vrijdag 30 maart 2018

Moedig

Zes graden Celsius is helemaal niet warm maar wel een lekkere temperatuur om hard te lopen, ook op Goede Vrijdag. Mijn handschoenen konden thuisblijven. Hoewel de lente al bijna tien dagen oud is voelen onbeschermde handen alsof ik naast mijn handschoenen ook een stukje winter achterliet. 
Bij de koel- en vrieshuizen worden voorbereidingen getroffen voor het monteren van zonnepanelen, heel veel zonnepanelen. Op de daken van de drie bedrijfshallen passen er gemakkelijk een paar honderd. Ze passen bovendien naadloos bij de nieuwsberichten van deze week. Een coalitie van partijen uit de verwarmingsbranche presenteert woensdag een manifest aan de Tweede Kamer. Zij willen een meer duurzaam alternatief voor de huidige generatie verwarmingsketels. In hun voorstel mag de huidige generatie over drie jaar slechts vervangen worden door warmtepompen of door hybride verwarmingsketels. Zondag- of maandagochtend hoorde ik voor de eerste keer over dit plan.
Misschien omdat het nog zo vroeg was begreep ik aanvankelijk dat zij ons massaal gebruik van aardwarmte wil laten maken, om onze huizen te verwarmen. Hoe kunnen zij dat doen? En dan al over drie jaar, terwijl ik meen te weten dat deze techniek nog steeds niet goed is onderzocht. Dat hier en daar heet water uit diepere aardlagen wordt opgepompt en via warmtewisseling weer teruggebracht, heeft geen enorme gevolgen, denk ik. Maar wat zijn de effecten op bodemstructuur en grondwater als wij deze techniek massaal gebruiken? Door onnadenkend op deze bron in te zetten, gaan we dan niet weer dezelfde kant op als bij bovenmatig delven en verbranden van steenkool, gas en olie? Rücksichtslos doen om later zielig op de blaren te zitten? Met het opstandige gevoel dat dit vermeende plan me opleverde liep ik minstens anderhalve dag rond voordat ik in de gaten kreeg dat deze bedrijven een ander verwarmingssysteem voorstelt dan ik veronderstelde. Geen warmte uit de diepere aardlagen, de ons omringende lucht wordt volgens hen onze nieuwe verwarmingsbron. Daarbij is geen of slechts weinig gas nodig, wel meer stroom dan onze huidige systemen vergen, dat moet uiteraard met behulp van zonne-energie worden geproduceerd. Met behulp van dit plan kunnen we eerder energieneutraal wonen en net zo comfortabel als we gewend zijn. 
Terwijl ik over de Waalbandijk ren, lekker met de wind in de rug, realiseer ik me dat mijn familie al vroeg wind gebruikte. Toen mijn vader in januari 1934 het huis kocht waarin ik ben opgegroeid waren daarin geen voorzieningen voor elektriciteit (ook niet voor gas en water en riolering). Maar mijn ouders beschikten wel over een kleine windmolen! Of dat ding er al stond of dat zij het hebben aangeschaft weet ik niet. Ik weet bovendien niet eens waarvoor zij de opgewekte stroom gebruikten, vooropgesteld dát ‘t elektriciteit produceerde! Wat ik wel weet is dat ik al een paar jaar behoorlijk achterloop op het gebied van warmtetechniek. Terwijl ik me al een paar decennia inzet om zuinig met energie om te gaan. Riky en ik maken al gedurende vele jaren gebruik van de zon en de laatste jaren ook van de wind, maar de apparatuur die deze energie omzet in warmte heb ik wel een beetje verwaarloost wat het volgen van de ontwikkelingen betreft. Daarin lijk ik een doorsnee consument. Dergelijke apparaten schaf je voor vele jaren aan om je pas bij vervanging te verdiepen in wat de markt biedt.
Vlak voordat gisteravond de Passion in Amsterdam Bijlmer begon kregen we nog een goed bericht. Ons kabinet nam een moedig besluit. De Groningse gaskraan wordt over twaalf jaar hermetisch gesloten. Terwijl minister Wiebes helder uiteenzette hoe dat in zijn werk zal gaan voelde ik als het ware de emotie van onze Groningse landgenoten die al gedurende jaren hulpeloos aanzien hoe de bodem onder hun bestaan wordt weggezogen.
Waren er dan helemaal geen slechte berichten? Jawel. Neem nou het besluit van de provincie Gelderland om de financiële stekker uit de Arnhemse waterstofbussen te trekken.


vrijdag 23 maart 2018

Luikje

Wintertenen vragen de eerste paar honderd meter mijn aandacht, vooral nummer vier rechts is er nog beroerd aan toe. Nu ze tevreden zijn zak ik weer weg in het verhaal waaraan ik al maanden schrijf, ieder dag een klein stukje. Mijn vader verschijnt voor mijn geestesoog. Een breekbare jongen nog, die zong als hij boos was of gefrustreerd raakte. In mijn beleving leerde hij dat van zijn grootmoeder. Het Alleluja, raadde zij hem aan, een vrolijk lied en voor een jochie van net zes eenvoudig qua tekst, hoewel het credo volgens zijn opoe effectiever zou zijn.
Nu ik over de Dwarshommelstraat ren ontstaat het vreemde gevoel dat ik vanachteren bespied wordt, dat iets of iemand mijn manier van hardlopen in de gaten houdt. Onzin Simon, misschien komt er wel iemand achterop, maar streep dat iets maar weg. Iets kan niets. O nee? zo repliceer ik mijzelf, een camera kan het! Tegen zulk logisch commentaar heb ik niets te bieden. Desondanks volgen ongevraagd meer verklaringen van mogelijke oorzaken die maken dat dingen kunnen doen die zij gewoonlijk niet kunnen doen, zoals: iets kan geprogrammeerd zijn, dat weet je toch? Neem een camera. Zo’n ding neemt voortdurend beelden op en kan op afstand qua tijd en ruimte worden uitgelezen, terwijl jij niet weet door wie en met welk doel. Ik word strontziek van mezelf. Kom op, Simon, kappen nou.
Hoe het ook zit met hetgeen iets kan doen, al dan niet geprogrammeerd, het rare gevoel blijft. Ook al gaat dat hardlopend lastig, voor mij dan toch, kijk ik snel en afwisselend over mijn linker en rechterschouder. Ik kan de straat in het geheel overzien maar zie geen levende ziel en niets ongewoons, en ben daarover eigenlijk opgelucht omdat ik niet graag een flater sla als er werkelijk iemand zou zijn die mij achterop zou zijn gekomen, want zo iemand moet zich dan wel afvragen waarom ik hem of haar over mijn schouder bespied. Ik nader intussen de dubbele woning waarvan een helft door Ria bewoond wordt en automatisch gehoor gevend aan mijn gevoel dat iemand vlak achter mij rent kijk ik weer achterom. Niets. Na een poosje rennen, inmiddels over de Kloosterstraat, valt mij in: Misschien is er wel iemand die zich verbergt op het moment dat jij achteromkijkt!
Het moet niet gekker worden. 
Oké, als dat zo is dan existeert deze iemand buiten iedere natuurwet om. Met andere woorden, als iets slechts bestaat op het moment dat je het juist niet ziet – of aan kan raken, vul ik mezelf aan – dan. Ja, wat is het dan? Geen zinsbegoocheling want dan zou je wel degelijk iets zien maar maken je hersenen daar een gewenst beeld van. Er is maar één verklaring voor situaties waarin je voelt dat er iemand is terwijl je die in werkelijkheid niet ziet, dat duidt op paranoia. Dan lijd je aan achtervolgingswanen. Maar dat past helemaal niet bij mij. Hoe ben ik in deze toestand verzeild geraakt? Zou het zijn omdat ik te intensief in het verleden wroet? Heb ik daarmee een luikje opengezet dat beter gesloten kan blijven? Of?
Wacht, ik snap het. Het heeft niets met mijn fantasieën over de jeugd van mijn vader te maken. De eindeloze discussies over de Wet op de inlichtingen – en veiligheidsdiensten 2017 zijn de oorzaak. Het zijn zogenaamde deskundigen die over elkaar rollen. De ene roept dat de Wiv onze privacy volledig vernietigt, dat er een wereld ontstaat á la George Orwells 1984 waarin zelfs vrije gedachten onder druk komen te staan, de ander betoogt dat we onder de voet worden gelopen door extremisten als we onze veiligheidsdiensten niet uitrusten met deze wet. 
Evengoed bracht ik mijn stem uit, ook al is de Wiv bedacht en goedgekeurd door een parlement dat mede op grond van mijn keuze is ontstaan. Alleluja zingen is zo gek nog niet!


vrijdag 16 maart 2018

Roestbruin

Alsof we op deze dag van de pannenkoek contact hebben, werkelijk oog in oog staan, zij in de uiterwaard tussen hoog opgeschoten maar volledig uitgedroogde grassen en klitten en kaardenbollen, terwijl ik, een paar honderd meter van haar verwijderd nog maar net op de Waalbandijk bovenaan de Kloosterstraat arriveerde. Evengoed raakt haar gestalte mij gedurende de tijd waarbinnen ik twee drie passen zet diep. Graag verbeeld ik mij dat zij mij evengoed herkent, dat zij oog heeft voor mij zoals ik voor haar en er sprake is van een zekere affectie die wederzijds is. Zodat, als wij beiden nog alleen op de wereld zouden zijn, ieder als enig overgebleven vertegenwoordiger van een onverenigbaar ras, we troost zouden zoeken bij elkaar en de rest van onze dagen in altaars nabijheid slijten.
Slecht een blik is voldoende om haar te herkennen. Er loopt op dit moment geen ander in de Beuningse uiterwaard rond met ‘benen’ als die van haar. Op 2 maart 2012 zag ik haar voor het eerst en tussen toen en nu nog slechts enkele keren, zij het nooit op deze manier. Ze was indertijd pasgeboren, drie tot vijf dagen oud schatte ik haar toen. Ze werd bewaakt door haar moeder en was in gezelschap van een neefje of nichtje waarover eveneens zorgvuldig werd gewaakt. Maar er was een groot karakterverschil tussen hen. Zij liet zich vrijmoedig door mij bewonderen met een air alsof zij wilde zeggen ‘hier ben ik, dit is mijn wereld’. Terwijl haar soortgenoot zich achter de rokken van moeder verborg, als moeder rokken had gedragen. Daarnaast had dit verlegen typetje hetzelfde egaal roestbruin gedekte uiterlijk als dat van moeder.
Ze ziet er goed uit. Nog steeds draagt zij met verve haar witte bles. Samen met de melkwitte achterpoten verraadt het haar genealogie: haar voorouders waren vertegenwoordigers van het oer Nederlandse Brandrode rund en de Franse Saler. Dit laatste ras, afkomstig uit het Frans Centraal Massief heeft haar krulletjes in haar ruige vacht bezorgt en haar bestendig gemaakt tegen gure weersomstandigheden en schraal voedsel. De basiskleur van haar vacht, een mengsel van rauwe sienna en gebrande omber kreeg zij van twee kanten mee maar het wit van haar poten en de eigenwijze bles zijn overgedragen door een Brandrode voorvader of moeder. Zij is sinds 2005 een vertegenwoordigster van de vijfde of zesde generatie Rode Geus, een nieuw type rund dat speciaal voor het begrazen van de uiterwaarden is ontwikkeld.
Ik weet niet of Free Nature, de organisatie die toezicht houdt op deze grazers, afgelopen winter heeft bijgevoerd, hoewel zij een natuurlijke begrazing en verwildering voorstaan (een aantal jaren geleden zag ik een wagen met balen hooi die in de uiterwaard werden afgeladen als bijvoer voor Konikpaarden en Rode Geuzen, hetgeen mij verbaasde. Als zij op het beleid van terughoudendheid zijn teruggekomen, zou ik daar uit respect voor deze dieren, ongeacht de strengheid van de winter, nooit tegen protesteren zoals zovelen deden waar het de grote grazers van de Oostvaardersplassen betrof.) Wel is goed te zien dat dit individuele en voor mij speciale dier de strenge vorst van twee weken geleden goed heeft doorstaan. Zo goed zelfs dat zij niet alleen door het leven gaat. Niet zo lang geleden heeft zij het leven geschonken aan een kalf dat nu trots aan haar zijde staat. Grappig vind ik wel dat zo op het eerste gezicht aan de vacht van haar kind wit geheel ontbreekt. Ook voor het komende weekeinde waarin de wind rechtstreeks kou vanuit de Russische Toendra aanvoert voorzie ik geen onoverkomelijk probleem voor haar en ook niet voor haar kind dat zij voldoende beschermen zal. 
We zullen het niet meemaken, deze Rode Geus en ik, dat we alleen overblijven. En dat is maar goed ook. Er zou immers nooit meer aanleiding voor bijvoorbeeld een Nationale dag van de Pannenkoek zijn.


vrijdag 9 maart 2018

Tamtam

Tegenwoordig overkomt het me iedere keer dat ik denk, als ik bezig ben met de eerste paar honderd meters van een hardlooprondje, Simon, stop er toch mee, keer je om want dit is helemaal niet leuk meer. Inmiddels weet ik dat ik dit gevoel, dit somberen en piekeren het best kan overrulen door gewoon door te gaan want na die eerste paar honderd meters lijkt mijn lijf steeds weer te accepteren wat onvermijdbaar is, rennen. Nou ja, op rennen lijkt het de laatste maanden, het laatste jaar moet ik misschien zeggen, nauwelijks. Mijn laatste hardlooprondje, dat van afgelopen dinsdag, ging met een gemiddelde snelheid van 8,22 kilometer per uur. Langzamer dan dat was ik bij mijn weten nog niet eerder. Evengoed ren ik op dit moment nog wel – over de Dwarshommelstraat. Tenminste, als ik hardlopen definieer als het afwisselend met de linker en rechtervoet een stap vooruitzetten waarbij tussen de stappen door beide voeten een moment los van de ondergrond zijn (als je voeten niet tegelijkertijd loskomen, dan loop, wandel of snel-wandel je). Volgens die betekenis, ik heb het zojuist gecontroleerd wat overigens niet meevalt, ren of jog ik dus wel degelijk. Ik zweef na iedere pas vrij door de lucht. Hoe kort die zweeftochtjes ook zijn, ze vinden onmiskenbaar plaats! Je zou best wat langer willen zweven om te ervaren hoe dat voelt. Heerlijk lijkt mij, maar hoe krijg je dat voor elkaar?
Genoeg over dat beroerde hardlopen onder het destructieve regime van spierreuma. Vanaf hier – ik ren over de Kloosterstraat – ga ik meer op de omgeving letten. Bijvoorbeeld op deze fruitboompjes links en rechts. Dinsdag waren hier, aan de rechterkant van de weg, nog tuinlieden, Poolse waarschijnlijk, doende om de boompjes rigoureus te snoeien. Onthoofden, zo kwam het op mij over, met snoeischaren dood en verderf zaaiend. Maar het zal legitiem zijn geweest dat die tuinarbeider zorgvuldig de top uit ieder jong appelboompje snoeide om het afgeknipte deel, ik schatte dat op bijna een halve meter lengte, bij de reeds flinke verzameling in zijn linkerarm te leggen. Achter hem liep een collega die zo te zien niets anders deed dan toekijken. Leren? Controleren? Beveiligen?
Hoe dan ook, ik ren inmiddels over de Waalbandijk en werd intussen afgeleid van wat dan ook en ben bij mijn oudste broer in Spanbroek terecht gekomen. Bruun heeft het pas echt beroerd getroffen. Dat begon een paar weken geleden. Slikken ging steeds moeilijker. Alsof het voedsel in zijn slokdarm bleef hangen, zei Bruun. De oorzaak daarvan diende zich waarschijnlijk veel eerder aan dan een paar weken geleden, maar ja, wanneer ga je met zo’n klacht naar de dokter want klagen doe je niet graag. Ik weet het niet, heb mijn broer er niet naar gevraagd. Een paar weken geleden aan de telefoon zei hij er niets over. Zondag kregen we het onverkort te horen, de tamtam deed zijn werk zou mijn broer zeggen. We hadden een soort van reünie omdat onze zwager Cor een feestje gaf. 
Bruun heeft slokdarmkanker. Dat hakte er wel stevig in. Het maakt je tarn (om maar een begrip te lenen uit Waterschapsheuvel – van Richard Adams) zo’n bericht. Ik bedoel, gedachten schieten alle kanten uit waardoor er niets overblijft waaraan je voor dat moment steun kunt hebben. Bovendien was mijn broer zelf niet op dat feest omdat hij elders iets te vieren had. Hoe vier je trouwens iets, of wat dan ook, na de mededeling dat er kanker in je slokdarm woekert? 
Gisteren liet Bruun ons weten wat de oncoloog ervan vindt. Kanker met uitzaaiingen in zijn longen, onder andere volgens mijn broer. Ze willen het carcinoom in zijn slokdarm bestralen. Wat kunnen ze nog meer?
Wij wachten af en hopen en leven met mijn oudste broer mee. Wat kunnen we nog meer?
Dit hardlooprondje ging een fractie sneller dan dat van dinsdag, gemiddeld 8,31 kilometer per uur. Op veel plaatsen ervaar ik een beetje pijn, vooral in mijn rechterheup. Ach, dat is niets!


dinsdag 6 maart 2018

Botjes

Op de geboortedag van mijn vader leiden de schapen in het weitje tegenover dat van Herman mijn piekergedachten af van mijn oudste broer, sorry Bruun. Hoe zou het de schapen in Wadway zijn vergaan? Ik ben er niet gerust op. Het was niet voor niets dat brandweer en ambulances zondag af en aan reden om argeloze of beter gezegd waaghalzerige schaatsers her en der uit ijswakken te bevrijden en mensen met onderkoelingsverschijnselen naar ziekenhuizen te vervoeren (waar mensen met ernstige griep toch al met de benen uit de patiëntenkamers staken). Er was zelfs een oude fanaticus die zijn scootmobiel het ijs op stuurde en zijn klunzige actie moest bekopen met een plotselinge onderdompeling, ijs- en ijskoud. Dat waarschuwingen, die vanaf zaterdagmorgen via radio en televisie werden afgegeven, de oren van deze onverstandige schapen niet hebben bereikt daar kan ik nog inkomen, want ik heb zelf kunnen constateren dat zij niet over apparatuur beschikten waarmee zij deze adviezen uit de ether hadden kunnen oppikken. Evengoed moet ieder met een beetje gezond verstand toch weten dat natuurijs heel snel onbetrouwbaar wordt als de temperatuur dik boven het nulpunt stijgt. Zelfs schapen in Wadway, ook die van het ondernemende type.
We zijn op weg naar een feestje, Riky en ik. Onze zwager Cor, de echtgenoot van onze veel te vroeg overleden zus Ina, werd vijfentachtig jaar en vond die mijlpaal waard zich te omringen met zijn kinderen, klein- en achterkleinkinderen en zijn al dan niet aangetrouwde zussen en broers. Dat stond te gebeuren in zorgcafé Het Koetje in Zandwerven. Van tevoren had ik de route gecheckt. Natuurlijk wist ik ongeveer waar het feest zou worden gevierd, als kind speelde ik wel met schoolkameraden die daar vlakbij woonden en later fietste ik er een paar keer heen om ruitjes te vervangen in een naburige veestal. Maar in die jaren liep of fietste ik vanuit Wadway of Spanbroek. Zondag kwamen we bijna vanuit de andere kant van het land. Voor de zekerheid hadden we onze digitale wegwijzer geïnstrueerd, maar geen rekening gehouden met veranderde afritten. Ondanks tijdige waarschuwingen ging het bij Scharwoude fout. Hoewel we het nog niet wisten bleek dat een blessing in disguise zoals de Engelsen dat zo treffend verwoorden, ofwel vermomde mazzel. 
... met hun pootjes op het ijs.
Sputterend reed ik de afslag voorbij en vervolgde de reis via Hoorn en Wognum. In Wadway linksaf Het War in om via vertrouwde wegen Zandwerven te bereiken. Even tevoren, we reden op de Tramweg, zei Riky dat ze haar fototoestel in haar tas had gestoken: “Je kunt dus een foto maken als je daar behoefte aan hebt”. Bijna halverwege Het War ontstond deze behoefte vanwege een stel waaghalzen op het ijs. Op een passeerstrook kon ik de auto parkeren en met Riky’s camera in de aanslag trad ik op het groepje toe. Ze gebruikten geen botjes, of glissers zoals men in de prehistorie deze eenvoudige uit dierenribben gefabriceerde ‘glijders’ noemden, misschien hebben zij die nooit gebruikt. Hoe dan ook, ze stonden simpel met hun pootjes op het ijs. Geen idee wat er in hun schaapskoppen rondspookte, terwijl ik toch alle moeite heb gedaan contact met hen te krijgen, om hen te wijzen op het gevaar, hen te vertellen over de waarschuwingen voor onbetrouwbaar wordend ijs. Zij in hun dikke wollen jassen hadden natuurlijk geen weet van de inmiddels geweken kou, bovendien waren ze veel te druk met elkaar zodat zij van mijn inspanningen niets meekregen. Maar het geluk was nog steeds aan mijn zijde, ik kon een mooi plaatje maken. Opgetogen vervolgden wij onze reis naar het feestje van Cor, via de Zomerdijk waar ook vele vroege zondagmiddag-wandelaars met volle teugen van de mooie omgeving genoten.
Bijna op het einde van mijn hardlooprondje vraag ik me af, zijn die schaapjes op het droge gekomen?