dinsdag 31 maart 2015

Tegenwind

Code oranje voor de noordelijke provincies. De wind scherpt zich bulderend aan mijn oorschelpen terwijl ik er midden op deze turbulente ochtend tegenin probeer te rennen. Vooral op het dwarse deel van de Hommelstraat, en later op de Waalbandijk, lukt het de westerstorm mij af en toe een wandeltempo op te leggen. Op de Waal veroorzaakt code oranje zelfs witte schuimkoppen en dat nog wel tegen de stroom in.
      Vlak voordat mijn dag begon, veel te vroeg voor een gepensioneerde zoals ik, deed deze depressieve storm mij inbeelden dat het dak van onze dakkapel niet tegen dit geweld bestand is. Als gevolg daarvan donderde een hele rij dakpannen in ons bed. Precies tussen ons in. Op één na, die landde op mijn hoofd. De schok maakte mij een beetje wakker en ik vroeg mij af hoeveel er van mijn gezicht over zou zijn. Dat viel mee (als in werkelijkheid zo’n betonnen dakpan op mijn gezicht was gevallen, zou de oogarts, waarmee ik al heel vroeg een afspraak had, grote moeite hebben om in die puinhoop mijn rechteroog te vinden.) Nasuffend van die droom schoor ik slaap, schuim en stoppels van mijn kin onderwijl onze merel, eigenlijk die van de buurvrouw want zij voert hem trouw, net buiten het badkamerraam alvast zijn stembanden opwarmde.
      Nu ren ik op de dijk en denk aan koeien. Of liever gezegd aan de boeren die in 1984 onder leiding van Gerrit Braks, toen minister van landbouw, natuurbeheer en visserij, de Europese melkquota kregen opgelegd. Een aantal van hen ervoer hun quotum, waarmee de melkprijs moest gereguleerd, als een sterke tegenwind (zoals die waartegen ik nu loop op te boksen). Hoewel ik weinig kaas heb gegeten van de economische kanten van het boerenbedrijf, heb ik evengoed het eigenwijze idee dat het niet veel heeft geholpen, die Europese afspraak over de maximaal te produceren hoeveelheid melk. Gedurende de dertig melkquotumjaren is de prijs van melk wel degelijk gedaald. Ik heb tenminste de indruk dat wij tegenwoordig niet zoveel meer voor een liter melk betalen dan in 1984, terwijl onze inkomens ongeveer verdrievoudigden. Ik meen dat een bedrijf met dertig melkkoeien – 30 maal 10.000 liter melk per jaar! – in de tachtiger jaren prima het inkomen voor een gezin kon genereren. Hoe is dat vandaag de dag?
      Misschien hebben zij wel gelijk, die boeren die blij zijn met het einde van de regeling. Misschien om de verkeerde reden. Misschien moeten zij, in plaats het aantal melkkoeien te verhogen, naar de achterliggende oorzaken van hun malheur kijken. Volgens mij hebben lage melkprijzen alles te maken met ons economische model. Het is de marktwerking die boeren dwingt steeds meer koeien aan het werk te zetten. Nederland wordt bedolven onder mest. Stukken land worden omgeploegd voor maïs, steeds meer, koeloze weilanden vol voedingsgrassen en onafzienbare stallen (ik herinner mij het bedrijf van boer-zoekt-vrouw-boer Richard, meer dan duizend koeien. Voeren lukte slechts met behulp van een tractor.
      Volgens mij zijn het de banken, zuivelproducenten en grootgrutters die het meeste garen bij deze gang van zaken spinnen.
      Ondertussen probeer ik onder de Tacitusbrug door te rennen. Bepaald geen sinecure! De wind brengt mij nagenoeg tot staan. Een mooi punt om weer op huis aan te gaan en dat gaat rap met die zelfde wind. Zo hoopten ook de boeren vanaf morgen te mogen gaan. Maar zij rekenden niet op onze staatssecretaris! Sharon Dijksma laat hun tegenwind voortduren met haar grondgebonden-melkveebedrijven-regeling: mits voldoende grond mogen boeren melkkoeien aanschaffen. Hartstikke goed voor de natuur, maar de boeren blijven doormodderen. Vrees ik.
      Tamelijk naïef, ik weet het, maar… 
      Misschien gaat het onze boeren meer voor de wind met een opgeld voor iedere liter melk. Zeg tien cent. Acht voor de boer en twee voor het herstellen van de natuur (dikke neus naar banken, zuivelproducenten en grootgrutters). Mevrouw Dijksma, is dit geen goed idee?
     

      

vrijdag 27 maart 2015

Stinkstokken

Klokslag acht uur trek ik de voordeur achter mij dicht. Lente en herfst strijden deze dagen om voorrang. Op het ogenblik wint de herfst. Het zij zo. Ik ren evengoed en even plezierig richting Waal en uiterwaarden. Al snel verdwijnt de zon achter een zware regenbui en op het moment dat de eerste druppels vallen realiseer ik mij dat mijn pet thuis ligt. Impulsief keer ik op mijn schreden, hoewel ik al in de Hommelstraat ren. Het regent nog iets harder als ik voor de tweede keer de voordeur sluit. Weer terug in de Hommelstraat, ik ben inmiddels lekker warm gelopen, neemt de regen merkbaar af.     
      Niet gezellig samen, maar op een flinke afstand na elkaar, fietsen twee kinderen mij tegemoet. Broer en zus op weg naar school, weet ik. Ik kom hen hier geregeld tegen en net zoals anders groeten zij mij bedeesd. Het is duidelijk dat zij de bui die ik op mijn pet kreeg, thuis hebben afgewacht. Daar had ik misschien ook beter aan gedaan want inmiddels voel ik het water in mijn sokken kruipen.
      Het natglanzende asfalt van de Waalbandijk verdwijnt meter na meter onder mijn voeten. Net voorbij de fruitgaarden van de familie Engelen liggen vertrapte sigarettenpeuken. Meer dan tien, schat ik. Nou ja, peuken? Bij nadere beschouwing, in het voorbijgaan, zie ik dat de meeste ongebruikt zijn. Om dat te kunnen constateren hoef je geen superspeurneus te zijn, ook al zijn de restanten behoorlijk verregend. Meer dan tien filtersigaretten werden hier verfrommeld of vertrapt. Als vanzelf spelen vragen door mijn hoofd: Wie deed dat? Wat is hier gebeurd? Onzinnig, ik weet het, maar evengoed. Het zou zomaar kunnen dat zich hier een klein drama heeft afgespeeld...
      Al gedurende een paar jaar maken de twee vrienden, Mark en Lex, met enige regelmaat ruzie. De een uit bezorgdheid om de ander. Op het einde van het vorige jaar verloor Lex zijn moeder en kort daarna zijn grootvader, de vader van zijn moeder. Beiden stierven vanwege een longziekte, beiden konden het roken van sigaretten niet laten. Waarschuwingen noch smeekbeden konden hen daarvan af houden.
      Mark rookt stiekem. Al sinds zijn tweede jaar op het voortgezet onderwijs. Onbegrijpelijk eigenlijk want bij hem thuis wordt al vanaf de kleutertijd van de twee vrienden niet gerookt. Buiten medeweten van Lex heeft zijn vriend zich laten overhalen, nota bene tijdens schoolvoetbal. Na die eerste peuk volgden er meer. Vanaf het moment dat Lex met Mark’ zogenaamde stoere gedrag werd geconfronteerd, praat Lex met grote regelmaat op hem in, maar die houdt zich doof voor alle argumenten. Tegelijkertijd beweert hij dat hij niet verslaafd is, dat hij, als hij dat wil, op ieder moment kan stoppen.
      Woensdagmiddag gebeurde het. Het was lekker weer en de vrienden besloten spontaan om via de Waalbandijk naar huis te fietsen. Bij een bankje stapten ze af om een poosje van de halfwilde koeien te genieten. Vooral de kalfjes vonden zij aandoenlijk. Bijna als vanzelf stak Mark een sigaret tussen zijn lippen en eveneens als vanzelf protesteerde Lex. Toen deed Mark zijn vriend een voorstel: ‘Ik stop met roken nadat jij één sigaret met mij hebt meegerookt,’ waarop hij Lex het pakje voorhield. Lex weigerde. In een broeierige sfeer stapten de vrienden weer op de fiets. Even verderop riep Lex: ‘Oké. Ik rook nu een sigaret met jou.’
      Verheugd steekt Mark zijn vriend het pakje toe en samen steken ze op. Lex neemt enkele haaltjes en blaast de rook uit zonder die te inhaleren. Mark reageerde verbolgen: ‘Roken, zei ik!’
      Ook Lex ontsteekt in woede. Rukt het pakje uit de hand van Mark, schudt de overgebleven stinkstokken er uit en verfrommelt ze…
      Hoe die peuken hier ook terechtkwamen, een ding is zeker: roken maakt meer kapot dan je lief is!
     

      

dinsdag 24 maart 2015

Spijt

Een van de bewoners aan de Tempelstraat maakt zijn autoruiten ijsvrij terwijl ik lekker aan een rondje hardlopen begin. Dit klinkt niet aardig, ik weet het, maar het is evengoed waar; ik ren liever langs dijk en uiterwaarden dan dat ik voorruiten krab.
      De laatste dagen maalt de herinnering aan een confrontatie met een rechter door mijn hoofd, steeds opnieuw, als molenwieken in een lentebries. Het is tot nu de enige keer dat ik mij voor een rechtbank heb moeten verantwoorden. De aanleiding was dat ik betrapt werd op fietsen zonder verlichting. Ik ben vergeten welke smoes ik klaar had toen ik staande werd gehouden, het is dan ook bijna vijfenvijftig jaar geleden dat dit gebeurde. Op weg naar huis, ik meen dat ik bij mijn vriend in Hoorn de warme maaltijd had meegegeten – we hadden in ieder geval die hele dag op de rijnaak van Peter’s vriend gewerkt, in plaats van naar school te gaan –, werd ik op de grens van Wognum en Wadway gedwongen te stoppen. Ik was verdorie bijna thuis!
      De agent geloofde mij niet. Hij schreef iets op een bonnetje waarvan ik een kopietje kreeg. Ik weet nog dat ik het later aan Peter liet zien. Daarna vergat ik het hele voorval tot enkele weken later de brief van de rechtbank arriveerde. Toen moest ik het alsnog aan mijn moeder vertellen. Zij was niet blij.
      Onderwijl de dag naderde zat ik toenemend in de zenuwen, weet ik nog. Niet eens vanwege dat rottige fietslampje of mijn leugentje om bestwil. Welnee, ik was bang dat de rechter zou weten dat ik, wij, op de dag dat ik geverbaliseerd werd, gespijbeld had. En niet voor de eerste keer! Onzin natuurlijk, weet ik nu, maar in die tijd was ik nogal naïef. Ik was een kind en dacht dat rechters alles zouden weten; dat zij iedere te behandelen zaak tot op de bodem uit zouden pluizen.
      Van mijn fietstochtje naar Hoorn, op weg naar de kantonrechtbank, kan ik mij niets herinneren. Ik weet nog wel dat ik een poosje voor de deur stond voordat ik er naar binnen durfde. Alleen, of was Peter met mij mee gekomen? Mijn hart klopte in mijn keel en het zweet brak uit al mijn poriën toen ik naar binnen werd geroepen. Krententuin (gevangenis), dacht ik vaag, of boete (en hoe moet ik die dan betalen?), in ieder geval krijg ik een strafblad.
      De ruimte die ik nu nog zie is donker, veel eikenhout. Achter een zware tafel zitten een vrouw en vier heren. Met hun witte beffen zien zij er afschrikwekkend deftig uit. Achter mij staat een man in een uniform (politie?), dezelfde die mij heeft binnengeroepen. Door de ogen van de rechtbank zie ik een smalle jongen. Blonde haren, spierwit gezichtje. Spijt druipt als zweet van zijn voorhoofd in zijn ogen.
      Er waren twee berichten die deze week mijn rechtsgevoel zwaar op de proef stelden (het waren ook deze berichten waardoor dat voorval uit mijn jeugd omhoog floepte.) Daar was de dame die een nog geldig parkeerkaartje van een ander overnam. Zij was gezien. Boete! Haar verweer viel niet in goede aarde, de rechter stelde haar bovendien in het ongelijk. Reden: volgens een of andere gemeentewet moet iedere automobilist persoonlijk een parkeerkaart kopen. Ik wist ook niet van het bestaan van die wet, maar die is naar mijn mening pas geldig als een vast bedrag moet worden afgerekend, of als uitsluitend voor de parkeertijd wordt betaald.
      De tweede situatie betrof pakjespapier. Het betreffende televisieprogramma had van de fabrikant duizend euro ontvangen maar is veroordeeld tot een boete die honderden keren hoger is.
      Parkeerster en het Sinterklaasjournaal, zij kwamen er niet zo genadig af dan ik indertijd. Mij werden de oren gewassen over het feit dat ik die politieman iets op de mouw probeerde te spellen. Rechtvaardig, vond ik.
      Wat mij betreft is de rechtvaardigheid van rechters gedurende de afgelopen dagen aan het wankelen gebracht.
     

      

vrijdag 20 maart 2015

Kijkspleet

Dikke mist. Te veel voor de bomen die het dorstig met hun nog zo goed als kale takken verzamelen. Overtollige nattigheid laten zij noodgedwongen los en druipt regelmatig aan hun voeten; een enkele maal op de schedel van een hardloper zoals ik die heldhaftig onder hun pruilende kruinen doorrent.
      Mist en lage bewolking: veel Nederlandse eclipsliefhebbers zullen deze morgen hun ogen teleurgesteld hebben uitgewreven, nadat zij de slaapkamergordijnen opzijschoven. De maan daadwerkelijk voor de zon zien schuiven, dat zit voor hen waarschijnlijk niet in het vat, vandaag. Misschien hebben zij meer geluk op 12 augustus 2026.
      Het was fijn dat de Gelderlander vanmorgen die vrolijke foto op de voorpagina plaatste: twee mannen turen via opvallend gekleurde eclipsbrilletjes naar de zon. Zo werd ik er aan herinnerd: over krap twee uren is er een zonsverduistering. Terwijl ik over de Waalbandijk ren schuift een andere foto over deze voorpaginafoto heen, een foto van een vrouw op pagina ‘Binnenland’ in de editie van gisteren. In mijn herinnering betrof het een zwart-wit-foto. In werkelijkheid was het een kleurenfoto van een vrouw op een bankje in bijna alles bedekkende zwarte kleding (ik wil Kees Martens, de fotograaf, en verslaggeefster Dominique Elshout wel geloven, dit is een vrouw, hoewel hun veronderstelde kennis niet kan worden bevestigd door simpelweg naar de foto te kijken. Door een spleetje in al dat zwart zijn weliswaar twee ogen gedeeltelijk zichtbaar, en is onder de jurk te zien dat de persoon witte sportschoenen draagt en een lichtgrijze sportbroek, maar deze details duiden niet doorslaggevend man of vrouw). De overeenkomst tussen twee zo verschillende foto’s, de vrolijke en de sombere, is de vorm van eclipsbril en kijkspleet.
      Stel dat mij een vrouw in een nikab, in alles verhullende kleding, tegemoet komt, hardlopend of wandelend, ik zou er toch in een boogje omheen lopen, want je weet maar nooit wie of wat er onder die kleding zit. In eerste instantie zou ik verbaasd zijn: kun je wel lekker rennen of wandelen in zo’n jurk?
      Een twintigjarige Eindhovense met de schuilnaam Oum Ammatullaah wil de verdeeldheid tussen moslims en niet-moslims tegengaan. Zij zet uiteen waarom zij een nikab draagt: voor Allah. ‘Elke seconde dat ik in deze kleding loop, ben ik in staat van aanbidding,’ beweert zij. Terwijl ik die zin las dacht ik aan nonnen in een klooster, maar of die in een voortdurende staat van aanbidding verkeerden meen ik ten sterkste te mogen betwijfelen. O ja, wacht, dat kwam natuurlijk omdat zij, die nonnen, hun gezicht aan de buitenwereld toonden – voor zover zij niet in een klooster waren opgesloten.
      Ik denk niet dat Oum Ammatullaah in haar opzet slaagt.
      Vrouwen moeten zich verhullen om mannen niet in verleiding te brengen, vindt Oum. Wanneer heb ik dat eerder gehoord? In de tijd van mini-jurk en hotpants moesten we nog leren dat het dragen van dergelijke kleding geen vrijbriefje voor seksuele uitbuiting is. Vrijheidbeperkende maatregelen, al bestaan die slechts uit kleding, neem je als niets anders helpt: bindt de delinquent een zendertje om zijn enkel! Ik geloof overigens niet dat Allah zich vrouwen wenste die alles verhullend gekleed gingen. Het was misschien praktisch om in de woestijn niet te worden gezandstraald, maar hier en nu?
      Met de moeder van Oum Ammatullaah heb ik wel te doen. Je zult maar in de krant lezen dat jouw dochter liever Mohammed pleziert, ‘… de beste man die ooit op aarde heeft geleefd, met het beste karakter…’ Ik weet het niet. Ik bedoel maar, deze ‘beste man’ leefde rond het jaar 600 en intussen ging de wereld verder.
      Gelukkig hebben wij met elkaar vastgesteld, mannen en vrouwen zijn gelijk: we mogen naar elkaar kijken maar hebben beiden een speciaal brilletje nodig als we iets van de zonsverduistering willen zien. Mits wolken en mist optrekken, uiteraard. Wel zo helder!
     

      

dinsdag 17 maart 2015

Loes

Een fazantenhaan rent een eindje voor mij uit langs de Hommelstraat. Hij loopt ras op mij uit. Ik neem aan dat hij dit wedstrijdje puur voor zijn lol aan gaat. Ik neem zijn invitatie graag aan. Hoewel dit haantje nog niet helemaal in prachtkleed gaat, is hij een lust voor het oog. In vergelijking met hem voel ik mij kleurloos en vooral lomp. Kijk hem toch! Met opgeheven hoofd en strak in de veren rent hij gelijk een ijsdanser die aanzet voor de driedubbele axel! Hij houdt dit niet lang vol, vrees ik. Tegelijk met deze gedachte schiet de fazant sierlijk onder het hek van de paardenbak door; in plaats van zijn ingewikkelde kantsprong te maken kiest hij voor een haastige aftocht, verdwijnt hij schielijk onder een paar dichte struiken: hij kan niet tegen zijn verlies. Dat is het!
      Iets verderop komt een bijna geheel witte poes onder de struiken tevoorschijn. Anders dan het laffe fazantje durft deze kat zich aan mij tonen. In plaats van een goed heenkomen zoekend komt zij naar mij toe. Haar staart, bevend als een vlaggenmast in een vliegende storm, rechtovereind. Zij wil aangehaald worden! Ik beland pardoes voor het keukenraam bij onze buurtjes, onze kinderen en kleinkinderen waren niet thuis. Daar beleefde ik een zeldzaam intiem moment met Loes.
      Zoals het een echte poes betaamt is Loes behept met een bovenmatige portie eigenzinnigheid. Nooit zal zij zich verlagen in te gaan op onze verlokkingen. Niet meer, moet ik eigenlijk zeggen, want er is een tijd geweest – zij was toen nog maar net van haar moeder gescheiden – dat zij zich liet verleiden met een eindje touw of een propje papier. Toen liet zij het toe, verdroeg zij onze kriebelende en strelende vingers in haar vacht. Nooit met graagte trouwens.
      Loes heeft ons intussen goed opgevoed. Wij houden op haar verzoek de deur open. Naar buiten, naar binnen, naar de bijkeuken – waar zij slaapt, eet, plast en poept – weer naar buiten. Een bescheiden mauw of krabbelen aan de deur volstaat, dan staat een van ons op om haar te dienen.
      Denk maar niet dat Loes haar behoefte ooit in de vrije natuur zal doen. Terwijl zij toch toegerust is met het juiste instinct en de bijpassende pootjes om een kuiltje te graven en nadien weer te dempen. Niks daarvan. Mevrouw zoekt via de ruiten van de schuifpui oogcontact met een van ons binnen, laat fijntjes weten dat zij naar binnen wil en verdwijnt in de bijkeuken. Een korte poos later wil zij weer naar buiten (wij laten het wel uit ons hoofd spoedig daarna de bijkeuken te betreden, alwaar zij ons trakteerde op haar doordringende geur.)
      Er is een uitzondering. Loes wil zich wel tegen je aanvleien als je rustig op de bank zit te lezen en er verder niemand in de huiskamer is, zo verzekerde onze kleindochter Sofie mij laatst. Sofie heeft poes haar naam gegeven en is de enige van ons die regelmatig achter Loes aanjaagt om haar in haar armen te nemen, ondanks zij steeds weer merkt dat Loes dat absoluut niet ziet zitten.
      Laatst stopte ik de krant in de brievenbus. Loes zit ‘pikt en dreven’ op het aanrecht, in volle aandacht en overgave haar rechtervoorpootje likkend. Madame doet alsof zij mij niet ziet. Ik weet wel beter. Ik krabbel met mijn vingers, druk mijn neus nagenoeg tegen de ruit. Loes beweegt haar hoofd naar het mijne en geeft mij een kopje. Een luide bons, Loes vraagt zich af wat het toch is dat ons scheidt.
      Poef, de poes van Remco Campert, kent dit fenomeen: ‘…Ik trek mijn aanminnigste gezicht en beweeg speels mijn poot naar zijn vinger toe. Glas scheidt ons. Glas kun je niet zien en iedere keer verrast het me dat mijn poot wordt tegengehouden.
      Sindsdien weet ik, Loes vindt mij aardig!
     

      

vrijdag 13 maart 2015

Observeren

Wie heeft dat wijnrode lampenkapje achtergelaten? Die vraag houdt mij minstens drie weken lang af en toe bezig. Het valt deze morgen niet mee om de Van Heemstraweg hardlopend veilig over te steken. Daarom kies ik voor het fietspad naar rechts en ga via de rotonde naar de overkant. Zo duurt het wel iets langer voor ik het einde van de Hommelstraat bereik en de plaats delict, maar dat maakt niets uit. Ik ren immers voor mijn plezier.
       Terwijl ik Herman, de Schotse hooglandstier in zijn, zelfs onder deze opvrolijkende zonneschijn, nog altijd treurig stemmende weitje begroet, zie ik de oorzaak van het gerommel dat steeds luider mijn aandacht vraagt. Langs het pad naar het fruitbedrijf van de familie Engelen wordt noest gewerkt. Er zijn grote machines ingezet. Werk aan de riolering?, doortrekken van de glasvezelkabel?, of… ha, nu zie ik het: boomchirurgen kortwieken met hun kettingzagen de al te ver doorgeschoten windhaag. De struiken zijn in de loop van jaren tot serieuze, bomen uitgegroeid – de meesten hebben vijf of meer stammen. Ze worden flink onderhanden genomen. Dikke blokken hout zijn al terzijde opgestapeld, takken verdwijnen heftig schokkend in de versnippermachine. Links en rechts staan bedrijfswagens geparkeerd. Met een beetje extra moeite zie ik de lampenkap liggen.
      Het opvallend gekleurde lampenkapje ligt reeds wekenlang achteloos in de berm, zo’n vijftig meter voor de dijk, samen met enig ander prullaria. Tot nu toe had ik het te druk om er aandacht aan te schenken. Wie liet het hier achter? Waarom? Om dergelijke vragen te kunnen beantwoorden moet ik rechercheerwerk verrichten. Ik weet niet of ik dat zou kunnen, zulk werk heb ik nooit gedaan en ik beschik niet over de juiste bedrijfskleding die sinds 1 maart verplicht is. Terwijl ik de Waalbandijk op ren bedenk ik dat ik iemand ken die dit vraagstuk op kan lossen. Ja, als er iemand is die kan uitzoeken hoe, wanneer, waarom en door wie, dan is het wel Joona Linna.
      Commissaris Linna is een spilfiguur in de boeken van de Zweedse thrillerschrijver Lars kepler. Joona is vasthoudend. Vindt hij een spoor, hij bijt zich daarin vast als een terriër in een broekspijp. En hij is superslim. Hij kan bijvoorbeeld uit een bloedspattenpatroon op een plaats delict (PD) een daderprofiel opstellen. Dat geeft hem sowieso een voorsprong bij de opsporing. Niet dat op deze plek waar mogelijk een strafbaar feit is gepleegd, bloedspatten gevonden zullen worden. Dat geloof ik niet. Ik heb de plaats overigens niet betreden om er geen DNA van mijzelf achter te laten: je moet een PD nooit vervuilen, heb ik geleerd. Ik rende er enkele keren langs en van die afstand kon ik geen bijzonderheden waarnemen die speurders als Joona Linna houvast bieden.
      Er blijft ons, Joona, jou en mij, weinig anders over dan gissen.
      Zeker is het niet, maar ik voor mij houd het erop dat hier iemand heeft gezeten die het zichzelf gezellig wilde maken. Een hele nacht observeren, dat valt immers niet mee. Ik stel mij zo voor dat deze observeerder geïnteresseerd is in het doen en laten van muizen en mollen. Of, beter nog, in het doen en laten van muizen en mollenopruimers. De Waterschap heeft namelijk ingezet op het vergassen van deze diertjes die volgens hen de dijken met hun gegraaf ondermijnen. Deze muizen en mollenopruimers werken met tabletten. Die gooien ze in de gangen van de ijverige gravertjes nadat ze alle uitgangen hebben dichtgestopt. Doordat ze vochtig worden, deze tabletten, veroorzaken ze een giftig gas.
      Er zijn wel een paar problemen die mijn hypothese bederven. Vanuit de PD kun je de dijk nauwelijks zien, vooral niet gedurende de nacht; de opruimers waren of zijn niet hier maar rond Druten aan het werk; waar haalde men elektriciteit vandaan voor het wijnrode schemerlicht?
      Help!
     

      

dinsdag 10 maart 2015

Patriarchaal

Speciaal vanwege de kalfjes van de Rode Geuzen ga ik vanaf de Hommelstraat rechtsaf de Waalbandijk op. Tot hier gaat het goed. Ik voel wel dat mijn conditie nog lang niet terug is, maar het voelt wel weer lekker om een beetje hard te lopen. En meer hoeft vandaag ook niet. De zon schijnt en in het nabije Roodslag hoor ik zangvogels die elkaar waarschuwen: let op, hier zit ik, dit stukje bos beschouw ik als mijn territorium.
      Rustig joggend speur ik de uiterwaard af. Af en toe zie ik iemand struinen, wellicht zoals ik zoekend naar de kalfjes die in de loop van de afgelopen week geboren zijn. Langs de boord van een zwaar met containers beladen schip loopt een matroos. Op hetzelfde moment dat ik hem in het oog krijg staakt hij zijn werk – zwabberen? – , haalt iets uit zijn broekzak dat hij vervolgens tegen zijn oor drukt. Een leuke observatie maar ondertussen heb ik nog geen koe gezien. Ik vermoed dat de kudde vanwege de kalfjes zoveel mogelijk de beschutting van struiken en bomen heeft opgezocht.
      Loes mailde mij over haar bijna ontmoeting met grote grazers. Dat was gistermorgen tijdens haar wandeling ergens over de Veluwe. Door afwisselend zacht en hard te loeien waarschuwden de dieren haar om niet te dichtbij te komen. Zij en haar vriendinnen deden er beter aan om te keren, zo lieten de koeien hen eendrachtig weten. Misschien waren zij niet welkom omdat ook daar kalfjes waren geboren, zo vermoedt Loes. Waarschijnlijk heeft zij gelijk; dat zij en haar vriendinnen niet welkom waren vanwege de kwetsbare kalfjes.
      Anders dan bij de runderen is onze leefgemeenschap vooral gebaseerd op patriarchaal leiderschap. Dat zie je nog goed terug in het gedrag van Ivo en Fred. Tot tien uur gisteravond trokken zij samen op in de bescherming van Nederland tegen de boze buitenwereld. Een aantal keren trokken zij daarbij alle registers open zonder zich iets aan te trekken van internationale wet- en regelgeving. Het leken dan net twee stieren die per abuis in de porseleinkast van onze democratie terecht waren gekomen. Zij stonden hun mannetje! Ook de Tweede Kamer hoorde soms tot de boze buitenwereld. Het was goed zichtbaar hoe zij zich ergerden aan de vele vragen van Kamerleden. Dat leidt maar af, zag je Ivo denken, waarom sta ik hier mijn tijd te verdoen terwijl er nog zoveel problemen om een oplossing vragen, er nog zoveel narigheid is dat vraagt om stevig aanpakken en doorzetten.
      Ivo en Fred struikelden over een affaire die veertien jaar geleden afgerond leek te zijn, maar als een veenbrand ondergronds bleef smeulen. En toen er heldere vlammetjes zichtbaar werden heeft Fred zijn baas volledig geïnformeerd over die kwestie. Een andere optie kan ik mij niet voorstellen – hij was immers degene die dat toenmaals heeft uitgevoerd! Vervolgens stonden de mannen voor de vraag: Hoe vertellen wij dit onze kinderen? Wellicht hebben zij Mark daar ook bij betrokken. De volle waarheid kon niet, hebben zij vast gedacht. Want zou Fred staatssecretaris kunnen blijven als het volk de volle omgang van de overeenkomst kent tussen Nederland en een van haar criminele onderdanen? Die vraag zullen zij tijdens dat onderonsje vast ontkennend hebben beantwoord, gezien de toestand van de toenmalige afspraak. Mark en Ivo konden niet verder zonder Fred. Dus… wat nu?
      De mannen draaiden een verklaring in elkaar die weliswaar niet kon worden onderbouwd met feitenmateriaal, maar ach, wie daar om maalt die is een kniesoor. Toch? (Het gaat hier immers om de VOC-mentaliteit!)
      Aan dit sprookje kwam spoedig een einde.
      Ik ben benieuwd naar de antwoorden op de tweehonderd vragen die een SP-er te stellen zegt te hebben.
      Bij de Waardhuizenstraat verlaat ik de Waalbandijk weer.
      De koeien en hun kalfjes heb ik niet gezien. Een andere keer misschien.
     

      

vrijdag 6 maart 2015

Pa

Voor zover ik kan nagaan heb ik nog nooit gejogd op de geboortedag van mijn vader. Voordat ik de verhaaltjes die tijdens het hardlopen bij mij opkomen op ben gaan schrijven, hield ik loopdagboekjes bij. Daarvan heb ik er echter maar weinig bewaard omdat ik na voltooiing van een jaar meestal een samenvatting maakte en de rest in de prullenbak deponeerde. In de restanten vind ik nog vele tientallen datums, maar 6 maart is daar niet bij. Dit is waarschijnlijk de eerste keer.
      Pa is ruim tweeëntwintig jaar geleden op vierentachtigjarige leeftijd overleden. Hardlopen heb ik nooit met hem gedaan, we fietsten ook niet, sjoelen, vissen, wandelen of schaatsen, we deden zoiets nooit samen. Ik heb wel een keer zijn zwempak geleend. Maar dat is een ander verhaal!
      Als vader en zoon hebben we weinig ondernomen. Hij werkte altijd en later, in het bejaardencentrum, in de tijd dat wij ons eigen gezin vormden, was hij veel bezig met mijn moeder. Met het missen van mijn moeder die in alles zijn grote steun en toeverlaat was geweest.
      Hij zou het hier prachtig hebben gevonden.
      Over de Waalbandijk rennend bekijk ik de uiterwaard en de rivier via zijn ogen. Ginds staat een kudde konikpaarden, maar ik mis de rode geuzen, zij grazen waarschijnlijk in de buurt van Weurt. De Gelderlander berichtte deze morgen dat er al kalveren zijn geboren. Een prachtige foto van Gerard Verschooten begeleidde de tekst. Op die foto zie je, onder het toeziend oog van een moederkoe, vijf kalveren wandelen naar… Ja waar wandelen zij eigenlijk heen? Als ik dit groepje zo zou hebben mogen aantreffen, deze morgen, dan zou ik misschien hebben gefantaseerd dat zij op weg zijn naar de kalverencrèche zodat zij de volwassen dieren niet voor de voeten lopen bij het vele graaswerk dat zij hebben te doen. Pa zou genieten van deze dieren, vooral ook omdat rode geuzen in Westfriesland niet gewoon zijn, en in zijn tijd bestond het ras nog niet. Een van de kalveren op de foto heeft een witte buik. Daaraan kun je zien dat rode geuzen voortkomen uit het branderode rund, zou ik aan mijn vader vertellen. En als we via de uiterwaard naar de Waal zouden lopen, zou hij met open mond het drukke scheepsverkeer op de Waal bekijken.
      Terwijl ik de woonboot van Klaartje nader voel ik mijn energie weglekken. De verkoudheid van vorige week is in alle hevigheid teruggekeerd. Mijn rug en benen seinen ‘griep, griep…’ Ik vind dat ik naar deze boodschap moet luisteren en keer terug.
      In de tijd dat mijn pa als kaasmaker werkte ben ik hem af en toe gaan helpen. Zijn standaardvraag was: “Weet moe dat je hier bent?”En als mijn antwoord geruststellend klonk mocht ik de kazen in het pekelbad omdraaien, de doeken om de blokken stremsel in de kaasvormen dichtslaan – denk er om, geen kreuken maken hoor! – en de houten vaatjes voorzien van een deksel zodat ze onder de pers konden, of kazen bestrijken. Dat vond ik het leukste werkje, kazen in het pakhuis van een nieuw laagje paraffine voorzien. Het was telkens weer fascinerend doffe kazen te zien veranderen in glimmende exemplaren waarin ik mijn eigen spiegelbeeld kon zien: “Kijk eens pa, hoe mooi deze is geworden!” Hij keek dan op van zijn werk en bromde wat. Met andere woorden, die hulp van mij zal hem geen extra vrije tijd hebben opgeleverd. Trouwens, vrije tijd had hij eigenlijk nooit. Als hij niet op de fabriek doende was, dan was hij wel in een van zijn tuinen te vinden: voor zo’n groot gezin als het onze was immers heel veel nodig!
      Nu geniet hij van zijn welverdiende rust.
     

      

dinsdag 3 maart 2015

Buitje

Argeloos laat ik de warmte van de voorjaarszon op mij inwerken: zo zal een mees die zich geen zorgen over voldoende voedsel hoeft te maken zich voelen als hij de bouwmaterialen voor een nestje aansleept, ondertussen optimistisch fluitend zijn territorium afbakent en tegelijkertijd een vrouwtje het hof probeert te maken. Weldadig, deze zonneschijn. Dat ik zo meteen door een regenbuitje overvallen wordt, daarover draag ik nog geen kennis terwijl ik via de Hommelstraat naar de Waalbandijk ren en mijn regenjasje nog aan de kapstok hangt.
      Naief, dat waren de journalisten ook die vier dagen geleden, op de morgen voor aanvang van de voetbalwedstrijd Feyenoord – AS Roma, verslag deden van gebeurtenissen die niet plaats zouden vinden. Naïef en nog iets anders. Vertel eens wat je ziet, vroeg de anchorman in de studio aan de verslaggever ter plaatse. Deze laatste bevond zich bij het vliegveld of het station, in ieder geval op een plaats waar elk moment de supporters van AS Roma zouden arriveren. Wij, Riky en ik, konden horen hoe verlangend beide heren uitzagen naar rellende Italianen, verlangden naar wraakgierige Romeinen die Rotterdam af zouden breken zoals Nederlandse hooligans hun erfgoed hadden gebrutaliseerd.
      Je zou verwachten dat journalisten onze oren en ogen zijn, dat zij geen standpunt innemen, ons, krantenlezers, radioluisteraars of televisiekijkers neutraal verslag doen. Ik herinner mij een internationale voetbalwedstrijd op de TV bij onze buren in Wadway. Tien of elf jaar was ik toen. De scheidsrechter was hopeloos op de hand van de tegenpartij, vond ik. De verslaggever negeerde dat feit volkomen. Toen ik daar een opmerking over maakte werd ik in het ongelijk gesteld, omdat een sportverslaggever altijd neutraal moet zijn, zo werd mij voorgehouden. Dat was een goede les want ik ben haar nooit vergeten!
      Inmiddels ren ik over de Waalbandijk. De zon heeft zich teruggetrokken achter de wolken. Met de eerste paar dikke druppels verdwijnt mijn voorjaarsgevoel, zoals golfjes een spiegelbeeld in een stille plas uiteenrafelen.
      Toen wij, vier dagen geleden, via de radio het korte gesprekje tussen twee verslaggevers hoorden, hoorden wij tevens twee op sensatie beluste volwassenen. Wij zagen hen spreekwoordelijk kwijlen bij het vooruitzicht van ongeregeldheden. Terwijl ik luisterde zag ik mijzelf rennen naar een brand in Spanbroek. Dat was in ongeveer dezelfde tijd als de voetbalwedstrijd die ik bij de buren op TV zag. Door een van mijn zusjes werd ik daar opmerkzaam op gemaakt. Vanuit het keukenraam zagen wij in de verte dikke rookwolken opstijgen. Ik was nog nooit getuige geweest van een brand en sprintte spontaan het huis uit. Onderweg schreeuwde ik af en toe ‘Brand, brand…!’, als ik een bekende tegenkwam. Toen ik na ongeveer twintig minuten rennen ter plaatse was, was de brandweer reeds gearriveerd. Er werden dikke slangen uitgerold. De fourniturenzaak – knopen en garenwinkel noemden wij dat – stond in lichterlaaie. Dezelfde winkel waar ik nog maar een paar dagen daarvoor een paar klosjes garen voor mijn moeder had gehaald. De boel brandde volledig uit. Ik weet nog dat ik mij naderhand afvroeg waarom ik mij zo opgetogen over die brand had gevoeld en of de auto van de eigenaar, een Austin Morris meen ik, het ding had een hardhouten opbouw, eveneens verbrand was.
      De spanning die ik in de stemmen van de radiojournalisten hoorde was die van een kleine jongen die naar een brand rent. O, ik weet wel, het kind en de volwassene, ze blijven een en dezelfde persoon. Maar toch had het die morgen iets onbetamelijks, iets hijgerigst: hoe zal het gaan in Rotterdam? De duidelijk verwachte ongeregeldheden bleven uit. Gelukkig. Hoewel het op het veld uit de hand liep. Toeschouwers gooiden regelmatig voorwerpen op het veld.
      De regen bleef beperkt tot een klein buitje. Feyenoord verkeert echter nog in onzekerheid of de UEFA een zaak tegen de vereniging opent. En ze verloren ook nog met 2-1 van de Italianen.