dinsdag 28 februari 2017

Behangrol

De opzichtige dikke billen van de kangoeroe die vanmorgen aan de overkant van de Burgemeester Geradtslaan op de bus richting Nijmegen wachtte, deed mij eraan denken dat het Dikke Dinsdag is. Vooropgesteld dát het een kangoeroe was, want als deze uitdossing zo’n Australisch buideldier moest voorstellen was het wel een erg slechte lookalike, ik heb tenminste nooit een kangoeroe gezien met zo’n korte staart en zulke iele achterpoten.
Terwijl ik over de Waalbandijk ren keer ik terug naar vanmorgen acht uur, naar het refractie en controle-onderzoek aan mijn linkeroog (dat oog is een paar weken terug voorzien van een kunstlens.) De grootste letter in het schermpje kon ik onderscheiden, hoewel ik daarbij geholpen werd door de verpleegkundige die mij vroeg: ‘Ziet u de letter E?’ Gelukkig lukte het ook om de drie kleinere letters te lezen die op deze E volgden, de reeks die daar weer op aansloot en nog een aantal letters uit opvolgende reeksen, anders zou de verpleegkundige niet zeker hebben geweten dat het met die E ondanks haar uitglijder wel goed zat!
Op het moment dat windvlaag mij onverwacht het talud van de dijk op blaast, alsof ik wakker moest worden geschud, realiseer ik me dat deze zelfde test, een aantal maanden voor de staaroperatie, heel anders verliep. Het eerste dat toen in het schermpje verscheen, het cijfer acht, kon ik maar met moeite onderscheiden en niets van de volgende reeksen. Met andere woorden, de staaroperatie is volledig geslaagd, zoals de oogarts mij vanmorgen al wist te melden.
Nu nog een nieuwe contactlens met behulp waarvan mijn linkeroog weer echt mee kan doen. Nu doet het dat voor slechts tien procent, met de nieuwe lens zal het zeker boven de vijftig procent komen en uiteindelijk misschien weer naar honderdprocent! Het wordt tijd dat ik de dingen weer scherper ga zien. Neem nou gisteren.
Klussen met je broer is ook erg leuk!

Achttien jaar geleden, toen Timothy en Annemarie onze nieuwe buren werden, lag ik plat vanwege een zenuwafknelling onder in mijn rug (hernia). Ik kon hen toen niet helpen met het opknappen van hun nieuwe woning. Dit keer kan dat gelukkig wel, zodat we gisteren weer samen konden klussen. Behangen. Twee wanden in de huiskamer en de hal. Als vanouds lijm maken. De tijd valt weg: ik zit op mijn knieën en roer met een spatel in een emmer water terwijl Freek een constant stroompje lijmpoeder in het kolkende water laat lopen. Ditmaal roerde ik met een mixer en nam onze zoon de taak van mijn vroegere collega waar.
De lijm was een fluitje van een cent ten opzichte van het papier.
De papierbanen moesten twee meter en vijfenzestig centimeter lang worden. De plaktafel is twee meter. Dus, slim als wij zijn, tekenen we vijfenzestig centimeter af op een van de twee tafeldelen. Twee meter papier afrollen, terugschuiven en optrekken naar de potloodlijn. Vouwen en snijden. Volgende baan. ‘STOP’, roept Timothy, ‘we maken ze te kort…!’ Jawel hoor, ik had, of liever gezegd wij hadden, weer eens last van wat wij noemen ‘verkeerdom denken’. Gelukkig liep het goed af.
Het plakken zelf was voor mij een teleurstelling. Al bij de tweede baan bleek dat ik de banen niet goed op elkaar aan kon laten sluiten (geen contactlens!) Gelukkig waren we met z’n tweeën. Gisteravond konden we moe en tevreden terugzien op een geslaagde klus!
Hoewel ik slechts de achterzijde van de kangoeroe zag, had het eventueel ook kunnen doorgaan voor een konijn, maar de staart had niets van een signaalstaartje. Kortom, met zo’n pak zou ik Vastenavond niet durven vieren. Nee, als ik Dikke Dinsdag zou vieren, zou ik mij in een behangrol verhullen. Daarmee zou ik protesteren tegen de lengte van rollen behangpapier. Die is nog steeds tien meter en vijf millimeter. Terwijl de standaardhoogte van kamers tweemeterzestig is.



vrijdag 24 februari 2017

Peem

‘Het is triest buiten’, zei Wim voor misschien de derde keer. En hij had helemaal gelijk. Drie keer gelijk. Regendruppels stroomden als weemoedige tranen over het vensterglas van zijn appartement. Dat was afgelopen woensdag. Nu is het veel vriendelijker. Ik bof. De nukkig rukkende, bij tijd en wijle zenuwslopende wind van gisteravond en nacht heeft het veld geruimd. Als ik mijn gevoel zou moeten omschrijven waarmee ik over de Waalbandijk ren, zou ik zeggen dat ik mij vrij voel, een heerlijk gevoel van niets moeten, van in afwachting zijn van de lente die sowieso in aantocht is. Maar dat terzijde.
Woensdag dus. Als toeschouwers zaten wij eersterangs in het appartement van mijn oude Zonnebloemvriend, op de tweede etage van zorgcentrum Alde Steeg. Knus en warm op de bank, kopje koffie bij de hand. Via de betraande ruiten zagen wij fietsers en voetgangers gaan. Gekromd tegen de somtijds stevige, vlagerige wind uit het westen. Zij voltooiden een kwart, helft of driekwart van de rotonde Wilhelminalaan-De Balmerd-Kerkplein, in hun vermoeiend opbollende winterjassen. Schoolkinderen – afkomstig van de Triangel of de Kameleon – lopen en huppelen groepsgewijze de Wilhelmialaan in. Zij zijn waarschijnlijk op weg voor een lesuur gymnastiek of zwemmen. Een vrachtwagen van Simon Loos onttrekt de kinderen en hun begeleiders een ogenblik aan ons blikveld.
‘Het is vies weer, maar wij zitten lekker binnen’, zei Wim en wreef daarbij vergenoegd zijn zachte oude-mannen-handen over elkaar. ‘Wilt u wel geloven dat ik als kind soms blij was met zulk druilerig weer?’ Ik moest mijn vraag enige keren herhalen, ze in stukjes knippen als speelde ik een rol in een indianenverhaal, terwijl Wim aan zijn gehoorapparaat frummelde en zijn schouders verontschuldigend ophaalde. Onderwijl liep bij mij een herinneringsfilmpje.
Het zal woensdagmiddag zijn geweest, of zaterdag. Ik was tien, misschien al twaalf jaar oud en hielp Jaap, onze buurman, geregeld op zijn tuin. Het regende. Ik klopte verwachtingsvol op buurman’s keukendeur. Kapotte kistjes repareren, dacht ik, want met zulk weer kun je toch niet in de tuin werken? Jaap keek eens bedenkelijk naar de lucht en verraste me met een ander klusje. Hij nam me mee naar de vroegere varkensboet. Daar had hij een grote berg aardappelen opgeslagen, misschien in afwachting van een betere prijs. Inmiddels had hij er veel van met behulp van een aardappelriek weer in kisten geschept. Terwijl we kruipersbroeken aantrokken vertelde hij dat er broei in was gekomen. Door te veel vocht en warmte waren er veel piepers gaan rotten. Dat was goed zichtbaar; Hier en daar zaten ze aaneen geklonterd. Daaruit moesten we de onaangetaste exemplaren halen en ja, met onze blote handen. Aanvankelijk huiverde ik, steeds als een aardappel zo zacht als snot, tussen mijn vingers doorliep, en hield mijn neus zo ver mogelijk bij de rottende massa vandaan, maar na een half uurtje trok ik me er niets meer van aan.
Ik vertelde Wim over deze bijzondere herinnering. Hij verstond er niet veel van, want helaas is Wim doof. Erg doof. Maar dat het over aardappelen ging begreep hij toch wel, want hij herinnerde zich dat zijn ouders daarvan een voorraad in de kelder opsloeg. ‘Op het laatst zaten ze zo vol peen dat je ze van elkaar af moest trekken’. Nu was ik even degene die hem niet begreep: ‘Peen?’ ‘Nee, peem’, antwoordde Wim. En nog een keer, in hoofdletters: ‘PEEM’
‘O, ik begrijp wat u bedoelt. Wij noemden dat uitlopers.’ Wim bevestigde dat: ‘Op het laatst werden de piepers zo slap dat je ze nauwelijks kon schillen. En soms groeide een peem dwars door een andere aardappel heen!’
Thuis heb ik het opgezocht, in de verwachting dat het een dialectisch woord zou zijn. Zo ontdekte ik dat peem het wortelstelsel van kweekgras is. Ja, dacht ik, een treffende gelijkenis!



dinsdag 21 februari 2017

Zelfreflectie

Over de stoep langs de Tempelstraat rennen betekent vandaag slalommen om vuilnisbakken te ontwijken. Er staan er deze morgen, de morgen van de verjaardag van Annemarie, extra veel. Niet speciaal vanwege de geboortedag van onze schoondochter, nee, integendeel, er staan er zoveel omdat er nog lege oud-papier-containers staan. Die werden gisteravond geleegd, de afvalbakken met een blauwgekleurde deksel bedoel ik, die onder andere met oude kranten waren gevuld. Vandaag is het de beurt aan de containers met een oranje deksel; Vandaag wordt onder meer overbodig geworden plastic verpakkingsmateriaal opgehaald.
Terwijl ik de eerste bakken ontwijk zegt mijn gezond verstand dat ik beter voor de straat kan kiezen. Maar zoals wel vaker gebeurt luister ik niet, wat soms verkeerd afloopt. Nog maar een paar dagen geleden liet het mij zien dat ik een stapeltje ontbijtbordjes beter naar een ander deel van de aanrecht kan verzetten. Ik was bezig het appeltaart-bakblik schoon te borstelen, lette niet op het door mijn gezond verstand getoonde risico, maar ging stug door met dat lastige karweitje. Daar ging ik helemaal in op, zodanig dat de klap waarmee de ontbijtbordjes in de gootsteen belandden, me deed schrikken alsof er direct naast mij een zware voetzoeker ontplofte. Natuurlijk liet ik de bordjes weten dat ik hun recalcitrante gedrag niet op prijs stelde, ook al wist ik dat zulk verwijt niets aanricht, en gelukkig mankeerden we niets, het porselein en ik, met als bijkomend voordeel dat ik meer ruimte kreeg voor mijn schoonmaakklusje.
Hier, bij de twee ondergrondse containers voor rest- en plasticafval, op de hoek Tempelstraat – Balmerd, heeft ook iemand niet naar zijn of haar gezond verstand geluisterd. Er staat een doos vol lege flessen en glazen potten, terwijl dit overduidelijk geen stortplaats voor glasafval is. Ik stel mij zo voor dat degene die deze doos hier achterliet hier met de beste bedoelingen naartoe kwam, de kofferbak van de auto opende, met behulp van een afvalpasje volle restafvalzakken in de daarvoor bedoelde container dropte (en misschien ook nog een of twee zakken plasticafval), zich vervolgens geconfronteerd zag met de doos glasafval, waarop zijn of haar gezond verstand, met een ‘ook dat nog’, de mond werd gesnoerd.
Gezond verstand!
Waar kun je beter op vertrouwen dan op gezond verstand, zonder filosoferen of te moeten luisteren naar ingewikkelde redenen of beweringen van anderen? Wijs geworden door eigen waarnemingen en ervaringen, zelfreflectie, beter is er niet. Evengoed zijn er mensen die niet over gezond verstand lijken te beschikken! De gebroeders Grimm leerden ons al, als je te veel voor de spiegel staat, als je te veel bewondering hebt voor je eigen persoon, zelfs al ben je een koningin, dat je dan geen ruimte laat voor de ontwikkeling van gezond verstand. Dat je bij gebrek aan gezonde zelfreflectie er weinig meer in je is dan woede waarmee je kunt reageren op kritiek of tegenslag. Ook al ben ik geen socioloog, toch durf ik te beweren dat iemand als Donald Trump getuigt van weinig gezond verstand, als hij zijn gramschap op journalisten richt in plaats van op de veroorzaker van het ongemak. Of dichter bij huis, Geert Wilders zou er verstandiger aan hebben gedaan als hij met zijn broer had gesproken, in plaats van journalisten (van RTL Nieuws) ‘ongelooflijk laaghartig tuig’ te noemen. Misschien zijn Geert en Donald zo vervuld van zichzelf en hun eigen gelijk dat er bij hen geen ruimte is voor zelfreflectie, zodat zij slechts met woede kunnen reageren.
Het negeren van mijn gezond verstand blijft dit keer zonder gevolgen. Er kiepert geen vuilniston omver en ik blesseer mij niet. Ik weet het, dat is geen garantie voor een volgende keer.



vrijdag 17 februari 2017

Trollen

Onze kleine logé is onderweg. Nu ik over de Dwarshommelstraat ren zie ik hoe Jesse met Samuel via het knooppunt Badhoevendorp langs Schiphol rijdt. Misschien zijn zij gearriveerd als ik van dit hardlooprondje thuiskom. In gedachten zie ik onze jongste kleinzoon naar de voordeur rennen, met zijn vingertje wijzen en onderwijl naar zijn papa en oma roepen ‘Opa, opa, daar, opa!’
Vandaag zit Carnaval in mijn hoofd maar of ik van onze jonge bezoeker de tijd krijg dat verhaal op te schrijven is twijfelachtig. Dat begon al toen ik over de Tempelstraat rende, carnaval bedoel ik. Daar hoorde ik een kraai in een zwaar Brabants accent roepen. In mijn oren klonk het als een lang aangehouden ‘Braai, braai’, maar hij kan evengoed ‘Fraai, fraai’ hebben bedoeld, of zijn eigen naam hebben gescandeerd. Even verderop reageerde een zanglijster met heel wat melodieuzer stem dat ik me niets van die kraai moest aantrekken. Ik heb mij van beiden niets aangetrokken, maar nu ik hier op de Dwarshommelstraat geconfronteerd word met een banier dat aankondigt dat hier Prins Paul de Tweede domicilie houdt denk ik dat ik toch enige betekenis moet hechten aan wat Kraai en Zanglijster mij te melden hadden. Maar wat precies hun boodschap is?
Prins Paul (2) heerst dit jaar over De Plekkers. Zijn motto is: ‘Carnaval, dat maak je samen’. Ik wil best iets samen maken, maar carnaval is net niet mijn ding. Dat heb ik toen ook aan Fazant uitgelegd, die keer dat hij zich helemaal wild schrok van mijn plotselinge verschijning. Dat was begin oktober vorig jaar, op Werelddierendag om precies te zijn. Ik rende toen in een vrolijk zomers gekleurde outfit over de Waalbandijk, terwijl hij, min of meer verscholen tussen wild opgroeiende kaardenbollen, geheel op zijn gemak een paar hennetjes het hof maakte. Zoals gezegd schrok hij zich wild toen ik onverwacht in zijn blikveld sprong waardoor hij zich schaamteloos aan mij blootgaf. Met roffelende staartveren vloog hij laag over het dijklichaam in de richting van de tegenover gelegen fruitboomgaard van de familie Engelen onderwijl hij almaar door alarmerende schreeuwde ‘Pas op, pas toch op, daar heb je d’r een!’
Uiteindelijk liet Fazant zich door mij geruststellen (zie ook ‘Zwever’) en begreep ik uit zijn onsamenhangende gekakel dat hij dacht dat ik er ‘zo een’ was die de veren van hem en zijn soortgenoten wilde stelen, de fraaiste staartveren op mijn hoed zou zetten en dat ik vervolgens, samen met honderden geestverwanten, brassend en polonaise-dansend, zou zingen over het paard dat in de gang van buurvrouw Jansen staat. Ik kon hem snel geruststellen door te vertellen dat ik, zeker weten, zo’n feestbeest niet ben en dat ik bovendien het carnavalsfeest liefst ontloop. ‘Fazantenveren’, zo zei ik het tegen Fazant, ‘zijn op zijn mooist in de staart van fazanten!’
Als ik toen had geweten dat trollen het nieuws rond het eerstvolgende carnavalsfeest gaan domineren, dan zou ik Fazant hebben verteld dat zij het zwaar te verduren zouden krijgen, die trollen bedoel ik. In de carnavalsoptochten zullen vele trollen worden meegevoerd, verwacht ik. Vooral Denktrollen zullen de boventoon voeren. Hoe ze eruit zullen zien! Ja, daar vraag je me wat, zou ik zeggen als Fazant mij die vraag had kunnen stellen. Trollen ken ik slechts in hun daglichtoutfit. Dan zien zij eruit als onschuldig opgestapelde stenen. Tijdens onze bergtochten kwamen we die wel tegen. Steenmannetjes, noemden we ze, maar in mijn hart wist ik dat het eigenlijk trollen waren. Want als de zon onder is, dan komen trollen pas tot leven. Je kunt er alles over lezen in de verhalen van J.R.R. Tolkien.

Samuel ligt voorbeeldig te slapen. Onze kleinzoon gunt mij alle tijd om dit dwaze verhaal, dat vanmorgen tijdens het hardlopen door mijn hoofd speelde, op te schrijven. Samuel zal vast niet over trollen dromen, noch over fazanten of carnaval. Wellicht over een logeerpartijtje bij oma en opa. Wie zal het zeggen?


dinsdag 14 februari 2017

Roosjes

Het silhouet dat zich een ogenblik geleden aan mij liet kennen als een oude man of vrouw die mij wandelend tegemoetkomt, krom als een verwaaide jeneverbesstruik, blijkt een vuilcontainer. Het is de zon die mij parten speelt. Ik ren recht tegen haar verblindende licht in doordat ik op de Waalbandijk rechtsaf ben gegaan. Vlak voor de afslag naar het terrein van Swanenberg waar men reeds lawaaierig met enorme stalen buizen stoeit, wenst een figuur die ik ditmaal voor een vuilnisbak hield, mij een oprecht goede morgen. Pas dan onderscheid ik de gestalte van een oudere vrouw die geduldig op haar poedel wacht, terwijl dat beestje zijn neus ophaalt in een busseltje kleumend gras. Ik ren nagenoeg blind en enigszins beschaamd verder naar mijn keerpunt waarna ik mijn omgeving weer ongehinderd waar kan nemen.
Ondertussen peins ik over mijn eerste vriendinnetjes. Ik was veel jonger dan Niek toen ik met Willie een innige vriendschap sloot. Acht, misschien negen jaar. Haar vader was schoenmaker. Onze vriendschap eindigde abrupt toen zij met haar familie verhuisde naar een ander dorp. Ik herinner me niet dat we afscheid hebben genomen. Wel weet ik zeker dat ik haar op Valentijnsdag nooit een berichtje stuurde, vooropgesteld dat er een 14e februari gedurende de periode van onze vriendschap gepasseerd is. Overigens wist ik in die jaren niet van het bestaan van Valentijnskaarten en alle andere Valentijnprullaria waarmee (bloemen)winkels vandaag gevuld zijn.
Nellie volgde Willie op. Dat was min of meer vanzelfsprekend omdat Nellie ook met Willie bevriend was. Zo vulde ik de leemte op die vanwege de verhuizing van Willie ontstond. Van Nellie herinner ik mij vooral dat zij ziek was. Het was nogal serieus, die ziekte, maar details daarover herinner ik me niet. Zij was een dochter van de kastelein. Haar moeder bestierde een kruidenierswinkeltje waar ik regelmatig voor mijn moeder een boodschap deed. Ik zie mijzelf aan haar bed zitten. Nellie lag in de huiskamer in een bedstee. Het was lente, want de zon die alle hoekjes en gaten van de bedstee verlichtte, werd gefilterd door een bloeiende boom in de tuin van de buren. Ik herinner me dat ik haar minstens één keer via haar moeder een briefje of kaartje schreef. Dat zal geweest zijn naar aanleiding van haar ziek zijn, niet vanwege Valentijnsdag.
Willie en Nellie. Andere jeugdvriendinnetjes herinner ik me niet. Volgens mij gooide de pubertijd wat dat betreft roet in het eten.
Mijn eerste Valentijnskaart ontving ik op mijn werk in Arnhem. Mieke, een van de bewoonsters van Het Dorp, schreef er steevast een gedurende de jaren dat ik er werkte. Daarmee gaf zij toe aan de gevoelens die zij voor mij koesterde, terwijl zij het niet erg zei te vinden dat ik ze niet beantwoordde. ‘O’, meende Mieke, ‘Je mag het best tegen Riky vertellen hoor!’
Ook van Hans ontving ik een aantal Valentijnskaarten. Daarnaast schreef hij regelmatig een briefje. Die begonnen altijd met de aanhef ‘Beste heer Simon’. Ik waardeerde de briefjes van Hans want hij deed er veel moeite voor. Hij schreef namelijk met een gebogen staaf die aan een hoofdband was bevestigd. Daarmee duwde hij de toetsen van zijn elektrische schrijfmachine een voor een in. Na mijn vertrek bij Het Dorp ontving ik nog af en toe een briefje van Hans.
Valentijnkaarten ontving ik niet meer, tot op de dag van vandaag. Wel ben ik nieuwsgierig naar de eventuele actie van onze kleinzoon. Hij is vijftien en een half jaar. Timothy vertelde dat hij een vriendin heeft. Zij is ook vijftien en zit bij hem op school, maar in een parallelle klas. Vorige week heeft zij hem bezocht en bij die gelegenheid kennis gemaakt met zijn mam. Toen zijn moeder hem naderhand voorzichtig over Valentijn polste, antwoordde hij tot haar verrassing: ‘Op school verkopen ze roosjes voor Valentijn!’



vrijdag 10 februari 2017

Onderkoeld

Gisteravond ben ik afgetreden als penningmeester van de Zonnebloemafdeling Beuningen. Na twaalf jaar had ik deze taak graag overgedragen aan een andere vrijwilliger maar de afdeling heeft helaas geen nieuwe kandidaat gevonden. Eigenlijk wil ik het er helemaal niet over hebben maar nu ik over de Waalbandijk ren wil deze gebeurtenis niet wijken. Er is ook niet zoveel wat me ervan afleidt. Geen andere hardlopers, geen wandelaars, het enige levende wezen dat ik tot nu toe langs de Waalbandijk tegenkwam is een kraai op een hectometerpaaltje die op mijn nadering ook nog eens opvloog. Zelfs een verse molshoop heb ik nog niet kunnen ontdekken.
Pas na mijn keerpunt, deze keer na vijf kilometer bij hectometerpaaltje 112, laat de wind uit het noordoosten zich wezenlijk kennen. Die is in een woord samengevat onderkoelend. Hij blaast niet eens met grote kracht maar verdubbelt nu ik er recht tegenin ren. Kleine kiertjes langs de rand van mijn muts worden onmiddellijk gevonden zodat ik de kilte tot in mijn oren voel. Deze koude wind lijkt te spotten met het thema van vandaag (het is Greenchoice Warmetruiendag). Mijn gezicht verstijft, tranen vertroebelen het uitzicht op rivier en uiterwaard, en dat is heus niet vanwege het neerleggen van mijn bestuursfunctie.
Tegen de wind in. Als kind had ik er een hekel aan. Op de fiets naar Bergen- of Egmond aan Zee, ging heerlijk en bijna moeiteloos als de wind overwegend in je rug blies. Je was er snel maar na een paar uurtjes ravotten in de duinen, langs het strand en in de zee, moest je ruim dertig kilometer tegen de wind in naar huis peddelen. En als je met je broer fietst is er niemand tegen wie je kunt zeggen ‘ik ben een beetje moe!’ Mijn broer Jan en ik, melig van het trappen tegen die nooit aflatende Westfriese wind in, vermoedden een oplossing voor dit probleem: als we nu eens gewoon doorfietsen, altijd maar doorfietsen met de wind in de rug, dan komen we vanzelf weer thuis want de aarde is rond! Toch?
Tegenwoordig tonen weermannen plaatjes met daarin lage- en hogedrukgebieden getekend, en de bijbehorende luchtdruklijnen (isobaren), waardoor je enig begrip krijgt van de wind die je mag verwachten. Hoewel we er iedere dag mee te maken hadden, waren Jan en ik, in de jaren dat we vaak samen fietsten, ons niet bewust van het bestaan van weersystemen. We hoorden weleens het weerpraatje, maar dat had voor ons geen belang. Als het even kon, mits er geen school of klusje op ons wachtte, gingen we erop uit. Zoals alle kinderen leefden wij in het nu.
Voor mijn oom, bij wie ik vele uren op het land doorbracht, speelde het weer een grote rol. Steevast stond tijdens de middagpauze de distributieradio bij oom en tante in de keuken afgestemd op Mededelingen voor Land en Tuinbouw, met aansluitend het weerbericht. Daaruit kon ome Roon opmaken of hij anemonen kon zaaien of dat hij beter nog een paar dagen zou wachten. Ik luisterde maar met een half oor. Al die getallen over hoog- en laagwater en de aanbevelingen voor boer en tuinder zeiden mij niet veel. Ik hield mij liever bezig met mijn kleine nichtjes en neefje, met Annie en Klazien, en met hun broertje Bruno die steevast in de box speelde ook al was hij bijna drie, onderwijl kleine Marry gelukzalig bij tante Sjaan aan de borst lag.
Op de Hommelstraat laten we elkaar eindelijk los, de wind en ik, zodat ik gaandeweg weer een paar graden opwarm. De overstortvijver langs de Tempelstraat is weer gedeeltelijk dichtgevroren. Eenden zwemmen her en der alsof zij de opmars van het ijs kunnen tegenhouden. Een paar van hen kijken tegen beter weten in hoopvol op. Nee jongens, deze ex-Zonnebloempenningmeester kan niets voor jullie betekenen.



dinsdag 7 februari 2017

Werkelijkheid

Nieuwsitems over en namens de nieuwe president van Amerika ervaar ik als korte flitsen uit een spannende psychologische film. Sinds 20 januari houd je je adem in en zoek je automatisch het puntje van je stoel bij mededelingen vanuit het Witte Huis. Al op het einde van zijn eerste werkdag maakte Donald J. Trump duidelijk dat de werkelijkheid ondergeschikt is aan zijn waarneming. Hij zag miljoenen toeschouwers bij zijn inauguratie waar camera’s er slechts honderdduizenden registreerden. Zijn boodschap aan de wereld: de pers sjoemelde met de waarheid; foto’s en films zijn gefotoshopt, zijn eigen waarneming maakte dat overduidelijk!
Kort daarna begon de kermis rond het presidentiele decreet waardoor immigranten uit zeven islamitische landen hun werk of familie in de Verenigde Staten niet meer konden bereiken. Juist de president had moeten weten dat zijn gebod strijdig was met de grondwet. Prompt werd het inreisverbod dan ook door een federale rechter, vanwege grondwettelijke strijdigheid, opgeheven. Zo werd Trump’s waarheid geweld aangedaan, zijn ego botste met die andere werkelijkheid namelijk die van de onafhankelijkheid van federale gerechtshoven. Vanwege zijn woede had hij slechts één reactie, de rechtbank onderuit schoffelen door het een neprechtbank te noemen (waar hebben wij dat meer gehoord!)
Het hof van beroep buigt zich nu over een verzoek om het decreet van Trump alsnog goed te keuren. Als dit ook mislukt is een grondwetwijziging de enige mogelijkheid voor een president die in alles zijn gelijk wil krijgen.
Het nieuws leest tegenwoordig als een thriller van bijvoorbeeld Lee Child. In zijn ‘Tegendraads’ (kan een titel nog beter passen?) gaat de crimineel over alle denkbare grenzen. Het hart klopt je in de keel als je leest hoe zijn potentiele slachtoffers in zijn val worden gelokt en Reacher, de enige die dat kan voorkomen, zich, (nog) onbewust van die afschuwelijke praktijken, bezighoudt met een andere hartverscheurende kwestie. In de Amerikaanse werkelijkheid staat de president voor de crimineel en de federale rechter (en de waarheidlievende pers) spelen de rol van Reacher. Het voordeel van een boek is dat je het kunt wegleggen als het je even te gortig wordt, waar de realiteit van alle dag zich niet laat bedwingen. Bovendien weet je als lezer dat er nog enkele ‘Reachers’ na dit boek zijn verschenen, met andere woorden ‘de held’ blijft leven, waar we onwetend zijn over de toekomst van de president.
Oké, misschien mag ik Donald niet vergelijken met een crimineel, hoewel ik wel enige twijfel koester gezien het Dagobert Duck-achtige kapitaal dat hij in zijn zakenleven vergaarde. Overigens, ik las dat hij tijdens zijn startersjaren een slechte betaler was. Dat hij de rekeningen van collega-starters niet voldeed. Zij moeten hun gelijk maar via de rechter halen, zou hij toen hebben gezegd. Sommigen deden dat, anderen niet vanwege de extra kosten. Daar komt bij dat hij onlangs zijn waardering uitsprak over zijn collega Vladimir Poetin, een president die gewoon is burgers zand in de ogen te strooien, en een president bovendien die er niet voor terugdeinst tegenstrevers uit de weg te laten ruimen of stukken van buurlanden te annexeren als was hij een valsspelend joch die met zijn vrienden landjepik speelt.
Over vrienden gesproken: op de hoek van de Brugstraat tref ik de wandelende broertjes uit Winssen weer eens. Tijdens de donkere maanden ga ik minder vroeg van huis dan Joop en Harry. Vandaag wandelt Henk met hen mee. We kletsen even maar de koude wind zet ons snel weer in beweging.
Niemand kan in de toekomst kijken, maar we voelen allemaal op onze klompen aan dat het zo niet heel lang goed kan gaan met deze vijfenveertigste president van Amerika. Hij kan nog de goede kant op, maar hij kan zich ook ontwikkelen als een alleenheerser die slechts door middel van een impeachmentprocedure te stoppen is. De tijd zal het ons leren, maar vroeg of laat gaat Donald J. Trump misschien de geschiedenisboekjes in als de president van de alternatieve werkelijkheid.



donderdag 2 februari 2017

Contouren

’Zo voelt een mummie zich… als een mummie voelen kan’, denk ik er relativerend achteraan. Ik ben niet langer bang dat mijn armen van de smalle operatietafel glijden nu verpleegkundigen mij met een laken hebben ingesnoerd. Onwillekeurig denk ik terug aan de carpale-tunnel-syndroom-operatie, ruim dertig jaar geleden. Toen was mijn lichaam niet ingesnoerd. Mijn rechterarm lag in een beugel en mijn linkerhand had ik comfortabel in mijn broekzak gewurmd. Een broekzak is nu geen optie vanwege de saturatiemeter die als een wasknijper op de top van mijn linker wijsvinger is geklemd. Het begin van die operatie ging toen met veel lawaai gepaard, wat vooral aan het nukkige en opvliegende karakter van de neurochirurg lag; de operatieverpleegkundige, bang voor fouten, bewoog zich gespannen als een horlogeveer door de ruimte. Ik schrok net zo hard als hij toen het blad vol gesteriliseerde instrumenten uit zijn handen gleed. Hij kreeg ongezouten op zijn kop. Nu heerst rust in de operatiekamer.
‘Mijn oogarts’ (in opleiding), de aimabele drs. L. Ye, vroeg mij bij de laatste controle of zij de staaroperatie mocht uitvoeren, waarbij zij ter geruststelling meldde dat de professor op de achtergrond aanwezig zal zijn. Nu het zover is komt zij mij persoonlijk ophalen uit de speciale wachtruimte waar verpleegkundigen mijn rechteroog reeds tweemaal hebben ingedruppeld en me voorzagen van een operatiejas, -muts en schoenbeschermers. Het voelde alsof ik opging voor een diploma reddend zwemmen. Het is een bijzondere ervaring om in een rolstoel te worden voortgeduwd door de arts die gewoonlijk vanachter een instrumentenpaneel in mijn ogen tuurt. Zij toont het kuiltje waarin mijn hoofd moet rusten alvorens zij mij op de smalle operatietafel laat plaatsnemen.
In deze rust viel de stilte van de saturatiemeter extra op. Het verbinden van een nieuwe meter, aan mijn ringvinger ditmaal, veroorzaakte de gewenste piepjes. Tot volle tevredenheid van de drie dames rond de tafel waarop ik lag uitgestrekt, weerloos als Isaak op het brandofferaltaar van vader Abraham. De chirurge vertelt in grote lijnen wat zij gaat doen. Daarna manipuleert zij mijn hoofd opnieuw in het voorbestemde kuiltje – ‘ontspan, onderga het, je kunt er toch niets aan bijdragen’, houd ik mezelf voor – druppelt een oppervlakkige verdoving in, brengt een ooglidspreider aan en vraagt om een instrument (ik gok op pincet.) Iets trekt inderdaad aan mijn oogbol waarin vervolgens een dun buisje doordringt. Een waterige substantie druppelt langs mijn wang. Op mijn vraag bevestigt Ye dat zij met een pincet aan mijn oogslijmvlies trok om er een verdoving onder aan te brengen. Zij waarschuwt voor de volgende, zwaardere verdoving, die enige druk kan veroorzaken. Na ongeveer een minuut is de wereld via mijn rechteroog egaal grijs.
Als een operatiedoek over mijn hoofd is gerold voelt het alsof ik in een onderwaterwereld ben beland. De drie figuren, arts en verpleegkundigen, bewegen als donkergrijze zeepaardjes. Gevoegd bij onregelmatig dansende lichtvlekjes, lichten hun hoekige contouren zilvergrijs op als gestalten in een surrealistische schildering van Salvador Dali. Af en toe drukt iets of iemand op mijn voorhoofd en neusbrug. Ik probeer me zoveel mogelijk te ontspannen, tegelijkertijd stel ik mij voor wat zij doen. Via mijn linkeroog zie ik, vanonder de doek en langs mijn neus, vage bewegingen alsof iemand in mijn rechteroog roert, traag als met een staafje in een beker ingedikte koffie. Als Ye vraagt: ‘Gaat het nog, daar onder die doek?’, voel ik mij vrij te informeren: mijn troebele lens is in vieren gedeeld en ze is bezig het laatste kwart los te trillen en weg te zuigen. Dat verklaart het onheilspellende ritmisch aan en afslaan van een pomp op de achtergrond. Een laatste stukje lens is weerbarstig. Ik hoor discussie over de vordering daarvan, waaruit ik concludeer dat de klus met de hoogste graad van aandacht wordt uitgevoerd.
Toch nog sneller dan gedacht controleert de chirurge of zij het operatiewondje lekdicht gesloten heeft.
Na bijna vijftig minuten mag ik, voorzien van een doorzichtig oogkapje, van de operatietafel stappen en rolt een verpleegkundige me terug naar de wachtruimte.
Meer dan twee uur voordat de verdoving geheel is teruggetrokken voltrekt zich het wonder: via mijn spiksplinternieuwe kunstlens kan ik zien! Weliswaar nog niet scherp, maar wel zijn alle kleuren frisser dan via mijn ‘goede oog’.
Doctorandus Ye is wat mij betreft geslaagd. Zij verdient een tien met een griffel en een zoen van de juffrouw.

Hardlopen moet ik even uitstellen, maar tegen iedereen die beweert dat een staaroperatie ‘een fluitje van een cent is’, een ingreep die ‘in vijf minuten kan worden geklaard’, zeg ik: Onzin, het is een ingewikkelde operatie waarbij een grote mate van zorgvuldigheid en precisie noodzakelijk is.