vrijdag 29 juni 2018

Rietjes

Herman is deze morgen al een poosje op de been, schat ik. Hij knijpt zijn ogen even dicht terwijl ik hem passeer. Graag verbeeld ik mij dat dit zijn manier van begroeten is nadat we elkaar wekenlang niet hebben gezien vanwege een vakantie in Traindorf, Markt Heiligenstadt in Oberfranken. Die van ons. Of Herman intussen ook van een vakantie heeft genoten is mij niet bekend. Het zou kunnen, want afgelopen dinsdag en donderdag, toen ik met Riky langs zijn wrakkige onderkomen wandelde, keek ik onverrichterzake naar hem uit. Vooral toen ik donderdag opnieuw moest constateren dat hij ‘niet thuis’ bleek te zijn, werd ik beslopen door gevoelens van onrust. Is er een einde gekomen aan het leven van deze zware hooglandstier? Zo vroeg ik mij af, is hij na al die jaren toch nog door de hobbyboer naar de slager gebracht? Zwartgallige gedachten, ik weet het. Het is een van mijn zwakke punten, dat ge-jojo tussen optimisme en negativisme. Blijft de vraag waar Herman was, dinsdag en donderdag.
Verder rennend leiden de bloeiende aardappelvelden me af van het zoeken naar antwoorden op het mysterie dat door de afwezigheid van Herman is ontstaan. Opnieuw valt het mij op dat aardappelplanten tegenwoordig zo massaal bloeien. Niet alleen in onze contreien, ook in het Duitse Oberfranken wandelden we gedurende de afgelopen weken geregeld langs massaal bloeiende aardappelakkers. In het Wadway van mijn jeugd hielp ik mijn buurman geregeld piepers poten en oogsten. Planten en rooien, we deden het kruipend en met behulp van een plantschopje dat tevens een rooischopje was. Ook de kisten gevuld met (poot)aardappelen die we tijdens het planten achter ons aan sleepten, waren gelijk aan de kisten waarin we de nieuwe oogst deponeerden. Op de akker van mijn buurman bloeiden aardappelplanten, maar lang niet allemaal. Ik herinner mij nog dat ik Jaap er verwonderd naar vroeg. Hij vertelde mij toen dat de oorspronkelijke aardappel in Zuid-Amerika groeide. Die produceerde veel groen, bloemen en bessen maar gaf daardoor slechts kleine vruchten. Eigenlijk waren het verdikte meelachtige wortels, geen piepers zoals we die nu kennen. Aan het groen en de bloemen en bessen, die ook nog giftig zijn, hebben we helemaal niets, vond Jaap. Dat kunnen we niet eten. Door kruising ontstonden varianten die veel grotere piepers opleverden maar waarbij de bloei achterbleef. Ook toen al vond ik aardappelbloempjes prachtig. Wij bezitten deze dagen zelfs een aan de aardappel verwante eenjarige hangplant waarvan de trosvormige bloemen nagenoeg identiek zijn aan de bloemen op dit aardappelveld.
In de loop van de tijd is er veel veranderd. Wellicht zijn er nu aardappelrassen die bloeien zonder nadelige effecten voor de opbrengst. Nu ik weer even met Jaap op het aardappelveld vertoefde zie ik een boer met zijn stier wandelen. Ook alweer zoiets dat de afgelopen jaren is veranderd. Tegenwoordig wandelen mensen niet meer met hun stier, hun hengst of beer. Vandaag de dag wandelen veel mensen met hun hond en enkele met hun kat. Stieren en hengsten en beren beklimmen in een apart gedeelte van hun onderkomens een nagemaakt koebeest, merrie of varken. Dat zij daar zelf wellicht geen weet van hebben is een troostrijke gedachte. Ook weten zij niet dat hun zaad door mensen wordt opgevangen en in rietjes verdeeld, waarmee hun vrouwen worden geïnsemineerd. Voor hobbyboeren is dat natuurlijk niks. Wat moet je met een kunstkoe voor die ene stier? Maar je bent wel trots op je dier dus wil je graag dat hij nakomelingen voortbrengt. Dus ga je aan de wandel met je stier!
Zo, het geheim is opgelost. Daar was Herman dus mee bezig, afgelopen dinsdag en donderdag. Ik zie het al helemaal voor mij: kwality-time voor mens en dier!


vrijdag 1 juni 2018

Challenges

Vlak voor de laatste flauwe bocht in de Tempelstraat hoor ik een triomfantelijke kreet waarin de combinatie van een Bor de Wolf en een kind onmiskenbaar is. Voor mij verschijnen twee fietsende schoolkinderen. We zien elkaar tijdig zodat een botsing uitblijft (ik ren aan de linkerkant). De kinderen zijn mij krap gepasseerd als een van hen opgewonden uitroept: “Ik heb mijn ogen dicht, ik fiets blind!” Ik hoor niets dat op een valpartij duidt zodat ik gerustgesteld naar de overkant van de Van Heemstraweg jog. Eenmaal veilig op het fietspad realiseer ik me dat het geluk met ons was; als dat ene joch zijn blindfietspoging een minuutje eerder had ondernomen waren we elkaar wellicht niet ongeschonden gepasseerd. Tegelijkertijd klapt, in de hersenkronkel waarin mijn jeugdherinneringen worden bewaard, een klepje open zodat ik mij precies dat ene fietstochtje herinner. Ik bedoel die keer dat mijn broer Jan en ik elkaar uitdaagden het fietsstuur op een ongebruikelijke manier vast te houden. Ik zie weer exact voor me hoe en waar het gebeurde, hoewel verborgen blijft wie van ons op dat onzalige idee kwam. 
We waren op weg naar huis na een bezoekje aan onze grootmoeder in Wognum. Ik meen dat het in de zomer was voorafgaande aan het jaar dat opoe stierf (14 augustus 1956). Negen en acht jaar oud waren we en de fietsen die we gebruikten waren niet op onze maat gemaakt zodat we meestal aan het stuur hingen. Die dag niet. Die dag hadden we de zadels verzet voordat we naar Wognum fietsten anders zou dat idee onuitvoerbaar zijn geweest. De uitdaging was: fietsen met je handen kruislings aan het stuur (rechterhandvat in de linkerhand en het linker in de rechterhand). Passerende auto’s waren in die dagen een bezienswaardigheid zodat we de weg zo ongeveer voor onszelf hadden en dat was maar goed ook want we slingerden als dronkenmannen. Gaandeweg ging het beter. Het gebeurde ergens tussen de afslag naar de Tramweg en de winkel van slagerij Rood. Achteraf zei mijn broer dat hij had moeten uitwijken voor een steen. Hoe dan ook, Jan trok in een reflex aan het stuur waardoor het voorwiel dwars kwam te staan. In mijn ooghoek zag ik hem over het stuur zeilen. Kreunend rolde hij zich op met beide handen in zijn kruis omdat hij zijn testikels aan de stuurpen had gekneusd. 
Na enig rekken en strekken leek het wel weer te gaan. Hij vertoonde nauwelijks schrammen en ook de fiets mankeerde niets wat ernstiger was dan hetgeen we ter plaatse konden verhelpen. Stilzwijgend spraken we af het akkefietje voor onszelf te houden. Tot die avond in bed. “Hoeveel heb jij d’r?” Gezien zijn pyjamabroek op zijn knieën hing snapte ik zijn vraag. Jan miste een bal. Na een vluchtig onderzoekje ontdekten we een harde bobbel op zijn buik. “Je moet ’t d’rek aan moe zien late,” raadde ik Jan. Ik leefde met hem mee, voornamelijk omdat hij naar beneden moest, naar onze moeder. 
Na een paar operaties kwam het goed.
De laatste tijd is er veel te doen over roekeloos gedrag onder jongeren zodat ik me afvroeg hoe ik daarmee omging, indertijd. Over challenges vernam ik tijdens mijn puberjaren niets. En als in het Wadway van de jaren vijftig bekend zou zijn gemaakt dat een jongen eigenhandig zijn eigen luchtpijp dichtkneep om high te worden, zouden wij, mijn vrienden mijn broer en ik, hem niet eens voor knettergek hebben versleten, denk ik, hoewel het wel degelijk binnen die categorie past. En blindfietsen is natuurlijk net zo waanzinnig, evenals fietsen met gekruiste handen. Maar zulke acties zijn wel superaantrekkelijk als je een puberbrein bezit. 
Zorgelijk voor ouders, maar evengoed is proberen leren. Dus lang leven het puberbrein!