vrijdag 29 december 2017

Boerenkoolstruik

Toeval? Dat moet het wel zijn, maar in al die jaren dat ik langs het knollenweitje ren, de leefruimte van Herman, zie ik zijn karige middelen van bestaan en zijn eenzaamheid. Met enige moeite – er is nog weinig licht in deze nieuwe dag – kan ik zien dat hij in zijn wrakke stal ligt. Er is echter wel een groot verschil met alle voorgaande vroege ochtenden. Hij is niet alleen.  
Onmiddellijk zie ik in gedachten het bericht over het promotieonderzoek van Mirjam Vossen aan de Radboud Universiteit. Zij legde aan Gelderlanderverslaggever Mitchel Suijkerbuijk uit hoe het zit met de berichtgeving van kranten en public-relations van goede doelen organisaties, oftewel hoe het komt dat wij, krantenlezers en (toekomstige) donateurs overwegend denken dat de armoede in de wereld niet minder is geworden, terwijl gedurende afgelopen decennia op het gebied van armoedebestrijding veel is bereikt. Als ik me goed herinner onderzocht Mirjam ongeveer negenhonderd nieuwsberichten en bijna driehonderd reclame-uitingen van ontwikkelingsorganisaties. De uitkomsten daarvan laten zien dat bijna altijd wordt bericht over problemen en weinig over successen. Nou ja, het is duidelijk! We hadden het zelf kunnen bedenken: charitatieve organisaties willen zoveel mogelijk geld ophalen en zullen aannemen, of misschien wel hebben ondervonden, dat succesverhalen minder opleveren. En voor kranten geldt over het algemeen: goed nieuws is geen nieuws. Redacties weten, of denken te weten, dat abonnees vooral smullen van drama, dat zij liefst over wantoestanden willen lezen. Natuurlijk wordt ook bericht over positieve ontwikkelingen, maar om kranten te verkopen zitten verslaggevers altijd bovenop het slechte nieuws. 
Heldere zonsopgangen zijn de laatste weken zo zeldzaam...
In onze samenleving is als verrassend resultaat van de overkill aan negatieve berichtgeving gebleken dat de gemiddelde Nederlander een stuk gelukkiger is dan alle pessimistisch gestemde berichten suggereren. De bekendmaking daarvan veroorzaakte zelfs een kleine schokgolf van ongeloof: het is niet waar, kijk maar naar de voedselbanken! Deze discrepantie tussen het werkelijke leven en berichten daarover onderstreept dat we kritischer moeten zijn. Ik moet zelf beter nadenken over wat ik lees, hoor en zie, raadt Vossen ook mij aan. Neem nu Herman hier. Al die keren dat ik vroeg in de morgen bij hem langs kwam oogde hij verlaten, eenzaam in zijn afgetrapte weitje, ongelukkig en ontevreden, te depressief om zijn ruïneuze onderkomen te verlaten. In die zin schreef ik in mijn hardloopberichtjes regelmatig over deze eenzame Schotse Hooglandstier, maar had geen oog voor bijvoorbeeld het hooi dat iemand eerder liefdevol in zijn weitje deponeerde. Vandaag heeft de stier zelfs bezoek. Een man in een geel hesje, wellicht zijn eigenaar, draagt een fris ogende boerenkoolstruik behoedzaam naar een stukje van Hermans wei dat nog in een redelijke conditie lijkt. In zijn andere hand een grote volle, grijze plastic zak met daarin... Wat? Ondanks de sappige kool en de spannende zak, eerlijkheid gebied mij dit op te merken, verlaat Herman zijn nachtverblijf niet. Niet gedurende het ogenblik dat Geel Hesje op zijn doel afloopt en ik aan hen voorbij ren. Zin om te blijven staan zodat ik kan zien hoe dat afloopt heb ik niet.
Eenmaal op de Waalbandijk krijg ik iets anders om op te letten. De zon staat namelijk op het punt boven de horizon uit te kijken. Steeds meer van de lucht en de schaarse wolken worden met pasteltinten gekleurd en met iedere stap worden de tinten intensiever. Het gebeurt terwijl ik naar dit spel kijk. Heldere zonsopgangen zijn de laatste weken zo zeldzaam dat ik besluit om deze fotografisch vast te leggen, liefst vanaf de Waalbandijk. Hoe meer van het dijktraject onder mijn voeten verdwijnt hoe spannender het wordt. Nee hé! Tussen mij en het dijkmagazijn verschijnen twee koplampen. Gelukkig, die is voorbij. Nog is het moment niet daar. Eindelijk, pas als ik aankom bij de kruising met de Waardhuizenstraat verschijnt een snippertje van de zon. Vlug zijn. Nu!
Neem niet alles klakkeloos voor waar aan, dat wens ik jou en mijzelf voor 2018.


vrijdag 22 december 2017

Melkbus

Het lamellengordijn is halfgesloten. Niet om op deze donkere en natte en ongewoon warme decembermorgen onwelkome blikken buiten te sluiten, want binnen is niemand die zich daaraan zou kunnen storen. Het door Marie verlaten boerderijtje staat namelijk nog steeds leeg en nog steeds overeind, want het gaat wellicht plaats maken voor twee woningen, wie weet. Als die er staan zal dit stukje Hommelstraat in niets meer herinneren aan Marie en het van jaar tot jaar meer in verval rakende boerderijtje, of het moeten de foto’s zijn. Zo ongeveer ging het ook met dat huisje in Wognum. Het stond net buiten Wadway, bij de Tramweg, aan het begin van wat tegenwoordig de Westeindeweg heet.
In de slaapkamer van mijn ouders hing een klein schilderstuk van dat huisje, het huisje van mijn oom en tante. Ik weet niet wie het schilderde, wanneer of waar dat werkje gebleven is, maar het toeval wil dat ik er vele jaren geleden een close-upfoto van maakte om mijn camera te leren kennen. Ik kwam vaak in dat kleine huis om mijn oom te helpen op zijn tuinderij. Nog zie ik mezelf aan de keukentafel zitten voor ‘n koppie en ‘n konkelstik (een kop koffie en brood belegd met kaas of spek). De distributieradio stond in mijn herinnering altijd afgesteld op de land en tuinbouwberichten en in de box speelde een van mijn kleine nichtjes of neefjes. Twee van hen, een nichtje én een neefje, heb ik minstens een keer uit het modderige slootje naast de schuur bij dat kleine huis gevist. Dat was niet lang nadat het huisje en de schuur plaats maakten voor een mooie ruime woning en een immense lattenschuur voor het bergen van onder meer tulpenbollen, en natuurlijk de enorme was die tante er minstens een keer per week te drogen hing. In al die jaren heb ik mij nooit gerealiseerd dat mijn vader in datzelfde huisje is geboren. Tot ik die foto vond.

Sinds enkele maanden krijg ik les in schilderen. Aquarelleren, om precies te zijn. Ter voorbereiding van de zesde en vrije les, ging ik op zoek naar een geschikte foto van het kerkje in Wadway dat ik minstens miljoenen keren in klaslokalen tekende, en tijdens saaie vergaderingen en langdurige telefoongesprekken. Toen kwam ik het negatief van dat schilderijtje van het geboortehuis van mijn vader tegen. Het huis waarin opa en opoe Dekker tien kinderen hebben grootgebracht. Mijn vader, hun oudste jongen, was nummer twee en toen mijn vaders jongste broer ging trouwen, op 3 januari 1951, twee dagen voordat ik vier jaar werd, verhuisden mijn grootouders naar de helft van een boerderij verderop in Wognum. 
Het kon geen toeval zijn dat ik juist nu op die foto stuitte. Het huisje waarin mijn opoe in augustus 1956 lag opgebaard. Negen jaar oud was ik, de herinnering aan de gestalte van haar dode lichaam is vervaagd maar nog steeds beschikbaar. Op de foto het luik boven de dubbele deuren van de schuur waaruit opa gevallen is. Hij hield er een zware hersenschudding aan over, maar volgens een van mijn zussen was hij zo eigenwijs dat hij het advies van de dokter – langdurige bedrust – negeerde. Dat luidde zijn dood in. Hij overleed in augustus 1952. Het slootje is helaas niet zichtbaar, maar voor de schuur staat prominent een melkbus. Daarom denk ik dat het geschilderd is, misschien door de jongere zus van mijn vader die in 1932 kloosterzuster werd, toen opa naast zijn tuinderij nog een paar koeien hield en varkens. Over het resultaat van mijn eerste poging, tijdens de les van Marie-José Mol, was ik niet geheel tevreden. Eigenlijk onterecht, want wat mag je verwachten na enkele lessen? Nooit eerder schilderde ik met water en pigment en mis dan ook veel techniek.
Het resultaat van die tweede poging hangt weliswaar in onze huiskamer maar ik verwacht nog een derde en wellicht een vierde. Hoe dan ook, we bewaren de geschiedenis via een soort van replica van het oorspronkelijke schilderijtje.


vrijdag 15 december 2017

Menselijkheid

Grijs is de overheersende kleur deze morgen ondanks de zon inmiddels boven de horizon zal staan. De sombere ochtend past goed bij het nieuws dat gisteravond door Nieuwsuur werd gebracht. Rennend over de Hommelstraat nader ik twee mannen die elkaar bijpraten terwijl hun huisdieren onrustig rond hun benen draaien. Bijpraten? Misschien bediscussiëren zij het gruwelijke nieuws dat gisteravond over ons werd uitgestort. Misschien, maar zij kunnen het net zo goed over de leeuw hebben die een leeuwin doodbeet, een nieuwsfeit dat twee dagen geleden de voorpagina van de Gelderlander domineerde. Tijdens het korte moment waarin ik hen passeer voel ik de neiging me in hun gesprek te mengen, met hen te delen hetgeen mij bezighoudt. 
Volgens het hoofd noodhulp van Artsen zonder Grenzen zijn er in Myanmar duizenden Rohingya vermoord en dat zijn er vele malen meer dan officiële dodental van vierhonderd dat de Myanmarese overheid noemt. Een aangeslagen jongen vertelde dat hij moest rennen voor zijn leven. Zag hoe Myanmarese militairen met machinegeweren op de bevolking schoten. Het regende kogels terwijl hij tussen de huizen van zijn dorp doorrende. Hij maakte mee hoe zijn moeder en zusjes werden verkracht en gedood en zag de lichamen van vrouwen met doorgesneden kelen, afgesneden borsten en afgehakte handen en benen, zag hoe mensen in hun eigen huizen werden opgesloten en hoe die vervolgens veranderd werden in brandende fakkels. Wij, veilig in onze comfortabele stoelen, zagen in een uitzending van Nieuwsuur beelden, en hoorden getuigenverslagen van meer dan gruwelijke geweldsmisdrijven gepleegd door legereenheden en gericht tegen Rohingya, weliswaar een etnische groepering maar evengoed de eigen Myanmarese bevolking. Stuk voor stuk voorbeelden van beestachtige menselijkheid. Ik kan slechts huilen terwijl een moeder mij vertelt hoe haar kind door een soldaat in een brandende stapel hout werd gegooid, alvorens haar te verkrachtten. Een dokter van Artsen zonder Grenzen zei het niet precies met die woorden, maar dat was wel de strekking van haar getuigenis.
We waren nauwelijks bekomen van de afschuw die we voelden tijdens het bekijken van het eerste deel van de documentaire ‘In het spoor van IS’, maandagavond. Verwoesting, verminking, verkrachting. Sinan Can toonde beelden en vertelde bewogen, soms geheel ontdaan bij de beelden van zijn reis door oorlogsgebieden in Irak en Syrië. Ik voelde plaatsvervangende pijn bij de in mijn hoofd opgeroepen beelden waarin soms zelfs kinderen worden onthoofd of gekliefd om vervolgens achteloos, als overbodige rommel, te worden achtergelaten. 
Voorbeelden van losgeslagen menselijkheid, beestachtige menselijkheid. En de wereld, wij, kijkt werkloos toe. Machteloos misschien, maar voor de mensen die het overkomt moet dat wel onverschilligheid lijken. Zij, de verlatenen, slachtoffers van ondenkbare verschrikkingen, geloven niet langer in een uitweg, zij zijn volkomen murw geslagen. Welke toekomst is er nog voor hen? Voor kinderen die ouderloos achterblijven?
Mensen die hun medemensen in een diep lijden storten, alleen omdat zij zich anders gedragen of andere opvattingen hebben. Hoe oud zal ik geweest zijn. Acht, negen, of misschien tien? Toen al probeerde mijn onderwijzer mij en mijn klasgenoten te waarschuwen voor dergelijk ontmenselijkend gedrag van gewone mensen. Nooit zal ik vergeten dat deze schoolmeester beweerde dat de mens het gevaarlijkste roofdier op onze aarde is. Ik moest hem wel geloven, hij was tenslotte mijn meester, maar deed dat niet. Integendeel, ik voelde woede opborrelen maar was onmachtig daaraan uiting te geven.
Na de lagere school werd ik langzaam maar zeker de wereld van de volwassenheid ingetrokken en wist dat mijn onderwijzer gelijk had. Helaas! Wij mensen zijn niet alleen in staat medemensen te vernietigen, maar zelfs de enige wereld waarop we leven!
Er gebeurde overigens evengoed iets wondermoois tijdens mijn hardlooprondje, want zo is het leven!


vrijdag 8 december 2017

Cactus

De klep van mijn pet houdt mijn brillenglazen droog maar beperkt mijn gezichtsveld waardoorheen, geholpen door een gure wind uit het zuidwesten, natte sneeuw driftig en volhardend strepen trekt. En onderwijl ik het land van Thé en het afgetrapte weitje van Hooglandstier Herman onopgemerkt passeer – alleen de dertien schapen die met hun wolharige billen gedwee tegen de wind en de flodderige sneeuw gekeerd staan, krijgen mijn volle aandacht – denk ik aan de Kreidler die ik voorheen bezat, mijn rooie Kreidler Florett. Misschien vanwege mijn regenjasje dat dezelfde signaalrode kleur heeft, maar om eerlijk te zijn is het vanwege een artikel dat ik onlangs las. Op de Waalbandijk neemt het licht verder af. De graskanten langs de weg veranderen allengs van groen naar wit, en ook langs de randen van het asfalt blijft steeds meer van dat natte spul liggen zodat ik op het laatst door een natte pap banjer.
Het artikeltje berichtte over de ontstaansgeschiedenis van de bromfiets. Met verbazing las ik dat de Solex in 1948 voor het eerst in het straatbeeld verscheen, slechts iets meer dan een jaar na mijn geboorte. Aanvankelijk wist men niet hoe deze moderniteit te noemen. Ploffiets? Knalfiets? Fietsmotor? Gemotoriseerde fiets? Mijn vader bezat er één die ik soms gebruikte, tot ik mijn eerste bromfiets kon kopen. Een Berini meen ik, derde, misschien wel vierdehands. Overigens bleek al snel dat het vreemd gesteld was tussen de bromfiets en mij. Apetrots was ik toen dat ding eindelijk in het zwakke lamplicht van de schuur stond te glinsteren (als een dief in de nacht ben ik uit mijn bed geslopen om te controleren of het echt waar was en heb toen een kusje op de benzinetank gedrukt voordat ik gerustgesteld kon slapen – opgelucht ook dat niemand me daarbij had betrapt.) Maar tijdens de eerste winterdagen kreeg ik door dat een brommer voor woon-werk vervoer in de Kop van Noord-Holland geen beste keus is. Koud, verschrikkelijk koud.
De langste rit die ik op een bromfiets maakte was van Wadway naar Schipluiden, ongeveer honderd en dertig kilometer. Vermoedelijk was dat in 1965 maar het kan ook een jaar eerder zijn geweest. Op een van de foto’s die tijdens dit bezoek zijn gemaakt staat een brommer, een zwart-witfoto, dus of het inderdaad die rode Kreidler is? Ik denk het wel maar kan het niet met zekerheid zeggen. Het kan ook de brommer van mijn broer zijn; we gingen samen, mijn broer Jan en ik. Zoveel mogelijk langs de kust, hadden we afgesproken. Een wegenkaart hebben we niet nodig, vonden we, want we wisten dat het plaatsje waar Hans woont, de vrijer van onze zus Tiny, een paar kilometer voorbij Den Haag ligt, dus kunnen we uiteindelijk de richtingborden volgen. Schipluiden zal in Den Haag toch wel worden aangegeven? We waren toch wel enigszins ongerust maar achteraf kwam dat helemaal goed. Alleen dat eenrichtingverkeer! Dat maakte de doortocht door deze stad tot een puzzeltocht. 
Ik weet nog dat ik niet kon ophouden met beven toen we eindelijk bij Hans aanbeland waren, ondanks ik een vliegeniersoverall over mijn kleding droeg. Dat, erg veel meer is mij niet bijgebleven. O ja, Hans heeft ons Delft laten zien en zoals alle toeristen hebben we geprobeerd om de scheefgezakte toren van de Oude Jan weer rechtop te fotograferen. En dan die cactus, zo’n plantje van niks, dat heeft een blijvend plaatsje in mijn herinnering veroverd. Het was het eerste dat ik na aankomst zag staan. Als oud vuil weggezet op een plankje in de schuur in het zuinige daglicht dat door een vuile en gebarsten ruit viel. Een diep verschrompeld geval, zo goed als uitgedroogd. Evengoed bloeide het met een tiental gele bloempjes, elk voorzien van een ragfijn oranje hartje. Hans heeft het toen onmiddellijk een plaatsje in de huiskamer gegeven.


dinsdag 5 december 2017

Amerigo

Op de verjaardag van Sint-Nicolaas verdwijn ik, terwijl ik over de Hommelstraat ren, als vanzelf naar het weekeinde waarin we traditioneel met kinderen en kleinkinderen voor het Sinterklaasfeest bijeen waren. Ter hoogte van het land van Thé hoor ik, gedragen op de wind uit het westen, een vrouw zeggen: “Goede morgen, beste jongens en meisjes…” Ik veronderstel dat de kinderen op het schoolplein van basisschool ‘De Vuurvlinder’ welkom worden geheten, vermoedelijk door de directeur, voor de viering van het Sinterklaasfeest. De rest van haar welkomstwoorden gaat verloren (in ieder geval voor mijn oren, misschien dat die van Herman de Hooglandstier en de twee ganzen die zich tegoed doen aan enkele grassprieten, er meer van meekrijgen). Ik ren in stilte door en verbeeld me dat ik een van de ‘beste jongens en meisjes’ op het schoolplein ben. Niet mevrouw de directeur maar meester Dam, hoofdonderwijzer van de lagere school in Spanbroek, spreekt ons toe op deze bijzondere morgen. 
Heerlijk, dat feest met Sint en zijn Pieten en de traktatie die we na afloop op onze schoolbank vonden! Ik herinner het mij levendig terwijl ik over de Waalbandijk ren. Dan brengt de wind mij opnieuw een fragment van het schoolplein van vandaag: “… kapoentje, gooi wat in mijn schoentje, gooi wat ...” Hoge kinderstemmen klinken als een verre echo van de zondagmorgen. Na het Sinterklaasfeest op zaterdag bleven Jesse, Rima, Samuel en Felizia slapen. Toevallig was er op zondagmorgen de peuter-voorstelling ‘Oh oh Pietje Pepernoot’ in Poppenkasttheater Tingeling aan de Tempelstraat. Riky had plaatsen gereserveerd voor Samuel en voor ons tweetjes (onze zoon en schoondochter pasten op hun kleine Felizia die nog niet tot de doelgroep behoort). Nog nooit eerder was ik in theater Tingeling terwijl het toch al minstens vijftien jaar bestaat en we er slechts vijftig meter vandaan wonen! Dit poppenkasttheater is een uit de kluiten gewassen hobby van twee vrouwen. Hun avontuur begon toen zij als jonge moeders poppenkastvoorstellingen verzorgden in de klassen van hun kinderen. 
Wij, maar vooral toch de echte gasten, de kinderen van twee tot en met vier jaar, werden welkom geheten door Tante Tingeling en Tante Toedeloe, terwijl wij de begeleidende vaders en moeders en opa’s en oma’s onszelf uit de jassen hielpen. Vrolijke vlammen in de open kachel en warm lamplicht toverden de kleine ruimte, vol gezet met voornamelijk kleine stoeltjes, om tot een warm theaterzaaltje. En de toneelwand met poppenkastgordijntjes wekten een gevoel van verwachting. Ouderwets samen liedjes zingen verhoogde nog de sfeer. De vrolijk geschminkte tantes onderwezen de huisregels aan het publiek waarvan de voornaamste was: “Op jullie kadetjes blijven zitten!”, waarbij Tante Toedeloe zich omdraaide om zichzelf nadrukkelijk op haar forse billen te slaan. En nadat de tantes hun schoen en pantoffel hadden gezet – mag dat ook, kinderen, mijn kikkerpantoffel? – verdwenen zij voor een middagslaapje achter de afscheiding.
fragment poppentheatertinggeling.nl

De gordijntjes schoven open en onder vrolijke muziek huppelden Sinterklaas, Pietje Pepernoot en het schimmelpaard Amerigo door de poppenkast. Het spel nam de kinderen mee op een avontuur van Pietje Pepernoot die zeven emmers pepernoten bij Bakker Bolletje moest halen om daarmee een gestreepte doos te vullen – “Zijn dit streepjes?” “Nee,” brullen de kinderen, “dat is een eier-doos!” “En dit?” “Nee,” roepen de kinderen verontwaardigd, “dat zijn toch rondjes!” Enzovoort. Na een telling met het publiek komt Pietje Pepernoot natuurlijk nog één emmer te kort. Terug naar Bolle Bakker – “Geen Bolle, ik ben Bákker Bolletje!” – om uiteindelijk via ‘Kiekeboe!’ in een identieke doos in slaap te vallen, waardoor Sint en Amerigo de verkeerde doos mee het bos in sleepten (aan een eindeloos lang touw!)
Ondanks de titel was Amerigo de ster van de voorstelling want na afloop van de vrolijke vertoning mochten de kinderen het komen knuffelen. Dat was een feest, ook voor deze opa (om over oma maar te zwijgen), toen de lippen van Samuel als het ware aan die van het schattige paardje bleven kleven.


vrijdag 1 december 2017

Krekster

Terwijl boven mijn hoofd kale grijze boomtakken stijf naar een paar grijze wolken wijzen, nadert verderop een wandelaar. Ook al duurt het nog even voordat we elkaar gaan tegenkomen, maken zijn gestalte en bewegingsritme me duidelijk dat hij het is. Het is de eerste keer dat ik hem hier op de Waardhuizenstraat zie lopen. Ik noem hem John, naar een van de romanfiguren van Stephen King. De John waarnaar ik hem vernoemd heb is van Indiaanse afkomst. Hij heeft een uitgesproken zacht en warm karakter, is groot van gestalte en heeft zich geoefend om nagenoeg geluidloos te lopen. Let wel lópen, niet sluipen! In romanfragmenten wordt zijn nadering vaak niet opgemerkt zodat het is alsof hij daar plotseling in opdoemt. En juist in dat voortbewegen lijkt ‘mijn John’ geenszins op die van King. Integendeel. Het is misschien deze tegenstelling waarom John me indertijd een passende naam leek. Wel dicht ik mijn John het zachte en warme karakter van Indiaanse John toe hoewel ik in de afgelopen jaren nooit met hem heb gesproken. 
Gaat dat vandaag misschien gebeuren? 
Toen er nog niets aan de hand was, toen ik nog tweemaal per week ongehinderd naar Ewijk, Winssen of Deest kon rennen, passeerden we elkaar meestal ergens op de Waalbandijk. Onze communicatie ging nooit verder dan een groet. Na verloop van tijd kon ik aan zijn manier van groeten horen dat hij mij herkende zoals ik hem. John hoorde min of meer bij de vaste waarden van mijn hardlooprondjes, hij en anderen waaronder de broertjes uit Ewijk. 
Steeds als ik John tegenkom of passeer verbaas ik mij over zijn hoge bewegingsritme en zijn wandelsnelheid. Zoals altijd krijg ik de indruk dat hij zich haast, dat hij op een bepaald tijdstip thuis moet zijn maar helaas te laat van start is gegaan, of de voor zijn wandeling benodigde tijd verkeerd heeft ingeschat. Meestal draagt John een wollen muts als het zo koud is als vandaag. Deze keer heeft hij de capuchon van zijn donkerblauwe winterse jopper over zijn hoofd getrokken. Van de keren dat ik hem in het gezicht kon zien weet ik dat hij een uitgesproken rimpelig gelaat heeft. In dat rommelige gezicht vallen vooral zijn kin en zijn geprononceerde neus op, die gespikkeld is als een nog onrijpe aardbei. 
We kunnen elkaar al bijna in de ogen zien. Terwijl ik aanstalten maak om de straat over te steken zodat ik hem kan aanspreken, klinkt het waarschuwende gerommel van een vrachtwagen. Over mijn schouder zie ik een groengele Dar-vrachtwagen die vandaag groenafvalcontainers komt legen. De chauffeur van de vuilniswagen neemt gas terug en rijdt tussen ons door. Hij wordt gevolgd door een tractor met aanhanger van het nabije loonwerkersbedrijf en weer daarachter een kleine zwarte Daihatsu. Ik heb er niet op gewacht. John ook niet, waarom zou hij? Hoe dan ook, nu de optocht eindelijk voorbij is zijn John en ik elkaar al ruim gepasseerd, ditmaal zelfs zonder te kunnen groeten!
Ik ren al een poosje op de Waalbandijk en ben nog steeds bij John, me afvragend waarom ik niet de moeite nam om die paar meters terug te rennen, als een zwarte kraai vanwege zijn afwijkende verenpak mijn aandacht vraagt. Links en rechts van zijn stuitje heeft het grote witte vlakken en ook een deel van de staart is wit. Op het moment dat hij opvliegt zie ik dat de onderste delen van beide vlerken grotendeels wit zijn als van een ekster. Is er een ekster met de vader of moeder van deze kraai vreemdgegaan? Is dit een hybride-vogel, het resultaat van een vrijage tussen twee aparte soorten? Is dit een krekster?
Jammer dat ik weer niet de moeite nam John aan te spreken. Dan had ik hem bijvoorbeeld kunnen vragen of hij de Ewijkse broers heeft gezien, hem kunnen vragen of hij Joop en Harry bij de eerstvolgende gelegenheid mijn groeten wil overbrengen.


vrijdag 24 november 2017

Opendeur

Op deze ‘Zwarte Vrijdag’ is er druk autoverkeer op de Van Heemstraweg. Dat maakt van oversteken een onzeker avontuur, ook, of misschien wel vooral, voor een hardloper, zodat ik voor rechtsaf kies om bij de rotonde veilig de overkant te bereiken. Eenmaal daar aanbelandt geef ik geen gehoor aan mijn ingeving linksaf richting Hommelstraat te rennen. Dinsdag liet ik mij wel door een impuls overrulen. Toen, op de Waalbandijk vlak voor de afslag, bleef ik op de dijk om in plaats van Kloosterstraat via de Waardhuizenstraat richting thuis te rennen. Dat verlengde het oefentochtje van aanvankelijk bijna vijf kilometer met ongeveer een halve kilometer. Vandaag wil ik datzelfde rondje rennen maar nu dus andersom. Daardoor heb ik, nu ik inmiddels bovenaan de Waardhuizenstraat ren, een beter gezicht op de ontwikkeling van een terras bij Het Dijkmagazijn dat ingeklemd ligt tussen de oplopende Waardhuizenstraat en de dijk. 
Volgens de plannen moet het terras drie niveaus krijgen zodat, vanaf het hoogste plateau, een deel van de bezoekers uitzicht krijgt over uiterwaard en Waal. Nergens tussen Nijmegen en Deest is een uitspanning waar fietsers en wandelaars onder het genot van een kopje koffie even de benen kunnen strekken. Met andere woorden, zo’n terras is meer dan welkom! Ik herinner me het twitterbericht waarin Cees van Ingen, oud-wethouder van Beuningen en sinds februari 2014 voorzitter van Stichting Het Dijkmagazijn, als het ware een zucht van verlichting slaat “Het is zover…” De plannen voor dit nieuwe terras werden reeds in het voorjaar van 2015 aangekondigd. Tevens wil men een of twee oplaadpalen voor elektrische fietsen bij het nieuwe terras plaatsen. Dit getuigt ervan dat ‘aan alles is gedacht.’ Maar is dat wel zo?
Terwijl ik over de Waalbandijk verder ren komt een recente gebeurtenis bij mij bovendrijven. Loes liet me vijf dagen geleden per e-mail weten dat zij de dag daarop naar de Efteling wil gaan. Ik mag daar getuige zijn van het sluiten van een convenant tussen de Zonnebloem en een aantal vrijetijdsaccommodaties. Het betreft de toegankelijkheid. Onze nieuwe directeur gaat speechen en er zijn wat officiële handelingen”. En inderdaad. Op facebook zag ik een opwekkend bericht langskomen: tientallen vrijetijdslocaties waaronder musea, dierentuinen en eredivisievoetbalclubs, hebben het Zonnebloemconvenant getekend: ‘Samen maken we de Nederlandse vrijetijdssector beter toegankelijk.’ Onderwijl nader ik een kale notenboom waarin een kraai een zitplaats vond. Waarschijnlijk leeft de vogel in de veronderstelling dat hij vanwege de takken geheel verscholen is want hij toont zich onverschillig voor mijn nadering. Ik ben maar net onder hem doorgerend als hij zich laat horen. In zijn zacht krassende stem klinkt een zekere opluchting, maar dat is een ander verhaal.
Toegankelijkheid. Dat is het. Hebben Cees en zijn medebestuursleden wel aan de toegankelijkheid van het nieuwe terras gedacht? Vanaf de dijk is het slechts via een steil talud bereikbaar en voor zover ik weet is het oude magazijn – onder beheer van hoogheemraadschappen gebouwd en aanvankelijk ingericht voor de opslag van onder meer schoppen en kruiwagens – niet toegerust met een lift zodat de weg binnendoor niet geschikt is voor rolstoelers en bezoekers die slecht ter been zijn. Toen ik er daarstraks aan voorbij jogde zag ik wel een mogelijkheid om een rolstoelbaan aan te leggen. Dat kan door de inrit vanaf de Waardhuizenstraat iets te verleggen. Best wel een flinke ingreep, maar dan heb je ook wat! 
Regendruppels petsen op mijn pet nu ik ook dit hardlooprondje nagenoeg voltooid heb. Ik neem mij voor om later op de dag een berichtje aan Cees te sturen. Misschien dat ik daarmee een opendeur probeer te openen. En als dat zo is, is dat dan erg?


vrijdag 17 november 2017

Herkauwen

Het geluk is met mij, ik heb duidelijk mazzel want terwijl ik mijn hoofd boven het wegdek van de Waalbandijk uitsteek zie ik de Rode Geus die, vlak achter het hek dat de dijk van de uiterwaard scheidt, van het herfstgras graast dat haar armtierige ontbijttafel vormt. Nog een paar laatste bielsen. Ha, nu ren ik langs haar heen. Dag Koe! Het is alsof het dier voelt dat ik haar begroet: precies op dit moment kijkt het op, zie ik haar ogen glanzen. Daaraan kan ik zien dat zij mij voorbij ziet gaan. Meer is er niet, qua communicatie bedoel ik. Mijn groet, Dag Koe, zal zij niet beantwoorden met Dag Mens. En eerlijk gezegd zou ik me wezenloos schrikken als zij het wel deed!
Evengoed verbaas ik mij over deze dieren. Ondanks hun fysieke overmaat hebben wij hen in gevangenschap gebracht en ondergaan zij dat lot zonder gemor, hoewel je af en toe wel hoort van een koe of stier die een boer in de stal dooddrukte of van koeien die vlak bij de slachterij ontsnapten en een geweldige ravage aanrichtten. Koeien zijn gedomesticeerd, eraan gewend geraakt door mensen overheerst te worden. Zonder tegenacties accepteerden zij hun destinatie en generatie na generatie lijkt de huidige omstandigheid, ook voor deze Rode Geus, hen volkomen natuurlijk. Zou het verschil hebben gemaakt als zij, zoals wij, handen en voeten hadden gehad in plaats van hoeven? 
Hoewel het waarschijnlijk niet precies dankzij diens handen en voeten is geweest dat een verre voorouder ontdekte dat je eten kunt koken. Dat gekookt eten sneller en gemakkelijker te verteren is. Hoe dan ook, daardoor kregen we wel meer vrije tijd. Ja, toen al! Tijd om bijvoorbeeld voor ons plezier te rennen en ondertussen na te denken over allerlei zaken waarmee we onze omstandigheden zouden kunnen verbeteren, met als gevolg dat onze hersenen in omvang en kwaliteit toenamen zodat we nog beter na konden denken. Bijvoorbeeld over de vraag waarom we voor een beetje melk steeds achter koeien aanjagen. We kunnen hen net zo goed vastzetten. Dat bedacht een van onze voorouders misschien wel terwijl die enigszins doelloos aan het joggen was. Zo kregen we nog meer vrije tijd en ontwikkelden onze hersenen zich nog sneller. En een ander bedacht dat je niet langer naar peen hoefde te zoeken als je het zaad op zou vangen om dat later, lekker dicht bij huis, uit te zaaien. Ha, nog meer tijd over! Tegenwoordig denken we een oplossing te hebben gevonden voor het eindeloze vissen in de zeeën, maar velen van ons zijn niet zo blij met gekweekte vis. Misschien is het probleem daarin gelegen dat we ondanks onze sublieme hersenen te zeer in aantal zijn toegenomen. Maar dat is een ander verhaal.
Als koeien hun eten konden koken hoefden zij niet zoveel tijd aan herkauwen te besteden. Want dat is voornamelijk hun bezigheid, herkauwen, naast grazen en slapen en af en toe seks. Maar wat doe je met de wetenschap dat je met behulp van vuur je eten kunt koken als je met hoeven bent toegerust? Ik zie mezelf nog geen aardappeltje schillen als ik in de plaats van mijn handen hoeven bezat, om nog maar te zwijgen over het ontsteken van het gas onder de aardappelpan. 
Evengoed hebben we meer met koeien gemeen dan een ongeveer gelijk aantal genen: wij worden ook verhandeld. Nog steeds. Ik zag televisiebeelden en hoorde CNN-verslaggeefster Nima Elbagir vertellen over de taferelen die zij in Libië aantrof waar mannen, vluchtelingen, als vee werden verhandeld. Het was alsof ik in de keuken zat van ‘Dorsvloer vol confetti’, van Franca Treur, waar de vader tegen de veekoopman zegt: ‘”Vierentwintig? Nou, vooruit … maar dan moet je ze (een vaars en haar kalf) gelijk meenemen.”’
Dus, zijn wij zoveel meer dan koeien? 
Wanneer staat de eerste boer onder ons op om het eten voor zijn koeien te koken?


vrijdag 10 november 2017

Gesnoept

Terwijl ik over de Hommelstraat ren, landt een grote zilverreiger sierlijk in het maïsstoppelveld van Thé, buigt even achterover voordat zij haar evenwicht vindt, trekt dan onverwijld haar linkerbeen en hoofd in en krabt geïrriteerd met een van haar benige lange zwarte tenen aan haar linkeroor - dat wil zeggen ze krabt heftig op de plaats waar ik dat ‘oor’ vermoed. Ik ben dichtbij zodat ik zie dat haar ogen daarbij opengesperd blijven en haar tenen gespreid. Hoewel zilverreigers vanwege hun wonderschone gestalte een bezienswaardigheid blijven, voor mij dan toch, zijn ze in winterse weilanden, in de uiterwaarden en de nevengeul talrijker. Enkele jaren geleden zag ik slechts af en toe een exemplaar. Steeds hetzelfde individu, vermoedde ik, vandaar dat ik haar Katrien noemde (zie ook ‘Katrien’.) 
Als zij weer op twee benen staat zie ik als het ware haar verademing: “Hé, hé! Nu eens even kijken waar die vette muizen en mollen zich ophouden.” Met deze opluchting is het echter snel gedaan: vanuit haar positie staan we plotseling oog in oog zodat zij onmiddellijk opspringt en haar vleugels uitslaat terwijl zij krakend haar ongenoegen kenbaar maakt. Kort nadat de reiger over zijn kop zweefde ziet ook Herman (de Hooglandstier) mij passeren. Zo te zien interesseert het hem geen zier. Liggend in zijn afgetrapte weitje kauwt hij onverdroten op een dot eerder bijeen gegraasd groenvoer. Maar hij nam mij tenminste waar. Dat kan niet zo stellig worden gezegd van de schijnaardbei. 
Terwijl ik over de Waalbandijk ren bedenk ik dat ik te laat ben, dat er voorgoed een einde is gekomen aan onze ‘relatie’: in de loop van weken ontstond een band tussen ons, tussen deze schijnaardbei, een vrucht van de sieraardbei, en mij. Het plantje veroverde in het vroege voorjaar een verrukkelijk plaatsje in een scheur van onze Franse bloempot. Ik volgde de ontwikkeling met interesse en toen het gele bloesems vertoonde herkende ik het als zodanig. Ondertussen groeiden de bloeiende eenjarige zomerplanten in de pot trots en weelderig over de rand, waarmee zij deze kleine indringer haar lekkere plekje in de zon probeerden te ontnemen. Maar Potentilla Indica liet zich niet ontmoedigen. Het groeide er steeds lustiger op los leek het wel, en zou ook de naden tussen de terrasstenen hebben veroverd als wij dit niet hadden voorkomen. Spoedig verschenen dan ook vruchtjes die wel wilde aardbeitjes lijken maar dat niet zijn. Een van de vruchtjes bleef in omvang toenemen. Kogelrond en bezet met tientallen cilindervormige uitsteeksels waardoor het steeds meer gelijkenis vertoonde met een zeemijn, een mini diepwaterbommetje.
Ik bekeek het geregeld. Of het mij ook zag, bij die gelegenheden, betwijfel ik. Feit is dat het dit speciale vruchtje goed deed, deze aandacht, want steeds als ik van de huiskamer naar de schuur liep sprong het, knalrood tussen de glanzend-groen generfde blaadjes in het oog? Geregeld dacht ik bij die gelegenheden, ik moet het fotograferen voordat iets of iemand ermee vandoor gaat. Tot gistermorgen. Toen zag ik dat ik voor een fotoshoot te laat was. Geelwitte plekken maakten overduidelijk dat een deel van het vruchtje is weggevreten. Slak, ik weet het zeker, een slak, met of zonder huisje, heeft van het rijpe vruchtvlees gesnoept.
Getekend naar de foto in Quest november 2017
Tegen beter weten in hoop ik dat deze snode daad is verricht door een lid van de zeldzame landslakkenfamilie Tropidophora Cuveriana. Dat kan niet, ik weet het, deze slakkensoort komt slechts voor op Madagaskar. Het diertje maakt deze maand deel uit van slijmparade, een fotoreportage over bijzondere slakken in het maandblad Quest. Nog nooit zag ik zulke mooie en bijzondere dieren. TC valt op vanwege de ogen en de mond. Die ogen zitten niet op de tasters maar aan de voet daarvan en de mond heeft de vorm van een slurf. 
Welke slijmbal heeft van ‘mijn diepwaterbommetje’ gesnoept? Nooit zal ik het weten en kan zelfs niet opgelucht reageren met Gelukkig hebben we de foto’s nog!



vrijdag 3 november 2017

Legende

Nu ben ik al bijna halverwege het hardlooprondje waarop ik me de laatste dagen heb verheugd. Zes keer achter elkaar jogde ik over dezelfde afstand om mijn conditie weer op te bouwen naar mijn voor-spierreuma-niveau. Vandaag ren ik een klein stukje verder dan de afgelopen drie weken. En ook al is dat maar zo’n driehonderd meter, komt daardoor de Waalbandijk weer binnen mijn hardloop-bereik. Daarom verheugde ik mij op vandaag. Eindelijk, na meer dan een half jaar kan ik weer over dit mooie traject rennen, langs de zo vertrouwde uiterwaard en rivier. 
Nu ren ik dus over dat beloofde stukje Waalbandijk, dat volgens de hectometerpaaltjes slechts één kilometer meet, en word direct getrakteerd op een flinke zwerm grauwe ganzen. De zware watervogels vliegen kwebbelend tussen mij en de Waal maar wel zo dichtbij dat ik de luchtweerstand tussen hun veren hoor fluiten. O wat is dat een mooi geluid!
En terwijl ik van het ganzenkoor geniet komt de Kloosterstraat alweer in zicht. Over ongeveer een kwartier ben ik weer thuis en is ook dit zo bijzondere hardlooprondje geschiedenis, zoals oktober 2017, de maand van de geschiedenis, zichzelf ook aan de geschiedenis heeft toegevoegd. Daarover peinzend herinner ik mij de geschiedenislessen op de lagere school. Als kind was ik niet erg geïnteresseerd in geschiedenis, hoewel er soms plaatjes waren in het boekje dat we bij deze lessen gebruikten, waarin ik wel belang stelde. Ik weet nog dat ik tijdens deze lessen graag wegdroomde (kan ik daardoor zo slecht jaartallen van belangrijke gebeurtenissen reproduceren?) Behalve als meester Pannemans vertelde, bijvoorbeeld over de Bokkenrijders, ja, dan was ik bij de les! Vooral over deze zwarte bladzijde van de geschiedenis kon hij boeiend vertellen, misschien wel omdat deze bandieten vooral in Zuid-Limburg opereerden, de streek waar hij was opgegroeid. Het was ook niet zomaar een verhaal, deze rovers deinsden nergens voor terug. Als je hen een strobreed in de weg lei kon je het wel schudden, zo’n ontmoeting overleefde je dan niet. En als je niet snel je geld of waardevolle spullen aan hen overdroeg staken ze zonder pardon je huis in brand. Meester vertelde er zo inspirerend over dat je deze taferelen als het ware voor je ogen zag afspelen. 
Deze gewapende benden verplaatsten zich op bokken en overmeesterden ’s nachts bewoners van afgelegen boerderijen. Volgens meester Pannemans veranderden de boeren in deze contreien om die reden hun boerderijen in binnenhofboerderijen. Blinde buitenmuren en een zware toegangspoort moesten het dieven en rovers extra moeilijk maken zodat de bewoners zich daardoor weer veilig konden voelden. Het was halverwege de achttiende eeuw ’s nachts nog aardedonker in ons land. Een wegennet bestond nog niet – auto’s en fietsen moesten nog uitgevonden worden – en nachtelijke reizigers oriënteerden zich op de sterren. Als het je overkwam, zo’n overrompeling door een gewapende bende, stond je er helemaal alleen voor, en na afloop waren ze weer snel vertrokken om kilometers verderop opnieuw toe te slaan. Dat ging zo snel dat de mensen in die tijd geloofden dat deze rovers op hun bokken door de lucht vlogen. En in mijn schoolbank zag ik hen gaan!
‘Ontdek gisteren, begrijp vandaag’, dat was het motto van de geschiedenismaand van dit jaar. Of dat ook voor de legende van de Bokkenrijders geldt weet ik niet. Wel weet ik dat dit hardlooprondje het laatste is voor mijn schoenen, want terwijl ik hen op deze laatste meters benut –  zo, nog even één sprintje – is de pakjesbezorger van PostNl op weg met een nieuw paar. Ik ben wel blij dat ze nog een keer van de Waalbandijk en de ganzen hebben genoten!



vrijdag 27 oktober 2017

Interactief

Zachtroze zonlicht belooft een mooie dag. Zeven ganzen, in formatievliegend gelijk een verticale rij wapperende Tibetaanse gebedsvlaggetjes, gakken scherven uit de overheersende rust waarin ik fantaseerde over een vorkje appeltaart. Een hapje van hetzelfde gebak als dat waarop de tafel van DWDD gisteravond werd getrakteerd door de bakkers die deelnamen aan de finale van Heel Holland Bakt. Het lukte bijna. Bijna had ik de smaak te pakken. Misschien was het me dit keer gelukt. Misschien, als ik deze om aandacht schreeuwende ganzen had kunnen negeren. Helaas, blijkbaar is de werkelijkheid sterker dan de fantasie. Nog wel!
Terwijl ik over de Dwarshommelstraat verder ren, in mijn mond (nog steeds) niets dan de smaak van speeksel, realiseer ik mij dat velen mijn poging om smaak en structuur van appelgebak te verbeelden onwijs zullen vinden. Maar toch! Als je zoals ik heb gezien dat wanden in een huis van vorm veranderen waar je bij staat, kun je net zo gemakkelijk geloven dat je daadwerkelijk van het gebakje kunt proeven dat via de televisie aan je wordt getoond.
Nog niet zo lang geleden zag ik hoe wij volgens een jonge wetenschapper in de toekomst wonen. Hij bedacht een oplossing voor het probleem van de steeds uitdijende wereldbevolking waardoor de vorm van onze huizen en de manier waarop wij woningen bouwen onhoudbaar worden. Helaas ben ik vergeten wanneer ik het betreffende programma zag en door wie het werd gepresenteerd en de naam en studierichting van de wetenschapper. Mijn resumé: de wetenschapsman stelde vast dat wij sommige gedeelten van onze huizen slechts sporadisch gebruiken waardoor bepaalde vertrekken niet voortdurend beschikbaar hoeven te zijn. In zijn visie kunnen appartementen naar behoefte worden aangepast. Zo kan bijvoorbeeld de studeerkamer van de buurman bij jouw appartement worden gevoegd om er tijdelijk een logé in te huisvesten. Deze oplossing kunnen we toepassen omdat wij in die toekomst niet meer zoveel spullen om ons heen verzamelen. Daarin wordt op een andere manier voorzien – denk bijvoorbeeld aan boeken die je nu al op een e-reader kwijt kunt waardoor niet alleen boeken maar ook boekenkasten overbodig zijn. Wanden en dak worden in de toekomst gemaakt van een plastische substantie. Muren en plafonds kunnen van vorm veranderen zoals de Barbapappa’s hun gedaante in iedere gewenste vorm kunnen brengen. Als je de bovenverdieping voor een poosje niet nodig hebt is ook de trap overbodig zodat je deze kunt laten vervloeien met de wanden. Een badkamer op een andere plaats? Geen probleem. De uitvinder beweegt zijn handen langs een van de wanden waarop een douchekop en kranen verschijnen. Ook vaste waterleidingen en afvoeren worden overigens overbodig omdat deze voorzieningen in dat plastische bouwmateriaal worden opgenomen. Het is dus niet zo vreemd dat ik in eerste instantie meende dat ik naar een uitzending van Mindf*ck keek. Victor Mids laat immers ook dingen verdwijnen en verschijnen waar hij dat wil. Ik had het mis, hier werd een serieuze oplossing voor een serieus probleem gepresenteerd. 
Wanneer gaan we op die manier bouwen? Ik hield even mijn adem in: over een afzienbare periode van vijf tot tien jaar worden de eerste projecten in Nederland gerealiseerd! Ha, dacht ik bij mijzelf, dat ga ik misschien nog meemaken!
Met deze beelden nog vrij vers in mijn hoofd keek ik naar een aflevering over de hobbybakkers. Het was toen dat ik bedacht dat het niet eerlijk is dat alleen de jury van deze heerlijke baksels mag proeven. Televisie moet wat mij betreft in alle opzichten interactief worden. Er staat wellicht een jonge wetenschapper op die die probleem ook constateert. Dus let op: over een paar jaar verschijnen de beelden desgewenst meerdimensionaal op de wand van onze keuze van dat moment en kunnen we in alle opzichten meebeleven wat er in de HHB-Tent gebeurt, en als we dat willen kunnen we een vorkje meepikken van de Mocha Cherry Wedding taart van Hans.



vrijdag 20 oktober 2017

Luilekkerland

Op de Veluwe is een wolf gesignaleerd, las ik op mijn gsm. Ik wist dat er iets bijzonders was, gisteravond. Of liever gezegd vanmorgen want de dag was toen nog maar tien minuten oud. Dat bijzondere werd veroorzaakt door de temperatuur, dacht ik. Die voelde tijdens onze korte wandeling na afloop van het bezoek aan Ben, de jarige broer van Riky, zo vreemd aan dat ik bij thuiskomst mijn gsm checkte: zeventien graden boven nul. Misschien wel de warmste-ooit-gemeten eerste tien minuten van een 20ste oktober, dacht ik vlak voordat ik dat berichtje over de waargenomen wolf zag. Toen viel bij mij het kwartje: een wolf op de Veluwe! Morgen kan dat prachtige dier hier in de uiterwaarden zijn.
Het allereerste morgenlicht werkte ontnuchterend. Vooral toen het geluid van regendruppels op het dak me liet weten dat het een nat hardlooprondje worden zal. Die Veluwe-wolf ga ik niet ontmoeten, zei ik tegen mijn spiegelbeeld terwijl ik me stond te scheren. In zekere zin gaf De Gelderlander mij ongelijk: toen ik de krant van de mat raapte stond ik oog in oog met het prachtige portret van canis lupus. Voorlopig moet ik het doen met het gebruikelijke spul als eksters en kraaien en als om dit vermoeden te onderstrepen, scheren drie kraaien over het dak van Ria’s huis waar ik net aan voorbij ren, om in een boomkruin te landen vanwaar zij mij trakteren op een felle scheldkanonnade. En dat noemt zich zangvogel!
Over kraaien gesproken, mooi zingen ze weliswaar niet, maar ze zijn veel mooier dan ik tot voor kort dacht, die zwarte lastpakken. Een paar dagen geleden kreeg ik de kans er een te observeren. Hij zat op zo’n vijf meter afstand en werd door de zon belicht als door een fotografenspotlight. Of deze kraai had helemaal niet door dat ik zo dicht bij hem stond of hij deed alsof. Ik denk dat het een pose was want kraaien zijn buitengewoon slim! Hoe dan ook, wij konden elkaar op ons gemak en ongegeneerd bekijken. En toen zag ik het. Toen zag ik dat deze vogelsoort die we vaak zwarte kraai noemen, niet volledig zwart is. Het zonlicht toverde prachtige bronsgroene vlekjes uit zijn zwarte borstveren zodat hij de uitstraling van een spreeuw kreeg.
Foto: de Gelderlander 20-10-17
Nu schiet me ineens te binnen wanneer wij elkaar bekeken, die kraai en ik. Dat was op de dag dat De Gelderlander bekend maakte dat lokmiddelen weer zijn toegestaan bij het jagen op kraaien en kauwen. Daarmee spelen jagers in op de slimheid van deze vogels. Zij maken hen nieuwsgierig met lokvogels, fluitjes of voer en deze laffe jagers schieten hen af als zij zich te dicht bij wagen. Ik weet nog dat ik aan dit slechte nieuws dacht, toen ik deze prachtige kraai van zo dichtbij bewonderen mocht. 
Mijn weerzin tegen jagers, die ik al had vanaf de eerste keer dat ik het liedje over de drie parmante haasjes hoorde, is toegenomen nu ik weet hoe mooi kraaien in wezen zijn. Net zoals wolven. Naast hun schoonheid hebben zij meer gelijkenissen. Ze zijn beiden geïnteresseerd in aas en afval maar zijn gek op levende prooi. Voor de een zijn dat insecten en kleine vogeltjes de ander jaagt (in roedelverband) graag op grotere prooidieren maar een schaap of een kip maakt bij hem al helemaal geen kans. Koeien en schapen en kippen vormen het probleem bij de komst van de wolf naar ons overbevolkte land. Deze landbouwdieren maken van Nederland een waar Luilekkerland voor wolven! En met de komst van wolven zal (helaas) ook het aantal jagers toenemen. 
Kortom, mooie, prachtige Veluwe-wolf, hoe graag ik je ook zie, als je verstandig bent blijf je verre van hier. En bovendien, volgens de gemeentewet mag je niet on-aangelijnd in de Beuningse uiterwaarden rennen. En een baasje die zo gek of lief is om jou regelmatig uit te laten, die vind je niet.


vrijdag 13 oktober 2017

Prikken

Aan het begin van deze week knipte ik plaatjes uit folders en brochures en tijdschriften, en plakte ze in een vakantieschrift. Dat fröbelwerkje vergde weinig ruimte in mijn hoofd zodat ik onderwijl aan andere dingen kon denken, aan prikken en plakken op de kleuterschool bijvoorbeeld. Een herinnering die werd opgeroepen door dat knutselen, denk ik. Voor de eerste keer prikken en plakken, niet knippen en plakken, deed ik op de dag waarop ik voor het eerst via glanzend groen geschilderde deuren in de wereld van het onderwijs stapte. 
Nu ren ik over de Hommelstraat. De zon is een half uur geleden opgegaan en ondanks dit vroege uur, is er niet veel ruimte in mijn hoofd omdat ik helemaal in beslag word genomen door nieuwsfeiten zoals de vondst van het lichaam van Anne Faber en de formatie van het nieuwe kabinet waarmee Mark Rutte vandaag aan de slag gaat. 
De kleuterschool kwam in mijn leven toen de bewaarschool werd afgebroken. Misschien moet ik het anders zeggen: omdat de nieuwe kleuterschool af was werd de oude paardenstal afgebroken waarin de bewaarschool tijdelijk was ondergebracht. In een kring. In het centrale gedeelte van dat nieuwe gebouw zat ik met andere kinderen min of meer in een kring en probeerde zo onzichtbaar mogelijk te zijn om de aandacht van de in het zwart geklede vrouw met die wijde witte kap om haar gezicht, niet op mij te vestigen.
Mijn hoofd moet wel getold hebben van alle nieuwe dingen: de namen van al die klasgenootjes waren langs gekomen en we hadden samen liedjes gezongen. Hoe dan ook, ik zat met een verlaten gevoel in de kring en voelde dat thuis ver verwijderd was; ik zag het kerkje aan het einde van het pad en in mijn fantasie zag ik rond ons huis witte lakens aan de waslijnen wapperen en mijn moeder in de keuken bezig aan een of ander werkje. Dat vertrouwde beeld werd weggevaagd door de angstaanjagende vrouw met die wijde witte kap om haar hoofd. Zij gaf ons vilten en prikpennen en liet ons zien wat we daarmee moesten doen. Ik kreeg een plaatje van een kip maar het kan ook een bloem zijn geweest, dat nog ingekleurd moest worden. Daarna gaatjes prikken met een stompe naald die het papier diep in het vilt drukte voordat de punt erdoorheen ging. Het kon niet anders of dat plaatje kwam er rommelig uit en het geheel werd nog slordiger toen ik het eindelijk op een ander vel papier had geplakt.
1969 en daarmee de komst van Pritt was nog ver weg. Een kwastje en een potje lijm, daarmee moesten we het voorlopig doen. Ik weet nog dat die lijm overal zat en dat ik niet begreep waarom we die kip of die bloem niet direct op dat vel papier mochten tekenen. Daardoor heb ik plakken en knippen nooit een prettig werkje gevonden. Dus toen wij, Timothy, Jesse en ik, op de eerste avond van onze vakantieweek een cadeautje van Riky uitpakten en daarin een schrift en pennen vonden, was ik niet teleurgesteld dat Riky vergat lijmstick en schaar daarbij in te pakken. Haar opdracht was helder, dus schreven wij iedere dag trouw onze verhalen en verzamelden foldermateriaal om later daaruit plaatjes te kunnen knippen. Na die fantastische week gingen we weer ieder onze eigen weg en kreeg Riky een vakantieschrift dat nog niet af was.
Hier in de Hommelstraat kan ik niet aan prikken en plakken denken. Al die nieuwsfeiten verhinderen dat en omdat ook het hardlopen zelf niet zo goed gaat, in ieder geval heel wat minder goed dan afgelopen dinsdag, zie ik de omgeving wel maar komt ook daarvan niets bij mij binnen. Naast alle nieuws zijn daar ook nog de verjaardag van mijn broer Jan en spookt mijn zus Tiny die ernstig ziek is, door mijn hoofd, hoewel Stefan gisteravond berichtte dat zijn moeder nu weer aardig opknapt.



vrijdag 6 oktober 2017

Griezelen

Kinderboekenweek. De bibliotheek nodigt kinderen uit om te komen griezelen. Dat kan tot 15 oktober met boeken als De Griezelbus van Paul van Loon of Kippenvel van Robert Lawrence Stine. In ons ouderlijk huis waren weinig kinderboeken. Zeker geen boeken om te griezelen, al bezaten wij wel een sprookjesbundel: De sprookjes van Moeder de Gans. Die las en herlas ik vele malen.
Mijn liefde voor het lezen ontstond door een boek dat verhaalde over de reis van een Sami-gezin, vader en moeder en een pasgeboren kind. Vanwege de geboorte van dat kind konden zij de rendierkudde niet volgen op hun jaarlijkse voedseltrek, maar trokken later in het spoor van de kudde, hun stamleden achterna. Soms mochten wij van meester Van Gemert vrij tekenen, lezen of een ander nuttig schoolwerkje doen. Meestal wilde ik tekenen, maar niet op de dag waarop mijn lezende toekomst begon. Misschien heb ik gedacht ‘nu moet ik maar eens een echt boek lezen!’, toen ik het tamelijk dikke exemplaar uit de wandkast trok. 
In mijn beleving werd ik reeds op de eerste pagina door een angstige nieuwsgierigheid gegrepen, begon in die eerste alinea’s al een woeste achtervolging: de rendieren die de slee door de diepe sneeuw trokken hadden duidelijk last van de harde wind waardoor het voertuig heftig slingerde en de glijders over bevroren sneeuwranden bonkten. De man trok stevig aan de leidsels van het rendierspan om het gevaarte in het spoor te houden terwijl de vrouw een korf met daarin haar in een deken gewikkelde kind zorgzaam tegen zich aantrok, ervoor zorgend dat het niet over de rand van de slee zou kieperen. Boven de aanwakkerende wind klonk het gehuil van wolven. De rendieren werden onrustig en begonnen te snuiven. De jonge vader spoorde zijn dieren tot groter spoed aan. Eerst klinkt het angstaanjagende geluid nog ver weg en vuurt de man het span aan tot grotere snelheid. Maar allengs klinkt het gehuil dichterbij en overvalt angst de mensen in de slee en de dieren in het tuig. Plotseling stonden deze met een schok stil en bijna op hetzelfde moment verscheen over de heuvelrand een troep wolven. Dol van schrik begonnen de rendieren te rennen en trokken daarbij in een woeste vaart de bijna kantelende slee met zich mee de heuvel af…
Het duurde vele pagina’s voordat het mij duidelijk werd dat zij het tegen dit pak woeste roofdieren zouden moeten afleggen. En het was bovendien helder dat ik het boek wel uitlezen moest! Dat vrije uurtje was daarvoor echter veel te kort. Mag ik het boek mee naar huis nemen? Geen denken aan! Meester raadde mij aan om het bij de uitleenbibliotheek in het dorpshuis te halen. Dat kon op zondag na de hoogmis. Zo ontdekte ik niet alleen dat een boek lezen een wonderbaarlijke belevenis is (je leest niet alleen het verhaal, maar beleeft het mee!), maar ook kasten vol boeken die ik zomaar lenen mocht! 
Dat eerste boek dat ik van kaft tot kaft las, heeft mij nooit meer verlaten. De herinnering daaraan, bedoel ik. Een paar jaar nadien heb ik het gezocht omdat ik het zo graag nog eens lezen wou. In bibliotheken en(tweedehands) boekwinkels zocht ik, en nog weer later via internet. Tevergeefs. De titel en de naam van de auteur waren en zijn mij helaas nog steeds ontschoten.
Tegenwoordig hebben we eigenlijk geen boek nodig om te kunnen griezelen. Zelfs Stephen King kan met zijn verhalen niet concurreren met de werkelijkheid. Neem nou die moordpartij in Las Vegas. Of hoe is omgegaan met de onafhankelijkheidwens van een deel van Spanje, zodat wij nu angstig de ontwikkelingen in een Europees land afwachten. Overigens, ik durf beweren dat onder leiding van Eberhard van der Laan, die gisteravond veel te vroeg is overleden, deze al dan niet gerechtvaardigde wens van de Catalanen in goede banen zou zijn geleid!



vrijdag 29 september 2017

Aai

Deze dagen keer ik geregeld terug naar de alm waar ik op 12 september samen met onze zonen Timothy en Jesse, in de stromende regen door de koeienstront baggerde (ondanks de regen en de blubber was het een prachtige wandeling die ik niet licht zal vergeten). Het is een bijkomend voordeel bij het maken van een fotoboek. Niet de stront natuurlijk, maar het versterken van herinneringen. De verse mest, die met hulp van overvloedige regen en modder door de koeien tot een smeuïge brei was getrapt, lag precies voor het draaipoortje waardoor wij moesten gaan. Misschien bedoelden zij daar iets mee te zeggen, de koeien. Niet in negatieve zin, geloof ik, want de boerin van de kleine zomeralm-boerderij, Halsalmhütte genaamd, knuffelt haar koeien tweemaal per dag. 
Een beetje boer bij ons in Nederland bedenkt het niet zijn of haar koeien te knuffelen, laat staan tweemaal per dag. Dat te doen zal ook niet meevallen; uit een berichtje op NU.nl leer ik dat het gemiddeld aantal melkkoeien per bedrijf vorig jaar steeg naar zevenennegentig. En hoe meer melkkoeien er per bedrijf worden gehouden, hoe vaker staan deze dieren het hele jaar door in de stal. 
(foto: Jesse)
Nooit eens naar buiten, altijd in halfduistere ruimten bezig met het vreten van uitgekiend voer, altijd doende zoveel mogelijk melk of vlees te produceren. Wat voor leven hebben boerderijdieren tegenwoordig? Dat kunnen we hen niet vragen want dieren gebruiken geen woorden. Bijna alles wat een koe bezighoudt gaat langs ons heen. Apparaten meten weliswaar bij de melkgang hoe het met hen gaat, maar dan moeten we daar wel bij bedenken dat de gegevens waarin de boer is geïnteresseerd uitsluitend de productiviteit betreffen. Of de koe tevreden is en lol heeft in haar leven, daar wordt haar niet naar gevraagd.
Ik luisterde goed naar de boerin van de Halsalmhütte terwijl ik van een kom warme melk met honing genoot. Ieder van haar koeien kent haar eigen naam. Die namen eindigen allemaal op een lettergreep die klinkt als Aai. Volgens haar onderscheiden koeien de klank van die lettergreep goed van de andere klanken van de menselijke stem. En om te demonstreren dat zij naar hun naam luisteren noemt zij, zonder haar stem te verheffen, een van de drie kalveren die vanwege het slechte weer net zoals wij beschutting in de stal vinden, bij haar naam. Wij verstaan haar niet, maar een dier strekt haar oren en draait haar kop in onze richting. Het is nog erg jong en zoals haar soortgenoten onbekwaam woorden te spreken, evengoed herkent zij haar naam. Bij ons krijgen koeien ook een naam, dat was tenminste zo in de tijd dat ik kind was en ook nog toen Martine Bijl zich in een lied afvroeg: ‘Hoe zou ’t met Roza zijn?’ Maar of Marietje Acht die op de boerderij van Emma werd gehouden haar naam kende, ik weet het niet.
Daar op de alm hebben alle volwassen koeien, waarvan er zeven worden gemolken, een bel om hun nek. Zij komen tweemaal per dag naar deze stal om te worden gemolken. De boerin bedankt nadien iedere koe voor haar gave. De een wordt daarbij graag achter haar oren gekroeld, een ander wacht net zolang tot zij een stuk brood krijgt en een derde legt haar kop liefst op de schouder van de boerin om zo een dutje te doen, totdat zij bijna onder het gewicht van die koeienkop bezwijkt. En binnenkort, op het einde van de zomerperiode na een verblijf van vier maanden op de alm, gaan zij in feestelijke optocht naar het dal.
Joggend over de Hommelstraat zie ik het voor mij, het vieren van Almabtrieb: de dieren versierd met kleurrijke bloemen, koebellen klingelen vrolijk door elkaar. Als ik Roza was, of Marietje Acht, dan wist ik het wel, dan zou ik naar de Halsalm-boerderij emigreren.


vrijdag 22 september 2017

Wonder

Op deze eerste dag van de herfst jog ik in een lekker tempo over de Dwarshommelstraat. Bij het warm lopen over de Tempelstraat kreeg ik al het gevoel dat rennen weer als vanouds lijkt te gaan. Nu word ik bevestigd in dat gevoel. Wat een verschil met afgelopen maandag. Toen, door de positieve wandelervaringen in de voorgaande week, verwachtte ik duidelijk een grote verbetering maar werd daarin behoorlijk teleurgesteld. 
Hier wordt fruit geplukt. Terwijl ik een vrachtautootje dat bijna midden op de weg stilstaat, een paar geparkeerde auto’s en een kleine tractor die als een miniatuurlocomotief een hele rits fruitkisten voorttrekt nader, en daartussendoor slalommend mijn weg vind, voel ik mij als een jojo: zo leg ik me nog neer bij de wetenschap dat opbouwen van mijn hardloopactiviteit niet goed past bij de traagheid waarmee het herstellen van spierreuma verloopt (en de negatieve ervaring van afgelopen maandag), om het volgende moment, nu, in mijn hoofd met rekenschema’s aan de slag te gaan! Herstel. Dat is het goede bericht dat ik uit dit onbenullige gevoel filter. 
Die wandelingen vorige week, die waren in een woord Fantastisch!
Schärtenspitze (foto: Jesse)
Ook al zouden wij – Timothy, Jesse en ik – aanvankelijk van berghut naar berghut trekken en moest dat plan vanwege mijn conditie in de prullenbak verdwijnen, het alternatief werd veel leuker en mooier en beter dan ik ervan had verwacht, dan wij ervan hadden verwacht. Vanuit ons logies in het zeer gerieflijke Gasthof Altes Frosthaus in Ramsau, Berchtesgadener Land, planden we iedere avond een wandeltocht voor de volgende dag. Dat ging van eenvoudig naar tamelijk heftig. De eerste twee dagen werden het kalme wandelingen met een gering hoogteverschil van ongeveer driehonderd meter en nam de pijn in mijn bovenbenen merkbaar toe, terwijl wij volgens Timothy door 80-plussers werden gepasseerd. De derde dag kwam een kentering. Nog op weg over een smal en stijgend pad, door de regen en een tamelijk dicht begroeid bos, vanuit het Ahorntal naar de Halsalmhütte op 1.211 meter hoogte, maakte ik me ongerust over die toenemende pijn. Maar in dat romantische zomerboerderijtje, onder wakende ogen van drie kalveren en genietend van een met zorg bereide beker warme volle melk met honing, realiseerde ik me dat de pijn bijna helemaal naar de achtergrond verdwenen was! Ook tijdens de afdaling naar de Hintersee hield mijnheer spierreuma zich gedeisd. Dat bood een geheel nieuw perspectief! 
Dag vier en vijf vulden we dan ook met een wandeling via de Grunsteinhütte naar de Kühroint-Alm waar we de nacht doorbrachten om de volgende dag – wat mooi is het licht van de opkomende zon in de bergen! – onze wandeling te vervolgen naar het Watzmannhaus op 1.930 meter hoogte. Dat was genieten, van iedere meter. En van het weer dat ons zo goed gezind was, van elkaar en van bloemen en insecten en de prachtige vergezichten en, voor mij persoonlijk, vanwege het wonder van het wegblijven van de inmiddels zo vertrouwde pijn. Tientallen keren vroegen wij ons af of het verschil door de hoogte werd veroorzaakt, door de aanmaak van extra rode bloedlichaampjes, de beste potten bier, elkaars nabijheid, de warme melk, lekkere koeken of de uitgebreide ontbijttafels. Hoe dan ook, het bier in het Altes Frosthaus smaakte nadien nog beter!
- wat mooi is het licht van de opkomende zon in de bergen! -
De laatste dag besteedden we aan een wandeling naar de Blaueishütte op 1.680 meter hoogte, van daar een spectaculaire overschrijding van de Schärtenspitze op ongeveer 2.200 meter en weer afdalen naar Ramsau. Met ongeveer 1.600 hoogtemeters en een paar steile stukjes klimmen en dalen werd het een zeer bevredigende bergwandeltocht, voor mij maar ook voor onze zonen! Het geeft een buitengewoon gevoel van vrijheid als je met je hele lijf, hangend aan een staalkabel en steunend op één voet, boven een diepe afgrond hangt, of door een ‘schoorsteen’ van ruwe rotsblokken omhoogklautert. Há, wanneer gaan we weer?
Maar eerst volledig herstellen en het hardlopen weer in de voeten krijgen. Volgende week een paar minuten langer!



donderdag 7 september 2017

Debacle

Een van mijn oud-collega’s, we ontmoetten elkaar op het feestje ter ere van een kakelverse Sarah, die ook een oud-collega van ons is en bovendien bevriend met Riky, vertelde dat zij, het is al zóveel jaren geleden, met haar wederhelft languit op een dansvloer lag. Extra compromitterend voor mijn collega van toen was dat zij als enigen de dansvloer op gingen, een dansvloer die nota bene op de openingsdans door het bruidspaar wachtte, een bijkomstigheid die haar, mijn ex-collega, volledig was ontgaan hoewel zij zich afvroeg waarom niemand de vloer op ging terwijl de muziek toch zo uitnodigend speelde. Hoe dan ook, het bruidspaar, de vrouwelijke helft van het paar was toentertijd ook een collega van ons, zal wellicht supernerveus zijn geweest. Het is dan ook niet niks om voor het oog van al je familieleden en vrienden en bekenden de dansvloer op te gaan. Misschien waren zij extra zenuwachtig vanwege het danspaar dat voortijdig en zo sneu over de dansvloer en elkaar stuiterde, misschien hadden zij speciaal voor hun trouwfeest een paar danslessen genoten zodat zij als paar op de vloer zouden sprankelen, misschien hebben zij daadwerkelijk op de dansvloer geschitterd. Ik weet het niet. En hoe ik ook mijn best doe, ook het debacle van mijn toenmalige collega en haar partner herinner ik me niet, terwijl ik wel een van de gasten was die rond de dansvloer wachtten op de officiële opening van dat het-is-al-zóveel-jaren-geleden huwelijksfeest. 
Het verhaal van mijn collega van weleer deed mij denken aan mijn eigen dansvloer-afgang en aan een belangrijke les waarmee ik mijn ongelukje had kunnen voorkomen, mits die les op de dansschool geleerd zou zijn. In plaats daarvan werd ons bijvoorbeeld verteld: ‘de werkelijk welopgevoede man zal zich af en toe ook eens over de muurbloempjes ontfermen’ (1939, Amy Groskamp-ten Have). In de dansklas werd ons destijds dezelfde boodschap in iets andere bewoordingen meegegeven. 
Dat je een dame nooit zomaar ten dans moet vragen is een nuttige les die ik pas onlangs leerde. Er moet eerst oogcontact zijn. Als zij van je wegkijkt zegt ze daarmee zoveel als: 'met jou? Nee, met jou wil ik niet dansen!' Dus onderbreek dan onopvallend je gang in haar richting en wijk uit naar een van de andere muurbloempjes. En dan maar hopen dat je met je tweede keus alsnog positief oogcontact kunt maken. Kijk, had ik deze les tijdig geleerd, dan was ik niet …
Vanuit mijn herinnering ken ik haar als Greetje. Zij stond pal tegenover mij aan de rand van de dansvloer, tussen alle andere dansgrage meisjes. Wij, jongens, stonden tegenover hen, wachtend op het teken waarop wij de dame van onze keuze ten dans mogen vragen. Dat viel nooit mee, kiezen, en zoals altijd hoorde ik hier en daar jongens smoezen die probeerden de meest populaire dames onder elkaar te verdelen. Bij de danslessen werd Greetje steevast als een van de laatsten gevraagd, waarschijnlijk vanwege haar buitengewone lengte en de vergroeiing in haar rug. Die keer voelde ik mij aangesproken door de vermaning ‘de werkelijk welopgevoede man zal zich af en toe ook eens over de muurbloempjes ontfermen’ waarop ik besloot Greetje te vragen.
Toen we de eerste danshouding voor de zo intense en passievolle tango aannamen voelde ik pas hoeveel langer Greetjes benen waren. Zij torende als het ware boven mij uit hoewel ze door haar gekromde rug kleiner leek dan ze in werkelijkheid was. Aanvankelijk ging het goed, zelfs de snelle looppassen, totdat onze benen verknoopt raakten en we als aangeschoten zandhazen op de spiegelgladde vloer spartelden.
Misschien, als ik eerst oogcontact met haar had gemaakt, zoals die late les voorschrijft, zou ik wellicht hebben gezien dat Greetje van mij wegkeek waarmee zij wilde zeggen: ‘met jou dansen? Nee jongen, jij bent te klein!’



vrijdag 1 september 2017

Pijnbank

Er zijn nog steeds momenten dat ik mij verwonder over de heftigheid van mijn eigen emoties. Nog steeds, want hoe vaak heb ik al niet gedacht dat dit op den duur wel over zou gaan, dat, als ik eenmaal oud ben, mijn gemoed gezapiger en beter beheersbaar is. Blijkbaar ben ik nog niet oud genoeg want gisteravond overkwam het me opnieuw.
Terwijl ik over de Dwarshommelstraat langs de fruitboomgaard van de Weeropper ren – ik probeer nog steeds, met behulp van korte stukjes rennen, onderbroken door stukjes in wandeltempo, weer in het hardloopritme te komen waarvan ik genoot voordat spierreuma me ook wat dat betreft volledig ontwrichtte – probeer ik de verstoring van mijn gemoedsrust van gisteravond te reproduceren en de aanleiding daartoe, terwijl ik tegelijkertijd het verkoopbord registreer waarvan ik mij afvraag wat er eigenlijk te koop werd aangeboden. Werd aangeboden, er hangt een bordje onder waarop verkocht staat. Het bord staat bij een van de stukken boomgaard – ik geloof dat zo’n stuk fruitboomgaard in deze contreien een kamer wordt genoemd – waarvan de fruitbomen na het laatste oogstseizoen zijn gerooid en waarop dit seizoen maïs groeit, dat hoog staat en bijna oogstrijp. Werd er een koper gevonden voor de maïs of is de totale fruitboomgaard verkocht? Nu ik er al voorbij ben realiseer ik me dat ik de tekst op het bord boven ‘verkocht’ niet goed kon lezen, maar ik ga niet terug. Misschien staat het bord er volgende week nog en kan ik me dan alsnog informeren, als ik eraan denk tenminste!
Terug naar de verstoring van mijn gemoedsrust. Ik herinner me nog de eerste keer. Nou ja, waarschijnlijk was het niet voor het eerst dat het mij overkwam, maar waren mijn eigen reacties toen voor mij zo nieuw dat ik me erover verbaasde terwijl ik kennelijk niet bij machte was om het te stoppen. En ik weet nog hoe bijzonder ik het vond dat ik vanuit een ander deel van mijn hersenen mezelf als het ware kon observeren en dat gedrag ontleden alsof ik bij een psychiater op de pijnbank lag. De uitkomsten van die analyse vielen voor mij niet gunstig uit, weet ik nog. En wat was er nou helemaal gebeurd!
Misschien was ik tweeëntwintig of drieëntwintig jaar oud, ik werkte in de Pompekliniek als onderhoudsmonteur/-werkmeester. Er moest nieuw glas worden gezet in de deuren van de gang die toegang gaven tot de sportterreinen. Ik had de glasresten uit de sponningen geruimd en de (aluminium) glaslatten, bevestigingsdopjes en boutjes in volgorde langs de muur naast de deuren gelegd. Al een paar keer had ik aan enkele patiënten die op de toen nog open afdeling thuishoorden, gevraagd om op te houden met hun geklooi zodat ik dat klusje rustig kon afmaken. Het treiteren ging echter door en het liep zodanig uit de hand dat ik uiteindelijk de ruit die ik op dat moment in mijn handen had, aan diggelen smeedt voordat het me lukte van hen weg te lopen.
Gisteravond ben ik blijven zitten. We keken naar de (mannen)voetbalwedstrijd tussen Frankrijk en Nederland. Ik geloof dat Riky nota bene voor de aftrap nog opmerkte dat zij zich niet zou opwinden bij eventueel verlies, een voornemen waarmee ik stilzwijgend instemde want de kansen die ik ‘ons Oranjeteam’ tegen Les Bleus toedacht waren nihil. Het ging aanvankelijk aardig, met mij en mijn voornemen bedoel ik. Ondanks de goal van Griezmann kon ik het rustig houden. De Oranjespelers ontbeerden veel wat de Blauwen wel bezaten, zoals overwicht op het middenveld, snelheid, balvaardigheid en hartstocht. Toen, na zo’n veertien minuten, begon het ergerlijke balverlies nog meer op te vallen, en toen was het gedaan met mijn gezapigheid.
Na de wedstrijd kon ik me heerlijk verliezen in ‘Zoon van het Circus’ van John Irving, hoefde ik tenminste niet naar alle verklaringen achteraf te luisteren!


maandag 28 augustus 2017

Uniek

Rond de kruising van de Tempelstraat met De Balmerd staat het vol met geparkeerde auto's. De oorzaak daarvan laat zich gemakkelijk raden: het schoolplein van de voormalige basisschool De Kameleon is vrolijk versiert met vlaggetjes en ballonnen. Het is niet alleen de eerste schooldag maar bovendien gaat De Kameleon vanaf vandaag verder als De Vuurvlinder vanwege het samengaan met De Fontein. Een Vuurvlinder is sterk, maar ook uniek en een pionier. Een goede naam voor een school, vond directeur Peter Kock. 
Bevrijd van alle drukte keer ik terug naar de vlinder die ik vanmorgen in de keuken aantrof. Geen vuurvlinder weliswaar, en zelfs geen echte vlinder, maar evengoed een mooi beestje en ook een pionier want hij is vanuit Japan naar ons land gekomen. Wasachtig glanzende witte vleugels met een bruine rand. Het insect zat, meer dood dan levend op het aanrecht. Eerder vond ik een soortgenoot op het raam maar voordat ik terug was met mijn camera was hij alweer gevlogen (diezelfde dag postte mijn buurvrouw, Alice, een berichtje met een foto van waarschijnlijk hetzelfde exemplaar, op Facebook.) 
Deze keer bleef de motvlinder zitten, onverschillig voor wat er met hem zou gaan gebeuren, maar een mooie foto zat er niet in. Het had niet meer de kracht om zijn vleugels helemaal uit te strekken, maar wel voldoende voor mij om hem te kunnen herkennen: een buxusmot. Ik heb het opgepakt en buiten gezet hoewel ik weet dat de familie Cydalima Perspectalis momenteel veel schade in ons dorp veroorzaakt. Net als alle exoten is de buxusmot – die vanuit Azië waarschijnlijk op een aantal waardplanten naar Europa is gelift – lastig te bestrijden. Daarom kiezen tuinliefhebbers meestal voor rooien (afgelopen vrijdag wandelden we langs diverse gft-containers barstensvol gerooide buxusstruikjes die gedeeltelijk zijn kaalgevreten door de felgroene rupsen.)
Waarom het ongewone leven van vlinders en motten bij mij een beetje op de achtergrond is geraakt weet ik niet, terwijl hun metamorfose van ei naar rups naar vlinder toch op z'n minst een buitengewoon boeiend proces is. Feit is dat ik mij altijd onmiddellijk aangetrokken voel door iets nieuws, door iets dat ik nog niet ken en liefst in ongeveer dezelfde categorie valt als de levenscyclus van vlinders en andere gevleugelde insecten. Zo las ik onlangs over het bizarre parasitaire leven van een in zee levende pissebed. Hij zwemt via de kieuwen van gewoonlijk baarsachtigen een vissenbek binnen, bijt zich vast in de tong en zuigt vissenbloed. Op den duur sterft de vissentong af en neemt de pissebed (Cymothoa Exigua) de functie van de vissentong over en verandert uiteindelijk in een vrouwtje. De veel kleinere mannelijke pissebedden houden zich in de buurt van geparasiteerde vissen op en bevruchten de pissebed-tong, die daarna geregeld verse larven uitspuugt, welke op hun beurt weer een vissentong opzoeken. Na het bekijken van een Youtube-filmpje met een opname van een uitgesneden nog levende pissebed-vissentong geef ik bij nader inzien toch maar de voorkeur aan vlinders en motten.
Al dat blik op de stoep dwing mij uit te wijken naar de straat zodat ik op mijn beurt een achteropkomende automobilist dwing zijn snelheid te verlagen. Ik voel diens ergernis terwijl ik in een rustig tempo joggend – ik zit nog in de opwarmfase – mijn hardloop-oefenrondje voortzet.