woensdag 31 mei 2017

Gesloten

Terwijl ik niet hard kan lopen, langs de Hommelstraat, over de Waalbandijk of Uiterwaard, kan ik wel fietsen. Hoewel het helemaal niet leuk is om te fietsen, omdat het neerdrukken van de pedalen, zowel links als rechts, telkens enige naaldscherpe pijntjes door mijn bovenbenen en knieholten stuurt. Toch geef ik de voorkeur aan fietsen boven wandelen omdat fietsen net iets minder ongemakkelijk gaat. Bovendien is het in deze warmte, het is maandag 29 mei, heerlijk om de verkoelende wind, veroorzaakt door mijn eigen voortgang, langs mijn gezicht en door mijn te lange haren voelen glijden.
Want dat was die maandag een bijkomend probleem, te lang haar.
Tijdens mijn eerste poging een afspraak te maken, kort na negen uur, zag ik in mijn verbeelding de kapster van haar werk opkijken. Zij is alleen en bezig met het in model brengen van de haren van een lastige klant, daarom laat zij de telefoon balorig klingelen. Riky bevestigde dat er ook op maandag geknipt wordt, daarom ondernam ik meerdere pogingen, met, zoals gezegd, steeds hetzelfde teleurstellende resultaat.
Dus ben ik op weg naar mijn kapper. Ik heb ervaren dat Color & Style een kapsalon is met aandacht voor de klant, waar onverhoopt wachten veraangenaamd wordt met een geurig kopje koffie of thee; een bedrijf is dat geleid wordt door ondernemers die zelfs bereid zijn een klant te halen en weer thuis te brengen (zie ‘Elske’). Hun dienstbaarheid gaat nog verder, zoals ik spoedig zal ontdekken!
Op de hoek Slinger–Koningstraat scharrelen een paar eksters. Maar mijn aandacht is zo op mijn doel gericht dat mijn voorstellingsvermogen alvast vooruitsnelt: ‘Goede middag. Ik wil graag een knipafspraak maken voor morgen of voor woensdag rond halftwaalf.’
‘Oké, maar u ziet dat we het niet druk hebben!’
(Dat is waar, naast de kapster zie ik geen klanten. Waarom zeggen mensen toch zo vaak ‘we’ terwijl zij alleen zijn?) ‘U heeft het inderdaad niet druk’, antwoord ik stompzinnig (jullie hebben het inderdaad niet druk, had moeten zeggen.)
Zij: ‘Ik zou u nu kunnen knippen, als u dat uitkomt!’
O jee! Ik aarzel. Ik heb geen schoon overhemd aan en zweet. Bovendien heb ik mijn haren niet gewassen en ik heb geen portemonnee op zak. Dat vertel ik haar allemaal, van die ongewassen haren en het missen van betalingsmiddelen bedoel ik. Zij wijst naar de wasgelegenheid en zegt dat het geen probleem is als ik het bedrag bij thuiskomst voldoe…
Ondertussen fiets ik oplettend over het Julianaplein (wandel-fiets-gebied). Vanaf de Johan Frisostraat komt een klein rood autootje me tegemoet. Het stopt in de Schoolstraat. De bestuurster opent het achterportier en laadt gehaast een rollator uit. Ondertussen komt een oude man om de auto lopen en neemt het loophulpmiddel van haar (zijn dochter?) over. Zij rijdt onmiddellijk weg, nog voor hij (haar vader?) de stoep bereikt heeft. Ik geef haar voorrang en fiets achter het rode karretje de Schoolstraat in, vervolgens rijd ik in een wijde bocht de verbrede stoep voor Color & Style op. Het is er donker. Op de voordeur prijkt een A4: Sorry, deze vakantieperiode zijn we op de maandagen gesloten.
Ik fiets terug. De oude man roept mij giechelend toe: ‘Op maandag gesloten hé!’
Impulsief zet ik een voet naast hem op de straat: ‘Inderdaad, men is gesloten. Ik heb pech.’ In een flits zie ik dat de man geen tanden in zijn mond lijkt te hebben. Omdat ik bang ben dat ik mijn aandacht op zijn ‘blote mond’ zal richten, durf ik hem niet aan te kijken als hij mij trots meldt: ‘Ik wist het, want zij hebben mij gebeld! O, ik ben geen klant hoor, maar ik drink er wel iedere morgen een kop koffie want ik ben slecht ter been, daarom moet ik hier altijd even uitrusten!’
Met dezelfde warrige haarbos, maar een nog beter gevoel over de sociale kwaliteiten van Mijn Kapsalon, fiets ik naar huis.



zondag 28 mei 2017

Bezweringsformule

Het is dinsdag 2 mei. Nog onbewust van de twee jonge mensen die we gaan ontmoeten, zitten we in een volle touringcar van Bolderman. We sliepen afgelopen nacht in een hotel in de omgeving van Birmingham vanwaar we vroeg vertrokken. Helaas voor ons had de kok, die verantwoordelijk is voor de uitgebakken bacon, de worstjes en de spiegeleieren, zich verslapen. Wij moesten genoegen nemen met jam op onze boterhammen en dat zoete spul wegspoelen met zwarte koffie. De kok, degene die verantwoordelijk is voor de uitgebakken bacon, de worstjes en de spiegeleieren, hebben we zelfs niet meer gezien zodat we hem niet eens – een voor een – tegen zijn schenen hebben kunnen schoppen. Maar dat terzijde.
Erik, onze chauffeur – een betere hadden we ons niet kunnen wensen –, stelde een alternatieve route voor naar onze bestemming van deze dag: een hotel in de omgeving van Dublin. Er is wel een restrictie: we moeten op tijd zijn voor de afvaart van de ferry (vanuit het havenstadje Holeyhead).
Eindelijk laten we de snelwegen rond Birmingham achter ons en komen in de buurt van het mooiste deel van het traject voor vandaag: National Park Snowdonian (genoemd naar Snowdon, Groot-Brittannië’ tweede hoogste berg. De weg wordt steeds smaller. Af en toe is een spectaculaire passeerbeweging nodig. Het uitzicht is schitterend. Ik kom nauwelijks aan lezen toe (Frank McCourt’s As van mijn moeder ligt geopend op mijn knieën.) Links en rechts van de weg onafzienbare muurtjes van gestapelde rotsblokken. Wij zitten hoog zodat ons uitzicht niet wordt belemmerd. Erik last een stop in. Vanaf de rustplaats volgen we twee klimmers die het ruwe terrein benutten om snel hoogte te winnen waardoor we hen al spoedig uit het oog verliezen.
... van waaruit we een poort kunnen fotograferen.
We passeren Menai Strait, een zee-engte die het vasteland van Wales scheidt van het eiland Anglesey en bereiken Llanfairpwllgwyngyllgogerychwyrndrobwllllantysiliogogogoch, het dorp met Europa’s langste plaatsnaam. Erik manoeuvreert onze touringcar midden op het marktpleintje. Onderwijl laat hij een bandje horen waarop de naam door een kinderkoortje wordt gezongen. Onverstaanbare klanken. We krijgen drie kwartier voor foto’s of om in plaatselijke winkeltjes en kramen souvenirs te kopen. Riky en ik wandelen naar een hoek van het plein van waaruit we een poort kunnen fotograferen. Boven de plaatsnaam staat de Engelse vertaling: Parochie van de Heilige Maria in het dal van de witte hazelaar bij de snelle maalstroom en de parochie van de Heilige Tysilio bij de rode grot. Vanwege de pijn in mijn rug ga ik op een muurtje zitten terwijl Riky een ander deel van het marktplein opzoekt. Dan valt mijn oog op een jongen en een meisje. Ik vraag hen of zij hier wonen. Zij bevestigt het en is bereid de plaatsnaam in het Welsh uit te spreken. Het klinkt als een bezweringsformule. En nee, op enveloppen schrijven zij niet de volledige naam! Even later herhaalt zij het voor Riky. Lachen natuurlijk! We maken nader kennis met deze sympathieke jonge mensen. Zij, Gwynedd, is Zwitserse. Op haar vijfde kwam zij naar Wales. Barney, haar vriend – niet haar echtgenoot, zoals we die avond zullen ontdekken – woont in Londen. Ze zijn beiden gevoelig voor taal. Barney lukt het zelfs enkele Nederlandse woorden te verstaan. Gwynedd dringt eropaan dat wij in haar dorp blijven, dat zij ons alle mooie plekjes laat zien. Helaas, onze reis gaat verder (later in de bus vertellen we trots over ‘Onze Zwitserse’ die de naam van dit dorpje moeiteloos voor ons uitsprak!)
Een gebakkraam was ons al eerder opgevallen. Nadat we afscheid namen van onze nieuwe kennissen, kochten we er twee stukken cakegebak. Volgens de verkoper het favoriete recept van zijn vrouw, zij bakte het diezelfde morgen – zijn beweringen moeten waar zijn geweest: Verrukkelijk!
Na het diner in de nabijheid van Dublin vind ik een mailbericht van Gwynedd. Zij woont samen met haar man Mark en poes Arthur: ‘We hope we get to meet you again.
Wie weet?



dinsdag 23 mei 2017

Ballet

Het is zondagmiddag. Tijdens een wandelingetje, nog onbewust van het schouwspel dat ons te wachten staat, verliezen we ons in het vredige rivierenlandschap van bloeiende dijken, ruig begroeide uiterwaarden en de machtige Waal. Speciaal voor ons uitgelicht alsof een toneelknecht voor een maximaal effect er zijn vurige volgspot op afstelde.
De Waal. Het is vreemd gesteld met deze rivier, hoofdstroom van de Rijn (ontspringt in het Oberalpgebergte, Zwitserland). Nog maar net in ons land deelt de rivier zich om haar weg als Waal, over een traject van slechts tweeëntachtig kilometer, te vervolgen. Evengoed is ‘onze’ rivier oppermachtig. En ook al ligt zij nu keurig in haar bedding, we blijven alert! Iedere seconde zou de Waal zwembad ‘de Tuimelaar‘ (Ewijk) bijna tien keer kunnen vullen (anderhalf duizend kubieke meter.) Terwijl wij over de Waalbandijk wandelen vraag ik me af hoeveel van het bij de bron verzamelde water langs ons dorp stroomt, en hoeveel tijd nodig is om van de oorsprong de zee te bereiken. Zou iemand dit hebben onderzocht?
De macht van de Waal. Deze zondagmiddag kregen we daar iets van te zien!
Het fiets-voetveer, ‘H4-de Weerder’, die Beuningen met Slijk-Ewijk verbindt, blikkert aan de overkant wittig in het donkere water. Het is kort daarvoor van wal gestoken en maakt vanwege de sterke stroming, steeds meer vaart. De Waal is niet alleen machtig, zij wordt ook drukbevaren. Je kunt uit het scheepvaartverkeer als het ware de stand van de economie aflezen.
Op hetzelfde moment dat het veer in de richting van het hart van de rivier vaart, ploetert een volgeladen containerschip stroomopwaarts en naderen twee tankerschepen die na elkaar de Waal afzakken. Alsof alle betrokkenen, de crews van de verschillende schepen en de opvarenden van het veerbootje, samenspelen in een traag ballet, bekijken wij dit schouwspel comfortabel vanaf onze staplaatsen op het dijk-frontbalkon.
Om nog even in toneelsferen te blijven, pas toen alle acteurs elkaar voor de apotheose naderden, realiseerden wij ons dat wij zo’n geweldig uitzicht op de speelvloer hebben doordat veel van de coulissen uit de weg zijn geruimd. Juist omdat Rijkswaterstaat de afgelopen jaren veel bomen en struiken heeft laten kappen en afvoeren, om de rivier meer ruimte te gunnen, zien we zelfs een rij verse passagiers met hun fiets aan de hand bij het stoepveer arriveren. Zoveel gebruikers in wat misschien het eerste vaarweekend van dit seizoen is! En dan te bedenken dat het varend personeel, waaronder ook onze buurman – die op het einde van deze maand zijn functie als contoleur-plaatsbewijzenverkoper weer op wil pakken – dit mooie werk op vrijwillige basis doet!
De stuurman stuurt zijn Weerder tientallen meters stroomafwaarts, zo dicht mogelijk het denkbeeldige midden van de rivier aanhoudend. Daarmee verleent hij het containerschip ruim voorrang. Achter zijn rug kruipen de twee tankers dichterbij. Red hij het om voor hen langs te kruisen?
Het containerschip passeert het fiets- voetveer lis. Zijn boeg- en hekgolven veroorzaken flink deining. Voor ons toch nog plotseling gooit de kapitein het roer om waardoor de Weerder schuin door het zog van zijn grote broer, de oversteek vervolgt. Dan zien we dat de tankers een meer dan veilige koers aanhouden ten opzichte van het kleine scheepje. Dat vaart de veerstoep ruim voorbij voordat de stuurman vaart mindert en de steven opnieuw wendt teneinde zijn vaartuig stroomopwaarts te richten. Dwars op de rivier legt de sterke stroming van de Waal de Weerder volledig stil en voert het zelfs een stukje met zich mee ondanks de oude dieselmotor tegen zoveel geweld luidruchtig protesteert. Gedurende een aantal spannende seconden lijken motor en stuurman te falen. Gelukkig, het scheepje maakt opnieuw vaart. Tegen de stroom in werkend nadert het de ankerplaats. Kreunend schuurt de romp zich tegen dat van een zwart geteerd vrachtbootje dat als kade dienstdoet. Maar, alsof het zeggen wil ‘wij zijn er ook nog’, laat de hekgolf van het eerste tankerschip het klein scheepje nog even flink dansen alvorens de meertouwen worden aangehaald.



donderdag 18 mei 2017

Vlooien

De Ierlandvakantiereis werd veel leuker dan ik had verwacht. Voor mij was Limerick de belangrijkste reden om Ierland te bezoeken, de plaats waar Frank McCourt met zijn ouders en broertjes woonde. Riky schonk mij dat uitstapje op mijn zeventigste verjaardag en natuurlijk ging zij mee. Zij heeft het internet afgestruind om zeker te zijn dat Limerick bezocht zou worden. Het werden tien mooie dagen met enkele hoogtepunten zoals mooie landschappen, leuke gesprekken in de bus en een ontmoeting met twee lieve jonge mensen. Maar daarover misschien later meer. De echte climax was ons bezoek aan het door de Vikingen gestichte stadje aan de Shannon, Frank’s stadje. En niet eens vanwege de mooie Georgian architectuur, de rivier Shannon of het unieke, uit de 9e eeuw stammende Antrim Cross (Hunt museum), waarover onze chauffeur/reisleider Erik vertelde.
Ergens in 2000 had ik voor de tweede keer ‘De as van mijn moeder’ (Angela’s ashes) gelezen, een verhaal over een gezin dat voornamelijk leefde van opgebakken brood en thee, toen bij mij de behoefte ontstond dat wonderlijke stadje te bezoeken. Waarschijnlijk door de verwantschap die ik met schrijver Frank McCourt voelde, de emotie die zijn ‘verslag’ over die moeilijke jaren bij mij teweegbracht en vanwege overeenkomsten met het gezin waarin ik ben opgegroeid, hoewel ik veel meer verschillen vond. Mijn vader bijvoorbeeld bracht zijn weekloon netjes naar huis en ook zijn andere verdiensten besteedde hij aan zijn gezin, wij sliepen niet onder oude jassen en ik kan mij niet herinneren dat we ooit theeblaadjes van de vorige dag moesten gebruiken. Evengoed, na die tweede lezing zei ik tegen Riky: ‘Nu wil ik graag een keer naar Limerick, nu wil ik met eigen ogen zien waar Frankie zijn dagen sleet!’ Het duurde toch nog zeventien jaar.
We kregen tweeënhalf uur om door Limerick te wandelen. Vanuit de bus had ik al enkele bekende namen gezien, zoals O’Connellstreet en Mallowstreet. Ons eerste doel was echter praktisch: postzegels scoren voor de ansichtkaarten aan het thuisfront. Omdat ik Frank’ Boek tijdens de voorgaande reisdagen in de bus opnieuw had gelezen, en bezig was in zijn ‘De nieuwe wereld’ (T’is), voelde alles in Limerick als ‘dicht op mijn huid’, zodat wandelen door O’Connellstreet was als lopen over de Spanbroekerweg, de straat waarover ik dagelijks op en neer naar school en kerk ging. De lokettiste van het postkantoor bevestigde dat Frankie talloze keren in deze zelfde ruimte op een bankje had gezeten, wachtend op zijn stapeltje te bezorgen telegrammen, maar ‘Dat was ver voor mijn tijd, hoor!’ Weer verder wandelend vertelde ik Riky over het bed en matras, beiden tweedehands natuurlijk, die de familie via de Vincentiusvereniging verkregen en hoe Frank en zijn broertjes na een half uur er in paniek uitsprongen vanwege de talloze vlooien die hen belaagden. Ondertussen keek ik uit naar steegjes waarin de familie McCourt woonden, zoals Roden Lane en O’Keefe’s Lane. Dan roept Riky verrast uit: ‘Kijk, daar, Frank McCourt Museum!’ En inderdaad, een bordje wijst naar Hartstonge Street. Mijn gemoed maakt een sprongetje. Een museum!
We worden op de etage van het Leamy House ontvangen door een jeugdvriend van Frank. Michael deelt vergelijkbare ervaringen als die van Frank. Ik ontdek dat Mike in het huis naast Paddy heeft gewoond. Hij neemt Frank’ vader, Malachy, in bescherming: ‘Toen wisten we nog niet dat drankzucht een zware verslaving is!’ Alsof we jarenlang in dezelfde buurt woonden haalden we herinneringen op. Weet je nog, die wc die gedeeld moest worden met vijf andere families? En de zevende tree waar de engelen de kindjes (Michael en Alphonsus) neerlegden zodat Frankies moeder hen gemakkelijk vinden kon? Natuurlijk weet Mike dat allemaal, en die tree is zelfs terug te vinden in het museum! De emoties maken ons gesprek er niet gemakkelijker op. Als verontschuldiging herhaal ik een uitspraak van Angela (Frank’ moeder): ‘Mijn blaas zit nu eenmaal te dicht bij mijn ogen, net zoals bij Frank!’
Een pint Guinness en een bak thee brachten ons naderhand weer in kalmer water.