maandag 28 november 2016

Buiging

Winter! Het is vier graden onder nul en er worden links en rechts in de kruisende straten autoruiten afgekrabd terwijl ik zonder meer lekker kan joggen. Ook Herman acteert als gewoonlijk: hij slaat zijn tong om een polletje grassprieten, die dit keer fris berijpt zijn, en doet alsof hij mij niet ziet. Op de Waalbandijk aangekomen ren ik richting Weurt, richting opkomende zon. Na mijn keerpunt, net voorbij de Bonenkampstraat, verwarmt de zon mijn billen. Dit brengt me terug naar het ‘paardenmeisje’ dat gistermiddag met haar vriend voor ons uitwandelde.
Riky en ik passeerden vlak daarvoor de paardenbak boven aan de Hommelstraat, waar twee jonge vrouwen hun rijdieren over een lage barricade lieten springen, steeds opnieuw nadat ze een vol rondje langs de randen van de bak hadden gegaloppeerd.
‘Wat denk jij’, vroeg ik Riky, ‘zouden deze paarden hier nu echt van genieten?’ ‘Waarschijnlijk wel’, antwoordde zij, ‘je hoort toch altijd dat paarden draven en rennen leuk vinden.’ En dat is precies wat paardenliefhebbers altijd beweren. Over haar bejaarde ex-toppaard Salinero vertelt Anky van Grunsven:
“Hij staat de hele dag in de wei en een paar keer per week wordt hij nog gereden. Hoe intensief die ritjes zijn, hangt van Salinero af. Soms is hij wat frisser en heeft hij wat meer zin om te lopen, maar soms is hij wat rustiger en dan gaan we alleen naar buiten om een rondje te stappen.”
Onlangs las ik het artikel ‘Knol op hol’, naar aanleiding van de vraag: Wat vindt een paard van een ruiter op zijn rug? Waar het op neerkomt is dat liefhebbers van de paardensport in het algemeen deze vraag bevestigend beantwoorden. Paarden kun je het niet vragen. Anky ziet haar paard genieten, maar dat is afgericht en getraind. Waarschijnlijk rent, draaft of springt het niet uit vrije wil in een wedstrijd. Paarden lummelen erg graag. Ze eten gras en trekken af en toe een kort sprintje. Dat is ook wat ik Konikpaarden hier in de uiterwaarden zie doen. Je kunt eindeloos naar hun verrichtingen kijken zonder dat er iets (spectaculairs) gebeurt. Een van de conclusies in ‘Knol op hol’ luidt dan ook dat paarden niet kunnen beslissen wanneer ze de wei ingaan, zich laten bereiden of liever op stal staan. Laat staan dat zij zelf hun partner mogen kiezen. (Gedomesticeerde) paarden hebben dus geen enkele vrijheid. Ik vertelde er Riky over voordat ik dat stel voor ons uit zag wandelen.
Nu ik hier onder de warme begeleiding van de zon ren, herinner ik me de grote paarden van Het Land, de Ranyhyn, die wel kiezen. Deze paarden worden liefdevol verzorgd door Koorden zonder dat zij hen ooit berijden, of dwingen te gaan of te doen wat zij niet zelf willen. De enigen die hen berijden zijn de Heren van het Land. Waar een van hen ook is, op zijn fluiten komt de Ranyhyn die hem gekozen heeft, om hem te brengen naar waar hij wil. Zo kiest een van deze grote paarden, tot ontzetting van de betreffende Koord, uit vrije wil de ringdrager Thomas Covenant. Dit alles speelt zich af in de psychologische fantacy-thrillerserie van de Amerikaanse auteur Stephen R. Donaldson. Terwijl een van de belevenissen van Thomas Covenant door mijn hoofd speelt wordt mijn aandacht getrokken door een groepje Konikpaarden nabij de buizenfabriek. Ik voel enige opwinding als ik me voorstel hoe ik fluit, en dat een van hen daarna uitbreekt, naar mij toe draaft en zijn buiging maakt. Ha! Dat zou wat zijn!
Het meisje droeg lange laarzen waarvan ik even dacht dat het rijlaarzen waren. Daarom betitelde ik haar als het paardenmeisje. Opnieuw zie ik het gebeuren: terwijl zij traag voor ons uit slenteren kruipt zijn hand op haar rechterbil. Het lijkt alsof deze hand een eigen wil demonstreert, met instemming van beiden. Terwijl wij het stelletje passeerden lieten zij luidkeels elkaars wensen blijken. Wij bestonden niet voor hen. Ik zag iets wat echte vrijheid kan zijn.


vrijdag 25 november 2016

Wimpie

Er heerst nog diepe rust in huize de Trompet. Onderwijl de zon aanstalten maakt boven de horizon te klimmen ren ik langs het fruitbedrijf. Hier maakte Wim een vijfentwintigjarig dienstverband vol. Na zijn pensionering wel te verstaan. Hij is de enige die ik ken die in zijn negentigste levensjaar nog hand en spandiensten voor een baas verrichtte. Dat is inmiddels ruim zeven jaar geleden. Zijn kortetermijngeheugen laat het de laatste jaren steeds sneller afweten, zodat de gesprekjes die ik tegenwoordig met hem voer voornamelijk over het verleden gaan.
Een paar weken terug herinnerde Wim zich de geboorte van zijn jongste zus. Ik probeerde hem daar meer over te laten vertellen, maar mijn oude Zonnebloemvriend kon geen woorden vinden om uitdrukking te geven aan het beeld dat hem zo duidelijk voor ogen stond. Ik had met hem te doen. “O”, verzuchtte Wim, “Ik weet nog maar zo weinig!”
“Als ik me niet vergis is Tonnie nu tweeënnegentig. U was dus nog maar een kleuter, u was vijf jaar, Wim! Dan is het toch niet zo vreemd dat u daar nog maar weinig van weet.” Wim keek mij aan. Zijn ontstoken, roodomrande ogen drukten twijfel uit. “Het is al heel wat, dat u zich Tonnie als baby herinnert. Volgens mij is dat omdat deze geboorte, zoveel jaren na die van u en uw broers en zussen, een bijzondere gebeurtenis was.”
Terwijl de zon boven de horizon uit piept...
Ik moet even iets zeggen tegen twee wandelende broers uit Winssen die mij hier, op de Waalbandijk vlak na de Brugstraat, tegemoetkomen, ik moet even zeggen dat ik de wekker een kwartier later ga zetten zodat we elkaar tot het voorjaar niet meer zien. We kletsen een paar minuten over de wind, de kou en de voortgang van de werkzaamheden aan de verkeersbrug. Dan wens ik hen het allerbeste – voor sinterklaas, kerstmis, nieuwjaar en driekoningen. Terwijl de zon boven de horizon uit piept geven we elkaar een hand, en vullen dat aan met een boks en een high five, speels als waren we tegenwoordige pubers.
Terwijl Wim aarzelend in laden rommelde, op zoek naar een foto, zag ik de slaapkamer van mijn ouders. Direct rechts van de deur staat een bedje, waarschijnlijk was het een wieg maar een hemeltje herinner ik me niet. Ik ben er met een opdracht, ik moet de baby een flesje geven. Die baby is Wimpie, die via Wim Willem werd, of het is Gerda, mijn jongste zusje. Ik neem aan dat het mijn jongste broertje was die daar in de wieg lag, en als dat zo is was ik zeven en een half jaar oud, groot en mans genoeg om deze belangrijke taak te volbrengen. Op het moment dat mijn babybroertje mijn hoofd boven zich ziet verschijnen trappelt hij lakentje en deken opgewonden van zich af. Achteraf denk ik dat het vooral de fles is die hem enthousiast maakte. Aanvankelijk gaat de melk in een hoog tempo naar binnen maar dan blaast Wimpie schuimbellen. Ik kan maar net boven het bedje uitkomen en het gaat lang duren. Mijn armen en benen beginnen van ongeduld te kriebelen. Mijn oog valt op een schone luier, die prop ik onder de fles en vorm ter ondersteuning een gootje. Wimpie blijft langzaam zuigen waarop ik mijn kleine broertje alleen achter laat…
Toen die specifieke foto onvindbaar bleek kwam Wim weer naast mij op de bank zitten. Ik vertelde hem over de herinnering aan mijn babybroertje. Mijn moeder was niet blij toen zij een leeg flesje en een huilende Wimpie in een nat bedje aantrof, en zij kwam er al snel achter wie daarvoor verantwoordelijk was.
Die dag toonde ik aan dat ik nog niet mans genoeg was voor zo’n gewichtige taak. Als zij bekend was geweest met dit onder jongeren zo populaire gebruik, zou mijn moeder mij zeker geen boks of high five hebben gegeven.



dinsdag 22 november 2016

Pootgoed

De zon laat nog even op zich wachten als ik de Tempelstraat uit ren. De kruising met de Van Heemstraweg wordt in beslag genomen door een trekker met oplegger. Dezelfde brandweerrode hijskraan die in de dieplader staat, zag ik gistermiddag vanuit de huiskamer van Koos en Francien over de Wilhelminalaan rijden. Blijkbaar was de machinist net klaar met het hijswerk aan het Julianaplein, waar twee afvalsilo’s op hun plaats werden gezet. Terwijl ik naar de overkant ren nadat de zware combinatie lawaaierig passeerde, denk ik aan de tulpenbollenzetmachine.
Jan liet me er een foto van zien, ongeveer twee weken geleden. We waren het er direct over eens, een groter verschil met vroeger bestaat niet! Mijn broer nam de foto tijdens een wandeling. Het was vroeg in de ochtend en nog mistig zodat zijn foto geen details van de machine laat zien. Evengoed sprak het gevaarte enorm tot mijn verbeelding. Via internet vond ik al snel enige filmpjes waardoor ik begreep hoe dit apparaat zijn werk doet. Wonderlijk dat het kan, zoveel bewerkingen in één keer (evenals rooien en pellen.)
Zestig jaar geleden. Ik was rond negen jaar oud en hielp mijn buurman regelmatig bij zijn tuinderswerk. Toen ging alles met de hand. Toegegeven, buurman Jaap beschikte over een lange kruiwagen. Daarop kon je gemakkelijk tot twaalf kistjes pootgoed vervoeren mits je het gevaarte in evenwicht hield. Dat ging meestal goed, behalve die keer toen ik er te veel kisten vol aardappelen op stapelde. Het hele gevaarte kieperde om toen ik daarmee weg probeerde te rijden, met een berg losse aardappelen en een paar kapotte kisten tot gevolg. Maar dat terzijde.
Wat tegenwoordig door een machine wordt gedaan deden Jaap en ik handmatig. Het begon ermee dat we het bloembed klaar moesten maken. Met behulp van paaltjes en touw werd een baan uitgezet. Vervolgens schepten we de bovenste tien centimeter aarde naar de kant van het volgende bloembed. Daarna harkte ik het verdiepte bed zo gelijkmatig mogelijk los en glad, waarna Jaap er strepen in trok – dat deed hij met behulp van een balk waarin met behulp van afstand houdertjes houten pennen waren vastgezet. Op de zo ontstane regels zetten we vervolgens de tulpenbollen uit. Dat was een tijd vergende klus: in een ‘kruipersbroek’ gemaakt van stug zeildoek, kropen we ieder aan een kant van het bloembed en duwden steeds een afzonderlijke bloembol, op de goede afstand van elkaar, een klein stukje in de aarde zodat deze stevig rechtop bleef staan. Onderwijl zongen we een liedje, schoven het kistje met het slinkende pootgoed voor ons uit en, als dat leeg was, stonden we op om een volle te halen. Nadat we zo een bed met bollen vulden, schepten we de aarde die we er eerst uit hadden geschept, voorzichtig over het pootgoed. Omdat dit zwaar werk was begon Jaap daar al mee als we voldoende rijtjes hadden gevuld zodat ik hem met poten vóór kon blijven. Dat ging niet altijd goed, maar dat is een ander verhaal.
Als tulpenbollen de grond in moeten, tussen half oktober en half november, kan het al flink koud zijn. En tulpen poten, afgezien van het uitscheppen en toedekken van de bloembedden, is geen energiek werk, dus gebeurde het regelmatig dat we opstonden om de bloedsomloop in onze handen weer een beetje op gang te brengen door ze ritmisch op onze rug te slaan. Tegen vijf uur, als het te donker werd, gooiden we het gereedschap, onze kruipersbroeken en de rest van het pootgoed op de kruiwagen en liepen naar buurvrouw Toos die dan koffie en thee klaar had. Aan het begin van de tuin stonden we altijd even stil om naar het werk van die dag te kijken: wat schieten we lekker op, hé?
Je kunt hier zien hoe al ons werk nu in één beweging machinaal wordt gedaan.
Of de tuinders het nu ook zo gezellig hebben als Jaap en ik toentertijd? Dat betwijfel ik.


vrijdag 18 november 2016

Marteling

Workshops tijdens een open dag en een feest, de Pompekliniek viert deze weken haar vijftigjarige bestaan in Nijmegen. Van verschillende kanten werd ik erover geïnformeerd, maar teleurstellend genoeg vond ik op mijn deurmat geen uitnodiging. Terwijl ik over de Waalbandijk ren en de eerste voorzichtige zonnestralen via de gescheurde bewolking mijn rug verwarmen, beland ik door een gat in de tijd op de Weg door Jonkerbos. Moeiteloos. Daar heb ik geen transponder voor nodig, noch een captain Kirk die zijn chief engineer, Montgomery Scott, verzoekt: ‘Beam me up, Scotty!’
Het is tijdens de laatste dagen van 1966, het kunnen ook de eerste van 1967 zijn. Het is zondag. We wandelen over de Weg door Jonkerbos Het gebouw met-de-opvallend-grote-ramen is nog niet helemaal afgebouwd – het eerste in het verder nog ongeschonden Jonkerbos, waarvan later nog vele bomen worden gekapt om ruimte te bieden aan het Canisius-Wilhelminaziekenhuis, Sanadome en Pro Persona (GGz). Het bouw-informatiebord meldt dat hier de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek wordt gerealiseerd.
Riky herinnert zich dat het veel in het nieuws is geweest en dat bewoners van een nabije nieuwbouwwijk aan de Opaalstraat, zich fel uitspraken tegen de komst van deze nieuwe kliniek. De naam, Pompekliniek, liet bij mij een belletje rinkelen: Daar wil ik werken! Riky kijkt mij met een vragende blik aan. Ik vertel haar over de televisie-uitzending die ik bij ons thuis zag. Ik weet nog goed, omdat ik toen in Medemblik woonde en we nog niet lang over televisie beschikten, dat de uitzending op een vrijdagavond was. Een professor – toen ik hem later in de kliniek ontmoette wist ik weer dat het de forensisch psychiater Simon van der Kwast was – vertelde over de verpleging van mannen die via de rechter tbr (ter beschikkingstelling van de regering, tegenwoordig tbs) opgelegd hadden gekregen. Met die mannen was iets, zij misten iets. Zij hadden geen geweten ontwikkeld en konden niet meevoelen met anderen. Daardoor waren zij in aanvaring gekomen met justitie. Kortgezegd kwam het verhaal van de professor hierop neer: in deze nieuwe kliniek kunnen de tbs-gestelden over al hun problemen praten en via gedragsverandering weer een normaal leven leiden. Dat leek mij machtig interessant en aantrekkelijk bovendien, dat je over al je problemen kunt praten bedoel ik. Want die had ik ook, problemen, hoewel ik die toen nog niet helder kon benoemen, en dat het om psychisch gestoorde delinquenten ging, dat had ik toen ook niet in de gaten.
...de eerste voorzichtige zonnestralen...
Een paar jaar nadien, ik woonde en werkte bijna een jaar in Nijmegen, herinnerde een advertentie me weer aan mijn wens om in deze kliniek werk te vinden. Ik had hem niet zelf gezien, die personeelsadvertentie, maar van horen zeggen en wist niet eens om wat voor werk het precies ging. Kortom, ik ging solliciteren. Het schrijven van een sollicitatiebrief was een nieuwe ervaring en een ware marteling. Mijn spelling was in die dagen namelijk een drama. Maar gelukkig, ploeterend aan de woonkamertafel bij haar thuis aan het Potgieterplein, wist ik Riky naast me. Zij kon mijn fouten verbeteren zodat de vierde of vijfde brief foutloos bleek.
Na de bouwvakvakantie van 1968 liep ik voor de eerste keer over de ‘Zeedijk’, de lange brede gang met de grote ramen, die van de toenmalige portiersloge naar de kapel voerde en vandaar naar onder meer de onderhoudswerkplaats. Vol verwachting wandelde ik over de gewassen-grind-vloer, nog in het ongewisse van de komst van onze twee kinderen en dat zij in deze kapel gedoopt zullen worden, wij een dienstwoning aan de Weg door Jonkerbos gaan betrekken en dat ik vlak na de geboorte van Jesse als sociotherapeut zal worden aangesteld.
Ruim twaalf jaar toog ik bijna dagelijks naar de Pompekliniek.
Mijn teleurstelling over het uitblijven van een uitnodiging is vervlogen nu ik begrijp dat buiten directbetrokkenen ook gepensioneerden werden uitgenodigd. Logisch, vind ik!



dinsdag 15 november 2016

Prematuur

De wind is kil en voert onafgebroken motregen aan. Joggend over het fietspad langs de Van Heemstraweg denk ik eerst aan een snackverpakking, maar dichterbij gekomen blijkt het een knuffel te zijn. Nu ik het opraap zie ik dat het een konijn moet voorstellen. Het is doornat maar nog redelijk schoon, ondanks het bijna midden op het pad lag is er dus niemand overheen gefietst. Het troetelkonijn is zacht-beige van kleur en heeft een zalmroze neus in de vorm van een hartje. Zijn ‘hazenlip’ is gevormd door donkerbruin stiksel, evenals de ogen, de uit de kluiten gewassen teennagels en navel (gevormd door een simpel kruis midden op de buik). Ik wurm de veel te lange oren, ze lijken meer op de lepeloren van de haas, door het gaas van het hek rond het terrein van het tuincentrum, zodat het kind dat dit konijn verloor, hem gemakkelijker terug kan vinden. Terwijl ik verder ren zie ik dat een achterpoot bleef haken zodat het lijkt alsof het knuffeldier ieder moment weg kan springen.
Rennend over de Waalbandijk verkeer ik nog steeds bij het kind dat Snuf verloor, intussen heb ik blijkbaar besloten om de doorweekte vondeling, die nu afwachtend in het hek hangt, Snuf te noemen. Niet vanwege de cavia van Koen, maar zoals het konijn waarvan Lieneke (in ‘Zoete mond’ van Thomas Rozenboom) pas gaat houden als zij het op aanraden van dierenarts Rebert een naam geeft – ‘…na een diepe ademteug bevestigde zij het ook: ”Hij heet Snuf.”
Een ander meisje hield zoveel van Snuf dat zij hem niet thuis wilde laten. Misschien zat het kind achterop op de fiets bij vader of moeder, en heeft het ongemerkt haar lievelingsknuffeltje laten glippen. Nu is het in paniek, misschien. Het zal in ieder geval niet van een van de Gelderman-kindjes zijn! Dat moet ik natuurlijk even uitleggen: Gelderman en zijn vrouw kregen van bol.com twee knuffels cadeau. Het berichtje viel mij op omdat ik vlak daarvoor óók een presentje van deze webwinkel ontvangen mocht. Veel minder waardevol dan ik aanvankelijk dacht, maar evengoed erg aardig van de dame die de telefoon opnam.
Zoals vaker gebeurt gaf de postman bij ons een pakketje af. Voor een van de buren, dacht ik nog, maar nee dit keer was het voor mezelf bestemd, terwijl ik toch zeker wist dat ik niets besteld had. Het pakje openmakend dacht ik nog ‘dat is aardig van bol.com!’ Er kwam echter een sjiek sporthorloge tevoorschijn zodat de twijfel reeds toesloeg. Toen de pakbon ook nog repte over ‘uw bestelling…’ wist ik het zeker, dit is geen cadeautje! Met behulp van het bestelnummer kon de juffrouw van de klantenservice mij snel vertellen hoe het zat. Ik kon evengoed niet nalaten haar deelgenote te maken van mijn gedachtegang bij het openen van het pakketje. Zij begreep mijn teleurstelling. Daarom, en ook omdat ik erover belde, kreeg ik korting op mijn eerstvolgende bestelling. Zeven en een halve euro. Geen waardevol horloge maar evengoed erg aardig!
Gelderman en zijn vrouw wilden de bedjes ruilen nadat bleek dat hun tweeling daarin niet meer pasten, toen zij eindelijk met papa en mama mee naar huis mochten. De kinderen, een jongen en een meisje meen ik, wogen bij hun geboorte slechts achthonderd gram. En zoals dat met kindjes die prematuur zijn gaat, waren er veel problemen die operatief ingrijpen vergden. Dus pasten zij niet meer in de wiegjes. De Geldermannetjes kregen het geld van de aankoop terug, ondanks de retourdatum reeds lang was verstreken. Een paar dagen na het telefoontje met bol.com ging de deurbel en werd een pakket bezorgd: de twee knuffels voor hun tweeling werden begeleid door een lief kaartje van de medewerkster!  
Weer terug op het fietspad langs het tuincentrum zie ik direct dat Snuf er niet meer hangt. Dat kan twee dingen betekenen: of hij heeft zelf de benen genomen of zijn kleine eigenaresse heeft hem opnieuw in haar armen gesloten. Ik gok op het laatste!


vrijdag 11 november 2016

Bartjes

Mijn neef vult bijna in zijn eentje ons halletje zodat ik wel even moest slikken toen ik hem begroette: wat een grote kerel! Omdat hij een uur vroeger is dan ik had verwacht haast ik mij naar boven om me om te kleden. En terwijl ik me boven in de pijpen van mijn hardloopbroek wurm onderwijl Riky hem van een kopje koffie voorziet, pieker ik me gek over hoe dat moet gaan, samen hardlopen. Zijn lange benen snellen natuurlijk voor mij uit voordat ik pap kan zeggen.
Stefan bracht de afgelopen dagen met zijn team door in Maasbommel. Teambuilding maar wel op een leuke en ontspannen manier. Een cadeautje van het management, vertelde hij later, vanwege de positieve resultaten van het afgelopen jaar. Gisteravond sloten zij deze jaarlijkse activiteit af met een uitgebreid etentje in Slot Doddendael (“Prachtige locatie en schitterende maaltijd! Zij voeren geen Michelinsterren, maar gaan die binnenkort verdienen, wed ik!”) en werden rond middernacht met een kleine touringcar weer naar Maasbommel gebracht. Steef had mij vanmorgen al vroeg gewaarschuwd, ‘Simon, ik ontbijt even en dan kom ik eraan. Ben rond 9 uur bij jullie. Hardloopkleding heb ik al aan J tot straks‘, maar dit berichtje had mij niet bereikt. Nu joggen we in een rustig tempo over de Tempelstraat, steken de Van Heemstraweg over en rennen de Hommelstraat in waar Rie, met wie ik gisteravond nog telefonisch contact had (ik mocht haar uitnodigen voor het Kerstdiner van de Zonnebloemafdeling), ons in haar knalrode autootje tegemoet komt rijden. Terwijl Rie en ik naar elkaar zwaaien leg ik Stefan uit wie zij is.
... ervoor zorgend dat de Tacitusbrug zichtbaar is.
Na een vrolijk begin van de week waarin wij onze duizendste verjaardag vierden (zie ‘Millennium’) werden we wel weer flink met onze voeten op de grond gezet. Niet eens zozeer vanwege de uitverkiezing van Donald Trump boven Hillary Clinton als vijfenveertigste president van de Verenigde Staten. Hoe vervelend dat ook moge zijn, het valt helemaal in het niet bij het waardeloze bericht dat mijn zus Tiny, de moeder van Steef, gister kreeg. Haar scan wees uit dat de vlekjes op haar lever, ondanks een langdurige hormonenkuur, verder zijn uitgegroeid. Om haar langer in ons midden te houden of misschien wel helemaal te laten herstellen, wordt de hormonenkuur die al eerder werd gestopt vanwege vervelende bijwerkingen, opgevolgd door chemokuren. Dit roept onmiddellijk associaties op met misselijkheid, pijn, hevige vermoeidheid en haaruitval. Gelukkig heeft een chemokuur ook een positieve kant, het kan herstel betekenen en hoop voor de toekomst.
Stefan en ik passeren alle bekende plekjes die geregeld in mijn dekkertjes langskomen onderwijl Riky bij bakker Bart voor de toonbank staat om er Bartjes, smakelijke broodjes ‘gezond’, te laten klaarmaken. Daarmee verrast zij ons aangenaam bij thuiskomst. Hardlopend houden we genoeg zuurstof over om te ontdekken dat we beiden van dezelfde soort literatuur houden. Ik verras Stefan met het bestaan van ‘Hex’, de horrortriller van Thomas Olde Heuvelt die in het nabije dorp Beek speelt en speciaal werd aanbevolen door Stephen King, en op zijn beurt beveelt Steef mij een Amerikaanse schrijver aan die ik binnenkort zal leren kennen omdat hij belooft mij de titel van dat boek te mailen.
In de nevengeul zien we slechts één zilverreiger waar er een week geleden meer dan twintig stonden te vissen. En het is niet eens gemakkelijk vast te stellen dát het een reiger is, zo verdekt weet de grote witte vogel zich bij enige wilde begroeiing op te stellen als wil hij zijn aanwezigheid voor zijn blauwe soortgenoot, die nietsvermoedend in het water staat, verheimelijken.
Op het keerpunt stelt Stefan voor, voor het nageslacht vast te leggen dat wij hier waren, ervoor zorgend dat de Tacitusbrug zichtbaar is. O ja, ik moet hier nog wel even aan toevoegen dat mijn langbenige neef zich voorbeeldig heeft aangepast aan zijn kortbenige oom!

dinsdag 8 november 2016

Millennium

De dichte mist levert een aspect aan mijn ‘rondje’ hardlopen dat ik anders missen zou: er is weinig te zien waardoor ik mij gemakkelijker op mezelf terugtrek. Joggend over de Waalbandijk, in gedachte met mijn broers en zussen verkerend, dringt zich vanuit de grijze massa plotseling een geeloranje rechthoek aan mij op dat ik niet herken. Gedurende een aantal meters voel ik me gedesoriënteerd, vooral als ik zie dat het om een omleidingsbord gaat: hoe kan dat nou, hier is toch geen afslag? Dan pas dringt tot mij door dat ik al vlak bij de Brugstraat ben.
Voor mijn broers en zussen zijn er voor het moment geen Amerikaanse verkiezingen want zij rennen hier allemaal met mij mee. Ook degenen die niet meer onder ons zijn, onze jongere broer Nico en oudste zus Ina die tevens de eerstgeborene was. Dat is vanwege een bijzondere gebeurtenis die gistermorgen rond tien uur plaats heeft gevonden. Ongeveer op dat tijdstip bereikten wij, de veertien kinderen van vader en moeder Dekker die nog in leven zijn, de gezamenlijke leeftijd van duizend jaar. Daar hebben we gemiddeld eenenzeventig jaar en iets meer dan vijf maanden over gedaan. Annie had er op een week na tachtig jaar voor nodig om dit punt te bereiken, Willem deed het als jongste broer sneller: tweeënzestig jaar en tien dagen om precies te zijn.
... die schattige foto met Annie en haar jongste zus en broer...
Vaak werd gevraagd hoe het was om met zestien kinderen samen te wonen ‘in dat kleine huisje aan ’t Laantje’, en werd het veronderstelde antwoord er meestal automatisch aan toegevoegd: best gezellig zeker? En vaak beaamde ik dat. Want ja, je had bijna altijd iemand om mee te spelen, je hoefde niet alleen te gaan schaatsen en klusjes in en rond het huis deed je meestal samen met een broer of zus. Veel van die gezellige momenten dringen zich weer aan mij op, zoals met z’n allen om de keukentafel erwten en bonen lezen waarvan de opbrengst bestemd werd voor de aankoop van sinterklaascadeautjes – maar dat wisten de meesten van ons toen niet. En terwijl de ‘goede’ peulvruchten ritselend in potten en pannen op onze schoot werden geschoven luisterden we samen naar een hoorspel op de distributieradio, zongen we mee met de liedjes van de familie Doorsnee en poften ondertussen tuinbonen op de gloeiendhete kachelplaat.
En toen de eersten van ons in het huwelijk traden maakten we samen de versierselen, zoals corsages en feestmutsen van felgekleurd crêpepapier, zetten we voordrachten in elkaar en bereidden we de maaltijden voor: zo schilden mijn broer Jan en ik geregeld de piepers voor zo’n feestmaaltijd, hele wasteilen vol! Ja, er kleefden ook nadelen aan samenwonen met zo veel mensen onder een dak. Als je bijvoorbeeld een keer alleen wilde zijn, kon dat niet binnenshuis, of je moest genoegen nemen met de wc (maar als je vergat de deur met het haakje te vergrendelen kreeg je geheid gezelschap van een ander met hoge nood!) Het gebeurde in latere jaren ook geregeld dat je over een vrijend paartje struikelde dat intimiteit zocht op de trap of tussen de jassen aan de kapstok.
Zondag kwamen we bijeen bij mijn jongste broer in Julianadorp. Het leek voor een paar uurtjes als vanouds: de huiskamer puilde uit en ook in de keuken stond geregeld een groepje in steeds wisselende samenstelling. De koppen moesten dicht bijeen om elkaar goed te verstaan! Ook dat herinnerde aan vroeger. Er was ook nieuws, hoewel meer dan zestig jaar oud kreeg ik het voor het eerst onder ogen: die schattige foto met Annie en haar jongste zus en broer, gemaakt tijdens de kermis in Wadway.
Onze pa en moe zouden trots zijn geweest: het Noordhollands Dagblad kopte gisteren ‘Millennium-feest voor De Dekkertjes’, en een andere krant ‘Broers en zussen leven samen al millennium’.
Zestien kinderen. Dat was niet eens heel bijzonder in die tijd: samen hadden mijn vader en zeven van zijn broers en zussen achtentachtig kinderen. Zestien, dat waren er maar vijf meer dan het gemiddelde in het gezin van opa en opoe Dekker!


vrijdag 4 november 2016

Fröbelen

Woedend geschreeuw maakt mij attent op een conflict dat zich afspeelt in en rond het bijna opgedroogde water van de nevengeul. Van deze trotse Loenensche Wel is bijna niets meer over dan enkele langgerekte plassen, naast het diepere gedeelte waarin de woonboot van Klaartje ligt. Als het peil in de Waal blijft zakken wordt de leefwereld van planten en dieren in deze resterende watertjes steeds verder ingeperkt. Dat weten de reigers ook! Zij staan met zovelen in en rond dit kleine plasje, het moet wel zijn dat schraalhans hier keukenmeester is. Evengoed arriveren meer naar verse vis hongerende soortgenoten, voornamelijk zilverreigers, die prompt en in niet mis te verstane klanken, te horen krijgen dat zij hier niet gewenst zijn.
 Terwijl ik aan dit woeste tafereel voorbij ren prijs ik me gelukkig dat ik niet steeds voor een plaatsje aan tafel hoef te vechten. Gisteravond leek het wel even nodig maar gelukkig hadden Monique Janssen en haar hulptroepen voor voldoende werkplekken gezorgd. Ook karigheid was in het atelier van mevrouw Janssen ver te zoeken; waar de reigers in deze plas naar zich wanhopig verstoppende visjes moeten zoeken – zo stel ik mij voor –, werd ons een schaal voorgehouden, volgeladen met super dik afgesneden plakken cake als traktatie bij een royale beker verse koffie! En toen moest het nog beginnen!
Joop en Harry, de wandelende broertjes uit Winssen, groeten enthousiast. Ik meen dat Harry zich vrolijk maakt over mijn snelheid, maar de kwintessens van zijn grap verwaait helaas in het korte ogenblik dat we elkaar passeren. Het zal, neem ik aan, niets met de jaarlijkse vrijwilligersactiviteit van onze Zonnebloemafdeling te maken hebben, daar heeft hij immers geen weet van. Sommigen van ons dachten overigens dat er bloemschikken op het programma stond. Niet zo vreemd want de uitnodiging eindigde in de schimmige zin: ‘…kortom, het is tijd om te fröbelen!’ Bovendien werden we verwacht in Groenbinderij ’t Hogewald.
... als weer een geslaagde creatie in veiligheid werd gesteld ...
Rond halfacht stroomde de goed geoutilleerde werkplaats van Monique vol. Tweeëntwintig Zonnebloemvrijwilligers veroorzaken samen veel gerucht, maar we waren muisstil toen we uitgelegd kregen wat van ons verwacht werd. Hier toonde ‘juffrouw Janssen’ dat bij haar het onderwijsbloed nog steeds warm door de aderen stroomt. Klei. We zouden iets maken van klei. Uit haar vaardig knedende vingers kwam een kippetje tevoorschijn die zij snel liet veranderen in een musje, of misschien was het wel een grasvink. Het was ons overduidelijk dat we konden maken wat we maar wilden ‘… en als het fout gaat duw je het gewoon weer in elkaar en begin je opnieuw!’ Met de hulp van Ginny, Hanneke en Ina, de reeds doorknede keramisten die van Monique het vak leerden, vonden we een werkplek en werden voorzien van een bonk chamotteklei, zwart of wit naar keuze. Zo togen we aan de slag.
In mijn hoofd had zich een beeld gevormd van een kubistische raaf die als butler aan het Engelse Hof niet zou misstaan. Natuurlijk moest de vreemde vogel worden voorzien van een vlinderstrik. Vanuit dat beeld liet ik mijn vingers het werk doen. Tenminste, met die bedoeling zette ik ze daartoe aan. Het viel echter niet mee en ik was blij met de tips van de vaardige meiden om mij heen zodat Raaf daar uiteindelijk in de gedachte pose stond.
Het was prachtig om te zien hoe mijn collega vrijwilligers zich inzette om iets moois van hun werkstuk te maken. De hulptroepen en Monique zelf, hadden het zo druk dat Willy, de man van Monique, zich in liet zetten om ons van koffie en frisdrank te voorzien.
De tevreden blikken als weer een geslaagde creatie in veiligheid werd gesteld bewezen dat deze avond een schot in de roos was. En terwijl ik langs de nevengeul waar de rust intussen is weergekeerd, op huis aan ren, is er slechts één ding dat mij verontrust: hoe zal Raaf het in de oven doen?


dinsdag 1 november 2016

Knip

In de tweede ellebooghoek van de Hommelstraat laat de enig overgebleven peppelboom zijn gele bladeren los in een tempo van misschien honderd per minuut. In mijn hoofd maak ik een berekening: de boom staat ongeveer vierhonderd meter van mij verwijderd – die afstand slinkt tijdens mijn calculatie uiteraard gestaag, dus zet ik er vaart achter – terwijl ik met een snelheid van ongeveer tien kilometer per uur jog. Dus ben ik bijna twee en een halve minuut onderweg naar de boom en zijn er in die tijd tweehonderdvijftig boomblaadjes gevallen. Onder de bewuste boom door rennend zie ik in dat mijn aanvankelijke schatting, honderd per minuut, veel te hoog is want hoeveel blad draagt zo’n boom wel niet? Dit bewijst maar weer eens hoe zinloos het is om zulke berekeningen te maken! Goed, laat ik mij op iets anders richten. Op die schapen bijvoorbeeld. Zij komen net niet boven het laagje mist uit. Iets waar zijzelf waarschijnlijk weinig van merken, hoewel ze zich allemaal in dezelfde richting bewegen.
Op de Waalbandijk beland ik in ‘De Japanse minnaar’ van Isabel Allende. Daar maakte ik gisteravond een beginnetje mee. En hoe dat kwam weet ik niet, maar terwijl ik las hoe Alma aan haar kleinzoon en haar secretaresse vertelt op welke wijze zij Ichimei Fukada heeft ontmoet kwam de bakkerij van Bakker Blank in mijn gedachten (ik logeerde bij Blank omdat mijn moeder weer een kleintje ging krijgen). Ik zag er mezelf weer in bed liggen, samen met de oudste zoon van de bakker. Het maakt grote indruk op mij dat hij zich verwaardigt om tegen mij, een broekie van net zes jaar oud, die feitelijk de gast van zijn ouders is, zijn verontschuldiging uitspreekt voor het mogelijke gebrek aan comfort in zijn bed! Het is inderdaad hard, dat bed. De matras die niet dikker lijkt dan een opgevouwen paardendeken ligt op een houten deur. Dat is nodig vanwege een probleem met zijn rug, zo laat hij mij weten. Terwijl ik muisstil naast deze bijna volwassen jongen lig staar ik blind in de ruimte (het bed staat op de zolder boven de bakkerswerkplaats) en vraag me af of ik de pot durf te gebruiken als ik plassen moet.
Dit was het eerste beeld dat kwam bovendrijven terwijl ik over de Japanse minnaar las. Daarna dacht ik aan de bakkerij.
Ik vond het heerlijk dat ik Bakker Blank mocht helpen. Ik mag meel uit een papieren baal in de kuip van de kneedmachine scheppen waarna hij de andere ingrediënten zoals water en melk toevoegt. Op een langgerekte smalle werktafel heb ik blikken strak naast elkaar opgesteld nadat ik ze invette met donkerbruine olie. De Bakker vormt op de kneedtafel rollen deeg die precies in de blikken passen. Dat gaat met heel veel lawaai gepaard en ik heb het gevoel dat hij, om mij een plezier te doen, steeds harder in en met het deeg slaat. Nadat de hele rij blikken is gevuld zwelt het lauwwarme deeg tot net onder de rand van de blikken waarna de bakker met een schaar een keer of zes in de lengterichting van het deeg knipt zodat links en rechts opstaande puntjes ontstaan en het deeg weer een klein beetje inzakt. Daarna schuift hij de blikken met knipbrood de oven in. Zo leerde ik waarom dit brood knip, of knipbrood werd genoemd. In het deeg is geknipt. Duidelijk!
Maar gisteravond, toen ik over de eerste ontmoeting tussen Alma en Ichimei las, vroeg ik mij af waarom er in het deeg geknipt werd. Wat voegt inknippen toe aan de kwaliteit van het brood?
Met mijn tabletcomputer dat naast mij op de bank lag, vond ik het antwoord snel: dat knippen zorgt ervoor dat luchtbellen die tijdens het rijzen ontstaan, gemakkelijker uit het brood ontsnappen zodat er tijdens het bakken geen ronde gaten in het brood ontstaan. Aha!
Nadat ik het antwoord kende, kon ik weer rustig verder lezen. ‘De Japanse minnaar’ ontwikkelt zich tot een zeer boeiend en lezenswaardig verhaal!