ouders laten hun kinderen op sleetjes van de dijk af roetsjen. Joggers zie ik niet, evenals ‘mijn’ zestien verwilderde ganzen. Hoe zouden zij deze kou doorkomen? Toch ben ik in gedachten vooral bij Annie, die ik vanmiddag met het jaarprogramma van onze Zonnebloemafdeling bezocht. Zij vertelde dat het heel goed met haar gaat, zij veel contacten heeft en het weer zonder de Zonnebloem stellen kan: “Bovendien heb ik jouw telefoonnummer!”
Annie leerde ik ongeveer twee jaar geleden kennen. Omdat ik haar al eens bij haar buurvrouw zag, durfde ik aanbellen met mijn verzoek een boodschap over te willen brengen. Zij maakte het overduidelijk niet goed, zodat ik haar kopje koffie accepteerde. Een schoonzus, waarmee zij vooral na het overlijden van haar man nauwe banden onderhield, was op die dag overleden. Luisteren en af en toe een bemoedigend en troostend woord, meer kon ik niet doen. Bij het afscheid beloofde ik spoedig terug te komen. Drie weken nadien ging het slechter met Annie. Depressief en te angstig om uit te gaan. Wij hadden met enkele Zonnebloemgasten een uitstapje in het verschiet, naar een kersenboomgaard. Daar paste Annie best bij en gelukkig liet zij zich overhalen. Zij genoot er zichtbaar van en er volgden meer uitjes, soms samen met enkelen van haar buren.
Geregeld bezoek van een vrijwilliger vond Annie nog niet nodig, het ging ondertussen al beter met haar. “Zoek maar iemand voor mijn broer, die zit altijd in zijn eentje!” vond zij een paar maanden geleden. Martien, die zoals zijn zus ook in dit complex woont, was op dat moment ziek en ik besloot direct bij hem aan te bellen...
Een thuiszorgmedewerker doet open. Ik tref de tweeënnegentigjarige, graatmagere broer kuchend, koortsig en happend naar lucht op de bank. Zo te zien zal Martien deze week niet eens af maken! Ik aarzel, maar merk dat hij blij is met mijn komst. Ondanks de last van zijn longontsteking vertelt hij over zijn jeugd. Het verrast hem dat hij zomaar gast van de Zonnebloem kan worden. Zijn vrouw, die een klein jaar geleden overleed, heeft hem vaker aangespoord contact met ons te zoeken. Vooral sinds hij – en dus ook zij – toenemend werd beperkt door zijn longemfyseem. “Maar je laat toch geen brandend huis verzekeren?” vraagt Martien mij aarzelend. Spijt over onwetendheid en onwil is hoorbaar. Ook is hij verbaasd dat zijn zus van onze diensten gebruik maakt. Ik bevestig dat het met Annie gelukkig weer een stuk beter gaat. Hij weet ook van haar depressie vanwege het zo plotselinge overlijden van haar man. “Na haar man,” zeg ik, “moest zij ook afscheid nemen van een dierbare vriendin!” Martien barst plotseling in snikken uit. Happend naar lucht schokt zijn magere lijf over de bruinleren bank. Ontsteltenis maakt mij eventjes onmachtig, dan kruip ik resoluut naast hem en trek het schokkende knokige lijf gegeneerd tegen mij aan. “Doe maar, huil gerust, dat is goed. Stil maar. Rustig,” probeer ik de tot voor kort mij onbekende man te kalmeren. Snotterend verteld hij over zijn vrouw die zo close was met zijn zus en realiseer ik mij mijn onhandigheid.
Mijn gemoed klimt weer uit een dalletje, zoals kinderen opduiken vanuit hun dijkglijbaan, nu ik begrijp waarom Annie zo dwingend aanwezig is: zij laat mij zien dat ‘slechte tijden’ eindig zijn en opgevolgd worden door mooie, vrolijke en ontspannen dagen.