vrijdag 29 augustus 2014

Aangeschoten

Op de staart van De Rivierwachter zit een vogel. Ik verbaas mij over mijzelf dat ik daarvan opkijk, al was het maar gedurende een seconde. En er is een zekere verontwaardiging; een wachter moet niet lastig worden gevallen, moet niet worden belemmerd bij het uitvoeren van zijn taak.
         Natuurlijk, vogels kiezen een hoge standplaats. Het was te verwachten dat zij voor dit object geen uitzondering maken. Maar het getuigt wel van respectloosheid voor Nur Tarim en zijn kunstwerk. Dat ik deze mening ben toegedaan, daarvan trekt de Vlaamse gaai zich niets aan. Wat zou hij ook? Zijn kraalogen reflecteren fel in de zon terwijl hij mijn komst hooghartig gadeslaat, rustig zittend op deze strategische plaats. Zijn borst en buik glanzen roze. De witte bef en de zwarte strepen naast zijn snavel geven hem een deftig maar bars uiterlijk, alsof hij zeggen wil: Jij kunt mij niks maken!
         Pas op het moment dat ik onder de wachter doorren kiest de Vlaamse gaai het luchtruim.
         In het zicht van het dijkmagazijn Ewijk, vergeet ik de vogel en keer terug naar een herinnering die mij gedurende de afgelopen week blijft plagen, zoals een loslatende blaar je kan belemmeren bij het aantrekken van je sok. De vogel vergat mij echter niet…
         Plotseling zit de Vlaamse gaai in mijn hoofd, overstemt mijn lastige herinnering door mij voor te houden dat ik die rivierwachter een te belangrijke rol toedicht. Ik weet het, zo verdedig ik mijzelf, het is voor mij een symbool, zolang de wachter over de rivier uitkijkt is alles in orde. Als ik aan het joggen ben, zoals nu, kijk ik naar hem op en zie ik de zon op zijn hals glanzen, voel ik mij tevreden. Meer is het niet.
         Gaai, zoals ik hem intussen noem, lijkt het te begrijpen. Hij is even stil. En net als ik denk dat dit het was, keert hij weer terug: Ik houd jou al heel lang in de gaten. Verrast ga ik na vanaf welk punt ik hem zag zitten, waarop hij weer: O, niet alleen vandaag, al een hele poos. Herinner jij je nog dat ik een eikel op jouw terras verstopte?
         Die herinnering is nog vers. Een paar jaar geleden (zie ‘Kuilen’) scharrelde een Vlaamse gaai bij de grote Franse bloempot rond, in zijn bek een veel te grote eikel. Dus dat was jij, Gaai? Hij geeft toe dat hij toen nog jong was, nog weinig ervaring had in het vinden van effectieve bewaarplaatsjes. Ik zag jou heus wel achter het glas. Daarna zag ik je regelmatig rennen, van nergens naar nergens.
         Hoe komt het dat jij dit allemaal weet? In plaats van te antwoorden stelt Gaai een wedervraag: Wat denk je?
         Natuurlijk, ik snap het al.
         Gaai klept voort: Wij gaaien hebben een slechte naam. Gelukkig kan ik, van de Vlaamse tak zijnde, zo’n beetje mijn gang gaan. Maar neem nou mijn neven, de kraaien, zo zwart als zij zijn hebben zij altijd moeilijkheden. Terwijl hij mij dit voorhoudt verschijnt Thé op mijn netvlies. Hij bindt een dodelijk aangeschoten kraai aan een lange stok om als vogelverschrikker dienst te doen.
         Precies!, zo meldt Gaai zich weer.
         Terwijl ik verder ren vertelt Gaai mij over een wonderlijk bezoek. Dit wordt van moeder op kind verteld, zo beweert hij: Tachtig jaar of meer geleden bezocht een blauwe gaai, een verre Amerikaanse neef, zijn overgrootmoeder. Die wist het, mensen zijn zo dom. Zij vinden dat de mockingbird (spotlijster) zo prachtig zingt, maar feitelijk lacht hij hen uit, de ganse dag. Toch wordt hem geen strobreed in de weg gelegd. Zijn familie daarentegen, de blauwe gaaien, worden almaar bejaagd “...terwijl zij de mensen juist van de restanten van hun oogsten af helpen!
         Opnieuw verrast Gaai mij. Houdt hij zich van de domme?
        

         

dinsdag 26 augustus 2014

Speciaal

Mijn regenjasje is uitgerust met een capuchon. Een handig dingetje. Zo druipt het water niet van je schedel in je nek (en bereikt in plaats daarvan, via de jaspanden, de lagere regionen.) Nat word ik hoe dan ook. Het handige dingetje belemmert wel mijn contact met de rest van de wereld, en aangezien het tevens frisse lucht weg houdt verruil ik het, nog voor ik de Van Heemstraweg bereik, voor mijn vertrouwde pet.
         De aanhoudende regen heeft een speciaal effect op mij en op de spaarzame wandelaars (en die ene hardloopster) die ik tegenkom. Niet dat wij nat worden, dat is niet bijzonder speciaal. Het gaat er, denk ik, om dat wij ondanks de regen onze wandel en hardloopschoenen aantrokken. Iets daarvan is te zien in de houding van de ander, en die ander bespeurt het wellicht bij mij terwijl wij elkaar passeren. Onze groet klinkt ook optimistischer, misschien klinkt er zelfs enige tevredenheid en trots in door: wij laten ons niet kisten!
         Toen de wekker mij wakker maakte, precies op het met het ding afgestemde moment, kletterde de regen gestaag en bepaald niet uitnodigend op het platte dak, en gorgelde water luidruchtig door de regenpijp. Even flitste door mij heen: Dit is geen weer om te joggen, ga maar weer lekker slapen! Maar direct daarop: Waarom niet?
Inderdaad, waarom niet? Ik heb immers al zo vaak ervaren dat hardlopen en regen best samengaan. Sterker nog, als het regent loop ik iets gemakkelijker. Het lijkt er op dat regen een gunstige invloed heeft op mijn conditie, alsof er meer zuurstof beschikbaar is.
         Toch had ik verwacht dat ik zo ongeveer de enige zou zijn die de regen trotseert. Tot de Waalbandijk is dat ook zo. Maar dan komt mij een hardloopster tegemoet. Haar zag ik nooit eerder, ik herken haar tenminste niet. Zij grijnst een boodschap naar mij. Ik weet zeker dat zij dit ermee bedoelt: Heerlijk hé, rennen en je tegelijk zo lekker nat laten regenen! Met mijn groet bevestig ik haar gevoel. Ontspannen ren ik verder.
En daar zijn ook André en zijn broer (zie ‘Sjans’). Nu gaan zij gedeeltelijk schuil achter hun paraplu’s. Ook hun lach en groet klinken optimistisch en uitermate tevreden met deze gang van zaken. Terwijl ik verder ren vraag ik mij af of zij alle ochtenden van de week, behalve de weekeinddagen, een wandeltocht maken, zoals André met zijn hond deed. En als dat zo is, waarover praten zij dan?
         Na André en zijn broer, vlak voor mijn keerpunt tussen Ewijk en Winssen, volgt nog die oudere dame. In de stromende regen ziet zij er fragiel uit. Het lijkt alsof zij houvast vindt aan haar zilvergrijze paraplu, zoals een dronken matroos aan een lantaarnpaal zijn evenwicht hervindt. Opnieuw deel ik in het voorbijgaan een blije groet.
Niet veel later ren ik haar achterna. Ik zie dat zij mij hoort naderen, het lijkt alsof zij zich nog smaller maakt dan zij al is. Zij kijkt half over haar linker- en na een vijftal passen over haar rechterschouder. Opnieuw groet ik haar hartelijk en, terwijl ik haar passeer, zie ik dat haar trekken zich ontspannen.
         De laatste zes kilometer blijf ik op mijzelf aangewezen, terwijl de angstige reactie van de wandelaarster met haar zilvergrijze paraplu op mijn netvlies blijft kleven. Ik deed niets verkeerd. Zij ook niet. Het zal ook niet de regen zijn geweest die dit effect speciaal veroorzaakte. Was het mijn petje?
        

         

vrijdag 22 augustus 2014

Stijven

Twee opvallende nieuwsitems spelen door mijn hoofd onderwijl ik de Tempelstraat uit ren, waarbij ik tegelijkertijd attent moet zijn op een paar wilde eenden die mij, waarschijnlijk opgeschrikt door mijn plotselinge komst, op hun vlucht naar de veilig geachte vijver trachten te poorten.
         Meeuwen en beren dringen door in het nieuws. Zij vragen onze aandacht. Ondanks de grote problemen in de rest van de wereld gaat ons leven hier gewoon door.
         In de kustplaatsen worden de meeuwen brutaler. Zij brengen het niet langer op geduldig te wachten tot mensen in parken en rond eendenvijvers voedsel voor hen strooien, of op herkenbare plaatsen deponeren zoals in vuilniszakken, prullenbakken of gewoon langs de kant van de weg. Geduldig wachten tot zij eindelijk de rest van de restjes krijgen toebedeeld, dat is hen voortaan te min. De in onschuld geklede vogels hebben de gang van zaken eens goed aangekeken. Zij achten het in het vervolg opportuun de mensen op terrassen en bij eettentjes te benaderen en hun voer uit borden, dozen dan wel papieren zakken weg te grissen. Wat een zaligheid zo’n warm gestoofd knakworstje!
         Die meeuwen hebben natuurlijk groot gelijk. Ik zou in hun plaats niet anders handelen. Sterker nog, ik heb een keer gedaan als zij. Dat was tijdens een buiten schildersklus aan een boerderij ergens in Middenmeer. Wat buiten wordt neergezet is voor de schilders, zo leerden wij daar. Zo werden mijn collega’s en ik, voor een kopje koffie of thee, nooit binnen gevraagd. Ook onze middagboterham aten wij buiten.
Op een vrijdag troffen wij op de putdeksel naast de keukendeur een schaal met pudding aan. Vlak voor de boerin naar de stad toog, had zij die daar neergezet om te laten stijven. Heerlijk, pudding!
Bij thuiskomst hebben we de boerin gecomplimenteerd met haar kookkunst, en haar bedankt natuurlijk. Zij was niet blij en heeft contact met onze baas opgenomen. De afloop ervan kan ik je helaas niet vertellen, die is in de kronkels van de tijd weggezakt…
         Een bruine beer in Italië zag zichzelf voor een ander probleem gesteld. Mensen infiltreren zijn bossen en kapen het lekkers voor zijn neus weg. Zijn lekkernijen. Ze zijn toch al zo moeilijk te vinden, die overheerlijke cantharellen. Een vrouw, zij verzamelde deze zwammen in een oude boodschappentas, werd door hem gesnapt. Hij kon zijn woede niet meer beheersen en heeft haar weggejaagd.
         Meeuwen en beren. Zij zaten beiden in een beschermingsprogramma. In de parlementen in Nederland en Italië is over de voorvallen gediscussieerd. Er moet een aanpassing in de nieuwe Natuurwet komen, vindt Heerema (VVD), die het afschieten van lastige meeuwen mogelijk maakt. Ook in Italië ziet men in dat radicale middel een oplossing.
Hoe de Dierenbescherming, die komende week haar honderd vijftigste verjaardag gaat vieren, over deze aanpak denkt weet ik niet, de Vogelbescherming vind het geen goed plan. Zij ziet meer heil in het opruimen van de rotzooi op straat.
         Naast de onderdoorgang van de Tacitusbrug ligt vreemd afval, op de plaats waar ik in juni 2013 een kapot getrapte bril aantrof (zie ‘Brilletje’). Het zijn de restanten van wat waarschijnlijk tot voor kort een monitor was. Ik probeer te bedenken welke dieren in deze omgeving – geen meeuwen, want die zien wij hier slechts bij hoge uitzondering, en de bruine beer is hier ook nooit gespot – op dergelijke brokstukken aast. Microben misschien?
Degene die het apparaat hier uiteen deed barsten, heeft waarschijnlijk nooit van de Perm-Trias-massa-extinctie gehoord. Microben zorgden voor een explosieve groei van methaan en veroorzaakten het uitsterven van negentig procent van de toen levende soorten.
         Als de eigenaar van het gedumpte goed over het gevaar van deze microben had gehoord, dan had hij zijn overtollige monitor vast wel braaf naar de gemeentewerf afgevoerd!
        

         

dinsdag 19 augustus 2014

Sjans

Grijs, daarmee is voor een groot deel verteld hoe de omstandigheden zijn tijdens mijn nieuwe rondje hardlopen (al vroeg wordt bekend dat deze augustus de op een na koudste is van de afgelopen dertig jaar. Om te joggen is de temperatuur overigens perfect). Terwijl ik de plaats passeer waar het ‘nieuwe Roelofshuis’ wordt gebouwd – ook daar is men aan een nieuwe werkdag begonnen – ben ik nog in afwachting van hetgeen vandaag op mijn pad komt.
         Boven de dijk ontvouwt zich het bekende rivierlandschap zich onder de grijze hemel. Stil en vredig. De Waal licht zilvergrijs op, een helle onregelmatige strook tegen de grijze lucht. Enkele diepliggende schepen worstelen moeizaam tegen de stroom op, anderen laten zich stroomafwaarts voeren. Een groter contrast met de beelden die de media ons dag in dag uit voorhouden is nauwelijks denkbaar. De lucht ziet er uit alsof het ieder moment kan gaan regenen: ik ben blij met mijn regenjasje.
         De schapenwei tegenover het fruitbedrijf van de familie Engelen is veranderd in een koeienwei. Donkerroodbruine moeders liggen met hun kinderen verspreid in het gras, gezapig herkauwend op hun eerste grasmaal van deze dag. Ik zie wel veel witte vlekken en vlekjes, bij zowel de volwassen als de jonge dieren, wat kan duiden op het oudere brandrode runderenras, maar het kunnen net zo goed rode geuzen zijn. Mijn aandacht wordt van hen weggetrokken…
         Een loper komt mij tegemoet. Nog te ver om details te zien, maar dat verandert met iedere pas. Hij of zij lijkt schaarser gekleed dan ik. Een vrouw? Ja, een meisje, een nog jonge vrouw. Mouwloos hemd (mijn regenjasje voelt plotseling overdreven), wapperende helblonde haren. Stoer en fier als de Franse Marianne. Wij groeten elkaar. In het voorbijgaan roept zij mij iets toe dat klinkt als “Mooi zeg!”
         Ik vat het op als een invitatie, een uitnodiging om het met haar eens te zijn. Ik zie de paarden en koeien, de ruige begroeiing, doorschoten met verdroogde en verregende bloemen, de rivier, het bijna egaal grijze wolkendek en in de verte de pylonen van de Tacitusbrug: jazeker, het is mooi!
         Het is nog steeds droog, nu ik de brug ben gepasseerd. Ik herken de wandelaars die mij tegemoet komen en zij mij. Ik ren nog driekwart kilometer door en keer bij hectometerpaaltje 114 terug. Opnieuw onder de brug door. Dan kijk ik de mannen op hun rug. Beiden dragen een regenjack, paraplu’s hangen als jachtgeweren schuin over hun rug. Van achteren lijken zij op elkaar hoewel André, want hij is het, langer is. In april maakte ik kennis met André en Tess, zijn Duitse herder. Sindsdien zag ik hen regelmatig. Tot een paar weken voor de 4Daagse. Daarna zag ik hem, in plaats van met Tess, met deze kameraad.
         Met Tess is alles goed. “Nu mijn broer ook met pensioen is, loop ik veel met hem.”
         “Dus dit is je broer? Dat had ik niet gedacht!”
         “Niet? Nou ja, hij is wel knapper dan ik. Vind je ook niet?
         “Dat is wel een uitdaging!”
         Zij kijken afwachtend. Maar tegen twee kerels kan ik niet op, dus zeg ik hen vrolijk gedag. Terwijl ik verder ren voel ik iets van jaloezie. Wandelen met je broer!
         Weer thuis vertel ik Riky over het stoere meisje. “Ik weet niet wat zij bedoelde,” zeg ik haar. “Misschien had zij het over de omgeving, maar misschien bedoelde zij mij? Dat had je niet gedacht hé? Ik had sjans!”
         “Echt niet,” reageert Riky stellig. “Zeker zo’n ouwe … als jij! Há, verbeeld je maar niets hoor.”
         We stoeien even. Kussen lukt niet, daarvoor lachen wij beiden te uitbundig en zitten onze tanden in de weg.
         Op weg naar de douche roep ik quasi verwonderd: “Hela, ik had sjans!”
         Eerst maar even afkoelen Simon!
        

         

vrijdag 15 augustus 2014

Johan

Dat twee monumentale peppelbomen zijn geveld, dat had ik je nog niet verteld. In een daarvan vond een paartje kolganzen af en toe een Koninklijke zit- en uitkijkplaats. Van daaruit gaven zij commentaar. Op alles en iedereen. Persoonlijk ontkwam ik daar ook niet aan (zie ‘Tegenprestatie’). Aan de stompen, waaraan ik nu voorbij ren, zie je dat het een poos geleden gebeurde (tweede week juli.) Deze bomen waren niet ziek. Waarom werden ze gekapt?
         Die vraag spookt door mijn hoofd terwijl ik de Waalbandijk nader. Misschien waren de bewoners van het huis dat zich achter deze giganten verschool, ze zat. De zon werd te veel door hen geweerd, of de wind ruiste te luidruchtig in hun bladerkruinen. Weinig bevredigende argumenten, vind ik, zodat ik mijn eigen verklaring verzin (ik heb nu toch even niets anders te doen.) In mijn verhaal zijn de twee omgehakt vanwege het welzijn van Johan.
         Johan woont een eindje verderop.
         De eerste keer dat er iets vreemds gebeurt was in mei vorig jaar. Hij was zes en juist onder de twee peppels van zijn felrode fietsje gestapt om dat te keren. Een beetje onhandig nog, omdat hij aan fietsen zonder zijwieltjes moest wennen. Weer thuis vertelt hij niets. Wat zou hij moeten zeggen? Dat hij iets beklemmends voelde en het leek alsof hij stil moest blijven staan, en hij de enorme boomstammen zag bewegen? Ze gaan lopen, had hij gedacht. Toen hij eindelijk zelf weer in beweging kwam en de bomen niet langer boven hem uit torenden, viel dat nare gevoel van hem af en is hij keihard naar huis gefietst, terwijl hij zijn hart in zijn keel voelde kloppen. Hij vertelde er niets over. Gertie, zijn oudere zusje, zou hem er immers vierkant om uitlachen!
         Sindsdien droomt hij regelmatig over wandelende bomen. Niet leuk.
         Vorig jaar, in het begin van de zomervakantie, gebeurde het nog een keer.
         Na die eerste keer was hij steeds zo snel mogelijk langs de twee bomen gefietst of gerend. Niets om bang voor te zijn, zo had hij zichzelf steeds voorgehouden. Het gebeurde niet echt. Het zijn gewoon twee stomme bomen.
         Ditmaal heeft Johan zich voorgenomen stil te blijven staan.
         Dappere Johan! Op een korte afstand kijkt hij naar de twee. Niets bijzonders, het blijven bomen, hoewel zijn hart heftiger klopt vanwege zijn besluit. Nu, nu moet je het doen. Doe het, dan is het voorbij…
         Weer is er die beklemming, sterker dan de eerste keer. De kleine jongen dwingt zichzelf rustig te blijven, er weerstand aan te bieden. Hij ademt diep en bevend in. Vol schrik ziet hij de kruinen veranderen in een gigantische groene rok die klokkend golft in de wind. Uit de rechte stammen groeien lange, dunne twijgen als haren op de benen van een oude vrouw. Is het de wind die hij hoort fluisteren? Of…? “Dag Johan, dag kerel. Kom je met ons spelen?” Johan verstart, het bloed bonst in zijn oren, zweet bedekt zijn kruin. Zonder dat hij er iets van merkt biggelen tranen over zijn wangen. Hij klemt zijn kiezen stevig op elkaar en wringt zijn fiets overeind. Het lijkt alsof zijn schoenen aan het asfalt kleven. Luider klinkt het nu: “Kom je met ons spelen?”
         Onbewust schreeuwt Johan fel”: “Neeeeee…!”
         Eindelijk weer thuis vraagt hij mamma een schone broek. Hij vertelt haar niet de werkelijke oorzaak van zijn ongelukje. Zij zou hem niet geloven, denkt hij. Nu alles weer normaal is kan hij het zelf nauwelijks geloven en schaamt zich voor zijn kinderachtige gedrag.
         Zijn dromen veranderen in nachtmerries. Hij durft niet te slapen. Ook op school gaat het niet goed.
         Gertie is getuige van een van zijn ergste dromen. Hij is opgelucht als blijkt dat zij hem niet uitlacht.
         De bomen worden gekapt.
         Waren de angsten van Johan reëel? We weten het niet en kunnen het niet onderzoeken. Want die peppels zijn er niet meer. Helaas!
        

         

dinsdag 12 augustus 2014

Postbezorger

Als uit het niets doemt een wandelaar voor mij op. Hij loopt in dezelfde richting over de Waalbandijk. De afstand tussen ons is nog groot, toch kan ik zien dat hij lang en slank is. Hij loopt snel. Dat maak ik op uit het feit dat ik slechts langzaam op hem inloop. Ik ontkom er niet aan de slinkende afstand nauwlettend gade te slaan.
         Geleidelijk maar traag wordt de kloof kleiner. Het lijkt alsof ik naar een bootje kijk dat ondanks een te sterke stroom toch enige vaart maakt. Eindelijk nader ik hem. Op zijn hoogte houd ik in door kleinere passen te maken.
         Gedurende een paar honderd meter ren ik naast hem mee. De ruige kop van de snelle wandelaar doet een ouder persoon vermoeden dan hij in werkelijkheid is. Afgelopen vrijdag nam hij afscheid van zijn werk wegens vervroegd pensioen.
         Uit niets blijkt dat de wandelaar zich van mijn gezelschap bewust is. Misschien is dat te wijten aan de doppen in zijn oren, hoewel daaruit geen geluid van radio of muziek naar buiten lekt. Ook de omgeving lijkt ongezien aan hem voorbij te gaan. In de korte tijd waarbinnen ik hem bereik en wij contactloos samen oplopen, passeren wij een konikpaard dat met haar veulen stoeit. Hij ziet het niet, zijn blik blijft gehecht aan de verre horizon.
         Pas als ik, door hem te groeten, mijn aanwezigheid kenbaar maak, kijkt de man op.
         Hij erkent op de grens van wandelen en joggen te lopen. Zijn verklaring doet vermoeden dat hij niet zo snel loopt omdat hij snelwandelen zo’n plezierig bezigheid vindt, het is eerder een vorm van een heilig moeten: “Dan schiet het lekker op!”, meent hij, en “Je moet toch iets doen om de tijd door te komen?” Dus, snel of gezapig, wandelen moet. Hij ontkomt er niet aan. Het is vanwege een nieuwe heup en een paar versleten wervels (terwijl hij daarover vertelt zie ik iets over zijn gezicht glijden dat op trots kan duiden. En dat mag best. Het is moeilijk om te wennen aan een nieuw lichaamsdeel. En om zodanig te revalideren dat zo’n stevig wandeltempo mogelijk maakt.)
         Eigenlijk wilde ik je helemaal niet over deze ontmoeting vertellen, maar voordat de wandelaar op mijn netvlies verscheen, dacht ik na over Post.nl. Dat had alles te maken met een ervaring tijdens onze laatste vakantie, waaraan ik herinnerd werd door een krant die bij een van de huizen langs de Tempelstraat, uit de brievenbus stak. In Goldisthal, Thüringer Wald, kun je te versturen post namelijk ook in je eigen brievenbus stoppen (bijvoorbeeld als je vindt dat de openbare bus te ver weg is.) Dit maak je kenbaar door een van de brieven een stukje naar buiten te laten steken. Je post wordt door de postbezorger meegenomen.
         Ik vind het erg leuk om post te ontvangen. Liefst brieven en kaarten, maar als het niet anders is zijn rekeningen ook goed. Op maandagen wordt in Nederland niet meer bezorgd. Hoewel dat al een hele poos zo is, wen ik daar maar slecht aan. Dus als de brievenbus kleppert begin ik spreekwoordelijk te kwijlen, zoals het reflexmatig kwijlen van Pavlov’s hond. Zelfs op maandagen.
         De dienstverlening van Post.nl krimpt stilletjes. Tenminste wat briefpost betreft (die rond pakjesbezorging daarentegen breidt zich verder uit. Het postbedrijf denkt zelfs over bezorging op zondagen!) Niet alleen de bezorging wordt minder, ook veel brievenbussen verdwijnen uit het straatbeeld. Evenals specifieke servicepunten. De visie van Post.nl luidt: ‘Rekening houden met een aantal trends’. In deze visie nemen sociale media de functie van briefbezorging over.
         “Zo, ik ga er weer vandoor,” meld ik de snelwandelaar, en ik wens hem nog veel wandelplezier (hoewel ik aan zijn plezier twijfel). Hij wenst mij iets soortgelijks. Te laat realiseer ik mij dat ik hem had moeten vragen: Was u postbezorger?
        

          

vrijdag 8 augustus 2014

Kerstland

Heb jij ook maar één kerstbal gezien?
         Binnen een paar tellen begreep Riky mijn vraag. En nee, ook zij had geen enkele kerstbal kunnen ontdekken. Wij wandelden op dat moment, gistermiddag, via de Fonteinstraat naar de VVV van het stadje Leerdam, om er een plattegrond voor een stadswandeling te bemachtigen. Daaraan voorafgaand bezochten we het Nationaal Glasmuseum, zagen in De Glasblazerij Leerdam een aantal glasblazers aan het werk en bekeken het werk van enkele binnen en buitenlandse glaskunstenaars, in Glas Galerie Leerdam.
         Terwijl ik over de Hommelstraat ren zie ik langs de kant van de weg een klein formaat voetbal liggen. De vorm daarvan doet denken aan een object van Mieke Groot, dat momenteel in de Glas Galerie Leerdam wordt getoond (bekijk een aantal van haar objecten hier).
         Je vraagt je misschien af hoe het zit met die kerstbal.
         Voordat ik je daarover vertel, eerst iets anders: Al veel jaren op rij vertel ik Riky een verhaal tijdens onze vakantiewandelingen. Bijna altijd is dat er een van Stephen King (die lees ik graag tijdens vakanties.) Gedurende de afgelopen vakantie in Thüringen ging het om de griezelig goede thriller ‘Nosferatu’, van Joe Hill (zoon van Stephen King). Om dat te vertellen had ik acht wandeldagen nodig. (Tijdens het vertellen zit ik al spoedig in het verhaal en krijg weinig van de omgeving mee. Daarom houd ik mijn mond tijdens pauzes, als we stadjes doorkruisen, de omgeving bijzonder is, er iets moois is om te bekijken of als de route onduidelijk is.)
         Om het verhaal kort samen te vatten: een meisje, Victoria McQueen, kan met haar fiets, die zij op latere leeftijd vervangt door een Triumph motorfiets, via een ingestorte brug (die alleen zij kan oversteken), iets dat is zoekgeraakt vinden (die brug verplaatst haar in luttele minuten in de tijd en over enorme afstanden). Charlie Manx, een inmiddels zeer oude man heeft een vergelijkbare gave. Maar er is een verschil: hij vindt niets maar wil kinderen gelukkig maken. Hij ontvoert hen (met behulp van een oude ‘slechte’ auto) en doodt daarbij desnoods de ouder(s) of begeleider, en brengt hen naar Kerstland.) De auto kan hem naar Kerstland brengen mits er ook een kind in wordt vervoerd. In Kerstland is het kinderen verboden om ongelukkig te zijn, het is daar iedere dag Kerstmis.
Tijdens de rit naar Kerstland wordt Charlie Manx vitaler (en met het kind gebeurt natuurlijk ook iets!) Geen van de kinderen keert ooit terug. Behalve Victoria. Zij is het enige kind dat aan Charlie’s buitengewone gruwel wist te ontkomen. Manx kan dat niet vergeten. Om haar te treffen ontvoert hij haar zoon. Dan ontstaat een buitengewoon schokkende jacht.
         Het werden acht spannende wandeldagen!
         Terug naar de kerstballen: Op een van de vakantiedagen dreigde regen. In plaats van wandelen zochten we het stadje Lauscha op dat, evenals Leerdam, vanwege de glasindustrie bekend is geworden. Helaas moesten Victoria en Charlie een extra dag wachten. En wij? Wij belandden tot onze verrassing persoonlijk in Kerstland. (Hier vind je Kerstland in glas: Wheinachten.)
         (Op de laatste wandeldag-slash-verteltocht deden we, na ‘Kerstland in Lauscha’ een tweede verrassende ontdekking, nog wel tijdens het laatste hoofdstuk waarin juist de Triumph een belangrijke rol speelt. Daar stond het plotseling: een kunstwerk in de vorm van een motorfiets!)
         In onze glasstad zouden we vast en zeker mondgeblazen kerstballen vinden, dacht ik. Maar in Leerdam vonden we er geen. Wel buiten verwachting veel subliem gevormd glas. Leerdam bezoeken is dus een aanrader.
         We verwierven er een stadsplattegrond, maar de stadswandeling zat er niet in. Onweer!
         O ja, ga je ‘Nosferatu’ lezen, of heb je het gelezen, dan hoor ik graag wat je van deze thriller vindt!
        

         

dinsdag 5 augustus 2014

Wereldberoemd

Rennen over het vlakke asfalt van de Hommelstraat en de Waalbandijk is alsof het nooit anders was, terwijl nog maar een paar dagen geleden mijn hardlooprondje over de steile Blechhammer en Wurzelberg voerde. Tot dat moment was ik mij, waren wij ons, nog niet bewust van het bestaan, noch van het belang, van Thüringer Braadworst.
         Diezelfde dag, afgelopen vrijdag dus, lukte het ons niet om over de Kalte Herberge langs de Reichenbacher Teich te wandelen. Dat was omdat we de wandelkaart verkeerd interpreteerden en ons bovendien door een wandelbordje lieten misleiden. Na een uur ploeteren over smalle, hier en daar steile en moeilijk begaanbare paden, gaven we ons oorspronkelijke wandelplan op en vonden als alternatief een wandelroute over de Hinterer Schmiedebacher Kopf. Wij gingen er van uit dat we nooit zouden ontdekken wat de Reichenbacher Teich is. Als we het op dat moment wel hadden gekend, dan zouden we ons daar niet zo gemakkelijk bij hebben neergelegd.
         Wat precies de reden is geweest dat we besloten om een tweede poging te wagen, om de Reichenbacher Teich te vinden bedoel ik, weet ik niet meer. Misschien doordat we, terwijl we die vrijdag ergens boven langs Die Allee picknickten, op de wandelkaart ontdekten waar we de fout in waren gegaan. Of later, toen we op de terugweg nog wat inkopen moesten doen en we bij die gelegenheid, zagen dat de weg naar Kalte Herberge iets hoger begon. Het maakt niet uit. We zouden een nieuwe poging wagen, daar ging het om. Want zo werd de laatste vakantiedag een prachtige vakantiedag.
         Afgelopen zaterdag deden we als alle andere dagen: rustig aan de dag beginnen. Op ons gemak wakker worden, ontbijten en koffie drinken. De rugzak inpakken en onze wandelschoenen dicht veteren.
         Vanuit Oberhammer voerde een prachtige bosweg ons langs een murmelend watertje, de Hintere Haspiseife, naar ‘Wenzels-Geräumde’, een open vlakte op een hoogte van 691 meter, dichtbegroeid met door vele insecten en vlinders bezochte bloemen en planten.
Gefotografeerd bij Wenzels-Geräumde
Een hoogteverschil van ruim tweehonderd vijftig meter over een afstand van vier kilometer. Dat voel je in je kuiten! Vandaar wandelden we over een even mooie bosweg omlaag, in spannende afwachting van de Teich die we na meer dan een kilometer eindelijk tussen de bomen in de zon zagen spiegelen.
         We arriveerden op exact het juiste moment. Een prachtig bosmeer, zonbeschenen, rimpelloos bijna zwart water, waarin bomen en struiken zichzelf bewonderden. Zelden zagen wij zo’n mooi meer. En bovendien was het etenstijd! We konden kiezen uit verschillende banken en picknicktafels.
         Het water verborg veel vis, zo ontdekten we spoedig. Karpers, vierentwintig telde ik er, fors uit de kluiten gewassen, zwommen traag in een ruime cirkel dicht onder het oppervlakte (later ontdekte ik nog honderden veel kleinere soortgenoten). Af en toe twistten zij onderling en maakten daarbij luidruchtige sprongen. Het meertje bevatte ook forel en zalm, die zich echter niet aan ons lieten zien (zij zwommen dieper vanwege het warme zonlicht.) Bij toeval kwamen wij in contact met iemand, de enige soortgenoot tijdens deze wandeling, die het meertje onderhoudt. Hij vertelde dat een aantal jaren geleden een paar karpers werden uitgezet. Zij laten zich echter niet vangen en vermenigvuldigen zich met veel succes.
         De karpers hebben gelijk, het is moeilijk om zo’n prachtige plek weer te verlaten. Maar we hadden nog een lange wandeling voor de boeg. En eenmaal ‘thuis’ was onze energie een beetje uitgeblust. Uit eten? Liever niet. Zelf koken? Ook niet. Wat dan?
         Een klop op de deur bracht uitkomst. Daar stond Michael, onze buurman en verhuurder. Twee bordjes in zijn grote handen. Vers gebakken broodjes belegd met dampend hete braadworsten. De Beroemde Thüringer Braadworsten – wereldberoemd in Thüringen – compleet met dotjes mosterd.
         Langs de Waalbandijk en de uiterwaarden is alles nog onveranderd. En deze vakantie voorbij.
         Maar wij hebben nog een week en gaan verder waarmee we zaterdag zijn gestopt: lekker wandelen!
        

         

vrijdag 1 augustus 2014

Nein

Het fijne van wachten is dat je rust hebt om een beetje om je heen te kijken. En nee, wachten lukt niet onderwijl je bezig bent met een rondje hardlopen, zoals ik nu. Maar daarom kan ik wel ongestoord terugdenken aan zo’n moment van wachten.
         Het was een paar dagen geleden dat wij in een restaurant wachtten op het uitserveren van onze bestelling. We waren reeds voorzien van een kopje koffie en een glas fris, zodat het wachten op zichzelf al niet onaangenaam was. Al snel nadat de ober onze verfrissingen had geserveerd kwamen zij binnen, het oudere echtpaar. Zij werden voorafgegaan door twee enthousiaste kinderen, een jongen en een meisje. Zij riepen hun grootouders toe terwijl die zich nog buiten de restauratie bevonden (vrij vertaald): “Nemen we deze hoektafel?”
         “Nee,” zegt het meisje, “hierop staat dat het is gereserveerd!” Zij laat haar jongere broertje een kaartje zien dat op het betreffende tafeltje staat (het lijkt mij hetzelfde kaartje als dat op onze tafel. Het prijst een plaatselijk bier aan en legt uit op welke wijze dat gebrouwen is.)
         “Deze dan?”, schreeuwt het jongetje, “of deze?” En om zijn woorden kracht bij te zetten gaat hij in de muurbank achter een ander tafeltje zitten, het eerste in een rij van drie nog vrije tafels. “Kom maar opa, kom hier maar zitten. Dit is absoluut de beste zitplaats die je maar kunt hebben.”
         De kleine jongen ziet zijn opa, die moeizaam binnen komt schommelen, naar het hoektafeltje kijken waarop hij zelf als eerste zijn keuze liet vallen en roept opgewonden: “Nee opa, dat tafeltje is besproken!” Terwijl opa ons lachend aankijkt, als om de druktemakerij van zijn kleinkinderen te vergoelijken, loopt hij het zogenaamd gereserveerde tafeltje voorbij en schuift zichzelf moeizaam op de muurbank, waarbij zijn kleinzoon plaats voor hem maakt door op te schuiven. Een dameshandtas en een vestje legt hij naast zich op de bank.
         Kleindochter intussen, aarzelt nog. Kiest zij voor het tafeltje waaraan opa en haar broertje reeds plaatsnamen? Misschien toch liever het tweede tafeltje in die rij? Of wordt het het derde, laatste hoektafeltje. Voordat zij haar keuze heeft gemaakt komt oma binnen. Zij heeft duidelijk nog meer moeilijkheden met lopen dan haar man, aarzelt even bij het eerste tafeltje en waggelt recht op het derde, laatste hoektafeltje af. Opa en kleinzoon kijken gespannen toe.
         Het tafereel speelt zich af alsof wij ereloge zitten, alsof het speciaal voor ons wordt opgevoerd. Ik houd ondertussen mijn adem in. Hoe gaat dit aflopen?
         “Hier oma, hier kunt u zitten”, roept het joch luid en wijst op de stoel tegenover hem. Oma hoort hem niet. Zij wringt zich met moeite tussen het middelste en derde tafeltje, dat vervaarlijk wankelt doordat de ruimte gezien oma’s omvang te krap bemeten is. Opgelucht zuchtend laat zij zich op het bankje zakken en schuift zichzelf achter het middelste tafeltje.
         Opa geeft zijn vrouw ondertussen met gebaren aan dat zij het beste tegenover hem kan plaatsnemen, maar ziet gelaten aan hoe zij hem en zijn kleinzoon negeert, hoe zij haar eigen keuze maakt.  Definitief. Opnieuw lacht hij naar ons. Verontschuldigend, zo komt het op ons over. Daarop vraagt hij haar om bij hen te komen zitten (het meisje wacht nog steeds af, net zoals wij.)
         “Nein,” bitst oma “ich bleiben sitzen, wo ich sitze!“ en zij gebaart dat haar man tegenover haar moet plaatsnemen. Kleinzoon schuift op naar oma en (ook) opa kiest eieren voor zijn geld. Terwijl hij schaapachtig naar ons lacht neemt hij tegenover zijn vrouw plaats en legt haar handtas naast zijn kleinzoon op de bank.
         Als wij opstappen hoor ik Riky vragen “Wil je mijn tas dragen?” Gelukkig verstond ik haar verkeerd: “Wil je mij mijn tas aangeven?”
         Natuurlijk wil ik dat.