vrijdag 27 november 2015

Onderbroek

De schapen die een stukje van het dijktalud begrazen lijken weer geheel hersteld van de schrik die een jonge herdershond hen een paar weken geleden bezorgde (zie: ‘Balanceert’). Zij grazen veel meer ontspannen en de meesten van hen durven zich vrij, los van de groep, in de hun toebemeten ruimte te bewegen. Evengoed zijn er vier of vijf die mijn komst alert gadeslaan. Ik heb het gevoel dat zij zich afvragen, waar is die jonge hond? Nou ja, ik wil ze wel eens zien als er hier in de buurt een vulkaan tot leven komt.
Een onzinnige inval?
Ja, maar niet helemaal.
‘De Klap komt’, las ik in de Quest van december 2015, de onderkop luidde: ‘Nederland heeft twee vulkanen die ooit nog eens tot uitbarsting komen’. Een beetje flauw is het natuurlijk wel, dat gekoketteer met onze bijzondere gemeenten, net zo flauw als mijn opmerking over een vulkaan hier in de buurt. Toch? Oké, bestuurlijk gezien vormen Bonaire, Sint Eustatius en Saba Nederlands grondgebied, evengoed als bijvoorbeeld Rottumerplaat en Simonszand. Maar als de gemiddelde Nederlander aan Nederland denkt, ziet die geen tropische cactussen, roze pelikanen of met palmen omzoomde lagunes.
Toch, en daar zat voor mij de verrassing van dit Quest-artikel verborgen, als een boon in een chocolade-ei, heeft het Nederland van de gemiddelde Nederlander wel degelijk een vulkaan! Na lezing van het artikel drong vaag begrip dwars door mijn verrassing heen, herinnerde ik mij dat een oliemaatschappij, dertig of veertig jaar geleden, bij een proefboring recht in de pijp van een vulkaan boorde. Deze vulkaan, de Zuidwalvulkaan, ligt onder een twee kilometer dikke laag gesteente onder de Waddenzee in de buurt van Harlingen. Hij was actief tijdens de Jura (ongeveer honderdvijftig miljoen jaar geleden) en is na al die jaren nog steeds niet afgekoeld. In de vulkaan is het dertig graden warmer dan op twee kilometer diepte gebruikelijk is. Dit verschil in temperatuur bracht mij terug naar een zwempartij tijden een vakantie…
We logeerden met z’n allen, ons gezin en dat van Ben, Riky’s broer, in Wittlich. Deze Duitse stad ligt aan de rand van de Vulkaan-Eifel waar je prachtige en interessante wandelingen kunt maken. Omdat er nog steeds vulkanische activiteit is, stinkt het hier en daar wel behoorlijk naar verrotte eieren, maar dat onderstreept slechts het feit dat het een geologisch interessant gebied is. Een aantal van de kraters hebben zich gevuld met water. Deze meren worden Maaren genoemd. Het Pulvermaar is daarvan de grootste, mooiste en diepste, en er is een zwembad in gesitueerd. Indertijd voor ons meer dan genoeg argumenten om er een middagje door te brengen.
Nog even terzijde: in de auto op weg daarnaar toe kwam ik er achter dat ik mijn zwembroek niet in de badtas stopte. Dat kwam aan het licht door eenzelfde gesprek dat je soms in de auto voert kort na vertrek naar een vakantiebestemming. Zo’n discussie begint altijd met een vraag als: “Heb jij het fruit nog in die tas gedaan?” Geen zwembroek. Getverderrie drukt zacht uit wat ik daarvan vond. Dat werd dus zwemmen in mijn onderbroek!
Ben en ik lieten de kinderen aan hun moeders over. Want naar de overkant zwemmen, dat was het doel. Hoe verder we gingen, hoe dieper het meer werd. Na ongeveer een halve kilometer, bijna in het midden van het meer, ontstond bij mij iets als hoogtevrees. Ik denk dat Ben zich er ook niet meer lekker bij voelde, want hij ging graag mee terug…
Wat mij het meest van dit zwemtochtje is bijgebleven, en waarom ik er aan dacht tijdens het lezen van dat Quest-artikel, is dat het water steeds warmer werd, hoe dichter we het middelpunt van het meer naderden. Ik kreeg visioenen van een uitbarsting. Niet zo gek, want hij was en is nog steeds actief.
Of dat gaat gebeuren? Niemand weet het, maar de tijd zal het leren!



dinsdag 24 november 2015

Wroeging

Mijn aandacht is volledig bij een moord als een bekend schoolmeisje mij vanonder haar capuchon groet. Een eenzaam meisje op de fiets. Mijn beeld van verlaten pleinen en straten in Brussel, bewaakt door pantservoertuigen, zwaar bewapende politieagenten en soldaten, maken van dit schoolmeisje een kwetsbaar meisje. Niet overdrijven, Simon, houd ik mezelf voor, het gevaarlijkste hier in de Hommelstraat is Herman en die staat rustig in zijn weitje, herkauwend op zijn vroege ontbijt. Ik neem gerustgesteld de natte bielsen naar de Waalbandijk.
Het nieuws over een moordbosje werd mij spontaan door Joop en Harry aangereikt. Dat was afgelopen vrijdag. De wandelende broers en ik troffen elkaar midden onder de Tacitusbrug en nee, van dat moordbosje had ik nog niet gehoord. Eigenlijk drong het ook niet direct tot mij door en toen ik mijn hardlooprondje hervatte liet ik dit nieuws even bezinken. Toen dacht ik aan die keren dat ik het geluid van een ander paar rennende voeten hoorde, zonder dat er andere hardlopers of wandelaars in de buurt waren. Dat gebeurde steeds als ik in de buurt van dat – nu beruchte – bosje was. Toen ik mij dit realiseerde kreeg ik spontaan kippenvel en gingen ook de haren in mijn nek rechtop staan. Een neef van mij heeft hetzelfde ervaren (zie: ‘Springtechniek’), evengoed heb ik steeds gedacht, als het zich weer eens een keer voordeed, dat er een natuurlijke uitleg moet zijn. Nu denk ik daar anders over, nu geloof ik dat dit moordbosje wel eens de verklaring voor dit fenomeen kan zijn.
Thuisgekomen, afgelopen vrijdag, heb ik gegoogeld maar niets over een moord of een moordenaar gevonden. Helemaal niets. Van de ene kant is dat jammer, maar van de andere kant ondersteunt het mijn vermoeden dat de vermoorde geen rust kent omdat zijn moordenaar nooit gevonden is. Daarom heeft de geest van het slachtoffer geen rust en rent regelmatig naar de plaats waar hij aan zijn einde kwam. Je merkt dat ik er van uitga dat het om een man gaat die in het moordbosje werd vermoord. Daarvan ben ik namelijk tamelijk zeker omdat de voetstappen klinken als die van een man. Bovendien neem ik aan dat het vele jaren geleden gebeurde. Wellicht in het jaar 1820.
Terwijl ik verder over de Waalbandijk ren, als het ware richting plaats delict, stel ik mij voor dat een broer, laat ik hem voor het gemak Joop noemen, afgunstig was op zijn broer (die ik Harry noem) vanwege diens mooie vriendin. Dat werd erger. Joop kon het niet laten, hij maakte avances en uiteindelijk lukte het hem om met haar te slapen. Niet thuis natuurlijk. Nee, dichtbij, in het logement aan de dijk. Het was januari, er waren weinig of geen logeergasten. Zo konden zij een voor een, en ongezien, dachten zij, in een van de leegstaande kamers glippen.
Harry, die heus wel in de gaten had hoe de vlag wapperde, had zijn vriendin de wacht aangezegd: als ik je met mijn broer betrap, vermoord ik hem! Dat werkte als olie op het vuur. En zo belandde het onechte paar in het logement van Verweij. Maar niet ongezien!
De gedesillusioneerde Harry klom aan de achterzijde op een laddertje en kon zo in de kamers kijken. Het tweede raam was reeds bingo! Midden in diezelfde nacht volgde hij zijn broer. Dat ging gemakkelijk vanwege de stormlamp waarmee Joop zijn pad verlichtte. In de buurt van het onschuldige bosje dat nu Moordbosje heet, sloeg Harry toe. Hij begroef zijn broer in de zachte modder nabij de dijk.
Vanwege de dijkdoorbraak die een paar dagen nadien plaatsvond, werd het lijk nooit gevonden.
Geen lijk, geen moordenaar.
Ik kan het natuurlijk mis hebben, misschien zijn die spookachtige voetstappen niet van de geest van het slachtoffer maar juist van de moordenaar, die vanwege wroeging geen rust meer kent. Niet zo lang de moord niet is opgelost.



vrijdag 20 november 2015

Bruin

Bijna bovenaan de Hommelstraat word ik onthaald op de roep van een buizerd, hoe ik ook mijn best doe, de roofvogel zelf vind ik niet. Zelfs niet na zijn derde jankerige kreet. Dan ren ik door de groene tunnel richting dijkopgang waar een gans mij verrast door keihard naar een groep wegtrekkende soortgenoten te roepen: “Wacht op mij…!”
Riky kwam er speciaal voor naar boven, meen ik, om mij het ‘goede nieuws’ te brengen. Zij vernam het via Radio1 terwijl zij doende was met vrijwilligerswerk voor de goede sint. Haar zogenaamde goede nieuws behelsde een mededeling van Marten, de oudste broer van Pim Fortuyn. Hij gaat een nieuwe politieke partij oprichten. Onder welke naam vertelde Riky er niet bij (later vind ik uit dat dit PMF is, wat staat voor Pim Marten Fortuyn. En dat hij voor de duur van twaalf maanden een kabinet van nationale eenheid vormen wil.)
Belangwekkend is dat wij mogen rekenen op volledig herstel van onze zieke samenleving. Daar komt de kern van Marten’ beleid op neer: Nederland beter maken!
O ja, er is nog een klein dingetje. Mart gaat ons land weer welvarend maken. Hij gaat de economie van Nederland terugbrengen naar het niveau van het jaar 2000.
Hoe Fortuyn ons weer gezond wil maken, en welvarend, dat moeten we nog wel even afwachten. Of heeft hij daar ook iets over gezegd? O ja, ik weet het weer. Marten Fortuyn heeft beloofd dat hij de minister president zal opvolgen. Dát is de feitelijke kwestie. Nu staat het mij weer helemaal helder voor ogen. Als minister president kun je doen wat je goed dunkt. Alles in belang van het vaderland wel te verstaan.
Toen Riky mij dit nieuws bracht, nog een beetje nahijgend omdat zij de traptreden te snel nam, zag ik de wijzende vinger van broer Pim uit het raam van de optrekkende auto hangen waarbij hij zijn gevleugelde uitspraak deed: “Vergis je niet, ik wordt minister president van dit land!” Daarna stak hij zijn hand omhoog en wriemelde groetend met zijn vingers. Natuurlijk weten we niet hoe het Pim Fortuyn zou zijn vergaan als hij niet door Volkert van der Graaf zou zijn vermoord. Een andere uitspraak van Fortuyn: “Ze kunnen me van de wereld rammen, maar mijn ideeën blijven bestaan.” Daarin kreeg Pim gelijk, hij ís van de wereld geramd, maar het lukte LPF onvoldoende om zijn ideeën levend te houden. Daar zal broer Marten nu voor zorgen. Naar eigen zeggen gaat hij binnen veertien dagen aan de slag.
Wij wachten af of het meer wordt dan een droom.
Want dromen kan hij wel, Marten Fortuyn. Dat bewijst zijn stoute plan: wat mijn broer kon, dat kan ik ook! Dromen kunnen inderdaad zeer levensecht en lucide zijn. Bij toeval had ik twee nachten geleden ook een heldere droom. Over een appel. Ik sneed hem in tweeën, waarna ik het klokhuis verwijderen wou. Verder kwam ik echter niet. Ook aan opeten kwam ik niet toe.
In het natte, halflange gras, lag een appel verlokkend te glanzen. Ik kon er net niet bij dus sprong ik over het hek. Gelukkig werd ik niet betrapt, zoals Beatrix indertijd. Als er maar geen worm in zit, dacht ik nog. Helaas. Nadat ik de glanzende vrucht in tweeën sneed sprong de verrotting op mij af. Het klokhuis zag kruimelig bruin. Nog voor ik een helft op het aanrechtblad lei kronkelde er een worm uit naar boven. En nog één, en een derde. Ze werden almaar langer, zo groot als hazelwormen, terwijl nummer vier zich aandiende. Ik stak de punt van het aardappelschilmes in de grootste en trok die er uit. Die stierf meteen. De tweede was zo zacht als boter, ondanks mijn mes kronkelde en groeide deze blubberend door…
Misselijk werd ik wakker. Met ingewanden die reageerden alsof ik bedorven garnalen at.
Mark Rutten zal wel geschrokken zijn!


dinsdag 17 november 2015

Kalasjnikov

De massaslachting in Parijs dreunt nog na. De opmaak van de krant, de journaals, de gesprekken op straat of aan de telefoon, je kunt er niet omheen. En dat zal nog wel een poosje duren, voor ons, voor familie en vrienden van de slachtoffers gaat het nooit meer over.
Steeds als ik aan vrijdagnacht terug denk zie ik de Zuid-Afrikaanse studente, Isobel Bowdery, die zich dood houdt in het Franse theater Bataclan, onderwijl terroristen een bloedbad aanrichten. Tegelijkertijd zie ik slachtoffers van het nazisme op de rand van een door henzelf gegraven greppel staan, waarin lijken zich ophopen. Zoals Isobel kon een van hen het navertellen doordat hij zich als dood voorover in de greppel liet vallen en begraven werd onder de lichamen van medeslachtoffers.
Gisteren was er gekissebis tussen Ghislaine Plag, presentatrice van het Radio1-programma ‘De Ochtend’, en SP-Tweede Kamerlid Harry van Bommel. Zo kwam het tenminste op mij over. Naar aanleiding van de uitspraak van onze minister president: ‘IS is onze vijand, daarmee zijn wij in oorlog…’, probeerde Ghislaine Harry keer op keer over te halen zijn opvatting over de terreuraanvallen in Parijs te herzien.
Ondertussen ren ik langs de Loenensche Wel en zie dat aan de lage waterstand een einde is gekomen. Door kwel zijn de droge delen van de nevengeul weer onder water verdwenen. Een dun laagje weliswaar, maar het is een begin. Het woonbootje van Klaartje ligt ook weer een stukje hoger. Dat doet mij aan vrijdag denken.
Misschien had ik vrijdagmorgen een voorgevoel. Dat begon met de aanblik van een vreemde auto die bij Klaartje voor de loopbrug stond geparkeerd. Een zwarte. Toen ik er aan voorbij rende zag ik pas dat haar eigen auto er evengoed stond, zoals meestal op vrijdagen het geval is. Eerder kon ik die niet zien omdat de zwarte die van haar afdekte. Zij zal een logé hebben, verder dan dat dacht ik op dat moment niet.
Op weg terug rende ik door de wijde bocht net na de Tacitusbrug, zodat de rode Clio van Klaartje langzaam te voorschijn kwam. Dit is wat ik zag: een persoon die geheel in donkere kleding schuil gaat, buigt zich over de auto van Klaartje. Dichterbij gekomen zie ik dat hij, of zij, met een langwerpig ding manoeuvreert, dat nauwelijks van de persoon te onderscheiden is (toen dacht ik niet aan een Kalasjnikov), en dat een hoodie strak over het hoofd is getrokken. Hij of zij, of het, denk ik er achteraan, alsof ik in een horrorverhaal van Stephen King ben beland, inspecteert het deurslot. Ik krijg de indruk dat de persoon, of het ding, aan de daklijst hangt en de auto licht aan het schommelen brengt. Wat is er toch aan de hand? Ik voel mijn hartslag oplopen. Spanning vult mijn borstholte terwijl ik de vuurrode auto nader. De mysterieuze persoon beweegt zich achteruit en verschuilt zich achter de zwarte auto. De zwarte auto! Die was ik totaal vergeten. Evengoed loopt mijn spanning op terwijl ik de vuurrode Clio passeer. Niets te zien. Ook niet bij de zwarte. Het zijn gewoon twee geparkeerde auto’s.
Twintig meter er aan voorbij keek ik voor de zekerheid nog even over mijn schouder. Niets!
Ter verontschuldiging kan ik aanvoeren dat er vrijdag nog weinig licht in de morgen zat. Het woei bovendien hard met rukvlagen. Dat kan lichte bewegingen in de geparkeerde auto’s hebben gebracht. Mijn hersenen vulden de rest aan.
Dat was alles, maar evengoed veelzeggend, misschien!
Ik ben het met Harry van Bommel eens: terreur kun je niet met oorlog beantwoorden. Dat hebben we al vaak kunnen ervaren. Irak, Afghanistan, Libië; oorlog veroorzaakt uiteindelijk nieuwe oorlogen. Oorlog zaait haat. Ik herinner me een uitspraak van buurman Jaap. Ik was een jaar of tien en hielp hem wieden. Brandneteltjes, daar had ik een hekel aan. “Kun jij die niet doen?” vroeg ik Jaap.
“Nee joôn,” antwoordde Jaap, “wie zaait moet wieden!”



vrijdag 13 november 2015

Balanceert

Voor de schapen die een klein stukje van het dijktalud begrazen, pakt vrijdag de dertiende niet goed uit. Asmo, daarentegen, heeft het naar zijn zin. De herdershond, hij oogt nog jong, wil de twaalf schapen die op hun gemak van het prille begin van de dag genieten, van nabij besnuffelen. Omdat zij nog maar kortgeleden vielen voor de avances van hun vlam, de vurige ram die als dank een signaalrode vlek op het rugstuk van ieders winterjas achterliet, misschien, feit is dat deze makke grazers onmiddellijk in de stress schieten. Zij komen moeizaam in de benen en deinzen terug voor het jeugdige elan van Asmo. Al spoedig hollen zij in gesloten formatie, zo snel als hun korte poten dat toelaten, naar het andere einde van de hen toegemeten ruimte. De jonge hond, die zich van de waarschuwingen van zijn bazin – “Dat mag niet, Asmo!” – niets aantrekt, volgt de dravende wolletjes laaiend enthousiast langs de afrastering.
Terwijl ik dit tafereel passeer heb ik te doen met de schapen. Bazin laat mij verontschuldigend weten dat hij dit ‘zó leuk’ vindt, en spoort Asmo aan om bij haar te komen, waarvan hij zich niets aantrekt. Ik slik een zurige opmerking in en ren verder over de meestal vredige Waalbandijk.
Na enige tijd herneem ik mijn gedachten over het veranderende klimaat en de internationale klimaatconferentie in Parijs, die aanstaande is. Ik ben niet pessimistisch, over het algemeen. Maar er zijn al twintig ‘klimaat-topbijeenkomsten’ aan Parijs voorafgegaan, die slechts marginaal iets aan de CO2-uitstoot hebben veranderd. Overal in de wereld houdt men rekening met een gigantische stijging van de zeespiegel. Voor Nederland waren de afgelopen novemberdagen de warmste sinds de eerste metingen en het peil in onze rivieren is al honderdeenentwintig dagen te laag – de nevengeul, Loenensche Wel, etaleert dit laatste feit pijnlijk duidelijk. De geul is er nog, maar de wel bestaat nog maar voor een derde van de normale lengte. De rest staat zo goed als droog. ‘Gelukkig’ voor de oorspronkelijke bewoners van dit opgedroogde deel hebben reigers hen in de loop van de laatste maanden weggevist. Dat bespaarde hen tenminste de verstikkingsdood zoals dat van de honderden vissen die in het water van het Hollandsch-Duits gemaal dreven, waarover de Gelderlander op 5 november berichtte.
Deze feiten maken het moeilijk te geloven dat Parijs wél vruchten gaat afwerpen!
Maar er is altijd hoop. Hoop dat steenkool in de ban wordt gedaan, hoop dat de bemoeienis van de paus zoden aan de dijk zet, en hoop dat de relatieve vermindering van de CO2-uitstoot over 2014, door zal zetten. Dit zíjn misschien de voorboden dat een omslag in zicht is. Ik stel mij dit mondiale klimaatprobleem voor als een vele tonnen wegend rotsblok dat op een punt balanceert. Zo’n blok kan twee kanten op, maar áls het kantelt kost het wel ontiegelijk veel energie het kolossale ding weer in balans te brengen, dan wel de andere kant op te bewegen. Dat geldt voor beide kanten, dus nu maar hopen dat het de goede kant op valt!
Tijdens een van de eerste meidagen van 2003 kantelde het rotsblok voor Aron Ralston verkeerd. Aron wilde in een steile spleet – in de Rocky Mountains – afdalen en gebruikte een vierhonderd kilo zwaar rotsblok, dat tussen twee wanden geklemd zat als steunpunt, toen het onverwachtse gebeurde: het blok kantelde en klemde zijn rechterarm af. Niemand wist waar hij was zodat hij geen hulp van buitenaf mocht verwachten. Na meer dan vijf etmalen zag hij geen andere uitweg dan een deel van zijn arm amputeren, waarna hij uit de spleet wist te komen. Twee Nederlandse toeristen vonden hem en alarmeerden de reddingsdienst. Gisteravond zagen we ‘127 hours’, een film van Danny Boyle.
Weer op mijn weg terug staan de schapen op een kluitje, nog steeds aan het verste uiteinde van hun wei. Super alert wachten zij mijn komst af, schaamrood kleurt hun billen.



dinsdag 10 november 2015

Vliegen

Zilver, de hardloper, passeert mij. We rennen langs het fruitbedrijf van de familie Engelen, hij richting Nijmegen, ik tegengesteld. Ik noem hem Zilver omdat hij in het huis woont waar voorheen een familie Zilverschoon woonde. Enkele weken geleden zag ik hem voor het laatst en bij die gelegenheid spraken wij elkaar kort, iets dat nog niet eerder was voorgevallen, vanwege vissende zilverreigers. Bij die gelegenheid vertelde hij mij dat in een van de pylonen van de Tacitusbrug een sperwer woont. Sindsdien heb ik uitgekeken naar deze snelle roofvogel. Tot nu toe zonder resultaat. Als troostprijs kwam een buizerd op mijn pad, bij toeval op de dag van onze ontmoeting en, terwijl de wind aan mij trekt en motregen mijn brillenglazen in matglas verandert, herinner ik mij die alsof het gisteren was…
De mauwende roep van de buizerd vangt mijn aandacht. Een tweede jankende kreet helpt de jager te spotten. Hij zweeft traag boven de uiterwaard en herinnert me aan een schitterende prent van Roy Dear, de fotograferende boswachter uit Salland. Twee roofvogels, niet zomaar silhouetten tegen een blauwe lucht, maar met de telelens nauwkeurig in beeld gebracht en scherp belicht, zodat je de afzonderlijke staart en vleugelveren kunt tellen. Je ziet een havik die een blauwe kiekendief opjaagt. Vrouwtjes, volgens Roy. De dames hangen in wankel evenwicht. Vrouw havik houdt haar stevige, alarmerend gele poten klaar om te grijpen. Zij loert schuin omhoog naar haar opponent die op minder dan twee meter boven haar loodgrijze snavel zweeft. De kiekendief op haar beurt, houdt de bewegingen van haar belaagster nauwgezet in het oog. Ik weet niet of er sprake is van een ordinaire ruzie of dat het haviksvrouwtje de ander als prooidier ziet. Wel is de havik beduidend groter dan haar mogelijke slachtoffer. Zij mist een deel van een van haar staartveren, misschien verloor ze het eerder in deze strijd. Ik ben altijd op de hand van de zwakkere partij, dus, als dat zo is, staat het een-nul voor vrouw kiekendief.
Hoe het gevecht afgelopen is?
Ik weet het niet. De foto is slechts een momentopname en Roy vertelt ons niets over het verloop daarvan.
Zulk spektakel als op de foto van Roy Dear, zal ik hier wel nooit zien, denk ik, of het moet een jagende sperwerarend zijn, die, als ik Zilver mag geloven, zich in de buurt ophoudt. Maar ik ben al blij met de schreeuwende buizerd boven mijn hoofd. Het is alsof de vogel voelt dat ik hem observeer, zoals hij eerder mijn aandacht trok met zijn roepen. Tegelijk dat ik dit denk zet hij een zijdelingse duikvlucht in om met gespreide vleugels, ongeveer tweehonderd meter voor mij, op een weidepaaltje te landen. Zijn verenpak is overwegend gemêleerd bruin, beige en grauwwit. In vergelijking met de strak getekende pakjes van de havik, kiekendief of sperwer, verdient dat van deze buizerd geen schoonheidsprijs. Hij staart naar iets dat zich achter de woonboot van Klaartje bevindt. Mijn komst laat hem onberoerd, zo lijkt het, maar als ik dicht bij hem ben krijg ik het gevoel dat hij mij evengoed iets zeggen wil. Ik kan het niet goed uitleggen, het is alsof hij via zijn rug met mij in gesprek wil. Daar spreekt kracht uit, en uit de wijze waarop hij zit. Elegant maar vooral onverzettelijk...
Toen vroeg ik mij af hoe een eventuele botsing tussen deze buizerd en de kleinere maar veel snellere sperwer zal verlopen. Nu ik opnieuw langs het bewuste weidepaaltje ren, meen ik te weten wat deze onverzettelijke roofvogel zal zeggen als hij hoort hoe onze soort onderlinge vetes soms uitvecht, bijvoorbeeld door vluchtelingen valselijk te beschuldigen dat zij meerdere meisjes van acht tot tien jaar ‘bruut ontvoerd en verkracht hebben’, zoals vanmorgen in de Gelderlander te lezen stond.
Hij zou zeggen: “Wat ben ik blij dat ik kan vliegen!”



vrijdag 6 november 2015

Gekker

Terwijl ik over een bijzonder vervuilde Hommelstraat ren realiseer ik mij dat mijn oude Zonnebloemvriend Wim vandaag zesennegentig jaar wordt. Op hetzelfde moment dat dit berichtje bij mij binnen komt nadert een zware tractor. Ha’, daar heb je de vervuiler! Al snel blijkt het tegendeel: deze tractor trekt een roterende straatveger voort waarmee het vuil op een lange richel wordt gebezemd. Voorzichtig passeren we elkaar en keer ik terug naar een bericht waaraan ik mij gisteren bijzonder ergerde.
Het doet mij deugd dat staatssecretaris Sander Dekker onder druk wordt gezet om de NPO er toe te bewegen ‘Sesamstraat’ op de reguliere zender te handhaven. Toegegeven, ik kijk nooit meer naar Tommie, Pino, Bert en Ernie, en ook mijnheer Aart ontbeert al vele jaren mijn belangstelling. Evengoed heb ik goede herinneringen aan dit programma-voor-het-slapen-gaan. Zoals ik het mij herinner was dit zo ongeveer het enige televisieprogramma waar Timothy en Jesse naar konden kijken, en wij, hun ouders, keken graag met ze mee, natuurlijk. De meisjes en jongens van de NPO beseffen vast niet dat heel veel kindjes verknocht zijn aan Bert en Ernie, of aan een of meerdere andere bewoners van Sesamstraat, zoals zij aan kijkcijfers! Veel van deze kindjes gaan dat geheid missen als dit programma verhuist naar het themakanaal Zapp Xtra. Dus, Sander, draai die kijkcijferfetisjen uit Hilversum maar eens flink de duimschroeven aan.
Dan zijn er nog een paar andere maffe ingrepen en besluiten die wat mij betreft schreeuwen om terugdraaien. Hoe haal je het bijvoorbeeld in je hoofd om op nog meer Nederlandse snelwegen honderddertig kilometer per uur toe te gaan staan? Nog meer broeikasgas terwijl Nederland maar net voldoet aan de Kyoto-verplichting en ondanks al onze inspanningen zet de temperatuurstijging in Nederland onverminderd door. Als je op basis van die kennis evengoed voor lief neemt dat de CO2-emissies oplopen, moet de winst voor automobilisten spectaculair zijn, zou je zeggen. Maar is dat wel zo? Mijn rijstijl levert mij op mijn ritten tussen Beuningen en Haarlem, een tijdverlies op van ongeveer twee minuten (ik houd mij aan de maximaal toegestane snelheden en waar het sneller mag rijd ik gewoonlijk maximaal honderd)…
Daar zie ik Joop en Harry al. Die zijn vroeg vandaag! Of ben ik laat? Midden op de Waalbandijk maken we een praatje. Dat leert mij hoe ik dat deed, twee personen met elkaar verwisselen (zie: ‘Nieuwsgierigheid’). Ondertussen passeert Ans ons op de fiets.
Ten koste van twee minuten kom ik minder vermoeid op mijn bestemming aan en verbruik ik bovendien minder brandstof. Volgens verkeersdeskundige Ruud Hornman levert het opschroeven van de maximale snelheid, van honderdtwintig naar honderddertig kilometer per uur, elf minuten tijdwinst op als je diagonaal door Nederland tuft. Waar hebben we het dan over?, zou ik aan mevrouw Schultz Verhaegen willen vragen.
Bijna bij mijn keerpunt word ik geconfronteerd met een schaap dat mij kalmpjes tegemoet komt wandelen. Haar wollen jas mag wel in de was, verder ziet zij er ordentelijk uit, vind ik. Maar wat doet zij hier? Zij is niet alleen! Aan de andere zijde van het dijktalud grazen twintig soortgenoten, onder wie twee in het zwart. Al eerder heb ik schapen die de weg kwijt waren, weer terug in hun weide geholpen. Niet in mijn eentje overigens, maar met behulp van een paar wielrenners. Dat was in 2011, op Werelddierendag. Nee, nu weet ik het weer, een paar dagen ná Werelddierendag (zie: ‘Wolletjes’). Deze vierpotige dames kan ik niet helpen en zo te zien willen zij ook niet door mij geholpen worden. Met een gerust hart, en minstens twee ergernissen armer ren ik op huis aan.
Wel veel ontmoetingen vandaag: een overmaatse straatveger, Joop, Harrie, Ans en eenentwintig schapen. Het moet niet gekker worden!



dinsdag 3 november 2015

Nieuwsgierigheid

Een vrolijke groet van twee wandelende broers uit Winssen haalt mij weg bij het afgelopen weekeinde dat we in Haarlem, Schagen en Spanbroek hebben doorgebracht. In deze scherpe bocht van de Waalbandijk, net achter de Tacitusbrug, lopen we elkaar letterlijk tegen het lijf. Bijna. De twee mannen gaan schuil achter een donkere zonnebril, die hen prima bescherming biedt tegen het felle licht van de laaghangende zon. Op het moment van passeren klinkt het tweestemmig: “Goeiemorgen Simon!,” waarbij zij mij opvallend vrolijk aankijken. Ik beantwoord hun groet, dan zijn we elkaar alweer gepasseerd.
Al binnen de volgende honderd meter realiseer ik mij dat zij wat meer van mij verwacht hadden, dat hun vrolijkheid meer weg had van olijkheid. Ik voel de impuls om te keren en het goed te maken, maar ren evengoed verder, waarbij ik afsla naar de Uiterwaard. Ik had, in antwoord op hun groet, op z’n minst goeiemorgen André en Harry moeten roepen, natuurlijk, dan had ik vast aan hun verwachting voldaan.
Ik voel dat ik dit moet uitleggen.
In de loop van de afgelopen weken hadden we een aantal korte ontmoetingen. Ik vertelde hen dat ik met een goede vriendin over twee wandelende broers uit Ewijk sprak, over hen dus, waarbij zij, mijn goede vriendin, zich afvroeg of zij hen zou kennen – want zij kent iederéén in Ewijk, maar kon hen uit mijn beschrijving niet thuisbrengen. Kortom, haar nieuwsgierigheid was definitief gewekt en als Ria eenmaal nieuwsgierig is…! Dus, vroeg ik hen naar hun familienaam.
“Om te beginnen,” antwoordde André toen, “komen wij niet uit Ewijk maar uit Winssen!”
Die mededeling kwam aan!
André kom ik namelijk al een aantal jaren tegen, hij wandelend ik rennend. Bij die gelegenheden groeten we elkaar en maken af en toe een kort praatje. Later wandelde hij met zijn broer (zie: ‘Sjans’). Ook in mijn blogs is het voor mij steeds André (en Harry) uit Ewijk, wat vervolgens André en Harry uit Winssen werd. Mijn verklaring maakte hen benieuwd naar de verhaaltjes die ik schrijf.
Een jonge koe schrikt op nu ik plotseling voor haar opdoem. Zij zat met haar neus in de dichtte begroeiing langs en onder de afrastering van de wei tussen de Uiterwaard en de Waal. Op ditzelfde moment vliegt een kraai luid krassend op en over onze hoofden. Het is alsof hij zowel mij als koebeest uitlacht, doet dat waarschijnlijk ook. Verderop, landt de zwarte vlerk onder de ruige begroeiing bij een wilg. Op tien meter van hem verwijderd zie ik dat hij er een walnoot vond. Er zit al een gaatje in de noot want bij mijn nadering steekt hij voorzichtig zijn bovensnavel in dat gat zodat hij deze harde buit gemakkelijk tussen zijn snavel kan klemmen. Met zijn vondst vliegt hij verder naar waar hij het veiliger acht, gevolgd door een soortgenoot. Daar wordt hem zijn lekkere hapje betwist, iets waarmee hij het luidruchtig oneens is.
Afgelopen vrijdag stak André een klein blauw stukje papier omhoog toen wij elkaar in het zicht kregen. Thuis ontvouwde dat briefje een verrassing, namelijk de groet en het emailadres van Joop. Al die jaren kwam ik Joop tegen terwijl ik meende met André van doen te hebben! Dat veranderde allemaal. Ik mag niet meer denken, als ik hen tegenkom: Há, daar heb je André met zijn broer Harry! Dat moet worden: Há, daar heb je Joop en Harry! Klein verschil, maar toch!
Het blauwe papiertje betekende bovendien dat ik Ria’s nieuwsgierigheid volledig bevredigen kon. Eindelijk weet zij wie deze wandelende broertjes uit Winssen zijn. Dat neemt niet weg dat ik daarstraks had moeten roepen, in antwoord op hun olijke groet: “Ook een goede morgen, André en Harry!”
Dit was het enige moment waarop ik deze grap had kunnen maken. Jammer, het kan nu nooit meer!