vrijdag 31 augustus 2012

Nattigheid

Misschien kom ik weer droog thuis, wie weet? Wind en dreigende luchten voorspellen nattigheid, terwijl de regenmeter bij vertrek, iets na drie uur in de middag, slechts 1,2 millimeter over het afgelopen etmaal aangeeft. In deze zelfde tijd viel in Spanbroek veertig millimeter, als ik mijn broer Jan mag geloven, en volgens Nieuwsradio viel in Friesland gemiddeld zeventig millimeter! Een klein landje kent grote verschillen! Het is in ieder geval lekker fris en dat loopt altijd lekker.
Het valt mij op dat de waterstand in de nevengeul erg laag wordt. O ja, natuurlijk, het rivierwater valt ook steeds verder terug. Pas berichtte de Gelderlander nog dat het succesvolle voet- en fietsveer naar Slijk Ewijk niet langer kon afmeren vanwege het lage water. Een dag nadat het uit de vaart werd genomen kwam het bericht dat het veerbootje vrij tegen een krib beukte doordat onverlaten de trossen los peuterden. Wat drijft deze vandalen?
En nu ik over vernielzucht peins… Ik passeerde zojuist de lege betonnen sokkel waarop de Riverwachter al een reeks van jaren fier over de uiterwaard en de Waal uitkeek. Nur Tarim maakte het beeld via door het Waalwater aangespoeld wrakhout. Zijn gipsen korset sneuvelde toen de Rivierwachter daaruit geboren werd, zodat het niet opnieuw kan worden geconcipieerd. Deze prachtige metafoor voor het verstrijken van de tijd is voorgoed verdwenen. Voor Tarim het verliezen van een geesteskind; voor de vernielers en de helers van het brons misschien een klein beetje geldelijk gewin. Waanzin!
Mij valt opnieuw het startbordje net na de Brugstraat op. De gemeente is zo attent geweest ook hier een vijf kilometer parcours voor hardlopers aan te leggen. Ik besluit deze vandaag te volgen, ook om mijn snelheid eens op te nemen. Van de Dijk gaat het de Uiterwaard op. Dat juist deze wrakke landweg door de uiterwaarden van Ewijk en Winssen hierin is opgenomen verbaast mij! Oké, ik ren vaker over deze weg, maar weet dat ik erg goed moet opletten om geen blessures op te lopen. Ik passer het één kilometer bordje en na een paar minuten anderhalve kilometer.
Het twee kilometer bordje is in zicht. Alles gaat goed. De Ruif, de trotse terpboerderij, terzijde. Waarschijnlijk word ik weer richting Dijk gezonden. Op de splitsing staat slechts een kale metalen paal waaraan een van de klemmen in de stevige wind zwak op en neer zwaait. Het lijkt alsof het bordje er zojuist werd afgerukt. Ik voel al nattigheid. Jawel, ook de richtingwijzer bij de Dijk is verdwenen. Vlak onder de oorspronkelijke plaats hangt nog wel het veel kleiner en kleurrijker bordje dat wijst naar de struinroute. Ja, de gemeente Beuningen zet zich actief in voor recreanten, maar wordt daarin gedwarsboomd door domme vernielzucht. Wat kunnen wij daaraan doen?
Even verkeer ik nog in spanning of ik in de juiste richting ren. Ja, gelukkig, nabij het Dijkmagazijn Winssen zie ik het drie kilometer bordje opduiken. Drieënhalf, vier, ze zitten nog op de plaats waar de gemeentewerkers dezen schroefden. Vierenhalf kan ik niet ontdekken, maar heeft er misschien ook niet gestaan want ik zie geen lege paal.
Van ver heb ik een mooi overzicht over de verkeersbrug in aanbouw. Het schiet op. De nieuwe pylonen zijn nog niet gereed maar al wel belast met hun taak: zij tillen met behulp van tuien een paar nieuwe brugmoten die elk vijf meter rivier overspannen. Een paar honderd meter na de brug zweeft een buizerd richting struinroutewijzer. Hij kan vanaf deze nietige zit overzien welke richting hij wil gaan. Ik op mijn beurt kan hem in al zijn koninklijkheid observeren.
Dan is daar de finish. Mijn tijd is in orde: iets meer dan tien en een halve kilometer per uur. Thuisgekomen ben ik drijfnat, welzeker maar niet van de regen! 

dinsdag 28 augustus 2012

Snuf

‘The sound of rain’ zorgt gewoonlijk voor een prettige slaap, vanmorgen maakte het mij juist wakker vóór de wekker dat kon doen. Dat geruststellende geluid beloofde een nat rondje hardlopen. Maar het blijkt mee te vallen of tegen, als je van nat worden houdt. Hoe dan ook, mijn regenjasje vormt overbodige ballast vooral omdat ook de temperatuur vrij hoog is.
Het is erg stil langs de dijk. De schepen varen de Waal op en af zoals gebruikelijk. Dat doet mij denken aan Angelen. Bij een van mijn bezoeken aan mijn oude Zonnebloemvriend Wim K vond ik een boek van Thomas Rosenboom op de stoel: ‘Zoete mond’. Eerder las ik zijn ‘Publieke werken’. Ik vond dat een goed verhaal. Prachtig geschreven ook, waarbij de taal hielp mij als lezer naar het einde van de negentiende eeuw te voeren. Maar ook informatief zoals hij het leven rond 1890 in de veenkoloniën bij Hoogeveen beschrijft. Daarom beloofde ik mijzelf ‘Zoete mond’ toen dat eind 2009 uitkwam. Het kwam er niet van. Ik vertelde Wim daarover: hij stond er op dat ik het meenam. Mijn tegenwerping dat ik het voorlopig toch niet zou kunnen lezen maakte Wim niet uit. Evengoed lag het maanden stof te verzamelen voordat ik het opensloeg.
De intro van deze roman bracht mij in een weemoedige stemming. Ik voelde opluchting toen Moby, de jonge witte beloegadolfijn, zijn vrijheid herwon. ‘Zoete mond’ voert ons terug naar de jaren zestig. Voor mij zo herkenbaar beschreven dat ik daarnaar al lezende terug verlang. De traagheid van het leven ondanks de komst van telefoon en televisie, is aantrekkelijk als tegenhanger voor vandaag. Ik lees hoe dierenarts Rebert van Buyten en buurtgenootje Lieneke op de huiskamervloer liggen om het konijn van het meisje onder de zitbank vandaan te lokken. Rebert leert het kind van haar huisdier houden en brengt haar ertoe het eindelijk een passende naam te geven: “Snuf,” zei zij eindelijk, en na een diepe ademteug bevestigde zij het ook: ”Hij heet Snuf.”
Nu ik hardlopend over de dijk aan deze ontroerende scene terugdenk geloof ik bijna dat Thomas mij rond mijn twaalfde jaar heeft geobserveerd: vaak lag ik in het nachthok van de ren van lotharinger Schele, mijn lievelingskonijn. Zij kreeg haar naam omdat zij slechts rond een oog een vlek had (zie Zwanger). Met mijn onderlijf nog buiten in het gras van het bleekveldje deelden wij menigmaal samen deze intieme ruimte, liet Schele zich eindeloos aaien en luisterde zij geduldig naar mijn klachten en jongensproblemen. Maar 
zelfs niet met zijn geestesoog heeft Rosenboom mij kunnen waarnemen aangezien hij toen een peuter was.
Thomas beschrijft Angelen beeldend alsof het een bestaande plaats is. Vooral ook vanwege de nabijheid van bekende plaatsen als Millingen aan de Rijn en Kekerdom. Het verbaasde mij dat ik het niet ken. Tenslotte is het niet ver van hier. Daarom ben ik op Angelen gaan googlen. Ik bleek niet de enige die de ligging van dit dorp zocht. Ik vond een prachtig geschreven verslag van Sandra Kooke over haar zoektocht, gepubliceerd in Trouw op 7 juli 2010. Sandra vond Angelen op het terras van café-restaurant De Swaenenbloem nabij Pannerden. Daar is de schrijver volgens de waardin menigmaal geweest. Schrijvend en uitkijkend, vaak ook aan de rivier en op de kribben.
Sorry Wim, dat u zo lang op uw boek heeft moeten wachten. Ik heb er spijt van dat ik het zo lang links liet liggen omdat het zo mooi is; ga het achter elkaar uit lezen en het u spoedig terug bezorgen. Maar dat lukt mij niet vóór mijn komende bezoek, morgenochtend!

vrijdag 24 augustus 2012

Geestverruiming


De omstandigheden zijn perfect, zestien graden, licht bewolkt en nauwelijks wind: dat belooft een lekker hardlooprondje. Een grote vrachtwagencombinatie heeft moeite om op snelheid te komen toch houd ik even in voordat ik de Van Heemstraweg oversteek.
Op de Hommelstraat ben ik weer terug in de droom waar de wekker mij uit weg sleepte. In die droom word ik, waarschijnlijk door mijn oudste zus Ina, toen bijna dertien en nog Sientje genaamd, de trap opgedragen naar het kinderledikant op de overloop. Het voelt alsof ik zweef. Ik was ongeveer zestien maanden. Dat weet ik omdat dit op of spoedig na de geboortedag van ons nieuwe zusje, Ria gebeurde. Zij nam mijn plaats in, in de wieg op de kamer van Pa en Moe.
Deze droom brengt mij bij een andere vroege herinnering. Weer is een zusje geboren, Corrie. Zij verdringt haar oudere zus uit de wieg. Op haar beurt moet Ria in mijn kinderledikantje slapen. Ik, toen tweeënhalf jaar, word naar een van de bedden in de grote slaapkamer gepromoveerd bij de rest van ons gezin. In dat vreemde bed lig ik, in die herinnering, te woelen. Pieker over het feit dat ik één neus voel en twee neusgaten terwijl, als ik mijn neusvleugels wijd open sper maar één gat ervaar. Net zoals mijn mond slechts één opening vormt. Voor de zekerheid voel ik dat na. Ik kan voelen dat ik ook twee gaten voor mijn ogen heb en twee voor mijn oren. Maar als ik mijn ogen open ervaar ik slechts één opening, terwijl ik weet dat het er twee zijn. Mijn handen dwalen verwarrend over mijn gezicht totdat ik tussen deze nog vreemde lakens in slaap val.
Ik vraag mij af of mijn verhuizing naar het grote bed het moment was dat ik mij voor het eerst bewust werd van mijn eigen persoon. Dat mijn geest of ziel contact maakte met mijn stoffelijke lichaam, zich bewust werd van mijn lijf. Sommigen beweren dat de menselijke geest, onze niet-materiële component, al direct bij de conceptie samenvloeit met het toekomstige lichaam, waarbij de grote vraag ontstaat waar die ziel dan wel huist. Een vraag die vandaag nog manifest is. Over het algemeen wordt aangenomen dat onze geest in onze hersenen is opgeborgen. Wetenschappers onderzochten onlangs een man wiens hersenen grotendeels waren verdwenen vanwege een infectie (bacterie of virus, dat ben ik vergeten.) Desondanks was de man zich nog bewust van zichzelf hoewel hij aan ernstig geheugenverlies leed. De onderzoekers trokken de conclusie dat onze geest, ons zelfbewustzijn, waarschijnlijk in ons hele lichaam zetelt en niet alleen in onze hersenen of in ons hart zoals ook velen geloven.
Bij de splitsing met de Brugstraat in Ewijk laat een hondenbaasje zijn niet-aangelijnde hond midden op de Dijk naast hem zitten. Ondertussen kijkt hij afwachtend in mijn richting. Als ik nog ongeveer twintig meter van hen verwijderd ben strekt hij zijn arm naar achteren, met daarin een werpmechanisme. Een soort tennisbal vliegt een flink eind richting uiterwaard. Terwijl dat balletje zijn boog maakt sprint het dier, een Mechelse herder er enthousiast achter aan. Nu begrijp ik waarom de man op mij wachtte: zijn herdershond krijgt door dit spel geen gelegenheid ongewenste aandacht aan mij te besteden. Op het moment van passeren vraagt de hond om herhaling door zijn vervaarlijke snuit met bal richting Baasjes hand te steken.
Ik ren veilig door hoewel ik mij sterk bewust ben van deze Mechelaar en diens sprinttechniek. Dat gevoel neemt gelukkig snel af. Stel je voor dat ik niet alleen een stuk van mijn lijf maar ook van mijn geest aan zo’n beest kwijt zou raken!

dinsdag 21 augustus 2012

Vrijwilligerswerk


Ik heb de wekker wat vroeger gezet om zoveel mogelijk te profiteren van de frisse morgen. Toch is het warmer dan gedacht, ik zweet al overmatig tijdens het opwarmen van mijn spieren. Hier en daar vertrekken mensen naar hun werk. Dat zullen zij wellicht met iets meer plezier doen dan gisteren. Amerikaanse onderzoekers vroegen 340.000 mensen telefonisch naar hun humeur. Daaruit bleek dat we niet alleen de maandag miserabel vinden, maar ook een hekel hebben aan de woensdag en de donderdag. Ik las dit feit gisteren op Nu.nl, vlak voordat ik naar Loes in De Steeg vertrok.
Ik denk aan dat berichtje op het moment dat twee van de bewoners aan de Hommelstraat hun auto’s achteruit van de oprit rijden en even wachten om deze hardloper te laten passeren. Om hen voor hun hoffelijkheid te bedanken steek ik in het voorbijgaan mijn hand op. Over het humeur van vrijwilligers rept het onderzoek niet, persoonlijk houd ik van het (gewoonlijk vrijwilligerswerkloze) weekeinde, maar mijn maandag was zeker niet miserabel. Wij hadden bij de voorzitter thuis twee plezierige kennismakingsgesprekken met kandidaten voor het bestuur van de provinciale Zonnebloemafdeling Gelderland. Daarmee zal het provinciaal bestuur op sterkte kunnen blijven nu binnen enkele maanden twee ervaren bestuursleden hun termijn er op hebben zitten.
Hoewel ik mijn bestuursfunctie in juni 2013 ga overdragen zal mijn vrijwilligerswerk er niet door verminderen. Ik wil mij gaan concentreren op mijn bestuursfunctie bezoekwerk bij de Zonnebloemafdeling Beuningen. Voornamelijk omdat ik dat plezierig werk vind – en een van de voordelen van vrijwilligerswerk is dat het leuk mag zijn. En omdat dit de kern van het Zonnebloemwerk raakt: het verzachten van eenzaamheid. Probleem is dat ik altijd tijd te kort kom. Daarom was ik zo blij met de versterking die ik kreeg in de persoon van Jaap. Hij is zich aan het inwerken om samen met mij dat bezoekwerk in Beuningen nog beter aan te pakken. En nu is daar dat moeilijke bericht. Afgelopen vrijdag kreeg Jaap op de tennisbaan een hartinfarct. Hij maakte daarbij een vervelende val waardoor een jukbeen brak.
Vlak voor de dijkopgang slaan twee konijntjes mijn komst gade. Een is beduidend kleiner maar lijkt veel grotere ogen te hebben dan zijn maatje. Op het moment dat ik van het asfalt op het met houtsnippers opgevulde looppad stap richten zij zich tegelijk op. Super waakzaam nu. Na een paar meter houdt het grotere dier het niet meer vol en zet het op een rennen. Nota bene eerst in mijn richting! Dan slaat het een paar haakse bochten en rent het dijklichaam een stukje op, keert schielijk om en schiet achter de houtwal op het belendende paardenweitje. De kleinste, een mannetje denk ik, wacht mijn nadering nog steeds af. Minder dan tien meters scheiden ons. Zijn peilloze ogen staren recht in de mijne, alsof hij mij wil fixeren. Zijn rechtopstaande oren trillen een beetje. Nog vijf meter, nog vier, drie en bij mijn volgende stap wipt het moedige diertje rustig opzij en verdwijnt onder de dikke begroeiing.
Nadat Jaap  op de tennisbaan is gereanimeerd heeft men hem naar het Radboudziekenhuis gebracht. Daar is hij op de operatietafel gedotterd en werden een aantal zwakke plekken in zijn aderen, vernauwingen waarschijnlijk, voorzien van een stent. Als hij weer voldoende hersteld is zal het gebroken bot in zijn gezicht worden behandeld.
Ik probeer mij voor te stellen hoe hij daar ligt. Natuurlijk zal zijn gezicht sterk opgezwollen zijn. Maar vooral de schrik door het plotselinge af laten weten van zijn hart zal hem diep hebben geraakt. Tja, hoe ga je daar mee om? Hoe leer je weer vertrouwen op je hart?
Wij van de Zonnebloem Beuningen zullen Jaap voorlopig moeten missen. Maar het belangrijkste voor hem is dat hij volledig herstelt. 

zaterdag 18 augustus 2012

Ontsnapping

Terwijl ik de eerste stappen van mijn hardlooprondje zet is de zon al een poosje aan het werk om Nederland haar beloofde eerste tropische zomerdag van 2012 te gaan bezorgen. Bij mijn start gaf de thermometer al iets meer dan twintig graden aan, ondanks ik extra vroeg ben opgestaan. Voor het grootste deel daarvan is gisteren al gezorgd: afgelopen nacht was het dan ook behoorlijk warm.
Op deze zaterdagmorgen zijn er meer mensen vroeg bij. Waarschijnlijk proberen zij de echte warmte ook een beetje voor te zijn. Hoe dan ook, het is best gezellig om af en toe een collega te begroeten. Sommigen zien er nog fris uit, anderen transpireren als een rund. Ik moet ook geregeld het zweet uit mijn ogen vegen (zweetbandje vergeten!)
Over runderen gesproken: bij het naderen van de verkeersbrug over de Waal ontdek ik een aantal koeien dat blijkbaar ook op de gedachte is gekomen om eens een flink stuk te gaan hollen, nu het nog niet zo warm is. Vijf vitale Rode Geuzen (zie ook Natuurlijk) komen mij over het smalle asfalt tegemoet rennen. Stress spat van hun koppen. De twee volwassen koeien zijn in het bezit van volgroeide horens. Nu we elkaar op gelijke hoogte naderen zien de dieren er indrukwekkend uit. Ik houd mijn snelheid dan ook een beetje in. De dieren worden ongewild opgejaagd door een paar wielrenners die hun kans afwachten om deze wilde troep veilig te kunnen passeren. Die krijgen zij bij de verkeersbrug. Ik ben blij dat de dieren in de hoge begroeiing tot rust komen zodat ik ook ongehinderd kan doorrennen. Wel maak ik mij een beetje ongerust over de kans dat de uitgebroken koeien via de voetgangersopgang de snelweg kunnen bereiken. Bij het passeren zie ik dat een van de geuzen zich heeft vastgelopen op het omheinde werkterrein van de brugbouwers. Het jonge dier loeit klaaglijk naar zijn medevluchtelingen om hulp. Ik vertrouw er op dat het goed komt.
Deze ontsnapping brengt mij bij de nieuwe baan van Timothy, onze zoon. Hij is afgelopen donderdag bij de Pompekliniek begonnen, tegenwoordig Pompestichting genaamd. Dat betekent dat onze beide zonen min of meer in mijn voetsporen zijn getreden. Zij het in heel verschillende werksoorten. Ik werkte in de technische dienst en aansluitend in de sociotherapie op de gesloten afdeling. Jesse werkte er gedurende korte tijd op personeelszaken en Timothy is zich nu als verpleegkundige in de medische dienst aan het inwerken. Nog een bijzondere overeenkomst is dat wij beiden ontkwamen aan een afwijzing. Die kregen wij in eerste instantie. Ik via een brief. Na twee dagen kreeg ik er opnieuw een, nu een aanstellingsbrief. Timothy kreeg een telefoontje. Na een aantal weken bleek de gekozen kandidaat zich te hebben teruggetrokken en werd hem verzocht zijn sollicitatie te handhaven.
Dat ik vanwege ontsnapte koeien aan deze gebeurtenis moet denken vraagt wellicht enige uitleg. In mijn Pompe-tijd waren ontsnappingen en onttrekkingen aan verlof, geregeld onderwerp van bespreking en zorg. Feitelijk was de vlucht van enkele patiënten voor mij aanleiding mijn werk, na iets meer dan twaalf jaar met spijt op te zeggen. Maar dat is een ander verhaal. Tegenwoordig is er veel meer aandacht voor de veiligheid zodat ontsnappingen nagenoeg uitgesloten zijn en er ook meer zekerheid is in het verkeer tussen personeel en patiënten.
Op de terugweg kom ik op veel plaatsen verse koeienmest tegen, maar kan ik geen voortvluchtige runderen ontdekken. Of zij zijn weer teruggebracht binnen hun veilig omheinde weide in de uiterwaard, of zij vonden een grazig plekje aan de voet van de dijk waar ik hen niet kan zien.
Ik verheug mij op interessante gesprekken over terbeschikkingstelling in het algemeen en hulp aan psychisch gestoorde delinquenten in het bijzonder.

woensdag 15 augustus 2012

Onbeschaamd


dinsdag 14 augustus 2012: Hardlopend op de dijk ben ik in gedachten bij het afscheid van Hans in Zevenhuizen, en de crematiebijeenkomst later op de middag in Gouda. Een kraai haalt mij daar uit. Hij vliegt rakelings en lawaaiig langs mij heen. Raakt spreekwoordelijk mijn linkeroor met zijn rechtervleugeltip. Laat mij tegelijkertijd schrikken met een oorverdovend gekrast: “Jaaaaa fraaiiiiii…!” Zo klinkt het tenminste. Of wellicht is het “Haaaaa, haaaaa…!” Misschien bedoelt hij mij te complimenteren met mijn loopstijl. Of lacht mij simpelweg uit? Bij zijn verpletterende kreet duik ik letterlijk even in elkaar. De vogel landt zwartgerokt naast twee soortgenoten, die hem dadelijk, gelijkluidend krassend, aanspreken op zijn gedrag. Daar lijkt het tenminste op. Mijn bewonderaar of opponent, laat op zijn beurt duidelijk merken dat hij hun commentaar niet op prijs stelt door ze weg te jagen.
Het lastige is dat ik niet weet of dit dier contact met mij zocht. Zo ja, moet ik raden naar diens bedoeling! Zoals je over het algemeen ook niet weet waarover jonge meiden het hebben als zij hun hoofden kwebbelend bijeen steken. Hoewel de vijf meiden die gisterenmorgen in mijn treincoupé stapten daar geen doekjes om wonden! Ik bedoel, wij, ik en mijn medepassagiers, konden hun conversatie bijna woordelijk volgen. Blijft de vraag of die meiden zich daarvan bewust zijn geweest. Volgens mij niet. Ik geloof dat zij volledig opgesloten waren in zichzelf en in elkaar, in hun eigen wereldje.
 “Daar zit een meneer alleen, daar kunnen wij zitten”, schettert een van hen. De kruin van bedoelde meneer, waarschijnlijk nog onbewust van enig naderende onrust, zie ik boven de stoelleuning uit steken. Ik moet eerst nog even verduidelijken dat ik in een stoptrein van Veolia zit (op weg naar het Zuiden). Aan een zijde van de coupé staan stoelen paarsgewijze tegenover elkaar, aan de andere zijde steeds twee maal drie zitplaatsen.
Nog voor de langste van de vijf haar gat op de stoel heeft laten zakken vertelt zij haar vriendinnen dat zij sinds kort zelfs twee vrienden heeft. Zij schaterlacht zo luidruchtig over dit dilemma dat geen van haar vriendinnen ook maar een flauw idee heeft waarover zij rept. Eenmaal gezeten vertelt zij, hikkend van de lach, opnieuw over haar Boliviaanse vriend en het ontstane probleem met het vriendje in haar eigen dorp. Daarbij kijkt zij geregeld naar het plafond en rolt haar ogen omhoog zodat slechts oogwit zichtbaar blijft.
Blijkbaar bedient haar nieuwe vriend zich van Duits. Zij leest de meiden zinsneden uit SMS-berichtjes van de Boliviaanse jongen voor en maakt zich vrolijk over zijn taalgebruik. Hoofd en ogen rollen onvermoeibaar voort. De Indonesisch ogende vriendin naast haar, is zich eveneens niet bewust van tijd en ruimte. Terwijl Lange Blonde continue, onbeschaamd ratelt houdt Indonesische zich bezig met haar lange zwarte haren. Van tijd tot tijd diept zij haar mobiel uit haar tas om het resultaat te beoordelen. Uit die tas komt ook een langwerpige bus tevoorschijn – even denk ik aan een overmaatse lipstick. Zij neemt de dop er af en bespuit beurtelings haar blote oksels.
Ondertussen verplaats ik mij in de positie van de ingesloten meneer. Je kunt drie dingen doen, stel ik mij voor. Stoïcijns uit het raam kijken alsof jij er niet bent. Een ander plaatsje zoeken, of je met de meiden bemoeien. Ik hoopte op het laatste.
Helaas, er ontstond geen interactie tussen meneer en het groepje, tenminste niet zover ik dat kon beoordelen. Na ongeveer vier haltes stond hij dizzy op om de trein te verlaten. Hij liep licht wankelend in mijn richting. Achter dikke brillenglazen draaiden zijn pupillen rusteloos in het oogwit. Ik gunde hem nog een flinke wandeling, kon hij tenminste een beetje van de schrik herstellen.

vrijdag 10 augustus 2012

Afscheidsrondje


Op deze frisse morgen, het is maar net twaalf graden op het moment dat ik voor mijn hardlooprondje de deur uit ga, zit het bericht van onze neef, Stefan al op de Van Heemstraweg weer tussen mijn oren. Gisteravond laat kwam zijn mailtje binnen. Het vormde een bevestiging van wat mijn broer Jan ons ’s morgens aan de telefoon moest melden. Hans, de man van onze zus Tiny, is woensdagavond overleden.
Het blijft onwerkelijk, de wetenschap dat Hans plotseling niet meer onder ons is. Ondanks we al spoedig na de ontdekking van de tumor in zijn hoofd, wisten dat deze onbehandelbaar zou zijn. Nu is het zover. Lichtpuntjes zijn misschien dat Hans er vrede mee vond en in alle rust afscheid kon nemen van zijn dierbaren. Zelf zei hij een paar maanden geleden, dat, als de tumor het leven voor hem ondraaglijk zou maken, hij het niet erg zou vinden om te gaan. Omdat, zo zei hij, hij terug kon zien op een fantastisch leven, samen met een geweldige vrouw, prachtige lieve kinderen en kleinkinderen en een goede opleiding en baan. Natuurlijk, ik weet zeker dat ook Hans graag oud zou zijn geworden. In de wetenschap van zijn aandoening stelde hij deze verwachting bij, hoopte hij komende Kerstmis nog samen met Tiny hun zeventigste verjaardag te mogen vieren.
Inmiddels ben ik op de Dijk aanbeland en weet ik: Hans loopt met mij mee! Jammer dat juist nu het dijklichaam helemaal leeg gemaaid is, ook de delen die bij de eerste maaibeurt, vroeg in de zomer, werden gespaard. Ik zal vijftien of zestien jaar oud zijn geweest toen ik de vrijer van Tiny leerde kennen. Ik herinner mij vooral zijn eerste sinterklaasavond in Wadway nog goed. Hans schreef voor zijn meisje een mooi sinterklaasgedicht bij een prachtige surprise: een schoorsteenmantel gemaakt van Engels karton. Daarin had hij zijn precentjes verstopt. Dat wilde ik ook wel, zulke mooie verrassingen bouwen.
Eigenlijk deden we niet zo veel samen. Hans & Tiny woonden spoedig ver weg en ik ging ook al vroeg en ver van huis. Vaag herinner ik mij een fikse schaatstocht, met vijf of zes man, tot in de Zuidermeer. Voor mij was het bar en koud. Voor Hans gemakkelijker, ook al was hij maar vier jaar en elf dagen ouder dan ik. Hij was bovendien zeer sportief en een geweldige schaatser. Reed de Elfstedentocht en was vaak van de partij op de Weißensee.
Grappig is dat Hans ook de naam Simon kreeg.  En later ontdekken we, vooral vanwege waarnemingen van anderen, dat we qua uiterlijk veel op elkaar lijken. Juist nadat hij zijn baardje vaarwel zei viel die gelijkenis meer op. We schilderden samen een deel van het ouderlijk huis in Wadway. Hij leende een van mijn schildersoveralls, zodat we nog meer op elkaar gingen lijken.
En nu lopen we hier, inmiddels op de Uiterwaard. Ik wil dit bijzondere moment een beetje rekken en ren door tot de statige Terpboerderij De Ruif. Daar, op de klinkers – hobbelig door diep ingereden karrensporen, loopt een jonge vrouw met een vervaarlijk uitziende hond. Door om te keren hoef ik de confrontatie niet aan te gaan. Weer terug op de Waalbandijk en onder de verkeersbruggen door, de nieuwbouw en de oude, valt mij pas op hoe prachtig de nevengeul erbij ligt. Wat een verschil met de kale dijk! Gelukkig kunnen de zeisen daar niet komen. De ruige begroeiing rondom is vol kleur. Vooral veel roze en paars, van Springbalsemien, Veldwikke en Grote Kattenstaart. De uitbundige kleuren weerspiegelen zich, samen met de blauwe hemel en enkele lichte wolken, in de donkere waterplas waarin de zwakke Zuidoostenwind geen rimpeltje kan blazen. Troost voor hart en ogen.
Onbedoeld een extra lang hardlooprondje vandaag. Voor jou Hans!

dinsdag 7 augustus 2012

Beroepskeuze

Aan mijn ontbijt las ik het optimistisch stemmende bericht in de Gelderlander over de opstand in Syrië. In die zin dat de Syrische premier, Riyad Hijab gisteren de kant van de opstandelingen koos door met zijn familie naar Jordanië te vluchten. Daarmee is de positie van Assad weer iets zwakker geworden.
Tijdens het hardlopen probeer ik mij voor te stellen hoe zo’n vlucht, in familieverband en uit een land vol oorlogsdreiging en -geweld, veilig kan worden volbracht. Het lukt mij niet. Ik kan mij slechts gelukkig prijzen met ons stabiele Nederland, dat is veel eenvoudiger. Ik peins daarover tot ik de ganzen opmerk – ouderen met hun opgeschoten jongen – die in een grote gakkende troep van misschien wel tweehonderd dieren zijn neergestreken (voornamelijk Grauwe Ganzen waartussen ik enkele Egyptische Nijlganzen ontdek) op een akker langs de Hommelstraat. Daar is het graan, wintertarwe misschien, kortgeleden geoogst. Het lijkt een groep leerlingen op excursie: “Kijk maar goed Wammes, jongen, dat is nou graan. Daar zitten veel eiwitten in. Best spul om te bunkeren als energie voor lange trektochten", gakt de biologieonderwijzer ernstig, "je hebt er tot wel tien keer minder van nodig als van gras, waardoor je extra tijd over houdt voor je vleugeloefeningen!” En hij snatert hartelijk om zijn eigen grap.
Hopelijk ontdekken onze jagers deze excursie niet, nu zij van minister Bleker groen licht kregen om veel ganzen af te schieten.
Na mijn ervaring van afgelopen weken in de bergen ontdek ik dat vlak lopen, zoals hier op de Dijk,  toch evengoed een specifieke belasting veroorzaakt. Ja, bergop is zwaar, maar met regelmatige beloning in de vorm van een minder steil, vlak of afgaand stuk, gedeelten waarop je steeds kunt uitrusten. De belasting op ‘mijn thuistraject’ blijft echter ongeveer constant. Wel belooft de wind te helpen door mij op de terugweg overwegend in mijn rug te zullen blazen.
Op het stukje Uiterwaard, net na de verkeersbrug over de Waal zie ik iemand in een geel oliejack richting rivier lopen. Verderop staat een kleine bestelwagen waarvan ik het opschrift niet kan lezen. Aan de arm van Geel Oliejack bungelt een koffer als dat van een dierenarts. Ik vermoed dat deze persoon monsters gaat nemen om de kwaliteit van het rivierwater te kunnen meten. Die gedachte brengt mij bij de monsternemers in mijn schooltijd.
Ik vertelde al eerder over confrontaties met een beroep dat ik graag zou hebben uitgevoerd (zie Wensbeelden.) Monsternemer, dat leek mij destijds een aantrekkelijk beroep. Op weg van school naar huis, en later op de fiets vanaf de technische school, zag ik er geregeld een opereren. Deze monsternemers waren, vermoed ik, in dienst van de zuivelfabriek Aurora in Opmeer. Zij waren uitgerust met een speciale fiets waarop zij hun houten rekjes met smalle glazen monsterflesjes konden klemmen. Bovendien droegen zij bij slecht weer beschermende kleding en lange kaplaarzen. Zo toegerust gingen zij van melker naar melker – in die jaren werden de koeien nog handmatig in de wei gemolken. Van de melk van iedere afzonderlijke koe namen zij een monster. Aan ieder monster werd vervolgens een klein beetje van een voor mij geheimzinnige vloeistof toegevoegd dat met een buis voorzien van rubber knijpbal uit een fles werd opgezogen. Kortom veel aantrekkelijke omstandigheden – speciale fiets, kisten met kleine flesjes, geheimzinnige vloeistoffen en knijpballen, speciale kleding, veelvuldig in de nabijheid van koeien, lekker buiten – waardoor dat beroep mij attractief scheen.
Het kwam er nooit van. In het kader van mijn beroepskeuze heb ik nooit informatie ingewonnen bij de school of rechtstreeks bij de zuivelfabriek. En achteraf prijs ik mij gelukkig want ook al bleek huisschilder zijn eigenlijk saai, het bracht mij wel naar de rest van mijn carrière en die bezorgde mij uiteindelijk de Zonnebloem!

vrijdag 3 augustus 2012

Schokkend


Vanmorgen moest ik de wekker helpen bij het aflopen. Dat is toch niet normaal! Natuurlijk kende ik dit defect niet, anders had ik er voor gezorgd wakker te zijn voordat het ding moest presteren. Nou ja, heel erg was het niet want we hebben vakantie! En na onze wandeltocht bleef er nog genoeg tijd over om te gaan rennen.
Terwijl ik een schitterend landweggetje bestijg, met links en rechts oude vakwerkboerderijen, beland ik in gedachten bij het nemen van een bad in combinatie met elektriciteit. Waarschijnlijk omdat Riky van plan is onderwijl een bad te nemen en ik net het verhaaltje In de klem van Stephen King las. Om zijn aartsvijand te treiteren smijt de hoofdpersoon een föhn bij hem in zijn jacuzzi.
Vlak voordat ik het kunstwerk van Timm Ulrichs bereik (zie Opvoeding) wordt ik door twee pick-ups gepasseerd. Dat is uitzonderlijk, want dit is maar een smal weggetje. Rondom staan al enkele personenauto’s en een klein vrachtwagentje volgeladen met struiken. Ik ren er voorbij en vraag mij af wat er gaat gebeuren. Heb er eigenlijk al direct spijt van dat ik het niet ben gaan vragen. Ik hoop dat zij er straks nog zijn.
Na een paar honderd meter ben ik weer terug bij het bubbelbad uit In de klem en daarmee in onze ‘badkamer’ thuis in Wadway. Wij hadden natuurlijk geen bad en van zo’n jacuzzi hadden we nog nooit gehoord. In 1960 bestonden die zelfs nog niet. Hoewel, je weet maar nooit waar de rijken zich in die jaren mee bezighielden! Maar dat terzijde.
Het was zaterdag – dat weet ik zeker want wij wasten ons één keer per week van top tot teen. In 1960 deden we dat in een lavet. Mijn broer Jan was net vóór mij. Ik ben mij al aan het uitkleden als er een ijselijke gil uit het washok klinkt. Jan schreeuwt dat hij schokken krijgt. Ik ren naar mijn grote broer Rem die voor aannemer aan het leren is. Hij weet vast wel raad, hij kan alles oplossen! Rem is nog in zijn werkpak. Daarin is ruimte voor veel
verschillend gereedschap. Hij steekt een klein schroevendraaiertje in Jan’ badwater waarbij een lichtje gaat schijnen. “Ja,” bevestigt hij, “stroom!” Vervolgens duwt hij dat ding tegen de buitenmuur. Nu licht het miniatuurlampje in de schroevendraaier – voor mij een technisch wonder – veel feller op. De hele westelijke muur blijkt onder stroom te staan doordat die drijfnat is en de elektriciteitsbuizen doorgeroest zijn.
Ik word in deze levendige herinnering gestoord door een fel prikje. Op mijn onderarm zit een vlieg, vermoedelijk een regendaas. Blijkbaar hebben wij voor deze dazen een aantrekkelijke geur: ze vallen ons geregeld lastig. Ik zie dat hij zich al twee keer aan mij tegoed deed; op de plaats dat gewoonlijk door mijn horloge wordt bedekt liggen twee bloeddropjes. En nu wil hij nog een nagerechtje. Dan komt hij echter van een kouwe kermis thuis: met mijn rechterhand sla ik het vervelende insect van mijn arm zodat hij zowel zijn voor- als hoofdgerecht, in een bloederige massa ter grootte van een twee-euro-muntstuk, uitkotst.
Terug bij het kunstwerk is het er nog drukker geworden. Circa twintig mannen en vrouwen, allen eender in donkerblauwe werkpakken gekleed, staan bovenop de heuvel waar zij afsteken tegen de hemel. Het lijkt of zij geweren in de aanslag houden en even schrik ik er voor terug om informatie te vragen.
Gelukkig. Weinig schokkends aan de hand! De geweren zijn spaden: er worden opnamen gemaakt (tuinarchitectuur). Mijn nieuwsgierigheid is bevredigd.