dinsdag 30 augustus 2016

Ken

Het is meer dan tien graden koeler dan vrijdag. Terwijl ik over de Waalbandijk ren priemen de bovenste delen van de pylonen van de Tacitusbrug langzaam boven de mist uit. De verleiding om dit beeld met mijn gsm te vangen is te groot. Even later, ik jog in een rustig tempo langs de Loenensche Wel, voegen het spiegelende water en een tiental kleine zilverreigers zich bij het vorige beeld. Opnieuw breng ik mijn gsm in stelling!
Een grote graafmachine gaat heftig tekeer op het dek van de oude brug. De zoveelste operatie om de stalen verkeersbrug in oude glorie te herstellen is gaande. Een van de laatste fases is ingegaan. Dit weet ik dankzij de fotoreportage van Wim Piels: er wordt een stalen mat gevlochten waarover HogeSterkteBeton wordt aangebracht dat samen een hechtte ondergrond moet vormen voor een nieuwe laag asfalt.
Over operatie gesproken: waarom is een jongen bezeten van de wens om te zijn als barbiepop Ken? Ik zag onlangs een berichtje over hem en over zijn evenknie, Barbie, langskomen bij Microsoft Edge. Spelen met een barbiepop is normaal, toch? Erop willen lijken, dan is er serieus iets met je mis, denk ik. Barbie zag in 1959 het levenslicht bij Mattel. Sofie speelt met barbiepoppen, net zoals mijn jongste zusjes deden, uitsluitend met de meisjesvariant, voor zover ik weet.

...het spiegelende water en een tiental kleine zilverreigers.
      Even googelen en dan merk je dat er in de wereld van vandaag tientallen jongens en meiden zijn die eruit willen zien als Barbie of Ken. De jongen uit het Edge-bericht spendeerde meer dan tweehonderd en vijftigduizend dollar aan operaties. Alleen zijn neus al liet hij negen keer verbouwen. Hij liet spiermassa naar zijn borstkas transporteren, een ader uit zijn voorhoofd verwijderen, enzovoort, enzovoort. Sommigen lijken van nature misschien al een beetje op een van die poppen en doen daarom (?) hun best om de verschillen weg te laten werken. Waarom hij het deed vermelde het berichtje niet. Terwijl ik onder het werk-in-uitvoering aan de Tacitusbrug doorren laat ik mijn fantasie op deze waaromvraag los.
Het kan niet anders of deze jongen, laat ik hem maar Ken noemen, is enig kind. Van zijn ouders krijgt hij alles wat noodzakelijk is, behalve warmte en nabijheid. Zijn pa en ma zijn volledig gefocust op hun carrière en helaas niet op hun kind. Voor zover Ken weet is dat gedurende zijn leven niet anders geweest (vaag herinnert hij zich een Mexicaanse hulp die hem gedurende zijn kindertijd naar school hielp). Vader en moeder verdienen bakken geld maar als hij van school thuiskomt is hij alleen (soms treft hij een briefje op tafel: ‘denk aan je huiswerk!’) Omdat zijn ouders zoveel verdienen is geld ook voor Ken geen probleem. Hij leert al snel dat hij maar weinig druk op hen hoeft uit te oefenen om bijvoorbeeld de nieuwste spelcomputer voor hem te kopen.
Als gevolg van zijn thuisbasis is hij op school ook alleen. Ken had en heeft geen vrienden. Vanuit zijn eenzaamheid ziet hij hoe gemakkelijk jongens en meisjes met elkaar omgaan, terwijl dat hem niet lukt. Hij wijt dat aan zijn uiterlijk. Maar Ken heeft geld: na jaren van eenzaamheid rijpt zijn wens om plastische chirurgie toe te laten passen. Op den duur valt zijn gelijkenis met barbiepop Ken op en ontstaat er belangstelling voor hem…
Evenals de jongen uit het Edge-berichtje heeft het oude brugdeel van de Tacitusbrug tientallen operaties ondergaan. Nog even en er ligt weer een stevige brug. Miljoenen heeft dat gekost (maar met de kennis van nu, beseft Rijkswaterstaat, had men er beter aan gedaan voor nieuwbouw te kiezen.) Nu maar hopen dat het met de verkeersbrug beter afloopt dan met de jongen!
Rond zijn dertigste verjaardag, die hij hopelijk niet in zijn eentje doorbracht, nam het leven van deze Ken-lookalike een tragische wending. Hij werd ernstig ziek, overigens niet als gevolg van alle cosmetisch-medische ingrepen. Na een kort ziekbed is hij overleden.



vrijdag 26 augustus 2016

Topzomer

Hoewel hardlopen onder deze omstandigheden minder comfortabel is – ik prefereer een temperatuur tussen vijf en twaalf graden boven nul, terwijl de thermometer vanmorgen al dik boven de twintig graden aangaf – zijn er ook voordelen. Nou ja, ik heb wel geen profijt van het tafereeltje verderop, maar het is wel leuk er getuige van te zijn. Het hoort bij een tropische zomer: aan de oever van de Loenensche Wel, de bijna twee kilometer lange nevengeul van de Waal, wordt wild gekampeerd. Dat is weer eens iets anders dan vissende kleine zilverreigers, grazende ganzen, steigerende Konikhengsten, jagende buizerds, zich volvretende zwaluwen, vechtende eksters of een verdwaald vliegend hert op het asfalt. Vanaf de Waalbandijk heb ik een eersteklas overzicht.
Hoewel hier maar zelden wordt gevist, in de afgelopen jaren zag ik slechts een enkele keer opgeschoten jongens met hengel en emmer richting meertje lopen, dacht ik aanvankelijk met de fiets van een visser van doen te hebben. Even daarna meende ik iemand tussen het voor- en het achterwiel van de fiets te zien liggen. Nu, nadat ik de bocht in de dijk rondde, zie ik dat het om twee fietsen gaat. Daartussen liggen twee mensen in slaapzakken, zo te zien nog in diepe slaap. Zelfs de zon op het afgewende gelaat van een van hen heeft hen nog niet gewekt, lijkt het. Rondom de slapers en hun fietsen liggen her en der bagagestukken. Onbedoeld probeer ik mijn voeten niet al te hard op het asfalt te laten landen om de slapers niet te storen. In mijn hoofd vormt zich vaag een herinnering die ik aanmoedig zichzelf uit de veilige kronkels van mijn hersenen te bevrijden. Toch nog plotseling staat ze weer haarscherp voor mijn geestesoog.
Een aantal jaren geleden kwamen zij mij hier op ditzelfde deel van de dijk tegemoet terwijl ik argeloos van mijn hardlooprondje genoot. Anders dan nu was het in de tweede helft van de middag van een eveneens warme zomerdag. De zwaarbeladen scooter, zo’n ding waarmee je niet harder mag rijden dan dertig kilometer per uur, had er duidelijk moeite mee. Iets dat ik kon begrijpen toen die dichterbij was gekomen. Ik weet nog dat ik verbaasd was toen ik zag dat zij met z’n drieën op dat lichte scootertje zaten. Drie jongvolwassenen op een brommertje!
Op de krappe duozit, achter de stevige knaap die het ding bestuurde, zaten een meisje en een jongen. Zij steunde met haar rug tegen de rug van de bestuurder, haar benen lagen vanaf de knieholte over de bovenbenen van de jongen die achter haar had plaats genomen. Zo zat zij als het ware bij hem op schoot. Aan haar voeten droeg het meisje slechts rode nagellak en haar eveneens rode rok fladderde als een klaproos in de zwoele wind. Zij gingen geheel in elkaar op, de jongen en het meisje, en ik weet nog dat ik een beetje te doen had met de knaap aan het stuur, die, overigens, in zijn eentje zwaar genoeg leek voor dat kleine scootertje. Hoewel hij zorgde voor de voortgang zat hij er voor spek en bonen bij. Dat was uit zijn onverschillige houding op te maken. Die dag werden de openbare zeden zwaar geweld aangedaan want op het moment dat het drietal mij passeerde meende ik bovendien te zien dat de achterste knaap, ten gerieve van het meisje, zijn broek open had geknoopt.
Topzomer, toen. Net zoals vandaag: nog nooit zag ik mensen zorgelozer de nacht doorbrengen als hier aan de nevengeul. Inmiddels ben ik weer op mijn weg naar huis. In het kampement is leven gekomen. Een van hen, zo te zien een jonge vrouw, is uit haar slaapzak gekropen. In haar linkerhand een frommelig pocketboek, met haar rechterarm steunt ze haar hoofd. De andere slaapzak golft als de larve van een beekjuffer die op het punt van uitsluipen staat. 
Ik zei het al, het is een topzomer!




dinsdag 23 augustus 2016

Ratrace

Het lukt slechts luttele seconden de melancholische klanken waarmee Toots Thielemans aan ‘Ne me quitte pas’ gestalte gaf, in mijn hoofd vast te houden terwijl ik over de Hommelstraat de nieuwe zomerdag tegemoet ren. Er is dan ook veel afleiding. Neem nou die kraai daar, op hetzelfde moment dat ik hem ontwaarde, vroeg ik me al af wat het is waarin hij verwoed met zijn snavel harkt. Aan het gedrag van de vogel zie ik dat hij, onderwijl hij pikt en hakt in hetgeen op het asfalt ligt, mij in de gaten houdt. Maar nu ik zo kort genaderd ben wordt de grond hem echt te heet onder de voeten. In een laatste poging te redden wat er te redden valt sleept hij hetgeen wat voor mij nog het meest op een ouwe sok lijkt, richting wallekant. Anderhalve centimeter, verder dan dat kan hij zijn buit niet verplaatsen voor de zenuwen hem de baas worden zodat hij schielijk opvliegt en scheldend in de dichte begroeiing verdwijnt. Het zijn platgereden resten van een egel waarop Kraai zijn zinnen had gezet. Nog een jong dier zo te zien. Natuurlijk roept deze voortijdige dood mijn erbarmen op, maar er is hier niets meer te doen dan door te rennen. Wel doet het kadavertje me terugkeren in museum Corpus waar we gisteren een deel van de dag met drie van onze kleinkinderen doorbrachten.
Terwijl wij in de auto van Beuningen naar Leiden reisden werd ons via de radio regelmatig medegedeeld dat de ‘Brusselse volksjongen met zijn mondharmonica’ overleden is, waarbij we aansluitend kleine stukjes van zijn onsterfelijke nalatenschap te horen kregen, zoals uit ‘La vie en roses’ en de soundtrack voor ‘Turks fruit’. De bijzondere klanken van Toots vielen ook bij Niek in de smaak. Hij wilde graag weten wie die muziek maakte en waarmee. Niek speelt graag piano zodat hij zich maar moeilijk kan voorstellen dat Thielemans zulke meeslepende tonen uit zo’n eenvoudig instrument kon toveren (of Koen en Sofie, die met Riky achterin de auto zaten, ook van deze muziek genoten kon ik vanachter het stuur niet beoordelen.)
Het beeldbepalende corpus van museum Corpus is naar de A44 gericht en tot het laatste moment voor ons verscholen, maar geholpen door TomTom en aansluitend de ‘bruine bordjes’ vinden we het gemakkelijk. We zijn te vroeg zodat er voldoende tijd is om even rond te lopen en de gang van zaken af te kijken onderwijl Niek en Koen op jacht gaan naar figuren uit Pokémon Go. Dan komt het moment dat de lange roltrap ons, voorzien van een audiotour die ieder van ons omgehangen kreeg, omhoogvoert tot in de knie, waar precies was te zien hoe mijn kniegewricht en de botjes in mijn voeten zich bewegen nu ik hier langs de Waalbandijk ren.
We leren onze darmen wat intiemer kennen, compleet met de geluiden die zij veroorzaken terwijl ze ons voedsel verteren, de bruikbare componenten afstaan voor gebruik elders in ons lichaam en de onbruikbare restanten afvoeren naar de laagste regionen waarbij zij, die ‘arbeidsdeuntjes’, ons soms voor schut doen staan. Vanaf de knie reizen we door ons lichaam om bij de hersenen weer in het volle daglicht te treden.
De baarmoeder en in het bijzonder de ratrace die de miljoenen spermacellen ondernemen om als eerste het ei te bereiken, waren natuurlijk aanleiding voor hilariteit. Wat wil je als twee kleinzonen van dertien en vijftien zo’n wedstrijd aanschouwen. Maar om eerlijk te zijn, het wás ook een vrolijk spektakel, dat ook nog eens door onze audiotourspeaker opgewonden van commentaar werd voorzien alsof hij verslag deed van een Olympisch hardloopnummer, dat hij afsloot met ‘… en dáár gaan de losers!’, terwijl we dezelfde atleten minus één naar hun ondergang zagen zwemmen
Vlak voordat we Beuningen weer bereikten, met de klanken van Toots’s ‘Ne me quitte pas’ uit de speakers, vroeg Sofie zich hardop af of het wel lekker zal zijn wat we gaan eten. Nou, en of dat lekker was!




vrijdag 19 augustus 2016

Vensterglas

Kan ik het eigenlijk wel maken om op de Dag van de Fotografie mijn fototoestel thuis te laten, of zelfs mijn iPhone? Rennen en een fototas om je nek gaan niet samen en in deze zomerse outfit ontbreekt ruimte om een gsm in op te bergen. Een goed bericht is dat ik gisteren, tegelijk met een opvouwbare pet, een smal heuptasje bestelde waarin ik mijn telefoontje kan opbergen. In de toekomst geeft dat dus geen problemen meer. Uitgerekend op deze dag is het vroege daglicht helder en dus bij uitstek geschikt om mooie foto’s te maken. Het is bovendien heerlijk koel en de lucht is schoon als pas gewassen vensterglas.
Het riet in de sloot langs de Hommelstraat is zo hoog opgeschoten dat het over de weg hangt. Ik probeer het zoveel mogelijk te ontwijken vanuit het vage besef dat teken de toppen van de halmen als springplank kunnen gebruiken om zo een warmbloedige gastheer te bereiken. Dat lukt goed maar af en toe strijkt er toch een halm langs mijn linker onderbeen zodat het lijkt alsof de rietstengels een eigen leven leiden. En dat doen zij natuurlijk ook, al zullen ze niet bewust mijn benen zoeken om hun eventuele passagier af te zetten, denk ik. Want alles heeft een ziel. Alles dat leeft dan toch. Ik wil niet zo ver gaan om te beweren dat bijvoorbeeld een zandkorrel een ziel heeft zoals sommige filosofisch ingestelde schrijvers beweren (hoewel, een wijnfles hééft een ziel!) Planten en dieren, ja. Wat moet je anders met de wetenschap dat een boom, om maar een voorbeeld te noemen, voelt of weet wanneer zijn bladeren door luizen worden aangevreten, want dat is voor hem (?) het signaal om anti-luizen-stofjes aan te maken, of stofjes om insecten te lokken die dol op luizen zijn. Zo’n actie kan hij slechts opstarten als hij over een zeker bewustzijn beschikt.
Als kind had ik het er maar moeilijk mee, met het begrip ziel. Vooral tijdens godsdienstonderwijs werd er veel aandacht geschonken. Afgezien van de erfzonde die we van Adam en Eva cadeau hadden gekregen, zijn we geboren met een reine ziel; een blanke ziel. Daar moesten we goed voor zorgen; er mochten geen vlekken op komen. Zonden – ook al zo’n lastig te bevatten begrip – konden jouw zieltje aantasten. Een leugentje? Niet doen hoor, zelfs niet een om bestwil, het geeft vlekken! Maar gelukkig was er de biecht. Door te biechten en nadien de door je biechtvader opgelegde boetegebeden op te zeggen, kon je jouw ziel weer schoonpoetsen. Biechten voor je ziel is als zeep voor vuile vensterglazen, ze worden weer blinkend schoon.
Dan was er nog het hart. Dat is niet hetzelfde als een ziel, zoveel begreep ik wel. Je hebt een hart en een ziel, daarover prakkiseerde ik soms als ik in bed lag en de slaap niet wilde komen. Mijn hart voelde ik duidelijk kloppen, maar mijn ziel voelde ik niet. Waar zat nou mijn ziel? Dat leerden we niet op school, waar je ziel huist. Ik herinner me de schematische voorstelling van ‘Het menselijk lichaam’ dat in de klas van meester Dam hing. Daarop heb ik het gezocht, de ziel, maar nooit gevonden. (Hoe zou het met de ziel van Herman gesteld zijn? Het lijkt erop dat hij een schuldeloos leven leidt, daar in zijn wrakke onderkomen en zijn afgetrapte weitje. Maar is dat wel zo?)
Sommigen van ons geloven dat de ziel na onze dood ons lichaam verlaat om (later of eerder, want tijd is ook een moeilijk begrip) een nieuw lichaam op te zoeken, zodat wij de fouten uit voorafgaande levens nog kunnen herstellen. Eindeloos. Persoonlijk denk ik dat door de dood ook onze ziel sterft, definitief. Dus, vind ik, moeten we in dit leven onze stinkende best doen om er zoveel mogelijk uit te halen en het op het moment suprême, zo netjes mogelijk verlaten.



dinsdag 16 augustus 2016

Waterdruppels

Met de zon en de wind in mijn rug ren ik genietend over de Waalbandijk en herinner me hoe ik soms van school naar huis fietste terwijl de warme wind mijn blote benen streelde. Zo warm is het nu nog lang niet, maar mijn gevoel komt evengoed overeen met het gevoel van toen: vrij zijn, ontspannen en volkomen tevreden. Voordat ik het in de gaten heb ren ik al onder de Tacitusbrug door. Even verderop loopt een man de dijkopgang af naar zijn woning. Aan zijn houding te zien heeft hij zojuist iets uit de brievenbus gehaald dat hij tijdens het lopen inspecteert. De krant neem ik aan. De bevestiging volgt op het moment van passeren: uit mijn ooghoek van de dijk op hem neerkijkend, zie ik dat hij zijn korte wandeling onderbreekt en de krant – inderdaad, de krant – dichter bij zijn ogen brengt, misschien om de dagelijkse grap van het GP-mannetje aan de onderrand van de voorpagina te kunnen ontcijferen (vandaag is er een woordgrapje naar aanleiding van het nieuwsitem ‘Betere hulp voor zieke scholieren’. Het luidt: Klasse.)
 Over de krant gesproken, in die van gisteren kwam ik een foto tegen van wel heel bijzondere deelnemers aan de Olympische Spelen. Het deed mij denken aan een vaag verlangen tijdens mijn jeugd. Ik schaam mij er een beetje voor het te moeten bekennen, maar als ik die foto niet had gezien zou ik me niet hebben herinnerd dat ik het wel eens jammer vond dat ik geen tweelingbroer had. Of, om preciezer te zijn, het speet mij soms dat mijn oudere broer Jan niet mijn tweelingbroer was. Nu ik over de reden van die wens van toen nadenk kan ik het beter begrijpen. Jan en ik speelden met grote regelmaat met elkaar en als we niet samen speelden, deden we samen klusjes in en om het huis; iedere dag schilden we bijvoorbeeld samen de piepers, we ruimden de schuur op, knielden ieder aan een kant van een anemonenbloembed om het onkruid te wieden, en zo meer.
Ik denk dat het in 1956 was, de Olympische Spelen werden in Melbourne gehouden. Jan was tien jaar, ik negen. We wisten het, van die spelen, omdat we misschien foto’s in de krant hadden gezien of erover hoorden via de radio. Het kan ook zijn dat er op school over werd gesproken. Hoe dan ook, we wilden graag aan de Olympische Spelen deelnemen, maar op welk onderdeel? Het meest voor de hand lag hardlopen. Om ons daarin te oefenen hadden we niet veel nodig en bovendien liepen we bijna dagelijks hard van school naar huis, maar veel aantrekkelijker was speerwerpen, dat sloot helemaal aan bij de verhalen die we over Winnetou lazen en over Witte Veder. Het kan ook zijn dat we over de Spanjaard hoorden die zijn speer met een unieke techniek (die daarna verboden werd) meer dan honderd meter ver wierp. Via de buren konden we beschikken over ruiterstokken (waarmee hooioppers werden gemaakt). Als ware atleten namen we een aanloop en wierpen het zware hout zover we konden, waarbij de ruwe bast van de ruiterstok in onze hand beet. De resultaten bleven echter teleurstellen, vooral die van mij; Jan gooide altijd verder, zoals hij beter was in de meeste spellen die op kracht of snelheid aankwamen. Dat kwam vooral omdat hij ouder was en groter. Een tweelingbroer was eerlijker geweest, vond ik toen!
Op de foto in de Gelderlander van gisteren lijken de drie Estse zussen als waterdruppels op elkaar, zoals dat bij eeneiige meerlingen gebruikelijk is. Afgelopen zondag liepen de zusjes Luik, Lily, Leila en Liina, de marathon. Lily was zondag de snelste maar Liina haalde de finish niet (terwijl zij in 2015 tijdens de marathon van Rotterdam juist de snelste van hen drieën bleek).
Als Jan mijn tweelingbroer was, zou de competitie tussen ons nog groter zijn geweest. Evengoed raar dat zo’n kinderlijke wens na al die jaren weer komt bovendrijven!




vrijdag 12 augustus 2016

Inleven

Gisteravond, ik zat een beetje onderuitgezakt te kijken naar de verrichtingen van de turnsters tijdens de individuele meerkamp in Rio, begreep ik onverwacht waarom die koe indertijd zo vaak op haar achterste zat. Ik was de laatste dagen in mijn hoofd al een beetje bij die zittende koe nadat ik een krantenfoto zag. Tijdens een interview met een van de Nederlandse turnsters viel bij mij het kwartje.
Ongeveer dertig jaar geleden troffen we haar regelmatig in de wei die toen aan de Tempelstraat grensde. Ik kan haar zelf niet meer vragen waarom zij toch zo graag op haar gat zat want zij en die weide zijn er niet meer. Dat grasland is in de loop van de afgelopen jaren volgebouwd. Er kwamen twee lagere scholen, vier appartementencomplexen, een kleine wijk en een aantal vrijstaande woningen. Ook de gebouwen van het boerenbedrijf waar de zittende koe en haar stalgenoten onderdak genoten, hebben een andere bestemming gekregen. Nu, bijna dertig jaar later, ren ik over de Tempelstraat langs het voormalige boerenerf met dat bijzondere koebeest in mijn hoofd, als toevallig een van de bewoners van de ‘nieuwe villa’ die nagenoeg geheel achter hoog opgeschoten groen verborgen is, naar de straat komt om een container met groente-, fruit en tuinafval gereed te zetten voor de mannen van ‘DAR® en ’t is weer fris’. We groeten elkaar ook al kennen we elkaar niet.
In ons gezin hadden we het er geregeld over, herinner ik me: ‘Waarom zit die koe zo vaak op haar gat?’, en ‘Waarom doen de andere koeien dat nooit?’ We wisten het niet. En voor zover ik weet is er ook nooit een deskundig antwoord gekomen. Wel herinner ik me een foto die Jesse op weg naar school nam. Een met veel mist, prachtig belicht door de ochtendzon, waarop de koe in zittende positie is vastgelegd. Misschien vind ik die nog wel, die foto. In die tijd dacht ik dat het was omdat zij, de zittende koe, last van haar volle uiers had, dat zij juist daarom zitten comfortabeler vond dan de half-liggende houding die koeien gewoon zijn bij het herkauwen aan te nemen. Of zij had misschien last van een bekkenprobleem.
Tot dat interview gisteravond bleef het wat de zittende koe betreft bij raden. Maar nu kreeg ik een indicatie, een tip in welke richting ik met betrekking tot die zittende houding moet denken. Eythora Thorsdottir voerde een prachtige oefening op de mat uit. Aan haar gezichtsuitdrukking te zien kostte haar acrobatische sprongen en pirouetten haar geen enkele moeite. Waar anderen al spoedig zichtbaar vermoeid raakten en zich concentreerden op het volgende onderdeel van deze oefening, reeg Eythora de onderdelen moeiteloos aan elkaar, zo leek het. De verklaring kwam van haarzelf meen ik, maar het kan ook haar collegaatje zijn geweest die over de bijzondere aanpak van hun trainer sprak. Giechelend vertelde zij dat de turnsters van het Nederlandse team zich moesten inleven in een komkommer. In eerste instantie begreep ik dat bedoeld werd dat zij bij het maken van een salto met gestrekt lichaam een houding als van een komkommer moeten aannemen, maar ik had het mis. Zij moesten zich inbeelden dat zij een komkommer zijn, of welke andere figuur dan ook die wordt opgevoerd in zo’n thematische grondoefening; zich, als een toneelspeelster of musicalster, inleven in een karakter.
Kijk, daar is het antwoord op de vraag waarom die koe zo graag op haar gat zat. Zij zag met lede ogen de bijzonder goede band die de hofhond met de boer had. Zij was jaloers op dat beest. Hoe dan ook, om de aandacht van de boer op zichzelf te vestigen beeldde zij zich het karakter van deze hond in. Zo leerde zij zichzelf opzitten en pootjes geven. Kan niet waar zijn? Ha, koeien doen wel gekkere dingen om in het gevlij van hun baasjes te komen. Kijk bijvoorbeeld naar koe Roos die zich regelmatig als paard liet gebruiken!



dinsdag 9 augustus 2016

Despoten

Regen en mijn petje waren afgelopen nacht verbindende factoren. Nog maar net in bed riep het monotone gekletter een onrustig gevoel over de mogelijke verblijfplaats van mijn pet op – het ding, een lichtbeige opvouwbare Mammut dat je gemakkelijk in je zak kunt steken, gaat al jaren mee en ondanks ergens in mijn achterhoofd een belletje rinkelde ‘niet zeggen, niet zeggen, niet…’, maakte ik er tegenover Riky de volgende opmerking over: ‘Als ik hem kwijtraak vind ik nooit meer zo’n handig ding!’ Dat was tijdens de laatste wandeling langs de Moezel. De kletterende regen hielp me evengoed om in te slapen en wekte me vervolgens voordat de wekker dat ten overvloede deed. Tegelijk met mij werd de gedachte aan mijn petje wakker: ‘Mijn pet, waar liet ik mijn pet?’
Zoeken, dat is het eerste dat ik deed, zelfs voordat ik me aan het ontbijt en de krant zette, zoeken naar mijn petje. En na mijn opwarmingsoefeningen zocht ik opnieuw de bekende plaatsen af. Geen pet. Nergens! Op de Tempelstraat vielen nog een paar spatjes, daarna is het droog gebleven en zo te zien blijft het dat ook!
Nu ren ik over de Waalbandijk bij Winssen. De zon schijnt en de klok van de Antonius van Padua slaat acht uur. Iets verderop wandelen Joop en Harry me tegemoet. Harry is in een olijke bui – hij kan niet weten dat mijn petje zoek is zodat ik hem bij voorbaat vergeef dat hij mij breed grijnzend iets opdraagt dat klinkt als ‘…en netjes rennen hoor, nu je binnen de grenzen van onze stad bent!’ Even verderop, de afstand tussen mezelf en de wandelende broertjes is alweer flink toegenomen, zie ik mezelf mijn pet op de achterbank van de auto gooien. Die gedachte werkt geruststellend als een reddingsboei zodat ik dat verdomde ding eindelijk los kan laten. Maar ik val van de regen in de drup: gebruik makend van de openvallende plaats komen Erdogan en Poetin mij lastigvallen.
Vandaag ontmoeten de twee despoten elkaar in Sint-Petersburg dat van 1924 tot 1991 Leningrad werd genoemd. Natuurlijk heeft Erdogan gelijk met zijn bewering dat Europa niet van Turkije houdt, dat Europa niet achter zijn maatregelen staat die hij na de mislukte couppoging nam. Europa kan niet anders. Europa is een verbond aangegaan met een land dat geleid wordt door een dwingeland die beweert dat hij doet wat zijn volk wil, die ondanks grondwetswijzigingen belijdt dat hij democratie als regeringsvorm voor zijn land omarmt. Europa zit klem vanwege de enorme vluchtelingenstromen die de westerse landen dreigen te overspoelen bij het mislukken van verdragen met Turkije. Hoe dan ook, het lijkt erop dat Europa en de Verenigde Staten de Turkse president ongewild in de armen van Vladimir Poetin hebben gedreven. Poetin en Erdogan, twee verongelijkte machtsgeile presidenten vallen elkaar in de voormalige Russische hoofdstad, in de loop van deze dinsdag in de armen en ik weet zeker dat dit het begin is van een verdrag; dat Poetin vergevingsgezind zal zijn wat betreft ‘de in de Russische rug geplante dolksteek’ vanwege het neerhalen van een Russisch gevechtsvliegtuig (op 24 november 2015). Samen voelen zij zich sterker tegenover de wereld. De situatie lijkt verdomd veel op de ontmoeting tussen Hitler en Stalin in 1939. Op 23 augustus van dat jaar werden de wederzijdse haatgevoelens terzijde geschoven; werd het Molotov-Ribbentroppact gesloten waarin zij afspraken elkaar niet aan te vallen. Maar het bevatte tevens geheime protocollen en als opmaat naar de Tweede Wereldoorlog ontmoetten de Russische en Duitse legers elkaar in Polen (september 1939). Zij vierden hun samenwerking met een grote gezamenlijke parade in Brest-Litovsk.
Waarin De Ontmoeting van vandaag uitmondt zal de komende dagen blijken. Ik stel vast dat de wereld toekijkt, zoals zij dat ook in 1939 deed. De gevolgen daarvan kennen we.
Zo gauw ik thuis ben ga ik de auto nazoeken; wellicht vind ik mijn petje.



vrijdag 5 augustus 2016

Bedstee

De Weeropper adverteert nog steeds met ‘Appels, nieuwe oogst’. Ik zag de aankondiging afgelopen dinsdag voor de eerste keer en sprak daarover met Wim. Hij weet immers veel van appels, vooral van oude rassen (Wim is in 1919 geboren en is het grootste deel van zijn leven in sier-, groente- en fruittuinen werkzaam geweest.) Volgens mijn oude vriend is Yellow de eerste plukrijpe appel.
Terwijl ik over de Waalbandijk ren herinner ik me een zonnige fruitboomgaard in Wognum – laat in de middag, misschien was het juli maar meer waarschijnlijk eind augustus of begin september. Ik had Moe beloofd om na school (in Hoorn) een kist valappels te rapen in een fruittuin ergens aan de Nieuweweg meen ik. De boomgaard van toen stond vol met halfstambomen. Eigenlijk weet ik zeker dat het geen Yellows waren. De appels die ik raapte hadden een mooie gladde schil, zacht lichtroze vruchtvlees, zoetzuur en heerlijk sappig. Ze waren erg lekker, maar vers geplukt nog lekkerder. Ik wil maar zeggen, meer een handappel dan een keukenappel zoals de Yellow, die weliswaar een handappel is, maar veel zuurder en meer geschikt voor de moes. Dat weet ik uit eigen ervaring: tijdens een van onze vakanties verbleven we namelijk in een petieterig huisje, een soort van Hans-en-Grietje-huisje, in de achtertuin waarvan een boom vol groengele appeltjes stond. Daar hadden we veel profijt van hoewel we dat niet onmiddellijk in de gaten hadden. We sliepen in twee slaapkamertjes op het zoldertje. Timothy en Jesse moesten door ons kamertje als ze naar beneden of naar het toilet wilden en om in ons kamertje te komen moesten ze bovendien over een bar hoge dorpel stappen. Ik geloof dat het de tweede nacht al raak was. Timothy was misselijk geworden en probeerde zo snel mogelijk de WC te bereiken. Helaas struikelde hij over de dorpel zodat zijn maaginhoud tussen onze bedden landde! Kijk, toen bewezen die zure appeltjes hun nut. Vooral toen ook Jesse door die geheimzinnige misselijkheidsziekte aangeraakt werd: dagen achtereen kookten we pannen vol appelmoes!
Terug naar Wognum. De fruitboomgaard was omsloten door een hoge haag die het fruit tegen de wind beschermde. Toen ik de tuin betrad en mijn fiets vlak achter de haag in het gras lei, viel een lome warmte over mij heen. Het voelde alsof ik na een lange middag en avond spelen bij mijn jeugdvriend Hans, in de bedstee bij hem thuis stapte. En wat daar onvermijdelijk gebeurde, uiteindelijk, dat overkwam mij ook in de tuin: liggend in het warme gras – moe na een dag op school, een flink eind fietsen en te veel sappige appels – viel ik in een diepe slaap. Misschien droomde ik dat ik over de A.C. de Graafweg fietste, een kist appels in wankel evenwicht achterop de bagagedrager (dat kon omdat mijn schooltas met de klep over de stang van het fietsframe hing) en mijn best deed om die veilig naar huis te transporteren. Hoe dan ook, ik werd wakker van een bassende stem. Een mij onbekende man die over mij heen gebogen stond wilde weten: ‘Wat doe jij hier?’
Terwijl de voor driekwart met valappelen gevulde kist antwoord gaf op zijn vraag en ik mij daar volstrekt legaal wist, was ik toch zo zenuwachtig dat ik niet anders dan hortend en stotend kon vertellen dat ik daar op verzoek van mijn moeder was. Gelukkig klaarde zijn gezicht op bij het horen van Dekker en Wadway! Het eindigde daarmee dat hij mijn kist hielp vullen – niet met valappels maar met gaaf geplukte exemplaren – en de volle kist op mijn bagagedrager zette. Natuurlijk vertelde ik Moe hoe ik aan die mooie appels kwam. Maar ik vertelde haar niet dat ik er reeds verschillende eigenhandig van de boom had geplukt en opgegeten. Overigens, dat heb ik ook niet aan de eigenaar verteld. Tuurlijk niet!



dinsdag 2 augustus 2016

Ingrediënt

Met een been op het terras – even voelen of ik mijn regenjasje aan zal doen – hoor ik binnen onze logé miepen, een in hoogte veranderend staccato piepgeluid dat onze kleindochter Sofie perfect kan imiteren, soms zelfs tot vervelens toe en dat geldt voor zowel Snuf als voor Sofie! Snuf laat mij op deze manier weten dat hij ook wakker is. Het vocabulaire van cavia’s is beperkt, evengoed versta ik Snuf zodat ik weet dat hij voorlopig met een worteltje tevreden is. Het motregent; toch maar een regenjasje.
Langs de Waalbandijk rennend zie ik dat de herfstmunt nog steeds uitbundig bloeit. Een tak van het weinig opvallende kruid dat ik hier plukte heeft het meer dan veertien dagen in de vaas volgehouden. Het grappige is dat er in het veldboeket, door een Duitse dame liefdevol samengesteld uit langs de Moezel bloeiende wilde planten en bloemen, verschillende soorten munt zaten waaronder herfstmunt. Daardoor kwamen wij overigens niet in haar prieeltje terecht, dat had een heel andere reden.
Het was prachtig wandelweer, vorige week dinsdag. We logeerden in een pittoresk pension in een klein plaatsje aan de Moezel en besloten om op deze voor ons gedenkwaardige dag naar het ons bekende plaatsje Ediger-Eller te wandelen. We wisten uit ervaring dat je daar, in een van de gelegenheden aan de Moezelboulevard, verzekerd bent van koffie met gebak. Dat is namelijk een vast ingrediënt op iedere zesentwintigste juli, koffie met gebak. Om onze samenzijnsverjaardag te vieren. De vijftigste alweer. Dit jaar vierden we onze Gouden Samenzijnsverjaardag!
Voor het ontbijt had ik al een kilometer of tien hardgelopen zodat het niet moeilijk was om een lekker loom wandeltempo aan te houden, passend bij de omgeving en bij ons gevoel: je wilt niet volledig bezweet zijn als je een feestelijke kop koffie met gebak gaat nuttigen en als je vijftig jaar samen bent schrijd je. Tijdens het wandelen vertoefden we samen bij voorgaande edities en natuurlijk bij de allereerste dag van ons samenzijn – toen we nog niet wisten dat er achttien en een kwart duizend van deze dagen samen zouden volgen (vandaag zijn het er alweer zeven meer!) Wat waren we jong, op dat terras hoog boven het dal van de Inn, vijftig jaar geleden! We zagen elkaar opnieuw staan, een beetje verlegen met de situatie maar duidelijk onder de indruk van de ander. Af en toe onderbreken we de wandeling om een bijzonder mooi uitzicht fotografisch vast te leggen en voor de kleurrijke planten en bloemen natuurlijk: teunisbloemen, malva’s, kaardenbollen en zo meer.
Intussen waren we aanbeland bij het kampeerterrein van Ediger. Ieder dorp langs de Moezel heeft er wel één en wat ons daarbij opvalt is dat er veel mensen zijn die er een vaste plaats hebben. Zo ook hier. Rond veel caravans zijn terrasjes aangelegd en in plaats van de gebruikelijke schuttingen in woonwijken worden ze hier begrenst met plantenbakjes, haagjes of sierlijke hekjes. Toen zagen we het prieeltje. Min of meer verscholen in het groen van sierlijke planten, vier gemakkelijke rotanstoelen met uitnodigende kussens, op de terrastafel een fikse vaas gevuld met een groot veldboeket. Boerenwormkruid en berenklauw vormde de hoofdmoot en daartussen kattenstaart en munt. De bewoonster van deze kampeerplaats kwam juist uit haar caravan met een dienblad gevuld met dampende koffie. Of we wilden of niet, we bleven bewonderend staan. Toen kwam spontaan bij mij op: ‘Mogen wij even in uw prieeltje zitten? En wilt u dan een foto van ons maken?’
Natuurlijk verontschuldigde ik mij voor mijn brutaliteit. Maar toen de dame begreep wat de aanleiding van mijn verzoek was, verdween zij weer snel in haar caravan, nadat zij ons uitgebreid gefeliciteerd had. Zij kwam terug met champagneglazen en een flesje sekt!
Ik weet het zeker, deze samenzijnsverjaardag komt in de top tien! Later zullen we zeggen: ‘Weet je nog, die keer aan de Moezel? Was dat niet de vijftigste?’