vrijdag 24 augustus 2012

Geestverruiming


De omstandigheden zijn perfect, zestien graden, licht bewolkt en nauwelijks wind: dat belooft een lekker hardlooprondje. Een grote vrachtwagencombinatie heeft moeite om op snelheid te komen toch houd ik even in voordat ik de Van Heemstraweg oversteek.
Op de Hommelstraat ben ik weer terug in de droom waar de wekker mij uit weg sleepte. In die droom word ik, waarschijnlijk door mijn oudste zus Ina, toen bijna dertien en nog Sientje genaamd, de trap opgedragen naar het kinderledikant op de overloop. Het voelt alsof ik zweef. Ik was ongeveer zestien maanden. Dat weet ik omdat dit op of spoedig na de geboortedag van ons nieuwe zusje, Ria gebeurde. Zij nam mijn plaats in, in de wieg op de kamer van Pa en Moe.
Deze droom brengt mij bij een andere vroege herinnering. Weer is een zusje geboren, Corrie. Zij verdringt haar oudere zus uit de wieg. Op haar beurt moet Ria in mijn kinderledikantje slapen. Ik, toen tweeënhalf jaar, word naar een van de bedden in de grote slaapkamer gepromoveerd bij de rest van ons gezin. In dat vreemde bed lig ik, in die herinnering, te woelen. Pieker over het feit dat ik één neus voel en twee neusgaten terwijl, als ik mijn neusvleugels wijd open sper maar één gat ervaar. Net zoals mijn mond slechts één opening vormt. Voor de zekerheid voel ik dat na. Ik kan voelen dat ik ook twee gaten voor mijn ogen heb en twee voor mijn oren. Maar als ik mijn ogen open ervaar ik slechts één opening, terwijl ik weet dat het er twee zijn. Mijn handen dwalen verwarrend over mijn gezicht totdat ik tussen deze nog vreemde lakens in slaap val.
Ik vraag mij af of mijn verhuizing naar het grote bed het moment was dat ik mij voor het eerst bewust werd van mijn eigen persoon. Dat mijn geest of ziel contact maakte met mijn stoffelijke lichaam, zich bewust werd van mijn lijf. Sommigen beweren dat de menselijke geest, onze niet-materiële component, al direct bij de conceptie samenvloeit met het toekomstige lichaam, waarbij de grote vraag ontstaat waar die ziel dan wel huist. Een vraag die vandaag nog manifest is. Over het algemeen wordt aangenomen dat onze geest in onze hersenen is opgeborgen. Wetenschappers onderzochten onlangs een man wiens hersenen grotendeels waren verdwenen vanwege een infectie (bacterie of virus, dat ben ik vergeten.) Desondanks was de man zich nog bewust van zichzelf hoewel hij aan ernstig geheugenverlies leed. De onderzoekers trokken de conclusie dat onze geest, ons zelfbewustzijn, waarschijnlijk in ons hele lichaam zetelt en niet alleen in onze hersenen of in ons hart zoals ook velen geloven.
Bij de splitsing met de Brugstraat in Ewijk laat een hondenbaasje zijn niet-aangelijnde hond midden op de Dijk naast hem zitten. Ondertussen kijkt hij afwachtend in mijn richting. Als ik nog ongeveer twintig meter van hen verwijderd ben strekt hij zijn arm naar achteren, met daarin een werpmechanisme. Een soort tennisbal vliegt een flink eind richting uiterwaard. Terwijl dat balletje zijn boog maakt sprint het dier, een Mechelse herder er enthousiast achter aan. Nu begrijp ik waarom de man op mij wachtte: zijn herdershond krijgt door dit spel geen gelegenheid ongewenste aandacht aan mij te besteden. Op het moment van passeren vraagt de hond om herhaling door zijn vervaarlijke snuit met bal richting Baasjes hand te steken.
Ik ren veilig door hoewel ik mij sterk bewust ben van deze Mechelaar en diens sprinttechniek. Dat gevoel neemt gelukkig snel af. Stel je voor dat ik niet alleen een stuk van mijn lijf maar ook van mijn geest aan zo’n beest kwijt zou raken!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten