maandag 17 december 2018

Tijd van gaan

Hij verraste mij. Ik had er geen rekening mee gehouden dat hij uitgerekend vandaag met mij mee zou wandelen. En dat is niet zo vreemd want pas vlak voordat ik mijn petje van de kapstok griste en de voordeur achter mij dichttrok begreep ik dat ik alleen zou wandelen. Overigens bleek mijn petje overbodig doordat de beloofde regen uit bleef, maar daar stond tegenover dat Joop zich meldde, in onstoffelijke vorm, dat wel helaas. Ergens vooraan op de Hommelstraat hoorde ik zijn kenmerkende lachje en ik zag de grijns op zijn gezicht die dat lachje meestal begeleidde, ik hoefde daarvoor niet eens opzij te kijken. Zo kondigde Joop vaak een vraag aan. Zo ook vandaag, maar wat die vraag precies inhield ben ik vergeten – misschien ook omdat ik er geen antwoord op had.
Ria, de weduwe van Joop, was een bijzondere collega en is een hartelijke en lieve vriendin van Riky. Toen de liefde ons tweeënvijftig jaar geleden bond, Riky en mij bedoel ik, werd ik bijna als vanzelf binnen hun vriendschap ingekapseld en na verloop van een paar jaar, wij waren pasgetrouwd, stelde Ria ons voor aan Joop. In ons flatje, na afloop van hun bezoek, deelden we onze indrukken – zo gaat dat nu eenmaal, zelfs bij jonggehuwden. Dat ging in de trant van: “O, ik ben wel blij voor Ria hoor, maar het is wel een typische jongen!” “Ja, misschien wel,” repliceerde Riky, “maar Ria is ook een heel bijzondere vrouw!” Een kuchje naast mij brengt me weer terug naar vandaag. Jawel, Joop, jij was best een beetje eigenaardig. Je liet je niet gemakkelijk kennen en ook al konden we soms best een boom opzetten over literatuur of muziek, de interesses van jou en mij lagen nu eenmaal op verschillende vlakken.
Ondanks alle verschillen bleven we goede vrienden. Met grote regelmaat bezochten we elkaar, bewonderden we elkaars nieuwe meubelen en veranderingen in onze interieurs, waren we betrokken bij de geboorten van onze kinderen, wisselden we nieuwtjes uit, deelden elkaars zorgen over het opgroeien en de opvoeding en zo meer. Later, als wij aan onze kinderen vertelden dat we bij Ria en Joop op bezoek waren geweest, of zij bij ons, reageerden zij steevast met ‘er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan!’ Met dat zinnetje namelijk, kondigde Joop vaak aan dat hij naar huis wilde als zij bij ons op bezoek waren.
Joop, jouw leven ging bepaald niet over rozen. Je stuitte op verschillende struikelblokken die jou soms behoorlijk uit je evenwicht brachten. Een van die heftige barrières betekende zelfs, op een haar na, het einde aan onze vriendschap, maar na een wederzijdse hernieuwende bevestiging konden we weer samen door dezelfde deur. Ja Joop, we hadden geen gemakkelijke of alledaagse relatie. Maar toen ik je vertelde over die andere Joop, die een van mijn meest trouwe fans is, trad je zelfs toe tot het lezerspubliek van mijn Dekkertjes.
Joop vertelde ons persoonlijk over de prostaatkanker die niet behandelbaar bleek toen het ontdekt werd. Dat was een zware dreun. Voor hem maar niet in de laatste plaats ook voor Ria. Op afstand deelden wij in dat verdriet en in die zorg maar stonden vooral met lege handen. Af en toe leek het weer wat beter te gaan, maar week na week verloor Joop meer en meer van zijn vitaliteit en werd hij door blaas- en longontstekingen overvallen. Afgelopen zaterdag hebben we afscheid genomen, niet eens in de veronderstelling dat dit zijn laatste dag zou zijn. We troffen Joop, volledig gekluisterd in een stil delier, in zijn huiskamer-bed waarin hij de afgelopen weken verzorgd werd. 
Zaterdagavond kwam Joop’ ‘tijd van gaan’.
Tegen mijn verwachtingen in liep jij vandaag met mij mee. Joop, als er voor jou nog iets is gekomen, nu je het leven hebt verlaten, wens ik je het allerbeste. Het ga je goed, man!


vrijdag 14 december 2018

Floortje

Naast zijn wrakkige onderkomen staat Herman, met zijn rug naar mij toe. Of hij dat met reden doet weet ik niet. Ik stel mij voor dat hij mij uit zijn ooghoeken heeft zien naderen; dat hij gedacht heeft ‘daar heb je hem (die ouwe zeur) ook weer’. Misschien. In ieder geval staat hij daar werk- en roerloos van mij afgewend, alsof hij, als een klein kind dat zijn oogjes met zijn handjes bedekt, gelooft dat hij op die manier niet gezien wordt. Hoe dan ook, niemand vindt het fijn genegeerd te worden. Daarop vorm ik geen uitzondering, zodat ik mijn stem nog maar net kan beheersen voordat ik ‘kiekeboe’ had geroepen, of ‘ik zie je wel!’ Maar ik ga toch echt niet tegen een kont praten. Ook zeg ik niets over mijn afspraakje met Floortje tegen zijn onverschillige achterkant.
Het kan natuurlijk ook zijn dat Herman geïnteresseerd is in de werkzaamheden die op het terrein van de familie Engelen worden uitgevoerd, hoewel hij daar tot op vandaag nooit iets van heeft laten blijken terwijl men er al maanden bezig is. Al gedurende vele weken voelde ik de aandrang om het tweehonderd meter lange pad, dat tegenwoordig met stalen rijplaten is belegd, af te lopen dat naar het bejaarde dijkhuis De Trompet voert, teneinde bij een van de arbeiders naar de aard van hun werkzaamheden te informeren. Ik heb dat enigszins dwingende gevoel echter nooit in daden omgezet zodat ik onwetend blijf. Het heeft met de gastransportleiding te maken, zoveel is wel duidelijk. Ik heb mijn oude Zonnebloemvriend Wim, hij werkte vanaf zijn pensioengerechtigde leeftijd gedurende vijfentwintig jaar bij het fruitbedrijf van Engelen, afgelopen woensdag opnieuw (ik deed dat misschien al wel tien keer eerder) over het intensieve graafwerk en over de ontwatering verteld – nog een gelukje dat de fruitbomen die Wim nota bene eigenhandig heeft helpen poten en aansluitend jarenlang verzorgd, twee jaar geleden zijn gerooid anders zouden ze nu door ernstige verdroging in moeilijkheden zijn gekomen. Inmiddels is Wim negenennegentig jaar oud. Op mijn vraag of hij wist wat het doel van de werkzaamheden is luidde zijn antwoord ‘Ik weet het niet meer!’ Dat impliceert dat Wim het wel geweten heeft. Maar aangezien hij tegenwoordig iedere vraag met ‘ik weet het niet meer!’ beantwoordt, is het vrijwel zeker dat hij daar nooit kennis over heeft gehad, ondanks dat ik hem er meer dan tien keer over vertelde – overigens beantwoordt hij ook met enige regelmaat tientallen ongestelde vragen met ‘ik weet het niet meer!’ en slaat daarbij in machteloze frustratie een gebalde vuist op tafel of op zijn bovenbeen. Afgelopen woensdag beantwoordde hij één van mijn sporadische vragen, vragen die ik tegenwoordig zo weinig mogelijk op hem af vuur, met een heldere ontkenning. Het ging er om of hij nog een kopje koffie wilde. ‘Nee’, zei Wim, en schudde ontkennend met zijn hoofd. Bijzonder, want hij was altijd wel in voor een tweede of derde kopje koffie. 
Ook al zou Herman zich niet afgewend houden, hij zou mij geen bijzonderheden over het werk noch over de vorderingen daarvan kunnen vertellen. Van een beetje stier mag je zulke inspanningen ook niet verwachten en al helemaal niet van een Schotse Hooglander. Dus hervat ik mijn wandeling en vertel Herman niet dat ik vanmorgen met Floortje, mijn fysiotherapeute, afspraken heb gemaakt over een setje oefeningen die ik gedurende acht weken driemaal per dag ga uitvoeren en over de acht therapiesessies in de oefenzaal. Vanaf begin januari ga ik wekelijks aan het werk op de roeibank, de fiets en het cross-apparaat. Dat alles om mijn schouder en armspieren losser te maken en sterker nadat ze een flinke opdonder hebben gehad van de reuma en de pillen. Vlak voor de Waalbandijk laat een Kleine Bonte Specht horen dat hij enige lekkere hapjes verwacht te vinden. Het klinkt hoe dan ook bemoedigend.


vrijdag 7 december 2018

Vlinders

Gewapend met een petje en een ingevouwen regenscherm wandel ik mijn bijna dagelijkse vijf kilometer. Alleen. Ik en mijn petje en een paraplu zogezegd, een oranjerood exemplaar zodat ik goed opval. Het ding blijft in opgevouwen toestand. Ook tijdens die momenten dat de regen serieuze vormen aanneemt. Dat is vanwege de stevige wind. Maar gelukkig beschik ik over een alternatief: mijn petje. Klein weliswaar in vergelijking met het regenscherm maar evengoed houdt het mijn brillenglazen droog.
De asgrauwe wolkenvelden maken mijn wereld kleiner terwijl de klep van mijn pet dat effect nog versterkt. Zij laten voldoende ruimte voor zelfbespiegeling. Nou ja, ik geef toe dat dit een te groot woord is voor de kleine gedachten en herinneringen waarmee ik stoei. Het is de lagere jongensschool waarin ik de afgelopen dagen al een aantal malen vaker verbleef. Meer in het bijzonder probeer ik het klaslokaal van meester Pannemans of meester Dam tevoorschijn te toveren. We zaten er twee aan twee in schoolbankjes die toen nog voorzien waren van een pennensleuf en een inktpotje. Terwijl de meester bijvoorbeeld probeerde uit te leggen uit welke onderdelen breuken werden opgebouwd, waarbij hij op het schoolbord driftig cijfers en strepen kalkte en derhalve met zijn rug naar ons toe stond, kon ik de buitenwereld waarnemen door de ramen waaruit de gehele linkerwand bestond. Want breuken vond ik oersaai. 
[Die buitenwereld bestond bijna helemaal uit een lege speelplaats die door een laag hek was afgescheiden van de tuin van de hoofdonderwijzer, zodat er slechts enig leven ontstond als de vrouw van meester Dam een mand gevuld met schoon wasgoed naar buiten droeg, of in de achterdeur verscheen, gewapend met een schoffel of hark. En verder weg, aan de overkant van de straat, rond een oude boerderij die op een terp stond, ontstond geregeld enig vermaak door kippen die via een meterslange klauterplank het kippenhok verlieten of betraden. Zie ook Kippentrap.] 
In een van de twee klaslokalen hing een vlindertentoonstelling. Een ondiepe vitrine. Een houten omlijsting voorzien van glas waarachter tientallen vlinders waren opgeprikt. Ik had nogal te doen met deze beestjes die voor geen ander doel dan lering en vermaak een speld door hun lijf gestoken kregen. Tegelijkertijd bewonderde ik de diertjes om hun vele vormen en kleuren. Ik herinner me nog goed dat ik ze, trots als was ik de verzamelaar, aan Lida liet zien (mijn oudere zus poetste op zaterdagen de klaslokalen, gang en toiletten, een klus waar ik haar geregeld mee mocht helpen.) In die jaren nam ik zonder meer aan dat meester Dam of meester Pannemans de vlinders hoogstpersoonlijk had verzameld, hoewel ik me hen maar moeilijk in die hoedanigheid voor kon stellen: gekleed in sportieve broek en jas, lange laarzen vanwege woeste graslanden, en voorzien van een vlindernet waarmee de meester op fladderende vlinders joeg. 
Onderwijs is een aanhoudende zorg, een mooi artikel in het nieuwste jaarwerk van Stichting Historisch Spanbroek-Opmeer, waarin P.J. Koenis de waarheid achter de vlinderverzameling ontsluiert. Tenminste, dat vermoed ik. Koenis laat ons zien hoe het Katholieke Onderwijs in Spanbroek uit de startblokken kon komen. Grote stimulator was pastoor Stekelenburg. Er moesten vele barrières worden geslecht maar uiteindelijk kon in 1926 de bijzondere jongens en meisjesschool worden geopend. Belangrijkste voorwaarde was de komst van een zustercongregatie: ‘Pastoor had de Eerwaarde Zusters Ursulinen bereid gevonden om in ruil voor zijn prachtige vlindercollectie naar Spanbroek te komen’ (In hetzelfde artikel meldt de schrijver dat de ‘wel zeer oude boerderij’ op de terp had toebehoord aan ene Vok Wester.) 
Ik vind het zo jammer dat ik toenmaals niet geweten heb wie de verzamelaar van de vlinders was. Dan had ik, tijdens saaie lessen, met een blik op de vlindervitrine, een pastoor met wapperende rokken door de hei zien darren. Onhandig, een hand om zijn bonnet in evenwicht te houden, het ander driftig met het vlindernet zwaaiend.