vrijdag 26 april 2019

Ex-Roker

Na zovele droge dagen – de randen langs de wegen verdorden reeds en kleurden bruin alsof we al diep in de zomer verkeren – heeft het beetje regen van woensdag en de afgelopen nacht, respectievelijk twaalf en vier milliliter in de regenmeter, een heerlijk luchtje achtergelaten. Nou ja, misschien niet de regen zelf maar de uitgedroogde grond en alles waarop regendruppels zijn geland zoals de bladeren van de bomen en de verschillende gewassen in de bermen waar ik langs ren. Zelfs voor mijn relatief zwakke reukorgaan is het een optimistisch stemmende geur die de schijn wekt dat de zuurstof die ik inadem meer energie oplevert. 
De kwaliteit van mijn neus is overigens veel slechter geweest, zeker in vergelijking met de snufferd van Stephen D. Gedurende vele jaren was mijn reukvermogen dermate slecht dat zelfs de smaak van mijn maaltijden altijd vlak bleef. Vanwege het roken? Welnee, antwoordde ik toenmaals. Ik weet het indertijd aan een beschadiging die ontstond doordat ik mijn neus ooit misbruikte om knoopjes zo ver mogelijk weg te blazen. Tijdens een van die pogingen zoog ik mijn longen vol in plaats van ze leeg te blazen. Daardoor schoot de knoop diep naar binnen en bleef hardnekkig steken, hoog in de neus, in de buurt van de reukzenuwen. Mijn moeder loste dergelijke problemen graag zelf op maar haar verrichtingen baatten niet. Dus toog zij met mij achterop de fiets naar het dorp. Ik herinner me de lange instrumenten waarmee de dokter zich over mij heen boog. Eindelijk kwam de boosdoener weer tevoorschijn, samen met een misselijk makende golf bloed. 
Mijn laatste sigaret rookte ik enkele minuten voor de lunch op een doodgewone werkdag meer dan zevenendertig jaar geleden. Twee collega’s, verstokte rokers als ik, waren met elkaar een weddenschap aangegaan, zo vertelden zij mij aan een van de tafeltjes in het restaurant van onze werkgever Het Dorp in Arnhem. Diegene die zes weken volharde in niet roken kreeg een krat Grolschbier. Ik deed mee en won de wedstrijd maar het bier heb ik nooit ontvangen en nooit geclaimd. Ik voelde mij meer dan beloond door de vervanging van het stempel Roker in Ex-Roker! Reeds voordat de weddenschap eindigde kreeg alles dat ik at meer smaak. Mijn neus en longen herstelden na meer dan twintig jaar zwaar te hebben geleden onder een constante nicotine en teer vergiftiging. Pas toen ging ik beseffen wat ik al die jaren had gemist, een ervaring waaraan ik moest denken toen ik over Stephen D. las. Oliver Sacks schreef onder andere over hem in De man die zijn vrouw voor een hoed hield, een boek dat door Riky is aangeschaft op aanraden van een anesthesist (vanwege haar ervaringen met hersenletsel ontstaan door een subduraal hematoom).
Na weer een avond vol stimulerende middelen beleefde Stephen D., student medicijnen, een bijzonder heldere droom waarin hij een hond was in een wereld vol betekenisvolle geuren. Het bizarre was dat hij daaruit wakker werd in een eindeloos welriekende wereld waarin hij bovendien vele malen helderder kon zien en voelen, gewaarwordingen die echter verbleekten bij de rijkdom aan geuren. Voor Stephen was het alsof hij terugkreeg wat tijdens de ontwikkeling van de mens verloren is gegaan. Hij had de neiging aan alles en iedereen te snuffelen en te voelen. In de wachtkamer herkende hij individuele patiënten aan hun geur. Zijn geurbehagen was overweldigend waardoor alles in zijn omgeving een nieuwe betekenis kreeg, maar door de overrompelende directheid van al deze ervaringen kreeg hij grote moeite met denken en categoriseren. Na drie weken kwam er plotseling een einde aan deze opzienbarende verandering.
Een man met een aangelijnde Bull Terriër komt mij tegemoet. Gezien de ervaring van Stephen D. snap ik dat het dier alle ruimte die zijn riem hem laat benut om zich aan mijn geuren te laven!


vrijdag 19 april 2019

Acrobatisch

Al maanden ligt er een grote hoop mest in de entree van de fruitboomgaard aan het boveneinde van de Hommelstraat. Terwijl ik op deze prachtige Goede Vrijdag voor de zoveelste keer daaraan voorbij ren en getrakteerd wordt op de bijbehorende geur bedenk ik dat dit de hoeveelheid stront benadert die Yvonne Jaspers de afgelopen week over zich kreeg uitgestort. Deze gedachte stemt me niet vrolijker terwijl ik juist nu enig optimisme en blijheid kan gebruiken om negatieve gedachten die me vanaf de voordeur tot aan deze strontberg bezighielden te doorbreken. Die nare denkbeelden werden opgeroepen door allerlei pijntjes die in de cadans van mijn voeten zeurden: ‘Wat doe ik mezelf aan?’ En afwisselend maar net zo pessimistisch: ‘Word hardlopen ooit weer leuk?’ Het valt ook niet mee puur op wilskracht hard te lopen. Dus houd ik mezelf geregeld voor: Ren twee keer per week (en wandel regelmatig) daarmee blijven je spieren in conditie. Evengoed moet ik veel geduld opbrengen. Onlangs las ik op een internetsite dat spierreuma weliswaar vanzelf kán verdwijnen maar dat het wel vijf jaar kan duren (als het geneest). Zo gezien ben ik (al) halverwege. Als vanuit het niets klinkt op dat moment een bekend geluid waardoor ik opmerkzaam word gemaakt op het azuurblauwe zwerk. Ik hoor het voor het eerst in deze nog jeugdige lente en als bij toverstaf lost mijn gepieker op.
Als kind was ik er al smoorverliefd op, op deze ‘zang’ en het unieke uiterlijk van de vogel die daar, enkele tientallen meters boven pas geploegde akkers, onophoudelijk acrobatisch en spectaculair buitelend uiting geeft aan zijn opgewondenheid over paarvorming, nestbouw en gezinsuitbreiding die aanstaande zijn: ‘Kievit, kieeeviiit ….kieeeviiit, viet, viet. Zijn vleugels zijn breed en stomp, bijna rechthoekig, en scherp ingesneden als de kantelen van een middeleeuws kasteel. Ik herinner mij een van mijn eerste waarnemingen. Dat was in het aardappelveld van buurman Jaap. Op enkele plaatsen hadden kieviten een nestje grootgebracht. Een van de mannetjes stapte trots tussen twee rijen verslapt aardappelloof, fier vanwege zijn opgestoken kuifje en de deftig glanzende zwarte jas waaruit de zon een kopergroen met paarsblauwe gloed tevoorschijn toverde. Tijdens zijn behoedzame tred keek de vogel voortdurend waakzaam om zich heen. Volgens Jaap was het vrouwtje een tweede legsel aan het uitbroeden: ‘Niet deer, ôor, hil ergers aars!’ Ze leiden je altijd van hun nest weg maar als je er naar zijn zin te dichtbij komt wordt hij agressief. Op die manier bracht Jaap zijn kennis en liefde voor de kievit op mij over in ruil voor mijn arbeid. Op een van die dagen, ik meen dat we tulpenbollen aan het rooien waren, verscheen er plotseling een nestje in mijn blikveld. Vijf gevlekte puntige eitjes in een glad kuiltje dat bekleed was met verdroogd plantengewas. De aanstaande moeder had het kort daarvoor ongezien verlaten. Jaap vond het goed dat we een aantal bollen lieten zitten waardoor we het nestje niet kapot hoefden te maken en ik hoopte vurig dat de kievitenmoeder haar broedsel met succes groot zou brengen. Of mijn wens ook is uitgekomen? Ik hoop het maar waarschijnlijk wist Jaap wel dat onze ongewilde verstoring fataal zou blijken. 
Yvonne Jaspers deed niets onwettigs, naar het oordeel van de rechter, maar vanwege de manier waarop zij zich tegen kwade tongen verweerde beschadigde zij haar glimmende imago. Vanuit mijn luie stoel zag ik het gebeuren. Ik ergerde me aan de scherpslijpers en dacht aan de woorden van de man die in deze Stille Week centraal staat: Wie zonder zonden is werpe de eerste steen. Als iedereen dit advies omhelst zou het oorverdovend stil zijn gebleven over de vermeende fout van Yvonne Jaspers. Het is waarschijnlijk jaloezie die pen en tong zo scherp maken, denk ik, want wie heeft zoveel succes als Yvonne? Dus meid, verbijt je pijn en doe als de kievit: kop op! En wat goed is voor mijn spieren is ook goed voor jouw carrière: blijf bewegen!

vrijdag 12 april 2019

Verontwaardiging

Rennend over de Hommelstraat wekt de kou die de laatste dagen door de noordoostenwind wordt aangevoerd mijn nieuwsgierigheid op naar de toestand waarin de bloeiende fruitgaard zal verkeren. Als ik daar arriveer lijkt er niets veranderd ten opzichte van eerdere dagen: de bloesem straalt onverminderd en ongehinderd door eventuele ijspegeltjes. Met andere woorden, afgelopen nacht heeft het niet gevroren of de fruitboer beschikt niet over de middelen om de bloesem tegen nachtvorst te beschermen. Toen ik daarstraks het tweede kruispunt in de Tempelstraat passeerde, ik was nog maar twee of driehonderd meter onderweg, herinnerde ik mij weer de bijzondere interactie tussen een moeder en haar zoon waarvan ik getuige mocht zijn. Dat gebeurde gistermiddag rond drie uur, toen ik mijn dagelijkse wandeling bijna had voltooid. Het joch schat ik op zeven of acht jaar, zeker niet ouder. Ik veronderstel dat hij, op de fiets, belast met een rugzak en begeleid door zijn moeder, van school op weg was naar een vriend. Want ik dacht hem te horen zeggen: ‘Het laatste stuk wil ik alleen, mamma!’ Zijn moeder stemde blijkbaar met dat plan in want na een korte pauze zei hij vervolgens, ‘Maar dan wil ik wel eerst een kusje!’ ‘Goed’, zei moeder, ‘stop daar maar op de stoep, dan krijg jij een zoen’. Aldus geschiedde, hoewel ik van de kus niet rechtstreeks getuige kon zijn omdat ik hen reeds was gepasseerd – en ik bezwaarlijk kon stilstaan om het te aanschouwen, terwijl ik dat liefst had willen doen. Achter mijn rug hoorde ik moeder zeggen: ‘Geef die rugzak maar, dan neem ik die alvast mee naar huis.’ En terwijl de jongen van zijn moeder weg fietste en zij van hem, hoorde ik hem roepen: ‘Mam, je bent lief, ik houd van jou!’ Waarop moeder hem nariep: ‘Ik hou ook van jou, lieve jongen!’
Nu deze bijzondere ervaring weer helemaal bij mij terug is, vraag ik me af of zo’n lieve jongen ooit in staat zal zijn op een markt een klein meisje als huisslavin te kopen. Ik ben geneigd die vraag ontkennend te beantwoorden, maar laten we eerlijk zijn, ooit was de Duitse Jennifer W. ook klein en misschien wel net zo lief voor haar moeder als dat knaapje gistermiddag. Toen ik er over hoorde, over Jennifers aankoop van een vijfjarig jezidimeisje op de IS-slavenmarkt, dacht ik direct terug aan het verhaal over de ontsnapping van een meisje uit de tent van een sjeik. Een jaar of tien was ik toen ik dat las, maar herinner me nog haarscherp dat ik het weliswaar een spannend verhaal vond maar toch vooral diepe verontwaardiging voelde over het feit dat een kind zomaar kan worden ontvoerd en vervolgens slavenarbeid voor wildvreemde mensen moet verrichten. Het was een kinderboek, dus liep het goed af. Hoe anders is dat voor moeder Nora, die ook al twee zoontjes missen moest en vervolgens onder zulke erbarmelijke omstandigheden haar dochtertje verloor! De nieuwe eigenaresse keek toe hoe het onschuldige meisje wegens zware ontberingen, oververhitting en dorst stierf. Opnieuw voel ik diepe verontwaardiging en als ik me probeer voor te stellen hoe deze Duitse mevrouw, gezien de feiten waarschijnlijk geheel onaangedaan, neerkijkt op dat stervende en als een hofhond gekluisterde kind, voel ik mijn maag in opstand komen. Evengoed verbaast het mij niet dat er een advocaat is gevonden die bereid is deze Jennifer bijstand te verlenen want dat recht heeft ieder mens, maar het verbijstert mij dat deze Ali Aydin meent dat zijn cliënte slechts kon toekijken … omdat haar echtgenoot erbij was! Hoezo? Had zij zich dan niet willens en wetens aan de praktijken van machtsbeluste IS-strijders toegewijd? 
Gelukkig gebeuren er ook mooie en ontroerende dingen in onze wereld. Toen de moeder van het joch mij voorbijfietste, gistermiddag, straalde zij zoals de perenbloesem. En zij glunderde nog meer nadat ik riep: ‘Wat een prachtige zoon! Echt, een topjongen.’ ‘Ja, inderdaad, hij is een schatje!’


vrijdag 5 april 2019

Karatetrap

De fiets staat er nog en oogt voor mij iedere dag eenzamer dan de dag daarvoor. Na maandag gingen dinsdag en woensdag en donderdag voorbij terwijl niets in de situatie veranderde. Net na de ingang naar de volkstuintjes werd het karretje achteloos achtergelaten. In afwachting van de eigenaar leunt de knalrode, wit gebiesde crossfiets tegen een lantarenpaal. Oplettende voorbijganger – waaronder mijn persoontje – vragen zich af wie en om welke reden dit in prima staat verkerende vervoermiddel achterliet. De meest voor de hand liggende verklaringen passen niet: er is géén sprake van een lekke band en het vehikel werd niet gestolen daar het beveiligd is met een stevig kettingslot. Naar andere waaroms kan ik slechts raden. Dus, terwijl ik verder ren, ontwikkelt zich als vanzelf een verhaal in mijn hoofd.

Bij ondergaande zon fietst Bob van T, Bobbie voor zijn vrienden, door de omgeving van de B&B waarin hij met een jonge vriendin logeert. Bob zou over deze nieuwe verovering niet zo opgetogen zijn als hij wist dat hij haar nooit meer zou terugzien. Nietsvermoedend passeert hij de twee wandelende zussen, Martha en Myra, op de stille landweg. Hoewel zij niet uit één eicel zijn geboren vormen M&M een tweeling. Er zijn ook duidelijke verschillen in aard en uiterlijk. Martha danst geregeld in professionele balletten en Myra is verslingerd aan kickboksen. Martha ontmoette Van T tijdens haar eerste cafébezoek. Zij was zeventien en zeer in haar nopjes over de aandacht die de veel oudere Bob – ‘Noem me maar Bobbie’ – aan haar besteedde. Argeloos liet zij zich meevoeren naar een achterafstraatje waar Van T haar probeerde te kussen en zich vervolgens aan haar vergreep toen zij hem afweerde. Hij liet haar als een oud vod achter.
Haar verschrikkelijke aangifte leverde geen enkel resultaat. Vooral Myra beet zich vast in het vinden van de verkrachter. Na enkele jaren zoeken. Niets. Maar dan, onlangs, met hulp van een vriend en internetnerd, had zij toch nog beet en ontdekte dat deze man veel meer meisjes in het ongeluk had gestort, hoewel dat moeilijk bewijsbaar zou zijn.
Hun wandeling voert langs de B&B waar zij, als zij goed zijn geïnformeerd, Martha’s verkrachter aan denken te treffen. Ondanks zij zich druk met elkaar onderhouden herkent Martha de man die hen in een kalm gangetje voorbijfietst. ‘Dat is ‘m!’ sist ze. ‘Bedoel je …?’ ‘Ja, ja, ik weet ’t zeker!’ En als bij afspraak roepen ze in koor: ‘Boooobbiiiiie…!’ De fietser kijkt om, ziet de twee vrouwen en stapt af. ‘Je kent mij zeker niet meer, Bobbie?’ neemt Martha het initiatief. ‘Ehm…’ ‘O, we hebben een paar jaar geleden zo’n gezellig onderhoud gehad!’ De fiets aan zijn hand meevoerend wandelt Bob met de meiden mee zich afvragend waar hij dit meisje van kent. En aangezien zij langs zijn B&B wandelen parkeert hij zijn fiets: ‘Die pik ik morgenochtend wel even op.’
In Het Roodslag, op de kruising van twee bospaden, valt bij Bob, Bobbie voor vrienden, eindelijk het kwartje en probeert hij weg te komen. Daarop verdacht trekt Martha Van T terug en klemt haar armen om zijn bovenlijf. ‘Wacht even’ toetert zij in zijn oor, ‘mijn zus wil ook graag nader kennis met je maken!’ Bijna tegelijkertijd plant Myra haar knie tussen zijn benen en als hij kermend naar zijn gekwetste delen tast deelt zij, schreeuwend ‘Voor Martha!’, een verwoestende karatetrap uit. Het teenstuk van haar canvasschoen breekt niet alleen zijn neus. Martha’s aanrander zijgt reutelend op de zachte bosgrond. Myra trekt doelgericht plastic zakjes over haar handen. ‘Wat doe je nou, zus?’ ‘Dat is toch duidelijk, lieverd, hij is niet dood, dus heb ik nog een ander klusje.’ Als dat andere is gedaan propt Myra de, met het oog op DNA sporen, zorgvuldig gewassen oude sokken, diep in Van T’s keel.
Ook al overleeft Bob, Bobbie voor vrienden, de ontmoeting met de boze en onverschrokken tweelingzussen, hij zal nooit meer in staat zijn argeloze meisjes te misbruiken.