donderdag 27 augustus 2015

Educatie

Wat is kwaliteit? Die vraag drenst door mijn hoofd terwijl ik de Tempelstraat uit ren en een haastige automobilist spot, die, juist als ik de rijweg over wil steken, zijn bescheiden bolide tot een ronkende sprint aanzet. Graag geef ik alle ruimte aan zoveel haastige spoed.
Staatssecretaris Sander Dekker ziet op de publieke omroep liever een kwaliteitsprogramma waar een half miljoen mensen naar kijkt, dan een plat amusementsprogramma waar een miljoen mensen zich mee amuseert. ‘Hilversum’ reageerde op de aankondiging van de nieuwe Mediawet als nijdige wespen op het terras van een ijssalon, wat te begrijpen valt: als ik mijzelf op een ijsje trakteer wil ik dat liever niet, zeker niet met deze fel gestreepte insecten, delen. Het gevolg daarvan is dat we dagelijks geconfronteerd worden met de voor en tegens van kwaliteitsprogramma’s versus platte amusementsprogramma’s. Als het even kan volg ik die discussies niet omdat het mij niet boeit en ik er bovendien geen verstand van heb. Ik kijk naar een televisieprogramma omdat ik dat graag zie of omdat ik op de hoogte wil raken van wat in de wereld om mij heen gebeurt of gebeurd is.
Voor mij is televisie voornamelijk amusement. Ik kijk om mij te vermaken en om geïnformeerd te blijven. Als de publieke omroep mij niet langer amuseert wijk ik waarschijnlijk uit naar commerciële aanbieders.
Het lastige met kwaliteit is, is dat iets daarmee gelabeld mag worden als het voldoet aan eisen die daaraan zijn gesteld. ‘Boer zoekt vrouw’ is, bijvoorbeeld, een programma waarnaar ik kijk. Gezellig, samen met Riky de boeren beoordelen en, later, raden met welke vrouwen hij, of zij, dat kan immers ook, in zee gaat en met wie hij of zij uiteindelijk door het leven wil gaan. Binnenkort begint een nieuwe serie. Stel dat de makers van het programma de opzet ervan wijzigden, en dat ik het daarom niet meer leuk vind om naar te kijken, voldoet het niet langer aan mijn verwachting. Het heeft dan niet de gewenste kwaliteit, voor mij. Bijkomende vraag, draagt dit programma bij aan de door Dekker gewenste educatie?
Moeilijke vragen. Wat is kwaliteit en wat is educatie?
Dit rondje hardlopen, roept slechts ingewikkelde vragen bij mij op. Lastig. De drie paardjes die in hun wei een stukje met mij mee rennen hebben het wat dat betreft gemakkelijk. Zij vreten gewoon wat ze lekker vinden en laten staan wat zij niet lusten. Zij hoeven zich niet af te vragen of zij wat zij vreten wel lekker mogen vinden en zich niet bezorgd te maken over wat zij laten staan. Zo simpel is dat.
Wat voor pony’s opgaat, geldt ook voor televisieproducenten, lijkt mij: als een programma voldoende kijkers trekt, beantwoordt het blijkbaar aan de verwachtingen van het publiek (kwaliteit). Als het aantal kijkers afneemt, krabben zij, de televisieproducenten, zich achter de oren: Hoe komt dat? Wat kunnen we daaraan doen? Maar het gaat bij de publieke omroep niet alleen om de kijkcijfers, het gaat, volgens de staatssecretaris, vooral om de relevantie van de programma’s.
Weer zo’n moeilijke vraag! Welk programma is belangrijk en welk niet?
Deze discussie is wel erg complex.
Terwijl ik mij afvraag of het zo is dat Sander Dekker vanuit een totaal ander programma van eisen handelt dan wat bij de publieke omroep in de kast ligt, komt mij een fietser tegemoet die een stevige hond aan de lijn voert. Wij gebruiken ieder de uiterste rand van de weg, de hond krijgt alle ruimte in het midden. Ik kijk het dier bewust niet in de ogen (dat heb ik misschien via een televisieprogramma geleerd: há, educatie!) Evengoed wijkt hij naar mij uit. Er klinkt een grauw uit zijn strot, waarschijnlijk omdat de lijn hem de asem afsnijdt. Mijn reactie is primair: mijn hoofdhuid rimpelt en mijn benen aarzelen.
Het is duidelijk, de man met zijn hond en ik verschillen. Hij amuseert zich met deze hond, ik niet.



maandag 24 augustus 2015

Lijkstijfheid

Tijdens een hardlooprondje is het eenmaal eerder gebeurd. Na die eerste keer nam ik mij voor, dit gaat mij niet weer overkomen. Daartoe stelde ik mijzelf een maatregel, een waaraan ik mij sindsdien heb gehouden. Ook vanmorgen, vlak voordat ik mijn hardloopschoenen vast knoopte.
Jaren achtereen is het goed gegaan. Tot deze morgen.
Het voelt heerlijk zo te rennen. De temperatuur is precies goed en de wind, die zich gisteren zo dominant liet gelden, lijkt helemaal te zijn verstomd. Tot ik Herman goedemorgen heb gewenst, in mijn hoofd natuurlijk, ik ga niet het risico lopen om voor gek te staan door deze Schotse hooglandstier met luide stem te groeten terwijl hij met zijn neus in zijn ontbijt staat te blazen. Juist nu, ondanks mijn bevredigende stoelgang vlak voor vertrek, voel ik mijn darmen verkrampen. Razendsnel overweeg ik mijn mogelijkheden: rechtsomkeer maken, doorrennen naar ‘de Trompet’ en de daarbij behorende fruittuinen of naar het Roodslag. Ik kies voor de laatste optie.
De paar honderd meter naar dit natuurgebiedje zijn zwaar.
Voordat ik het jonge bos in ren ruk ik gehaast een busseltje gras bezijden de bielzen trapafgang (van die ene keer heb ik geleerd!) Dieper in het bos, in de nabijheid van een bloeiende pol Gewone Smeerwortel vind ik eindelijk een aanvaardbaar plekje waarbij ik er op toezie de paars-roze bloemen niet te besmeuren: mijn relatie met de veldbloemen wil ik op geen enkele manier verstoren. De zomermist troost mijn ongemak en biedt bovendien extra privacy. Nu opluchting overheerst gaan mijn gedachten op de loop met een tafereeltje waarmee Riky en ik gisteren tijdens onze lange wandeltocht werden geconfronteerd…
Op het wandelpad langs het Uivermeertje onder Deest, word ik getroffen door een dode vis. Het waterdier ligt in gekromde houding, staart en kop steken omhoog. Ik zie wat de gruwelijke dood van dit onschuldige schepsel heeft veroorzaakt. Daarvoor hoeft je geen rechercheur te zijn: hoopjes opdrogende grassen, riet en waterplanten maken duidelijk dat hier kort geleden groot onderhoud aan sloten en paden is uitgevoerd. Ik stel mij de machine voor die de watergang vrij maakte, een dergelijke machine heb ik vaker aan het werk gezien. Vis werd samen met een grote plantenmassa op het droge geworpen. Niet wetend wat hem overkomt springt Vis, spastisch blikkerend in het genadeloze zonlicht, van de ene op de andere zijde. Het lukt het arme dier niet op deze manier weer in zijn vertrouwde element te geraken, wel weet hij zich uit het groen te bevrijden. De machinist krijgt niets van het drama mee zodat Vis met droge kieuwen zieltogend naar lucht blijft happen.
Toch is er iets wat niet klopt. Rigor mortis breidt zich binnen zes uur over het gehele lichaam uit en houdt, afhankelijk van de omgevingstemperatuur, een tot drieënhalve dag aan. Dit groot-onderhoud-slachtoffer vertoont nog steeds lijkstijfheid, kop en staart steken immers stijf in de lucht. Als het op precies deze plaats is gestorven, zou de zwaartekracht ervoor hebben gezorgd dat het lichaam plat lag. Ergo: iets of iemand heeft het glinsterende kadaver waarschijnlijk tussen het groen uit gepeuterd en het hier naast het wandelpad neergekwakt.
Nog in het roodslag stel ik mij de laatste minuten van Vis voor. Een plotseling toenemend gerommel maakt een paniekgevoel in mij los. Ik ren als een kip zonder kop tussen bomen en struiken. Plotseling verduistert de hemel, iets kolossaals sluit bomen en struiken in. Stammen en takken breken en splinteren. Shock overrompelt al mijn functies. Ik voel zelfs geen pijn terwijl ik een been hoor knappen. Het volgende ogenblik word ik omhoog gezwiept om bijna direct daarna neer te storten…
Evengoed ren ik ontlast verder over de Waalbandijk, de knipoog van een stralende Morgenster tegemoet.
Van de dode vis maakte ik geen foto en had daarvan na een honderdtal meters al spijt.



vrijdag 21 augustus 2015

Kramp

‘Wie 55 uur per uur werkt, heeft een derde meer kans op een beroerte dan iemand die maximaal 40 uur per week werkt.’ Dat schreef Annemieke van Dongen in de Gelderlander van deze morgen naar aanleiding van een publicatie in The Lancet. Ik at mijn boterham met pure hagelslag toen ik even bleef hangen op het eerste stukje van haar openingszin en me afvroeg hoe je dat doet, vijfenvijftig uur in één stoppen. Dat zou nog eens een vinding zijn, dan worden we in een klap gemiddeld ouder dan vierduizend jaar! (4.345 om precies te zijn, volgens het CBS wordt de Nederlandse man negenenzeventig.) Helaas, of gelukkig, het is maar hoe je het bekijkt, bedoelde Annemieke vijfenvijftig uur per week.
Terwijl de pijntjes van de eerste paar honderd meter hardlopen naar de achtergrond verdwijnen realiseer ik mij dat het hier om een serieus onderzoek gaat – een half miljoen werknemers werd gemiddeld 7,2 jaar gevolgd –, dat een ernstig probleem bloot heeft gelegd. Drieëndertig procent meer kans om te overlijden aan een hersenbloeding (en andere hart- en vaatziekten) voor de man die vijftien uur per week overwerkt. Ik begrijp dat de onderzoekers hun resultaten hebben gecorrigeerd (voor roken, alcoholgebruik, enzovoort), maar wat verstaan zij onder werken? Loopt de schrijver die altijd en substantieel overwerkt ook dit risico, zelfs wanneer hij zijn werk – tekenen, beeldhouwen, schilderen, voetballen, enzovoort – als een hobby beschouwt? En hoe zit het met de alleenstaande man die keurig veertig uur werkt en daarnaast dagelijks voor zijn huishouden en kinderen ploetert? En met de mannen die naast hun werkweek bij de baas, bijbeunen?
Persoonlijk behoorde ik nooit tot de risicogroep, denk ik. Heel aan het begin werkte ik vijfeneenhalve dag per week. Dat ging al snel, via tweeënveertig en een half naar veertig uur. De laatste jaren ging daar nog arbeidsduurverkorting (acht uur per veertien dagen) overheen, en slechts af en toe had ik met overwerk te maken. Bovendien had ik nauwelijks taken in onze privéhuishouding. Vooral dat laatste is tegenwoordig anders: ik kan geen huishouding meer aanwijzen waarin slechts een van de partners voor het gezinsinkomen werkt.
Op de hoogte van de Brugstraat staat een man in een bekende houding bij de picknickbank. Aan mij bekend, bedoel ik. Zou hij kramp hebben? De man is opmerkelijk lang en slank, en hij draagt sportkleding, zie ik nu ik dichterbij kom. En nee, kramp is waarschijnlijk niet de reden van zijn opmerkelijke bewegingen, hij rekt zijn spieren.
Af en toe ontmoet ik hardlopers zoals deze lange dunne. Zij duwen tegen een boom, hebben een been op een bankje gelegd of duwen zich met gestrekte armen weg van de grond. Zij doen rek- en strekoefeningen tijdens het hardlopen of wandelen. Ik heb nooit begrepen waarom je dat zou doen. Het ziet er ook niet uit, vind ik. De enige concessie die ik heb gedaan nadat ik een zweepslag in mijn kuit opliep (tijdens badminton) zijn een paar eenvoudige oefeningen voordat ik van huis ga om te rennen, in ‘goed Nederlands’, warming-up genoemd (en cooling-down, als ik weer thuis ben). Zulke oefeningen zal ik nooit langs de openbare weg doen! En al helemaal niet tussendoor. Het is ook niet nodig: je zult nooit een marathonloper zien die de wedstrijd verliest omdat hij onderwijl moest rekken en strekken!
Evengoed, denk ik nu, onderzoekers kunnen zomaar eens aan het licht brengen dat hardlopers die verzuimden tussendoor te rekken en te strekken, een grotere kans hebben op het ontstaan van ernstige en blijvende spierontstekingen! En wat doe je dan? Ik bedoel maar, ik heb ook nooit geweten dat ik de kans op serieuze problemen met mijn hart en vaten kon verminderen door weinig of helemaal niet over te werken. Ik had dom geluk, toevallig vond ik dat onze vakbonden niet voor niets een beperkte werkweek hebben bedongen. Dan ga je toch niet overwerken? Of bijbeunen?



dinsdag 18 augustus 2015

Sprinter

Bij nummer 187, aan de Van Heemstraweg, rijdt een bestelauto de oprit in. Iemand in een oranje regencape loopt over het fietspad langs de poort. Of nee, loopt de inrit in, zet het op een holletje en is verdwenen als ik de oprit kan overzien. Er was niet iemand in een regencape, voor de zoveelste keer heb ik mij laten misleiden. Ditmaal door twee met een oranje kap afgedekte palen in de paardenloopbak.
Terwijl ik verder ren, via de Hommelstraat naar de Waalbandijk, peins ik over de wijze waarop onze hersenen ons soms in de maling nemen. Hoe vaak is dat mij al overkomen. Vandaag waren het paaltjes gecombineerd met mijn snelheid. Een vergelijkbaar effect ontstaat als een trein optrekt naast de trein waarin je op vertrekken wacht (maar dan is er ook nog de sensatie van het abrupt beëindigen van een verplaatsing die niet werkelijk plaatsvond.)
Nu er een trein bij mij binnen dendert ben ik weer terug bij de aftandse boemel waarin vluchtelingen zich propten om daarin naar de vrijheid te reizen. Gisteravond waren er gruwelijke journaalbeelden. Honderden mensen persten zich via deuren en ramen naar binnen. Politieagenten probeerden er nog enige orde in te brengen maar dat was onbegonnen werk. Deze vluchtelingen worden op de huid gezeten door onvoorstelbare verschrikkingen. Hun wereld staat in brand, hun thuis is een verwrongen chaos. De vrije wereld is hun enige uitweg om aan hun beulen te ontkomen.
Zij zijn al als haringen in een ton, toch wringen zich nog meer naar binnen, het stukje perron dat verlaten is wordt ingenomen door een ander. Uit een van de raampjes hangt een jongetje, smartelijk en in paniek om zijn vader schreeuwend. Met een deel van mijn geest zie ik andere treinen waarin de beulen hun slachtoffers naar binnen meppen om daarna de deuren met ijselijke slagen te vergrendelen. Kunnen in onze landen, in onze vanzelfsprekende vrijheid, conflicten ontstaan en escaleren met op den duur vergelijkbare gevolgen?
Ja, dat kan, hoewel ik het zelf niet geloven wil.
Rennend door dit vredige rivierenlandschap probeer ik mij te verplaatsen in de paniek van deze vluchtelingen. Dat kan ik niet. Evengoed produceer ik afschuwelijke beelden terwijl de motregen mijn brillenglazen mistig maakt.
Wij, Riky en ik, willen niet vluchten maar onze kinderen en kleinkinderen smeken ons. We moeten wel.
Het langgerekte perron in Wijchen is afgeladen als eindelijk de stoptrein uit Nijmegen arriveert. Het is een oude sprinter, wat een voordeel is want daarin zitten veel deuren en weinig afscheidingswandjes. Een nichtje en haar man zien ons vanaf hun balkon. We zwaaien en schreeuwen naar elkaar. Ik meen te zien dat onze nicht Wij Gaan Niet, schreeuwt. De trein sukkelt ondertussen binnen, de remmen gillen. Mensen stromen toe. Plotseling word ik een hittetrilling in de lucht gewaar. Ik ben niet de enige die dat ziet, ondanks wij gespitst zijn om een plaatsje in de trein te veroveren. Veel mensen gillen; wij weten wat dit betekenen kan. Onze vijanden maken gebruik van gewapende drones. Het ding komt zo dichtbij dat wij er meer van kunnen zien, dan gaat er een zucht van opluchting door de dichte rijen: het is in rood, wit en blauw geschilderd. Onder de buik hangt een glasachtige bobbel. De drone scheert over onze hoofden, vliegt door in de richting van het appartementencomplex en boort zich naar binnen, vlak onder het balkon van ons nichtje en haar man. Een lichtflits en een enorme klap. Er ontstaat een V-vormig gat. Stof, vuur en de weerkaatsing van de luchtdruk maken de chaos compleet…
De wereld moet zich veel meer inspannen om ernstige conflicten te voorkomen. Bijvoorbeeld door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties reële macht te geven, iets dat op basis van permanente leden en vetorecht onmogelijk is.
Evengoed, vrijheid is geen illusie.



vrijdag 14 augustus 2015

Fotohollen

Op Facebook heeft Hai Voeten mij lid gemaakt van ‘Fotohollen’. Hai is online-journalist bij de Gelderlander en net als ik houdt hij van een rondje hardlopen en van fotograferen. Er zijn veel meer mensen die van deze activiteiten houden, voor diegenen is Fotohollen bedoeld. Fotohollen is dus een Facebookplatform waarop zij (wij) elkaar kunnen informeren en ontmoeten, als je het delen van berichtjes ontmoeten kunt noemen.
      Fotohollen is geen mooi maar wel een nieuw werkwoord: tijdens het rennen sta je af en toe stil om een foto te maken. Die foto’s vormen een verslagje van jouw hardlooprondje. Het is eigenlijk vergelijkbaar met wat ik gewend ben: ik ‘schrijf’ tijdens het hardlopen een verhaal. Als het ware een weergave van mijn hardlooprondje. Dat verhaal werk ik nadien uit, zoals je ook de foto’s na afloop overbrengt op het Facebookplatform. Om het nog duidelijker te maken: ik ren in de Tempelstraat. Daar ligt een tak die een eigen verhaal vertelt: het heftige onweer van afgelopen nacht heeft deze tak uit de boom gerukt of gebliksemd. Ik kan niet goed uitmaken wat de precieze oorzaak was. Van die tak zou ik een foto kunnen maken.
      Een forse vrachtwagencombinatie verspert de toegang tot de Tempelstraat. De chauffeur heeft het gevaarte op de Van Heemstraweg stil gezet en loopt voor zijn cabine langs om mij te kunnen vragen hoe hij het koelmagazijn van Het Vriesveem bereiken kan. Ik wijs hem. Hij mompelt iets onverstaanbaars over een bordje terwijl ik achter de combinatie om hol en de rijweg oversteek. Kijk, al fotohollend had ik er een foto van moeten maken, denk ik bij mijzelf terwijl ik richting Hommelstraat ren.
      Opnieuw zou ik een foto nemen: op het veld tegenover het boerderijtje van Marie staat een kleine groep grauwe ganzen. Ze kijken verdrietig naar het vervuilde maaiveld waar zij tot voor kort gemorste korrels (graan, rogge, gerst of haver?) konden vinden. De boer heeft er, waarschijnlijk gisteren, overtollige mest over uitgereden. Dat kan ik zien aan de natte restanten op het asfalt, aan de kleur van het veld én aan de ganzen die niets of weinig van hun gading lijken te vinden. Bovendien kan ik het ruiken, maar dat vertelt een foto niet.
      De zon etst pylonen en tuidraden van de Tacitusbrug tegen een grauw-paarse wolkenpartij daarachter. Genomen vanaf de Hommelstraat wordt dat een schitterend plaatje, als ik aan het fotohollen zou zijn.
      Foto van de bielzentrap bovenaan de Hommelstraat, die ik opren om de Waalbandijk te bereiken: Norbert Voskens ‘vertelde’, op Fotohollen, over zijn hardlooptraject langs het oude spoor Nijmegen - Kleve. Hij was het met mij eens dat dit een lastig en gevaarlijk parcours is. Met deze foto kan ik Norbert laten zien dat ik hier ook van biels naar biels spring (hoewel die wel veel dichter bij elkaar liggen dan die onder de rails in zijn traject.)
      Foto: een van de schapen die op het dijklichaam grazen, staat strak tegen een speciekuip die als waterreservoir dient, met schuin-gestrekte achter – én voorpoten, alsof zij een turntoestel nabootst. Ze wrijft haar buik over de rand van de kuip als om die op te geilen, of is het andersom?
      Foto: een van de broers uit Ewijk komt mij tegemoet wandelen. André kon niet, hij is thuis met een boom bezig, die werd te hoog en de wortels gingen een verkeerde kant op, vertelt de broer mij.
      Foto: er vliegt een zwaluw voor mij langs over de Waalbandijk. Ik kan niet zien of het een huiszwaluw of een boerenzwaluw is. Even verderop zit een buizerd op een weidepaaltje. Heeft hij deze prooi gezien?
      Foto: een prachtige gele Morgenster, ze knipoogt naar de zon én naar mij.
      Foto: hectometerpaaltje 114. Dit vormt mijn keerpunt voor vandaag. Ruim vijfeneenhalve kilometer heen, nu ren ik weer terug.
      Of ik voortaan ga fotohollen? Ik weet het niet, Hai. Ik sta wel heel vaak stil!
     
      

dinsdag 11 augustus 2015

Logeren

Verborgen door hoog opgeschoten maïs aan de ene – en riet aan de andere kant van de Hommelstraat, word ik een kortstondig moment teruggeplaatst naar de tuinderij aan de Zomerdijk. Van het wieden van onafzienbare rijen koolplanten heb ik al een poosje tabak, dus heb ik mij verscholen tussen de begroeiing langs de oever van de Groote Sloot. Starend in het water waaruit enkele dagen daarvoor een vette paling was gekropen. Het beest zat in de rieten mand waarin de tuinbaas de aanzuigkop van de besproeiingsinstallatie had gestoken. Er zit veel meer paling in deze sloot. Ik weet dat aal zich in de blubber op de bodem van de sloot ophoudt, dat ik die niet te zien zal krijgen, evengoed probeer ik er een te vinden. Als dat zou gebeuren, als ik toch zomaar een vette paling zou zien zwemmen! Stekelbaarsjes en voorntjes, te klein om te vangen, dat is alles wat ik zie. Eigenlijk doe ik hetzelfde als die paling, me verstoppen zodat mijn baas me niet ziet, zodat ik even verlost ben van het uittrekken van onkruid, even niet hoeft voort te kruipen over de harde klei.
      Waarom herinner ik mij deze kleine gebeurtenis? Schaamte? Misschien, maar dat is volgens mij een te groot woord. Ik weet niet meer of ik ontevreden was over mijn gedrag. Ook al werd ik niet betrapt, evengoed nam ik mij voor niet meer zo kinderachtig te doen.
      Toen was ik dertien jaar.
      Nu, vijfenvijftig jaar later, ren ik over de Waalbandijk en denk ik dat ik weet waarom die herinnering zopas boven kwam drijven. Het is vanwege Snuf! Hij gaat over een paar uurtjes weer terug naar zijn eigen baasje. Aan ruim veertien dagen logeren komt een einde.
      Laatst vertelde ik iemand over deze logeerpartij. “Ik vind cavia’s maar saai!” was zijn reactie, “Wat moet je met zo’n beest?” Wat je met zo’n beest moet is echter niet de juiste vraag. Het gaat om Koen! Koen zorgt voor Snuf. Hij geeft dat beestje liefde. Hij kan zich met hem terugtrekken, hem vertroetelen, verhalen vertellen, zich verbeelden dat Snuf hem begrijpt en dat hij weet wat er in dat diertje om gaat. Dat is wat Koen van Snuf krijgt. Helaas voor Koen en Snuf kon Snuf niet mee op vakantie. Logeren dus!
      Vind ik Snuf saai?
      Het is waar, als Snuf zijn buikje heeft rond gevreten gaat hij er eens goed voor liggen om lekker uit te buiken! Daarmee laat de cavia ons precies zien waar het bij ons aan schort. Wij zouden er ook goed aan doen om na elke maaltijd een poosje te rusten, maar dat terzijde. Dan komt Snuf weer tot leven. En hoewel hij voortdurend speciaal droogvoer, water en gemengd hooi tot zijn beschikking heeft, zet hij het op een miepen als hij een van ons in het vizier krijgt. Dan herinnert hij zich dat er ook nog lekkerder hapjes zijn zoals komkommer, paardenbloemblad, kool, worteltjes, watermeloen, zevenblad of wat dan ook. “Miep, miep, miep…!” en als dat onvoldoende werkt laat hij met zijn stevige tanden de metalen tralies van zijn kooi ratelen.
      Het werkt altijd. Snuf krijgt zijn zin. Hij is tenslotte onze logé!
      Weinig natuurlijk, dat gedrag? Misschien.
      In de kooi buiten, onder de vrije hemel waaruit plotseling een jager kan opduiken, loopt Snuf niet graag vrij rond. Dan duikt hij liefst weg in zijn slaaphokje. Afgelopen zondag lok ik Snuf met een worteltje naar buiten. Op het moment dat hij de lekkernij stevig tussen zijn tanden heeft, draait hij zich om en duikt in zijn slaaphokje. Helaas. Het is alsof een huisschilder zijn ladder overdwars door de voordeur wil dragen: boem! Voor de kleine cavia zit er niets anders op dan zijn angst overwinnen.
      Straks gaat Snuf weer naar zijn eigen baasje.
      Niet vergeten om nog wat verse paardenbloembladeren te plukken.



vrijdag 7 augustus 2015

Waardigheid

Het is muisstil op straat. Geen echo van stemmen, geen geruis van verkeer, geritsel van bomen of vogelgezang is te horen. Het zijn mijn schoenzolen die deze stilte, deze vredige sfeer verstoren. Het is alsof iedereen nog slaapt… of erger? Ik ben toch niet per abuis veel vroeger opgestaan? Voor de zekerheid inspecteer ik mijn horloge: vier minuten over acht. Dat is tenminste dik in orde.
      Terwijl ik mijn horloge raadpleeg wordt de stilte aan stukken gescheurd. Door een bladblazer, denk ik. Gelukkig, ik ben niet alleen.
      Ik ren inmiddels onder de meest vriendelijke weersomstandigheid die je je maar wensen kunt, over de Waalbandijk. Ondanks de herrie van een bladblazer (?), een paar auto’s die mij het oversteken van de Van Heemstraweg bemoeilijkten (en was er ook niet een auto die mij op de Hommelstraat tegemoet kwam?), kan ik niet uit de fantasietrein stappen die met mij vertrok bij de gedachte dat ik nog de enige wakkere (levende?) persoon ben in dit dorp. Wat kan er zijn gebeurd met een dorp waarin alle leven plotseling verstilt? Ben ik misschien terechtgekomen in een hedendaagse variant van het Midwich (in ‘Operatie Koekoek’ van John Wyndham) uit 1963? Over dat dorp ontstond van de ene op de andere seconde, een onzichtbare en ontastbare koepel. Alles binnen die koepel hield op waarmee het bezig was: vogels vielen uit de lucht, schapen, koeien en paarden vielen om evenals mensen die nog actief waren. Overschreed je de grens, verliet het leven jou om – zonder nare gevolgen of herinneringen –, weer bij je terug te keren op het moment dat je er onderuitgehaald werd.
      Echter, de vergelijking met Midwich gaat volkomen mank want ik ren nog en in het weitje langs en tegenover de boerderij van de familie Engelen grazen schapen. En als mijn ogen mij niet bedriegen komt daar een vrouw mij tegemoet rennen. Blijft ons dus het lot van de inwoners van Midwich bespaard?
      Plotseling valt mij op dat de vrouw in een bijzondere houding rent. Zij houdt haar armen over haar borst gekruist. Ik heb het wel eens geprobeerd, om met opgeheven armen te rennen, en dat viel niet mee. Nu, we zijn nog zo’n twintig meter van elkaar verwijderd, laat zij haar armen echter zakken. Zij heeft een bekend gezicht en groet mij vriendelijker dan hardlopers gewoonlijk doen. Natuurlijk beantwoord ik haar groet evenzo.
      Terwijl ik verder ren denk ik aan een frase die ik onlangs las. In ‘Het meisje in de trein’, van Paula Hawkins, wordt ene Rachel door een hoosbui overvallen: ‘…en mijn verschoten blauwe bloes is gênant doorschijnend geworden. Ik heb het hele stuk gerend, met mijn tas tegen mijn borst geklemd om nog wat waardigheid te behouden.’
      Terwijl ik dit las dacht ik dat deze Rachel niet wilde dat haar borsten voor iedereen zichtbaar zouden zijn. Maar nu ik zojuist een meisje met haar over haar borst gekruiste armen zag rennen, krijg ik daar een andere gedachte over: afhankelijk van de stevigheid van een bustehouder, gaan borsten vanwege het rennen dansen (in het begin van mijn ‘hardloopcarrière’ vond ik dat ook een enigszins gênant en onprettig gevoel.) Rachel, uit ‘Het meisje in de trein’, droeg vast geen hardloopvriendelijke beha, want zij was op weg naar huis nadat zij een bibliotheek bezocht. En misschien heeft deze vriendelijke jonge vrouw die ik zojuist passeerde, nog weinig hardloopervaring en droeg zij geen sport-bh, of is nog niet aan deze bewegingen gewend.
       Dit alles valt in het niet bij eventuele gevolgen van een gebeurtenis die plaatsvond voordat die vermeende bladblazer de stilte kapot blies. Mits er iets heeft plaatsgevonden. En waarom niet? In Midwich heeft men aanvankelijk ook niets bemerkt. Dat kwam pas weken later toen alle vrouwen die tijdens de koepel in het dorp verbleven, zwanger bleken te zijn. Hoe zouden de inwoners van ons dorp op eventuele gevolgen reageren?


dinsdag 4 augustus 2015

Fietstas

Nog voordat ik de Tempelstraat ben uitgerend heb ik al last van mijn regenjasje. De voornaamste reden daarvan zijn niet eens dat het warm genoeg is en weer droog, terwijl de regen nog gestaag viel toen ik vlak voordat ik mijn schoenen vastknoopte naar buiten keek, maar dat ik in dat korte stukje twee hardlopers tegenkwam die het zónder deden. Later krijg ik nog ingewreven dat ik beter om had kunnen keren om dat jasje terug aan de kapstok te hangen.
      De kwestie ‘jasje’ blijft tot halverwege Hommelstraat door mijn hoofd spoken waarna mijn zwager, de man van een van mijn zusjes, daarvoor in de plaats komt. Hij zal deze middag worden voorbereid op een heftige operatie die morgenochtend plaats gaat vinden. Ervaringen met ziekenhuizen spoken door mijn hoofd terwijl ik over de Waalbandijk ren.
      Na ongeveer vijfeneenhalve kilometer, nog een paar honderd meter tot mijn keerpunt voor vandaag, zie ik een mij bekende dame aan komen fietsen. Hoewel zij nog een stukje van mij is verwijderd herken ik haar als ‘Tante Marie’. Zij is geen familie, en waarschijnlijk gaat zij met een andere voornaam dan Marie door het leven. Nadat ik haar een paar maal tegenkwam, ben ik haar Tante Marie gaan noemen omdat haar uiterlijk mij zo aan tante Marie deed denken, de zus van mijn moeder. Aanvankelijk viel zij mij niet zo op maar dat veranderde toen zij de eerste keer een opmerking maakte terwijl zij mij voorbij fietste: “Wat loopt u snel!”, zei zij, toen we even op dezelfde hoogte waren. En een andere keer – er stond een stevige wind en het was bovendien behoorlijk koud – adviseerde zij mij om de andere kant op te rennen, in de richting die zij fietste, omdat het veel gemakkelijker gaat met de wind in de rug. Ergens irriteerde die opmerking, maar ik vond het evengoed leuk aandacht te krijgen.
      Tante Marie heeft een heus poppengezicht. Dat wil zeggen, als ik een oma-pop zou tekenen, vooropgesteld dat ik dat zou kunnen, krijgt zij de gezichtskenmerken van mijn tante Marie, de zus van mijn moeder: rond, muizig gezichtje, krullerig grijs haar, een bril met ronde glazen, zacht welvende neus, hoge jukbeenderen, lachende mond en ogen.
      Vermoedelijk werkt Tante Marie in Nijmegen, in een modewinkel. Misschien staat zij op de damesetage bij C&A. Niet dat ik haar daar heb gezien, of in een andere kledingwinkel, maar dat past helemaal bij haar. Zij woont waarschijnlijk in Winsen. Ik ben haar immers vaker tegengekomen op ditzelfde stukje Waalbandijk! Zij op weg naar haar werk, ik bezig aan mijn hardlooprondje. Best stoer van Tante Marie, vind ik, om op haar fiets naar het werk te gaan.
      In mijn fantasie kan Tante Marie alleen maar lachen. Zelfs als zij boos is, lacht haar gezicht. Alleen als je haar heel goed kent, kun je haar gemoedstoestand van haar gezicht aflezen. Vandaag staat dat in de bezorgd stand als zij mij vraagt: “Heeft u het niet veel te warm in dat jasje?”
      Over het uitspreken van het vraagteken doet zij zo lang dat ik in de tussentijd mijn verwarring en ergernis – zij legt immers precies haar vinger op een pijnpuntje – kan wegslikken en haar vraag bevestigend kan beantwoorden.
      “Dacht ik wel!”, laat zij er triomfantelijk op volgen, “ik heb mijn jasje in mijn fietstas gestopt!”
      Het mijne kan ik niet in een fietstas stoppen, aan mijn hardloopoutfit is geen fietstas toegevoegd. Dat wil ik haar antwoorden, maar Tante Marie is inmiddels al te ver van mij verwijderd.
      Weer terug in de Hommelstraat begint het opnieuw te regenen. Uit balorigheid, en omdat ik het inmiddels erg warm heb, trek ik mijn jasje uit. Nat ben ik toch al, tot op mijn vel!