woensdag 30 november 2011

Hazenpad

dinsdag 29 november 2011  Het zonnige en kalme herfstweer is uitnodigend om te lopen. Dus vroeg in de middag van start, dacht ik. De telefoon gooit enig roet daarin. Mijn bijna Zonnebloem bestuurscollega is verrast dat ik achter het nummer op zijn nummermelder zit. We spreken lang en intensief. Ik zal daarop niet ingaan maar houd er warme gevoelens aan over en verheug mij op een volgend contact.
Opgewarmd voor de start word ik opgehouden door een voordeurverkoper op jacht naar vroege glasvezelkabelgebruikers. Terwijl ik mijn schoenen veter probeert de man zoveel mogelijk voordelige informatie in mij te proppen. De eerste paar meters loopt hij zelfs mee. Onder het uiten van een soort verontschuldiging trek ik echter de kuierlatten aan. Kies zogezegd het hazenpad. Wel krijgt Glasvezelventer nog mijn instemming om tegen zessen een paar minuten van mijn tijd te snoepen. Eindelijk kan ik aan mijn hardlooprondje beginnen.
Mijn hazenvlucht brengt het verhaal ‘Haas in de Kloostertuin’ terug in mijn herinnering. Sinds ik een paar weken geleden daarover vertelde laat het mij niet meer los. Het is zaterdag, ergens in het vroege voorjaar van 1962. Ik help mijn baas, Jan Rood, met het bijeenzoeken van noodzakelijk schildersgerei en -materialen en laad daarmee diens auto. Jan heeft een klus in het klooster van de zusters Clarissen. Deze orde leeft afgezonderd van de dorpsgemeenschap. Hoewel er in die jaren weinig verkeer is, rijden we in kalme vaart naar Nieuwe Niedorp. We kletsen wat over de klus die wacht, iets wat Jan graag en veel doet. Op de smalle polderweg nabij Langerijs beukt er plotseling iets tegen de zijkant van de auto. Door de achterruit zie ik midden op de smalle landweg een dier stuiptrekkend liggen. Jan remt schielijk. Voor we echt stilstaan ben ik er uit. Een haas. Een flinke. Het beestje schopt nog zwak met de achterpoten. Strekt zich dan in overgave. We zijn het eens, zonde het karkas te laten liggen. Ik leg de stille haas tussen de verfblikken. Voordat ik de achterklep sluit, zachter dan bij de werkplaats, aai ik het onfortuinlijke beestje voorzichtig over de flanken. We overleggen over onze buit. Jan zegt toe een paar boutjes mee te geven voor mijn moeder. Mijn baas herneemt zich en informeert mij over de kloosterregel: niet praten met de zusters! Terzijde van de brede houten kloosterpoort bel ik aan. Dat resulteert in enig gescharrel achter de strenggroen geschilderde deuren. In het piepkleine getraliede luikje verschijnt een, in mijn ogen kinderlijk gezichtje, omgeven door strakgetrokken witte katoen. Zij ziet ons en sluit vriendelijk het luikje toe. Opnieuw gerommel. Duidelijk hoor ik sleutels knarsen en een balk wegnemen alvorens de poort krakend opendraait. Voor mij is dit het eerste van vele werkbezoeken. Jan rijdt naar binnen. De twee Clarissen met portierdienst sluiten, ieder met haar eigen sleutel, de kloosterwereld hermetisch af van de boze buitenwereld. Nabij een soort van bijkeuken parkeert Jan, ik open de achterklep. Iets bruins springt langs mij heen en vanuit mijn ooghoek zie ik de door mij vergeten haas nog net een goed heenkomen vinden: het looppaadje tussen enkele bloeiende struikjes zal het wederopgestane beestje regelrecht naar de ommuurde kloostergroentetuinen brengen. Na mijn eerste schrik en Jan’s ingehouden teleurstelling (religieuzen houden niet van vloeken), voel ik opluchting voor de haas. Het vindt in deze tuinen zoveel potentie! Of de zusters konden waarderen dat wij een geduchte concurrent voor hun kolen, worteltjes en sappige kropsla binnensmokkelden? Ik weet het niet. Daar mocht ik hen immers niet naar vragen!
Alweer op de Tempelstraat vraag ik mij af of ik er goed aan deed in te stemmen met de huis-aan-huis-verkoper. Wel was ik al van plan bij de eerste gelegenheid over te gaan op het glasvezelnet. In het algemeen ben ik misschien vatbaar voor dergelijke methoden. Dat belooft weinig goeds voor ons, toekomstige leden van de groep kwetsbare ouderen. Hardlopend vluchten zit er dan niet meer in. Nou ja, voor dat lidmaatschap ben ik voorlopig niet te porren.

zondag 27 november 2011

Afscheid?

zaterdag 26 november 2011  Ik heb weer eens op een zaterdagmorgen gelopen. Dat bleek een goede keuze, het weer was veel vriendelijker dan gisterenmiddag. Het gaf tevens gelegenheid op bezoek te gaan bij Miep H, een Zonnebloemvriendin[1] opgenomen in een van de Nijmeegse verpleeghuizen. Ik vond haar slapend, als een kwetsbaar vogeltje in een veel te groot bed. De verpleegkundige adviseerde geruststellend haar wakker te maken. In haar ene oog, dat zij moeilijk open kreeg, zag ik herkenning. Miep is al maanden aan het sukkelen: we hadden veel om bij te praten. Over de Zonnebloemafdeling, over haar wel en wee, en ook over Fietje, de zus van onze schoonzus, die eveneens in een verpleeghuis verblijft.
Thuisgekomen vertelde ik Riky over mijn bezoek en stellen we vast Fietje spoedig te willen bezoeken. Gisteravond ging de telefoon over. Het was laat. Ik zag het nummer en zei: ‘O jee Riky, Fietje is al overleden!’ En ja, Wenny vertelde mij dat haar zus die avond gestorven is.
Tijdens het hardlopen loopt Fietje met mij mee. Of zij ooit eerder hier over de dijk langs de uiterwaarden liep? Ik weet het niet. Ik leer Sophie in 1966 kennen en meen dan dat zij al wel achtentwintig jaar moet zijn. Dit blijkt vierenveertig te zijn. Weet een negentienjarige veel! Onze kennismaking begint dus goed. De familie weet: onze Sophie wordt niet oud! En inderdaad, vaak is er een probleem dat slechts chirurgisch kan worden opgelost. Het gaat van minder naar slecht en naar beroerder. Maar Fietje blijft optimistisch. En zij betekent veel voor ons. Vaak kunnen wij bij haar terecht als we eens een paar dagen van huis moeten en oppas zoeken voor onze kinderen. Zij geniet daarvan. Later ontstaat een ander soort verstandhouding tussen ons: de Zonnebloem heeft onze gemeenschappelijke interesse. Zij als vakantiegast met het motorschip of touringcar. Daar geniet Fietje hartstochtelijk van en is, als een enkele keer haar aanvraag helaas moet worden afgewezen, diep teleurgesteld. Daar leert zij soms ook iemand kennen waarmee zij telefonisch of per brief contact onderhoudt.
Inmiddels ben ik bij de verkeersbrug bij Ewijk gearriveerd, mijn gebruikelijke keerpunt. De nieuwe brug is sinds dinsdag zichtbaar gevorderd: het zevende brugdeel werd doorgeschoven en het storten van het achtste aangevangen. Het werk aan het draagvlak voor de nieuwe rijbanen, aan deze kant van de rivier, is bijna halverwege het gedeelte dat de uiterwaard gaat overbruggen. Er zijn vandaag relatief veel brugspotters bij het observatiepunt. Waarschijnlijk vanwege zaterdag.
Terug naar Fietje: vlak voordat ik mijn hardloopschoenen aantrek ga ik aan de buurtjes, onze kinderen vertellen dat tante Fietje overleden is. Ook al weten wij dat dit bericht eens komt, is het toch onverwacht. De jongens vragen wie tante Fietje is. ‘Je weet wel, die oude mevrouw in de rolstoel, die vaak op de verjaardag van oma en opa komt!’, zegt hun papa. En hij haalt enkele herinneringen op aan logeren en koude schotels na afloop van de vakanties. Ook Joeska, haar hondje komt natuurlijk langs. Steeds als er een Joeska sterft komt er een ander. Fietje houdt nu eenmaal vast aan reïncarnatie van iedere voorganger. Later kan zij er niet meer voor zorgen.
Onze lieve, hartelijke, dappere en trouwe Fietje is er niet meer. Maar wij koesteren warme herinneringen. Zoals aan dat moment kort na de geboorte van onze kleindochter Sofie. Als Sophie haar naar ooghoogte heft kunnen wij duidelijk aflezen: deze genegenheid gaat nooit meer over.

[1]  Bij de Zonnebloem noemen wij Miep een gast. In plaats van gast vind ik vriend of vriendin aardiger en treffender.

woensdag 23 november 2011

Kuilen

dinsdag 22 november 2011 Ik las er onlangs over in Natuurbehoud, hoe de dieren het redden in de winter. Over de gaaien wordt in “Hoe redden ze het in de kou” verteld, dat zij tot wel vijfduizend eikels per maand in de zachte grond hameren om deze later gemakkelijker op te kunnen peuzelen. Zij schijnen een fabuleus geheugen te bezitten. Een Vlaamse gaai bezocht ons terras. Een gebeurtenis die sowieso in mijn dagboek zou zijn opgeschreven als ik die bijhield, zo zeldzaam zijn bezoekjes van deze prachtige slimmeriken aan ons buitenplaatsje. Het is eventjes zonnig bij mijn thuiskomst, terwijl grote delen van Nederland nog onder een dichte deken van mist zijn weggestopt. Halverwege de huiskamer valt mij de prachtige bruinroze vogel op met zijn[1] zwart-witte staart en felblauw gerande vlerken. Waakzaam op de dakgoot van de schuur. In zijn snavel een grote eikel geklemd of misschien een kleine walnoot. Zijn verenpak glanst fel in de zon. Duidelijk in afwachting van de fotograaf in mij, maar om bij mijn camera te kunnen moet ik mij blootgeven. Ik kan slechts afwachten maar bovenal genieten. De gaai vliegt op en landt op ons terras. In de hoek staat een grote Franse bloempot vol kerstroos en spontane wilde aardbeien, waarvan vele uitlopers in een waterval over de potrand stromen om tussen de terrasstenen rond de pot voort te woekeren. De trotse vogel, hij moet onderhand kramp in zijn snavelspieren hebben, hipt naar de rand van de verwilderde begroeiing en steekt zijn overbelaste snavel tussen de willige aardbeienplantjes. Mijnheer Gaai wroet wat, laat de grote noot opgelucht los en verzameld links en rechts enig extra groen om zijn hapje-voor-slechtere-tijden zo goed mogelijk te verbergen. Het dier vliegt op, kiest de verkeerde richting en komt bijna in botsing met de schuurwand, maar redt klapwiekend het vege lijf om vervolgens op de schutting uit te rusten. Opnieuw magistraal belicht, de fijne donkergrijze penseelstreken op zijn kop haarscherp tekenend. Hij is mooier dan ik er ooit een zag! De vogel kijkt niet om. Zeker van zichzelf en zijn bergplaats wiekt hij van mij heen voor een herhaalde zoektocht naar herfstlekkers.
Een deel van de Hommelstraat ligt vol geplette natte klei. De velden, kort geleden nog vol maïs, zijn geploegd en geëgd. Helemaal winterklaar. Joggend probeer ik mijn voeten zorgvuldig neer te zetten om er niet in uit te glijden. Op het platte land van mijn jeugd deden wij als deze gaai. Voor de komst van koel- en vrieskasten. Aardappelen, winterpenen en kroten kuilden wij onder een dikke laag stro afgedekt met aarde. Zo kon de vorst geen schade aanrichten. We rekenden vaak buiten de slimheid van dieren. Als mijnheer Muis ons werk in de gaten had, was hij met zijn talrijke gezin graag van de partij. Wij boden hem ongewild een comfortabel verblijf tijdens barre wintermaanden, perfect verborgen voor vijanden en bovendien de hele winter voldoende voedsel, zij het eenzijdig. Pas in de vroege lente snapten wij hen, ofschoon velen een goed heenkomen vonden.
Nu vraag ik mij af wie voor het eerst op het idee kwam om voedsel veilig te verstoppen en het zo te bewaren voor later. Waren wij dat? Of leerden wij dit kunstje van dieren zoals de Vlaamse gaai?

[1] Ik heb aangenomen dat het om een mannetje gaat. Maar dat is bij de Vlaamse gaai niet goed te zien, dus kan het zijn dat ik met een vrouwtje te maken had.

zaterdag 19 november 2011

Springtechniek

vrijdag 18 november 2011  Gisterenavond na afloop van het vrijwilligersuitje ontdekte ik dat mijn voorbereiding voor vanmorgen niet klaar was. Het was de afgelopen week opnieuw ‘met grote stappen gauw thuis' zijn. Ik bereide die stappen weliswaar voor maar kwam niet goed uit op de afzetbalk. Voorbereid? Ja. Passend afgemeten? Nee. Dus nog snel iets uitprinten zodat ik om tien uur toegerust bij het regiobestuur kan aanschuiven.
Tijdens het hardlopen, onder de bijna heldere novemberzon pieker ik daarover. Nog in mijn arbeidsproces heb ik dat probleem met timemanagement proberen op te lossen. Met succes, dacht ik. Het was als met trainen voor een hink-stap-sprong. Iedere stap goed inzetten en uitvoeren. Hink je te ver? Dan verlies je lengte in je pas. Ik val dus weer terug in een oude fout. Maar in mijn prepensioen vind ik deadlineprincipes eigenlijk iets te ver gaan. Nu ik bij die goeie ouwe hink-stap-sprong ben aanbeland, kan ik niet om een nog levendige herinnering heen. Ik denk dat het 1959 is. Ik doe met de jongerenbeweging van Spanbroek, mee aan een atletiektoernooi. Dat speelt zich af op de sportterreinen van de Spartanen in Wognum. Ik sta ingeschreven voor hoogspringen, verspringen en de driesprong. Wachten op mijn beurt duurt eindeloos. Dan gebeurt het! Voor zijn hink-stap-sprong staat een jongen klaar. Ik ken hem vaag, hij is zeker een jaar ouder dan ik. Misschien al veertien. Ik heb mij er al bij neergelegd dat ik, wij allemaal, het op dit onderdeel tegen hem zullen afleggen. Al was het maar vanwege zijn lange benen. Met mij ziet het hele deelnemersveld onze belangrijkste concurrent aarzelen bij de start. Dan versnelt hij zijn aanzet in ongeveer vijftien passen maar twijfelt in de laatste twee. Zijn afzet mislukt, deze sprong gaat niet meetellen. Ik voel bij mijzelf enige opluchting, maar dan gebeurt er bij zijn hink iets geks. Hij valt opzij naast de zandbak maar kan zichzelf nog wel opvangen. Ik kan de aanleiding niet goed zien. Wel zijn landing, die onmiddellijk wordt gevolgd door zijn hoge schreeuw. Onverwachte, overweldigende pijn! Ik zie zijn arm uitstulpen. Gruwelijk. Alsof het onder handbereik gebeurt verschijnt er een fikse knobbel. De elleboog blijkt uit de kom geschoten. Consternatie alom. Ik heb geen idee hoe het is afgelopen, noch hoe het toernooi voor mij eindigde. Zijn aanloop, zijn sprong, die leidt naar pijn, en de knobbel zijn nog haarscherp beschikbaar.
Op de terugweg realiseer ik mij dat ik wordt ingehaald door een snelle jogger. Ik kijk direct over mijn schouder, maar dan is hij al op mijn hoogte. "Jee, het is een echte…" Aan de reactie van de soepele loper zie ik dat ik zoiets uitspreek. Om mijn verwarring te verbergen roep ik hem na: "Je gaat veel te snel voor mij!" Dat slaat natuurlijk nergens op, hoewel hij lachend omkijkt. Dit alles is het gevolg van een gedachte in de splitseconde waarop ik hem voor het eerst hoor: daar is ie weer! Mijn neef vroeg mij laatst op een verjaardagfeestje, of ik, juist op het traject waar ik nu loop, net als hij wel eens het gevoel krijg door een jogger te worden ingelopen, terwijl er dan niemand is te zien. Ik kon dat beamen! Heel vreemd, die ervaring, maar het zal natuurlijke oorzaken hebben.
De bestuursvergadering is overigens goed gelopen. Ik heb het Zonnebloemspeerpunt helder kunnen neerzetten en ondervond geen nadeel van mijn late landing. Nu nog het verslag voor de collega's maar vooral het inzetten van vervolgstappen, waarbij het wellicht aankomt op de juiste techniek!

dinsdag 15 november 2011

Onnieuws

dinsdag 15 november 2011  Mijn morgen begint onrustig. Geen krant. Dat heb ik nog niet direct in de gaten. Hem van de mat rapend denk ik: erg dun. Aan de melk met dagelijkse pil, en daarmee toe aan Thomas Verbogt, daagt pas besef. Geen Verbogtelingen vandaag. Ja, zelfs geen eigen krant! Bellen geeft mij deze dag het eerste nieuwsfeit via De Gelderlander: technische storing, nabezorgen niet mogelijk.
Over deze feiten denk ik na tijdens mijn hardlooprondje. Het is nu al middag. Wat is deze mens waard op een gewone doordeweekse dag zonder zijn krant? Ik bedoel maar, geen krant geen behoefte aan een snel kopje koffie voordat ik naar mijn afspraak ga. Tijdens de vakanties is krantontbering geen punt. Geen krant hoort bij vakantie. Kan ik lekker direct doorgaan met mijn boek. Verstoken blijven van nieuws geeft juist vakantierust. Maar niet op deze gewone dag. Krantloos maakt een gewone dag ongewoon. Van deze onderbreking wordt ik onrustig. Ik rekende op een gewone dag. Het is een kwestie van gewoonten. Zoiets als je aankleden ook een vaste opeenvolging kent. Ik ga niet proberen dat op te sommen. Het is een ingebakken handeling. Onttrek ik mijn onderbroek aan die range, zal dat resulteren in een ongewone dag. En dat geldt waarschijnlijk voor ons allemaal. Ontbijten met de krant hoort daarbij. Snel koppen en columns, later komt verdiepen bij de koffie.
Hier langs de dijk is ook niet veel te beleven. Is iedereen nog van slag? Terwijl het toch schitterend weer is. Beetje koud, dat wel. Ik merk dat ik eigenlijk te weinig aan deed. De oostenwind heeft te veel vat op mijn bezwete huid. Dat voelt onbehaaglijk. Bijna als geen krant.

zaterdag 12 november 2011

Puzzeltocht

vrijdag 11 november 2011  Hoogleraar fysiologie en bewegingsleer Luc van Loon meent dan negentigplussers gezondheidswinst boeken als zij meer aan sport gaan doen. Dat is een goed bericht voor tenminste twee van mijn Zonnebloemvrienden. Vandaag is het prachtig najaarsweer, ik had hen best mee kunnen nemen op mijn hardlooprondje. Misschien wel een beetje veel van het goede in één keer. Een speurtocht door het eigen dorp is wellicht realistischer. Toevallig heb ik, met mijn collega Ans van M, vanmorgen zo’n puzzeltocht uitgezet voor de afdelingsvrijwilligers. Dat was heel gezellig, maar bewegen bleef beperkt: mijn handen en voeten waren moeilijk warm te houden.
Zo’n wandeltocht met vragen en opdrachten zette ik nog niet eerder uit. Nu ik lekker in mijn loopritme zit dringt mijn avontuur op Texel zich heftig aan mij op. Het is 1958, we kamperen op het erf van de weduwe Wittebol. Een spektakel aan zee, dat is ons in het vooruitzicht gesteld vanwege de stormachtige wind. We hebben net het toetje op – havermout met veel suiker – en de afwas gedaan. Ik ben van deze corvee vrijgesteld omdat ik de piepers schilde en de pap kookte. We worden bijeengeharkt en ingedeeld in drie groepen. Onder leiding van een volwassene en instructies gaan we op pad. Het waait stevig. Inclusief Arie tellen wij zeven man. Het daglicht verdwijnt, toch kunnen we de routewijzers op de bomen nog goed zien. We fantaseren opgewonden over kapseizende schepen en jutten. Wat zal er aanspoelen? Eindelijk mogen we onze knijpkat gebruiken. Peter, de zoon van de dorpssmid, kreeg er een paar van zijn pa mee. Onze lichtkegel verdwaalt in het donkere bos. Onder de metershoge, dichte naaldbomen is de volgende instructie moeilijk te vinden. We mogen beurtelings ‘de kat knijpen’. Goed dat we met zo velen zijn want de lamp is eigenlijk niet voor een kinderhand gemaakt. Het afgelopen uur nam de wind merkbaar toe. Af en toe schrikt een van ons luidruchtig op door een onverwacht geluid (een uil?) of heftig geritsel (konijn? vos? of toch een wolf?) De bomen buigen mee met de storm. Sommige stammen knarsen ongeduldig tegen elkaar in deze geheimzinnige donkere wereld, waarin jongetjes niet thuishoren. Ongemerkt lopen we dichter bij elkaar zodat Arie ons niet meer hoeft te manen om als groep op te trekken. Eindelijk, daar is het strand waar het hemellicht vrij schijnt. Boven de zee onheilspellend kolkende luchten. We stormen met z’n allen opgelucht en uitgelaten naar de woeste, brullende zee en de onstuimige branding. We hadden beter op eerbiedige afstand moeten blijven. Er is niets buiten het krankzinnig bulderen van wind en water. De aanwakkerende wind neemt moeiteloos tonnen zand op om er vervolgens meedogenloos onze blote benen mee te striemen. Zand dringt ongehinderd onze natte schoenen binnen, ons vel onaangenaam schurend. We rennen terug naar de bosrand om de storm, maar vooral het geselende zand te ontlopen. Ook het bos lokt niet langer, vooral nu in de verte bliksem flitst en donder naar ons reikt. Geen zand nu, ijskoud striemende regen is wat ons belaagd. Wij vormen een doorweekt groepje angstige haasjes als we kort voor middernacht onze kampplaats terugvinden. Hier heeft intussen een kleine ramp plaatsgehad. Uiteengerukte tenten, geknakte tentstokken. Paniek. Slechts de grote legertent trotseert nog fier de storm. Spullen verzamelen is onze eerste taak. De volwassenen improviseren een extra onderkomen, blij met deze actie. Lang nadat we eindelijk in slaap sukkelden, dicht opeen onder het legergroene zeil, gaat ook de wind liggen.
Vlak voor ik de grasdijk af ga, komt mij een skater tegemoet. Een uitermate lang jongmens. Volgens mij dezelfde van enkele maanden geleden, die ik aanvankelijk voor een schildersezel aanzag toen hij zijn rollerskates opnieuw veterde. Wees gerust Wim en Wim, we houden ons bij het plan voor een rustige wandeling naar de dijk met behulp van jouw scootmobiel, Wim, de rolstoelen van Nico en Frans en mijn arm natuurlijk.

woensdag 9 november 2011

Zwanger

dinsdag 8 november 2011  Vanmiddag, op theevisite bij mijn vriend Nico T wilde Jenny graag bij mij op schoot. Dat ging moeiteloos. Och, Jenny is niet zwaar, zelfs niet nu zij zwanger is. Jenny is een Chiwawa, een Mexicaans minihondje. Als het goed gaat komen haar puppies eind volgende week.
Eenmaal aan het hardlopen stel ik mij voor hoe de jongen van Jenny zullen zijn. De foto’s die ik vanmiddag van haar als puppy zag, deden mij nog het meest aan mijn piepjonge konijntjes denken. Wat was ik opgetogen over dat eerste nestje! Het is eind februari 1956. Een van mijn voedsters is overduidelijk drachtig (de term zwanger kende ik nog niet). Voor mijzelf noem ik haar Schele. Als rechtgeaarde Lotharinger zou zij twee zuiver ronde vlekken rondom haar ogen moeten hebben. Ja, alle zuivere Lotharingers zijn brildragend! Maar Schele heeft slechts één mooi rond glas. Uit het andere ontbreekt een flinke halve maan. De hagelwitte bontkraag onder haar kin wordt zienderogen dikker en langer. Moeder Overste zal stikjaloers zijn als zij Schele zo ziet!
Toen ik mijn dieren gisterenmiddag vers groen gaf meende ik haar te zien plukken, ik bedoel Schele hoor, niet Moeder Overste. Vanmorgen, ruim voor schooltijd, ging ik nog even bij mijn konijntjes langs. Rechts achterin het hok van Schele ligt een zacht dekentje van haar eigen bont. Zij kijkt mij met grote vochtige ogen aan alsof ze wil zeggen: ‘Snap je het niet?’ Nou, ik begrijp het wel degelijk, ook al is dit nieuw voor mij. Ik wist het wel! Ze zijn eindelijk geboren! Ik ren opgetogen naar huis om het grote nieuws te vertellen. Natuurlijk willen mijn broertjes en zusjes dit wonder zelf aanschouwen en in een troepje rennen we naar de kraamkamer. Vijf grote nieuwsgierige kindergezichten verdringen zich voor het gaas. We zijn opgewonden. Willy, een van mijn jonge zusjes voor wie ik in die jaren een zwak heb, wil onder het dekentje kijken. Ik zeg haar dat het niet mag en zie haar onderlip al trillen. Nou goed, eventjes dan, geef ik maar toe. Ik duw de anderen achteruit en zeg ze heel stil te zijn. Voorzichtig open ik het hok. Schele trekt zich zenuwachtig terug op haar mestplek. Ik til Willy op en laat haar een armpje om mijn nek slaan. Behoedzaam til ik Schele’s halfslachtig gevlochten konijnenwollen dekbedje op. We houden onze adem in. Piepkleine doorschijnende roze, blote jonkies liggen er zwak te trekkenpoten. Ik tel er meer dan zeven. Donkere vlekjes doen vermoeden dat daar hun oogjes zitten. Ik laat de wol weer los. Maar nu wil Wimpie het ook beter zien. Opnieuw pak ik het zachte dekje, ondanks Schele’s tik tegen de bodem van haar hok en het waarschuwende stemmetje in mijn hoofd. Niet al mijn broertjes en zusjes hebben het gezien als een brul van onze moeder ons laat weten dat het hoog tijd voor school is.
De schooldag kon niet snel genoeg om. En nu sta ik eindelijk weer bij Schele. Maar hoe verschillend! Nauwelijks pluizig wol meer zichtbaar. Het nestje vertrapt en nat. Even denk ik nog aan lekkage, maar weet dat het niet regende. Ik kan niet anders dan ellendig kreunen. Van de overkant van het Laantje klinkt een donker stem. Onze oude buurman Groot kan net boven de ligusterhaag uitkijken, een streepje donkerbruin tabakssap tekent een van zijn mondhoeken. Buurman vraagt bezorgd wat er aan de hand is. De laatste tijd praat ik niet meer zo vaak met hem, maar nu verlang ik naar zijn warme troost. Hij laat mij omlopen en buurvrouw een kop warme chocolademelk maken. Natuurlijk begrijpt hij mij want buurman Groot is wijs. Ik beloof hem niemand te vertellen als er weer jongen zijn, en het nest volledig met rust te zullen laten.
Inmiddels loop ik onder de nieuwbouwverkeersbrug door (waarvan men juist een nieuw deel – het zesde – aan het doorschuiven is!) en voel nog schaamte en verdriet vanwege Schele’s verloren jonkies. Vanmiddag zag ik niet allen de babyfoto’s van Jenny, maar ook een aantal scans van haar embryonale pups. Tegenwoordig kunnen we zelfs niet meer wachten op de geboorte. We willen steeds vroeger zien en weten. Ik hoop dat die scan geen negatief effect op Jenny’s puppies heeft, zoals onze nieuwsgierigheid destijds.

zaterdag 5 november 2011

Vurrukkulluk

vrijdag 4 november 2011  De elementen zijn opnieuw vriendelijk. Heerlijk om hard te lopen. Vlak voor ik me omkleed, even naar de bibliotheek voor het boekje van Remco Campert, want Nederland Leest! Al op de Tempelstraat ben ik op weg naar de eerste klas van de lagere school. Het is zover, ik mag leren lezen en schrijven! Vooral schrijven trekt mij enorm. Graag wil ik, zoals mijn moeder, mooie krullen op papier zetten! Ze zijn prachtig en tegelijk raadselachtig. Rumoer op de Hommelstraat haalt mij uit deze prettige terugblik.
Een grote berubstbande machine schoont de watergangen. Beuningen is op een goed gekozen moment actief met onderhoud. Het waterpeil is laag, de sloten en greppels langs de buitenwegen staan praktisch droog. Het gele monster beschikt over een schop van zeker vijf meter, duidelijk te breed voor onze plantenbakken. Deze halfronde schep, verbonden aan zijn knikkende grijparm als een baton aan een twirlmeisje en gewapend met snijdende platen en scherpe tanden, wordt door de machinist feilloos en dwars in de greppel gestoken. Vet bezinksel en ongewenste waterplanten, krullen op en worden drastisch terzijde geschoven. Waar de graafmachine was, zijn schone greppels met strakke, gladde oevers achtergebleven. Een niet te missen spoor! Zij doen mij denken aan bezige draglines in een leeg landschap tussen Spanbroek en Wadway. Van school naar huis vormde de verkaveling een extra attractie. Bochtige sloten worden gedempt en nieuwe gegraven. Enorme langgerekte bergen klei. Meerdere draglines nemen reuzenhappen uit het weiland dat even daarvoor nog eindeloos groen en vlak was. Krijsende meeuwen verschijnen uit het niets om zich roekeloos op de verse, glanzende klei te storten.
Onderaan een dijkafgang naar de uiterwaarden laden een man en een vrouw een personenauto uit. Links en rechts is huisraad uitgestald. Misschien hebben zij huurachterstand en bouwen hier een tijdelijk onderkomen? Ik durf niet te vragen wat er gaande is. Terwijl ik daarover pieker hoor ik een paard briesen. Bij de opgedroogde nevengeul probeert een Konik zich te bevrijden uit weerbarstige struiken en prikkeldraad. Een kuddegenoot kijkt bezorgd toe. Het angstige dier slaat en trapt heftig met zijn achterbenen, maar de gemeen stekelige lijn blijft net boven de kniegewrichten haken. Zijn gerei slingert gevaarlijk dicht boven de hongerige draad. Ik overweeg bijstand maar durf niet. Konik’s kunnen onvoorspelbaar reageren, dus is het geen lafheid, denk ik opgelucht. Dan treft mij een meer rustgevend tafereeltje tegenover het dijkmagazijn. Het lijkt op een hij of zij, schrijvend op een laptop aan een laag wit tafeltje. Dichterbij gekomen denk ik aan een landschaptekenaar. Dan hoor ik dunne gitaarakkoorden. De jongeman, zittend op zijn knieën, componeert een melodie. Hij gebruikt er een langgerekte citer bij. O ja, wacht, even terug naar het onderhoud aan de watergangen: In de Gelderlander is de voorzitter van onze Zonnebloemafdeling, Ria Straathof, geciteerd als PVDA-fractielid in de gemeenteraad. Haar partij stelde een alternatieve begroting op om onze gemeente sneller uit de schulden te helpen. In tegenstelling tot ‘regerende oppositiepartijen’ wordt daarin weinig op subsidies voor club- en verenigingsleven gekort: Bravo! Bedacht is, dat onderhoud aan openbaar groen en wegen minder kan. Maar Ria, bedenk ik nu, dan krijgen we wel minder vaak mooie schone greppels!
Het is een bijzondere hardlooptocht met veel verhalen. Op mijn weg terug niets meer van het verstrikte paard. Is hij alleen weggekomen, of kreeg hij hulp van iemand met ‘meer ballen’ dan ik? Feit is dat niets in het prikkeldraad hangt, gelukkig! Ook van de ‘vermoedelijk daklozen’ geen spoor meer te bekennen en de machinist heeft zijn baton voor het weekeinde opgeborgen. Wat blijft is de activiteit van de jonge componist, hier en nu en aan de dijk. Hij onderschrijft mijn gevoel exact: “Het leven is vurrukkulluk!” Remco jongen, bedankt!

donderdag 3 november 2011

Moederliefde

Er zit mij al enkele maanden een verhaaltje dwars. Het ontstond vermoedelijk in maart of april vorig jaar. Tijdens het hardlopen steekt dat regelmatig de kop op, terwijl ik dan juist met een ander bezig ben. Ik schreef het toenmaals niet op. Misschien dat het daarom regelmatig omhoog komt? Ik besluit het eindelijk de vrijheid te geven:
Ik loop nog lekker ontspannen op de Waardhuizerstraat. Het is heerlijk fris deze vroege morgen, de lichte mist versterkt dat gevoel. Bij de dijk kies ik richting Weurt. Ik zie dat de Waal langzaam omhoog kruipt richting dijkvoet. Wij woonden nog maar kort in Beuningen toen we ontdekten dat de kruipruimte bij een hoge rivierstand vol water stond. Kwelwater! Grondwater stroomt langs vaste patronen en blijkbaar is ons huis bovenop zo’n stroompatroon gebouwd. Wij namen maatregelen waardoor de atmosfeer in huis veel behaaglijker werd. Nu het peil in de Waal stijgt neemt ook de druk op het grondwater toe.
Ondertussen voel ik een oplopende druk in mijn ingewanden! O jee, dit houd ik niet vol tot thuis. Zal ik even bij Jan W? Hij leeft als een echte kluizenaar in zijn monumentale dijkboerderijtje, dat na ieder jaargetijde meer in verval raakt. Ik besluit het nog even op te houden hoewel dat lastig is. Knijpen en hardlopen gaan niet samen. 

Ik haal het Roodslag. Het is de eerste keer tijdens het hardlopen dat ik mijn behoefte in de natuur ga doen. Ik glibber via het steile natte pad naar beneden en vindt een paar bomen die mij nauwelijks voor het dijkverkeer afschermen. Hoewel, er is niemand te zien op deze vroege ochtend. Het lucht behoorlijk op. Een bosje gras en wat oude bladeren vormen mijn hygiëne. Alles beter dan niks.
Frank en vrij herneem ik mijn loop en bedenk hoe afhankelijk een mens van zijn fysieke gesteldheid is. En we hebben ook nog de behoefte ontwikkeld ons uitsluitend in afzondering te ontlasten. Ik las hoe lieden aan het hof in Parijs dat een paar eeuwen geleden deden: gewoon in het openbaar. Zij verwijderden zich een stukje van hun disgenoten – dat nog wel – en gingen hun gang! Ik word uit mijn peinzen opgeschrikt door een geluid alsof ik word achtervolgd door een zware dieseltrein. Of misschien een laagvliegende helikopter. Het kunnen ook enkele motoren zijn, overbelast door zwaar­lijvige Hells Angels. Het denderen komt langszij. Ik kijk opzij en zie langs de boord van de Waal een groot aantal golvende paardenlijven. In vol galop rennen zij met mij mee. Het lijkt zelfs dat ik hun voortgang dicteer. Maar ik weet wel beter en bovendien zijn zij veel sneller dan ik. Enkele tientallen goudbruine Konikpaarden passeren mij. Ik herken de leidende hengst die aan kop gaat. Ik zag hem vaak trots en waakzaam een eindje van zijn kudde staan. Zijn broers en zussen, neven en nichten, zonen en dochters volgen in galop. De paardenhoeven slaan krachtig in de klei. Natte stukken spatten de achteropkomende dieren om de oren. Als toeschouwer voel ik mij volledig een met hen.
Voor mij uit wordt de uiterwaard doorsneden door een waterinlaat. De dieren laten zich er niet door weerhouden en rennen er met zichtbaar plezier doorheen. Het water reikt tot boven hun knieën en spat hoog op. De hele groep is door de brede plas op een angstig veulen na. Een van de volwassen dieren, ik neem aan de moeder, keert terug en wrijft haar neus bemoedigend tegen de rillende flanken van het jong. Dit gebaar veroorzaakt een gevoel van weemoed in mijn buik. Weifelend loopt het veulen naar het diepe water, stapt er in en herneemt halverwege zijn oorspronkelijke snelheid. Met moeder en zoon verdwijnen de halfwilde paarden uit mijn gezichtsveld en voel ik mij geheel verlaten.
Verderop, bij de nevengeul en mijn keerpunt voor vandaag, bekijkt een jongeman via zijn kijker de gedragingen van de kudde die inmiddels op de Ewijkse Plaat is aangekomen. Hij ziet aan mij dat ik nog diep onder de indruk ben van het spektakel van zo-even. Bijna tegelijkertijd steken wij onze duim omhoog: Super!
Ik herken nu mijn gevoel van weemoed. Ik liep vaak hard van school naar huis, meestal met Jan, soms met Nico. Maar nog nooit met mijn moeder!

dinsdag 1 november 2011

Duimzuigen

maandag 31 oktober 2011  Het is zover! Ik was zo benieuwd wie het zou zijn. Weet het nu nog niet. Ik kom het waarschijnlijk ook niet te weten. Want de Verenigde Naties besloten: de zeven miljardste wereldbewoner is vandaag geboren in Uttar Pradesh, een deelstaat in het noordoosten van India. Jammer voor de kleur van de muisjes, nu we niet weten of het een jongentje dan wel een meisje is. De zeven met negen nullen willen vandaag niet uit mijn hoofd. Ik ben dan ook niet verbaasd dat ik er tijdens het hardlopen over moet piekeren. Ik heb daarover geen zeggenschap. Ik tref het overigens wel dat het opnieuw zulk prachtig weer is. De mensen die ik onderweg tegenkom hebben zonder uitzondering allemaal een goed humeur. Zelfs de Poolse werknemer die bij de nieuwe verkeersbrug aan het werk is. Getooid met een vriendelijke grijns laat hij in zijn landstaal weten, dat hij – en gelukkig gebruikt hij universele gebaren om zijn woorden breed te onderstrepen – mij helaas geen antwoord kan geven op mijn vraag. Dus weet ik nog steeds niet hoe lang ieder brugdeel is? Of, hoeveel brug per periode wordt geproduceerd en doorgeschoven. Het is veel te zonnig om mij te laten ontmoedigen. Ik kom er echt nog wel achter.
Ik vertoef even bij mijn jarige zusje in Warmenhuizen, maar ook die gedachte wordt verdrongen door India en onze nieuwe boreling. Ik vraag mij af of deze bijzondere geboorte misschien reden is voor zeven miljard beschuiten met muisjes. Dan hebben alle bakkers, waar zij zich ook bevinden, extra werk en inkomen. En onze medewereldbewoners tenminste vandaag iets te eten. Er schiet mij een wetenschappelijk berichtje te binnen: onderzoekers – hoe gek kunnen zij het bedenken – hebben berekend dat als wij, alle wereldbewoners, dicht tegen elkaar gaan staan, we precies genoeg ruimte kunnen vinden in Utrecht, de kleinste provincie van Nederland. Vooropgesteld dat daar geen bebouwing is en dat ook de heuvelrug geen obstakel vormt. Of zij in hun dissertatie meer voorbehouden maken is mij niet bekend. Ook niet of zij antwoord vonden op de vraag hoe al die mensen naar die mooie provincie komen. Meer prangend is de vraag hoe wij allemaal weer heelhuids thuis komen? Het ging hun natuurlijk om de oppervlakte die wij samen innemen. Zij kwamen op 1385 vierkante kilometer. Ik kan er niets aan doen dat mijn fantasie bij zo’n verhaal moeilijk is te stoppen. Ik bedenk dat we wel erg dicht opeen staan. Fijn voor de mensen uit de Gemenebest want zij zijn gewend aan strakke rijen, maar wij Nederlanders ontlopen die liever. En wat doen we als we moe worden? Dan is er geen ruimte om te liggen. Tenzij tweezesden van ons een ander op de schouders neemt, dan kan een kwart even liggen, zo heb ik berekend. Na een redelijke tijd, zeg een uur, wisselen we. We maken dat bekend met ping, want het grootste deel van ons heeft een BlackBerry. O ja, we moeten er wel aan denken genoeg boterhammen mee te nemen! Beschuiten met muisjes zijn niet aan te raden, want hoe houden we de muisjes aan boord? Ik denk toch dat we het maar niet door moeten laten gaan.
Straks thuis ga ik dat artikeltje zoeken. Ik wil weten welke wetenschappers voor de berekeningen tekenden. Ik hoop niet dat Diederik Stapel een van hen is want wellicht dat ik jou dan ongewild iets op de mouw spelde. Dan zijn de uitkomsten mogelijk uit een duim gezogen, een professionele weliswaar. Ik kan je met gerust gemoed verzekeren: ‘Dat was niet mijn duim!’