vrijdag 14 juni 2019

Ontkenning

Op deze aangename bijna zomerse dag word ik uitgeleide gedaan door een gemengd kikkerkoor. Ze ‘zingen’ af en toe oorverdovend. Maar optimistisch en enthousiast als in mijn herinnering op zomerse avonden in het Wadway van mijn kinderjaren – vooral op die avonden waarop ik wanhopig probeerde in slaap te vallen. Dat mag ook wel, enthousiasme tonen bedoel ik, verwend als zij worden door de warme zon, het weldadige kroos en het veiligheid-biedend snelgroeiend riet. Zelfs de bouwmachines op het terrein van de voormalige basisschool van Niek, Koen en Sofie, gisteren nog lawaaierig bezig, schitteren vandaag door afwezigheid. 
Wandelend over de Hommelstraat bezoek ik in gedachten een kelpwoud onder de kust van Santa Barbara, een eiland voor de kust van Californië. In de top van een kelpplant die een lengte van meer dan veertig meter heeft bereikt, ligt een Californische zeeleeuw op zijn lauweren te rusten. Dansende vlekken bleek zonlicht, gefilterd door het koele zeewater, spelen een vermakelijk spel over zijn staart, snuit en snorharen. Het jonge dier merkt niets van mijn aanwezigheid en laat zich gewillig achter de oortjes kietelen. Kelp groeit razendsnel. Wel een halve meter per dag. Dit las ik in Our Planet, een prachtig boek gemaakt door de zoölogen Alastair Fothergill en Keith Scholey, producers van onder meer The Blue Planet, Planet Earth en The Living Planet. 
Ik weet het, het zijn de weken van het spannende boek. Evengoed, buiten het plezier dat het lezen op zich is, naast het bekijken van de schitterende foto’s, zijn er meer redenen om Our Planet te lezen. Om Our Planet te kopen. Kennis vergaren is daar slechts één van. Zo las ik al op de vierde of vijfde tekstpagina van het eerste hoofdstuk – in Our Planet wordt onze aarde behandeld in acht hoofdstukken: IJswerelden, Zoet water, Graslanden, Woestijnen, Bossen, Jungles, Kustwateren en Open zee – dat het drijvende ijs in de Zuidelijke Oceaan rond Antarctica ‘de motor is van een van de productiefste ecosystemen van de planeet aarde, een soort poolversie van de Serengeti … Want onder het ijs en in ijsspleten leven zeealgen. … Deze kleverige substantie bedraagt in totaal miljarden tonnen voedsel en zorgt voor een mariene hoorn des overvloeds. Het ijsplankton is de mariene tegenhanger van de grasvlakten op het land.’ Ik wist niet van het bestaan van een ecosysteem dat evenveel voedsel oplevert als alle graslanden op onze aarde bij elkaar. En dat nog wel in zo’n koud en voor mensen ontoegankelijk werelddeel als Antarctica!
Wat ik ook niet wist is, dat de gevolgen van de cycloon die in 1999 de kust van de Indiaanse stad Orissa trof, te wijten waren aan het kappen van mangroven om plaats te maken voor garnaalkwekerijen. Onderzoekers stelden naderhand vast: kappen voor economisch gewin kostte minstens tienduizend mensen het leven. Deze bijzondere bossen zouden de tsunami voor een groot deel hebben geneutraliseerd. Het zijn vaak keiharde consequenties die ons tot de orde roepen en het zijn wetenschappers die ons moeten leren hoe ons te gedragen in onze leefomgeving, die zichtbaar maken dat we bijvoorbeeld niet straffeloos gas uit diepere grondlagen weg kunnen zuigen.
Groene kikker in het Wijchens Meer (10 mei 2009)
Helaas, ratio en kennis van de feiten lijken vaak geen leidende rol te spelen. Eerder zijn het politieke overwegingen, godsdiensten, gevoelens van onvrede, onverschilligheid, persoonlijke verrijking, rotsvast geloof in de noodzaak van economische groei en, in de verlenging van dat alles, ontkenning van wetenschappelijk bewijs. In deze ontkenning schuilt vaak de moeilijkheid bij het oplossen van wereldwijde problemen, zoals de dramatisch klimaatverandering, de toenemende wereldbevolking en de daarmee samenhangende honger en sociale onrust en het verdwijnen van bossen, planten, insecten en dieren. 
Toch kan (alles?) veel van hetgeen we kapot hebben gemaakt worden hersteld: Our Planet toont hoopgevende projecten zoals herintroductie van Mangroven. Met dat optimistisch stemmende idee keer ik huiswaarts en word, bijna thuis, welkom geheten door vrolijk gekwaak. Ik hoop dat deze olijke kikkers de kinderen en hun begeleiders op deze derde dag van de avondvierdaagse niet zullen vergeten!


vrijdag 7 juni 2019

Onvermijdelijk

Het is 22 graden en heerlijk wandelweer op deze vierenzestigste sterfdag van opoe Bakker. De wind uit het zuidoosten, vooraankondiger van weeralarm-code oranje die voor het einde van deze middag is afgegeven, trekt al behoorlijk aan zodat mijn wandeling steeds meer op een uitwaai arrangement begint te lijken. 
Buiten het geruis van de wind en vogelzang vanuit de boomkruinen in Het Roodslag (zwartkoppen?) is het stil op de Waalbandijk. Er gebeurt niets. Alles wacht. Op de Waal ligt het pontje werkloos en passeren vrachtschepen ongehoord. Ook de verre wieken van de windmolens langs de A15 draaien geluidloos maar ijverig het kostje voor hun eigenaren bijeen. Dan verandert de sfeer. Een jonge vrouw, gekleed in een donker mouwloos truitje en korte broek, fietst in een traag tempo langs mij heen, maar vertraagt tot mijn snelheid. Zij heeft haar lange haren in een staart opgebonden en kijkt mij door een donkere bril, die bijna identiek is aan die van mij, afwachtend aan. Wat wil zij van mij? Moet ik haar kennen? 
 ‘Traint u voor de vierdaagse?’ 
Haar vraag verrast me, maar ook weer niet. ‘Nee, ik wandel voor mijn plezier en om een beetje in conditie te blijven. Maar ik heb vaak met veel plezier aan de vierdaagse deelgenomen hoor’, verduidelijk ik mezelf.
‘Die man die achter u loopt oefent voor de Nijmeegse vierdaagse, dus dacht ik dat u dat misschien ook doet.’
‘Nee, helaas lukt zo’n lange afstand mij voorlopig niet meer.’
‘Heeft u last van uw heup?’ 
Opnieuw ben ik verbaasd over haar directe vraag. Gedurende de laatste paar honderd meter bouwen de spieren in mijn linkerbeen, vanaf de heup tot in het scheenbeen, een onplezierige spanning op die me het gevoel geeft dat ze ieder moment kunnen verkrampen. Dat dit euvel zo zichtbaar zou zijn had ik niet gedacht. ‘Ja, dat ook, maar eigenlijk doen al mijn spieren pijn’. 
‘Wat vervelend voor u! Maar wel fijn dat u tenminste nog korte wandelingen kunt maken!’
Ik kan niet anders dan haar bewering bevestigen hoewel ik nog niet onverdeeld optimistisch ben: liefst zou ik weer onbeperkt wandelen en hardlopen. Uiteraard! We wensen elkaar nog een fijne middag toe. Zij fietst vervolgens door richting Weurt terwijl ik afsla naar de Kloosterstraat.
Tja, hoe doe je dat, je overgeven aan wat onvermijdelijk lijkt; Je gemoedsrust aanpassen aan je situatie? Inmiddels is me wel duidelijk dat hardlopen voorlopig niet meer kan – ik heb de outfit al bij de winterspullen opgeborgen – maar ik heb er nog geen vrede mee. En datzelfde geldt voor langeafstand wandelingen. Ik kauw nog een paar honderd meter op dit gegeven als ik opmerkzaam word gemaakt op een kriebeling op mijn hand. Een onopvallende opvallende kever is op mijn wijsvinger geland. Het diertje heeft zich zo stevig aan de rudimentaire vacht op mijn vinger verankerd dat zelfs de stevige wind het er niet af kan blazen. Terwijl ik het beestje bekijk – het is een wants, vermoedelijk een grauwe schildwants – bedenk ik dat onze technische genieën veel van hem zouden kunnen leren. De uiterst kleine haakjes aan zijn pootjes zijn bijvoorbeeld uitermate geschikt om zich aan enigszins ruwe oppervlakken te hechten. Ik las laatst een artikel over toekomstige stedenbouw waarin de mens in plaats van de auto (weer) centraal zal staan. Personenvervoer zal onder meer door de lucht gaan, maar heeft als nadeel dat er voldoende geschikte landingsterreinen moeten zijn. Deze wants biedt een oplossing: geen wielen maar gelede landingspoten waarmee een luchttaxi van gebouw naar gebouw kan springen en zich desgewenst als een insect aan schuine tot verticale vlakken vastgrijpen.
Om te voorkomen dat het schrikt en me daardoor op een smerig luchtje zal trakteren verwijder ik de wants voorzichtig van mijn vinger en bedank hem voor zijn gezelschap en zijn les: alles kan veranderen.


vrijdag 24 mei 2019

Haagprediker

Prachtig wandelweer, deze middag. Zonnig, vierentwintig graden, dertig procent luchtvochtigheid en een stevige zomerbries uit het westen. Een man op een kar moet mij al van ver hebben zien aankomen, zo sterk domineert hij de stille Hommelstraat. Hij staat er, stevig als een haagprediker. Nou ja, ik bedoel als een haagprediker zoals ik mij een haagprediker uit oude verhalen verbeeld want nooit eerder zag ik er één in levenden lijve. Deze prediker staat wijdbeens in een open aanhanger. Hij draagt een blauw gebleekte nette spijkerbroek en het oudroze overhemd golft over zijn als een wasbord gespierde buik. De smalle stropdas waarmee hij het beeld compleet heeft gemaakt en afgerond als van iemand die ons daadwerkelijk iets van belang heeft te zeggen, wappert als een nijdige wimpel aan de mast van een koningsgezinde burger. Wat wil de man ons, voorbijgangers, vertellen? 
Onderwijl ik deze opvallende figuur passeer probeer ik een paar korte zinnen te formuleren waarmee ik dit beeld zo kan neerzetten dat daaruit een verhaal kan ontstaan, prikkelend genoeg om een lezer te binden. Tja, hoe doe je dat? Onwillekeurig denk ik aan het eerste boek dat ik van kaft tot kaft las. Dat deed ik in de vierde klas van de jongensschool. In een overmoedige bui koos ik het dikste exemplaar of het dikste boek koos mij, dat zou ook kunnen. Misschien was het de titel of het plaatje op de omslag. Hoe dan ook, de eerste zinnen trokken me met huid en haar in het verhaal mij definitief van een niet-lezer in een lezer veranderend. Dwars door het papier zag ik in het hoge noorden een door honden voortgetrokken slee over ongebaande paden jagen, voelde ijzige kou en dorst en honger, en de angst van de man en de vrouw die hun ingebakerde kindje zo goed mogelijk tegen het schudden van hun smalle voertuig probeerden te beschermen. Hoorde wolven huilen die bladzijde na bladzijde dichterbij kwamen en zag de schemering van de avond dichter worden. Ik kan het niet half zo mooi en treffend neerzetten dan bijvoorbeeld Carlos Ruiz Zafón. In zijn boek ‘De schaduw van de wind’ laat Zafón mijn gevoel van toen door zijn romanfiguur Clara verwoorden: “Nog nooit had ik me zo gevangen, verleid en betrokken gevoeld bij een verhaal als wat dit boek vertelde, … Tot dat moment was lezen voor mij een verplichting, een soort boete die je aan meesters … moest betalen zonder goed te weten waarvoor. Ik kende het genot van lezen niet, het aftasten van deuren die zich in de ziel openen, je te verliezen in de verbeelding, de schoonheid en het mysterie van de schijn en de taal. Dit is voor mij allemaal geboren met dat boek …”
Terug naar de dominee op zijn kar. Dichterbij komend werd voor mij steeds duidelijker dat de figuur mij niets te vertellen heeft. Dat in de man geen greintje leven te vinden is, iets dat nog wordt benadrukt door de fladderende das. Het is niet meer dan een uitbeelding die symbool staat voor een gedenkwaardig moment dat onlangs in het leven van een bewoner van het huis waartoe het erf met de kar behoort heeft plaatsgevonden. Een dood ding en niet meer dan dat. Meer dan een week geleden stond er een grote feesttent in het graanveld tegenover de woning. Een kale plek herinnert nog aan dat feit. Ik ben hier al een aantal malen langs gewandeld, ook samen met Riky, en bij een van die gelegenheden vroegen we ons af wat er zou gebeuren als deze verbeelde man, dit niet-levende standbeeld, plotseling een hand groetend zou heffen. Ik weet het zeker, we zouden ons kapot schrikken en het gevoel krijgen alsof we van het ene op het andere moment in een horrorverhaal van Stephen King werden getrokken. Helaas, ook vandaag gebeurt er niets, ook deze bijna zomerse middag laat de man zijn handen in arren moede hangen!


vrijdag 17 mei 2019

Kangoeroewoning

Het oude keuterboerderijtje staat nog steeds aan de Hommelstraat terwijl Marie reeds een paar jaar geleden een spiksplinternieuw appartement betrok; terwijl Marie in de eerste week van dit jaar is overleden. Hoewel het op het oog is alsof zij het gisteren heeft verlaten veranderde de tijd er wel degelijk het een en ander aan. Zo rafelt de nok van het dak van maand tot maand alsof kleine slopertjes actief zijn. Is een van de twee schoorstenen naar binnen gevallen? Die vraag kwam reeds enkele malen bij mij op voordat ik op de gedachte kwam het na te zien in de fotoreportage die Wim Piels maakte (op een van zijn foto’s laat de kalender, boven een gedeeltelijk afgeschilde appelsien, voor de eeuwigheid het blad met weeknummer 12 van de maand maart 2016 zien. Kort nadien verliet Marie het huis). Vandaag jog ik er met een gemiddelde snelheid van nog geen acht kilometer per uur langs en herinner mij het voornemen van een van haar kinderen om na de sloop van dit vermoeide ouderlijk huis twee woningen terug te bouwen. Gezien het in het buitengebied staat is het de vraag of de gemeente daarmee in zal stemmen. Tenzij de woningen voorzien worden van een gezamenlijke voordeur! 
Foto: Wim Piels, Beuningen

Even verderop passeer ik het huis waarin ‘vroeger’ een vriendje van Jesse, onze jongste zoon, met zijn ouders en broers en zussen woonde. Dankzij Marie weet ik dat er tegenwoordig een huisartsenpaar met hun jonge gezin woont. Toen het te koop kwam gooide onze oudste zoon, Timothy, een balletje bij mij op. ‘Papa, ik heb zin om die ouwe hut van die fruitboer aan de Hommelstraat op te knappen!’ Zijn idee was het sterk gedateerde huis met bijgebouwen en omliggende grond gezamenlijk te kopen (de opbrengst van onze woningen zou meer dan genoeg zijn, dacht hij.) Er zouden gemakkelijk twee woningen van kunnen worden gemaakt, een die meer dan genoeg ruimte zou kunnen bieden voor zijn gezin en een kleiner, een zogenoemde kangoeroewoning voor Riky en mij. Bijkomend voordeel: altijd iemand die een oppasoogje op de kinderen houdt en wij zouden later, oud en behoeftig zijnde, verzekerd zijn van zorg. Ja, een sympathiek plan, maar wel een met (veel) haken en ogen. Soms liep het anders af dan gedacht, wisten we. Zo schetste ‘oma Mouton’ – ik was in de jaren voor ons huwelijk bij haar ‘in de kost’ en zij ontplooide zich als een extra oma voor onze kinderen – mij indertijd de situatie tussen haar en haar moeder als afschrikwekkend: ‘Als moeder haar zin niet kreeg smeerde zij haar poep tegen het behang!’ Hoe dan ook, het plannetje van Timothy vond geen doorgang.
Onlangs vertelde een monteur die een onderdeel in onze verwarmingsketel voor een nieuw verving, over de onhoudbare situatie met zijn inwonende vader. Zij hadden zo met pa te doen gehad, toen hij na het overlijden van zijn moeder hulpeloos achterbleef, dat besloten werd hem in hun gezin op te nemen. Zij zorgden voor zijn ‘natje en droogje’ en hij zou als een soort van tegenprestatie, zo lang dat nog kon, de tuin onderhouden, dat was immers zijn passie! Hun tuin overwoekerde langzaamaan doordat zijn oude vader niets uitvoerde. Integendeel, hij ging zich steeds meer met het jonge gezin bemoeien. Na verloop van enige tijd bleek dat men een tiran in huis had gehaald en was de opluchting groot nadat er passende vervanging was gevonden. Dus, nooit aan beginnen? Ik kan niet in de toekomst kijken. Vooropgesteld dat wij ooit voor die keuze worden gesteld, hebben wij wel een tenzij. Mits onze privacy gehandhaafd kan worden. En of dat binnen deze gemeente mogelijk wordt is zeer de vraag. Waarom weet ik niet, maar een van de gemeentelijke eisen is dat, ook al betreft het twee aparte woningen, er sprake moet zijn van één voordeur. O ja, voordat ik het vergeet, het boerderijtje van Marie bezat nooit meer dan één schoorsteen.


vrijdag 10 mei 2019

Luizenmoeder

Het exotische echtpaar Gans, waarover ik een paar weken geleden in Zieltjeswinners berichtte, staat gemoedelijk met hun grote platvoeten in het malse gras uit te kijken over de nabije vijver terwijl hun kroost op twee meter van hen verwijderd foerageert. Het zevental dat over een paar dagen al één maand oud is, groeit als kool. Ik spot hen bijna dagelijks en zie hen opzwellen als zijn zij ballonnetjes waarin iedere dag een mondteug lucht wordt geblazen. Ook al zijn ze een paar meter van het fietspad verwijderd onderbreekt de jeugd op mijn nadering onmiddellijk het grazen en dribbelt op nog relatief korte pootjes vliegensvlug naar het ouderpaar als zij daartoe een teken van pa en of ma ontvangen. Het sein werd gegeven in klank of gebaar, wat er precies gebeurde bleef voor mij helaas verborgen. Op het moment van passeren verdwijnt het gezin vaardig achter de hoge rand van de vijver.
16 april 2019; pa & moe met hun enkele dagen oude kroost 

Zorgzaamheid en toewijding, gehoorzaamheid en discipline, wat ik hier zag kan ik niet beter dan met deze vier gedragskenmerken samenvatten.
Hoe anders gedragen drie moeders zich. Ik spot hen reeds op grote afstand. Tien minuten eerder namen de lessen aan hun kroost in de nabije basisschool een aanvang. Uit enkele her en der slordig aan de straatkant en op het trottoir geparkeerde auto’s maak ik op dat zij daarmee uit de naburige woonwijken en afzonderlijk van elkaar naar de school zijn gekomen om hun dochter of zoon af te leveren. Op ditzelfde tijdstip onderhielden deze zelfde vrouwen zich afgelopen dinsdag, de tweede schooldag na de paasvakantie, op precies dezelfde plek met elkaar, waaruit ik concludeer dat dit hun dagelijkse routine is. Twee van hen dragen hun haar in een pijnlijk strak opgebonden knotje zoals je die tegenwoordig wel op de voetbalvelden ziet. Zij staan gedeeltelijk op de kruising van twee wegen en hebben het dermate druk met elkaar dat zij geen aandacht geven aan een mij zojuist gepasseerde automobilist die vlak voor hen tot stilstand is gekomen om op een tegemoetkomende auto te wachten alvorens het groepje veilig voorbij te kunnen rijden. Zelfs het geluid van de claxon waarmee de automobilist bij passeren nijdig zijn ongenoegen kenbaar lijkt te maken, gaat volledig aan de drie dames voorbij. Dichterbij gekomen begrijp ik dat zij slechts aandacht voor elkaar kunnen hebben, zo heftig verloopt het gesprek. Zij praten met zulke luide stemmen dat ik ongewild gespreksflarden opvang zoals: ‘… en hij mag Youri (?) niet meer aanraken! Echt niet!’ ‘Há, ik laat ‘m nog niet achter de kinderwagen lopen.’ Enzovoort. Daar zit een echtscheiding aan te komen, denk ik als ik hen achter me laat. Of hebben zij het wellicht over een pedofiele sportbegeleider? Maar in dat beeld past die kinderwagen niet. Gaat het misschien over een treiterend ouder broertje? Dat hun ongenoegen eventueel op een onderwijzer is gericht, dat geloof ik niet, maar het kan natuurlijk wel ongewenst gedrag van een opa betreffen! Helaas, hoe hier de vork ook aan de steel zit, ik zal het nooit te weten komen.  
Kort na aanvang van mijn hardlooprondje passeerde ik deze moeders en nu, na vier kilometer en bijna dertig minuten later, staan zij er tot mijn verbazing nog steeds. Er is nu wel een belangrijk verschil, zagen zij mij op de heenweg niet langs hen heen gaan nu word ik al bij nadering van de kruising door hen gezien. En alsof dit voor hen een seintje is, vergelijkbaar met het signaal dat pa of moe Gans aan hun kuikens gaf, gaat het groepje uiteen. Zagen en begrepen zij wellicht mijn bevreemding?
Gedurende de laatste paar honderd meters peins ik me suf over de vraag hoe ik dit menselijke tafereeltje zou kan samenvatten, maar krijg er geen grip op. Afijn, bekijk een willekeurige aflevering van De luizenmoeder, dan weet u precies wat ik bedoel!


vrijdag 3 mei 2019

Besnuffeld

Grote machines werden gisteren, halverwege de middag, door tractoren op en neer gesleept over een stuk landbouwgrond aan de Hommelstraat. Het was duidelijk, voor mij dan toch, dat één daarvan zich bezighield met ploegen en een ander met eggen. Een derde trekker was aan de achterzijde belast met een brede bak – voor zaaigoed? – en aan de voorzijde hing een cilinder voorzien van conische messen. De bestuurder racete met het gevaarte voor een kolkende stofwolk uit over een pas geëgde strook waarbij beide apparaten werkloos hoog werden gehouden. Liefst was ik blijven kijken maar stof en een harde contactlens gaan niet zo goed samen. Nu passeer ik hetzelfde grondstuk, ditmaal hardlopend en is in een oogopslag helder wat hier is gebeurd. Er zijn aardappelen gepoot. Binnen een paar uur is een stuk grond van zo’n tweehonderd are van pootaardappelen voorzien, waarvoor zestig jaar geleden buurman Jaap, met mijn hulp, minstens een week of twee stevig heeft moeten aanpoten. 
Aardappelen. Onze logé zou er liever worteltjes zien opgroeien, vooropgesteld dat hij hier tegen oogsttijd langs loopt. Want daar lust hij wel pap van, van worteltjes! Mijn broer Jan belde maandagmorgen en na het uitwisselen van allerlei vertelde ik hem en passant over deze gast. Aangezien het gezin van onze oudste zoon een weekje op Texel kampeert hadden zij bedacht dat opa wel voor het konijn van Sofie kon zorgen, wellicht omdat hij in zijn kindertijd konijnen hield. Zaterdagmiddag kwam onze kleindochter met haar papa en haar vriendin Pluis brengen. De meisjes droegen het korfje met haar levende knuffel, papa hield een heuse toren voorraadboxen in balans. De hele optocht ging via de voordeur, de hal en de woonkamer – alwaar Sofie Pluis nog een site seeing bezorgde (met hoger stemgeluid dan normaal): ‘Kijk eens, Pluisje, dit is de bank, daarop kun je lekker op schoot bij oma en opa, hé? En kijk daar, dat is de eettafel en hier is de fotowand, fin je die niet leuk?’ – en vervolgens via het terras naar de schuur alwaar de inhoud van de dozen werd onthuld: hooi, houtsnippers en hardvoer. De kooi kwam via de schuurdeur en kreeg het meest schaduwrijke plaatsje op het terras. Een waar paleisje in vergelijking met de zelf getimmerde konijnenhokken waarin mijn konijnen hebben moeten verblijven. Nadat Pluis, enigszins onwennig in zijn schone onderkomen, compleet met nachtverblijf en toilet, maar zonder ruif, op en neer hupte, spoedig door Sofie met behulp van een sappig worteltje op zijn gemak was gesteld verzorgde zij de overdracht. ‘Kijk, opa, hij mag iedere dag driekwart bakje korrels – bruingroene staafjes vol noodzakelijke voedingsstoffen – en een busseltje hooi. En je moet iedere dag zijn wc verschonen en zijn drinkwaterfles.’ Zij kijkt mij vragend aan alsof ze wil zeggen, snap je het? Ik knik, hum even en vraag dan: ‘En hoeveel van deze staafjes mag opa?’ ‘Ie…, die lust jij niet!’ Even later spreekt Sofie me nog een keer streng toe: ‘Niet meer dan één wortel per dag, hoor, opa, anders krijgt hij plakpoep!’ Ondertussen herinnerde ik me de ruiven die ik als kleine jongen dagelijks met hooi en groenvoer vulde en soms een snee oud brood of een muffe appel.
Zondagmorgen is mijn eerste gang naar de plaats waarvan ik weet dat daar paardenbloemen groeien, en weegbree en veel sappig gras en pluk een flinke hand vol van een en ander. Pluis haalt er zijn neus voor op, maar later op de dag knaagt hij tevreden aan dit voor hem blijkbaar minder bekende eten. Daarover vertel ik Jan die concludeert dat we hier te maken hebben met een heus stadskonijn. ‘Helemaal mee eens, broer! En weet je, ik word zelfs verondersteld dat ik met Pluis ga wandelen, maar gelukkig heeft Sofie zijn riem niet meegebracht!’ ‘Dat doe je tocht niet’, reageert mijn broer, ‘ben je helemaal besnuffeld!’ We namen lachend afscheid.
Ja, dat riempje, Sofie, je moet toch maar eens met Pluis over de Hommelstraat wandelen, daar groeien heerlijke paardenbloemen en brandnetels en weegbreesla!


vrijdag 26 april 2019

Ex-Roker

Na zovele droge dagen – de randen langs de wegen verdorden reeds en kleurden bruin alsof we al diep in de zomer verkeren – heeft het beetje regen van woensdag en de afgelopen nacht, respectievelijk twaalf en vier milliliter in de regenmeter, een heerlijk luchtje achtergelaten. Nou ja, misschien niet de regen zelf maar de uitgedroogde grond en alles waarop regendruppels zijn geland zoals de bladeren van de bomen en de verschillende gewassen in de bermen waar ik langs ren. Zelfs voor mijn relatief zwakke reukorgaan is het een optimistisch stemmende geur die de schijn wekt dat de zuurstof die ik inadem meer energie oplevert. 
De kwaliteit van mijn neus is overigens veel slechter geweest, zeker in vergelijking met de snufferd van Stephen D. Gedurende vele jaren was mijn reukvermogen dermate slecht dat zelfs de smaak van mijn maaltijden altijd vlak bleef. Vanwege het roken? Welnee, antwoordde ik toenmaals. Ik weet het indertijd aan een beschadiging die ontstond doordat ik mijn neus ooit misbruikte om knoopjes zo ver mogelijk weg te blazen. Tijdens een van die pogingen zoog ik mijn longen vol in plaats van ze leeg te blazen. Daardoor schoot de knoop diep naar binnen en bleef hardnekkig steken, hoog in de neus, in de buurt van de reukzenuwen. Mijn moeder loste dergelijke problemen graag zelf op maar haar verrichtingen baatten niet. Dus toog zij met mij achterop de fiets naar het dorp. Ik herinner me de lange instrumenten waarmee de dokter zich over mij heen boog. Eindelijk kwam de boosdoener weer tevoorschijn, samen met een misselijk makende golf bloed. 
Mijn laatste sigaret rookte ik enkele minuten voor de lunch op een doodgewone werkdag meer dan zevenendertig jaar geleden. Twee collega’s, verstokte rokers als ik, waren met elkaar een weddenschap aangegaan, zo vertelden zij mij aan een van de tafeltjes in het restaurant van onze werkgever Het Dorp in Arnhem. Diegene die zes weken volharde in niet roken kreeg een krat Grolschbier. Ik deed mee en won de wedstrijd maar het bier heb ik nooit ontvangen en nooit geclaimd. Ik voelde mij meer dan beloond door de vervanging van het stempel Roker in Ex-Roker! Reeds voordat de weddenschap eindigde kreeg alles dat ik at meer smaak. Mijn neus en longen herstelden na meer dan twintig jaar zwaar te hebben geleden onder een constante nicotine en teer vergiftiging. Pas toen ging ik beseffen wat ik al die jaren had gemist, een ervaring waaraan ik moest denken toen ik over Stephen D. las. Oliver Sacks schreef onder andere over hem in De man die zijn vrouw voor een hoed hield, een boek dat door Riky is aangeschaft op aanraden van een anesthesist (vanwege haar ervaringen met hersenletsel ontstaan door een subduraal hematoom).
Na weer een avond vol stimulerende middelen beleefde Stephen D., student medicijnen, een bijzonder heldere droom waarin hij een hond was in een wereld vol betekenisvolle geuren. Het bizarre was dat hij daaruit wakker werd in een eindeloos welriekende wereld waarin hij bovendien vele malen helderder kon zien en voelen, gewaarwordingen die echter verbleekten bij de rijkdom aan geuren. Voor Stephen was het alsof hij terugkreeg wat tijdens de ontwikkeling van de mens verloren is gegaan. Hij had de neiging aan alles en iedereen te snuffelen en te voelen. In de wachtkamer herkende hij individuele patiënten aan hun geur. Zijn geurbehagen was overweldigend waardoor alles in zijn omgeving een nieuwe betekenis kreeg, maar door de overrompelende directheid van al deze ervaringen kreeg hij grote moeite met denken en categoriseren. Na drie weken kwam er plotseling een einde aan deze opzienbarende verandering.
Een man met een aangelijnde Bull Terriër komt mij tegemoet. Gezien de ervaring van Stephen D. snap ik dat het dier alle ruimte die zijn riem hem laat benut om zich aan mijn geuren te laven!


vrijdag 19 april 2019

Acrobatisch

Al maanden ligt er een grote hoop mest in de entree van de fruitboomgaard aan het boveneinde van de Hommelstraat. Terwijl ik op deze prachtige Goede Vrijdag voor de zoveelste keer daaraan voorbij ren en getrakteerd wordt op de bijbehorende geur bedenk ik dat dit de hoeveelheid stront benadert die Yvonne Jaspers de afgelopen week over zich kreeg uitgestort. Deze gedachte stemt me niet vrolijker terwijl ik juist nu enig optimisme en blijheid kan gebruiken om negatieve gedachten die me vanaf de voordeur tot aan deze strontberg bezighielden te doorbreken. Die nare denkbeelden werden opgeroepen door allerlei pijntjes die in de cadans van mijn voeten zeurden: ‘Wat doe ik mezelf aan?’ En afwisselend maar net zo pessimistisch: ‘Word hardlopen ooit weer leuk?’ Het valt ook niet mee puur op wilskracht hard te lopen. Dus houd ik mezelf geregeld voor: Ren twee keer per week (en wandel regelmatig) daarmee blijven je spieren in conditie. Evengoed moet ik veel geduld opbrengen. Onlangs las ik op een internetsite dat spierreuma weliswaar vanzelf kán verdwijnen maar dat het wel vijf jaar kan duren (als het geneest). Zo gezien ben ik (al) halverwege. Als vanuit het niets klinkt op dat moment een bekend geluid waardoor ik opmerkzaam word gemaakt op het azuurblauwe zwerk. Ik hoor het voor het eerst in deze nog jeugdige lente en als bij toverstaf lost mijn gepieker op.
Als kind was ik er al smoorverliefd op, op deze ‘zang’ en het unieke uiterlijk van de vogel die daar, enkele tientallen meters boven pas geploegde akkers, onophoudelijk acrobatisch en spectaculair buitelend uiting geeft aan zijn opgewondenheid over paarvorming, nestbouw en gezinsuitbreiding die aanstaande zijn: ‘Kievit, kieeeviiit ….kieeeviiit, viet, viet. Zijn vleugels zijn breed en stomp, bijna rechthoekig, en scherp ingesneden als de kantelen van een middeleeuws kasteel. Ik herinner mij een van mijn eerste waarnemingen. Dat was in het aardappelveld van buurman Jaap. Op enkele plaatsen hadden kieviten een nestje grootgebracht. Een van de mannetjes stapte trots tussen twee rijen verslapt aardappelloof, fier vanwege zijn opgestoken kuifje en de deftig glanzende zwarte jas waaruit de zon een kopergroen met paarsblauwe gloed tevoorschijn toverde. Tijdens zijn behoedzame tred keek de vogel voortdurend waakzaam om zich heen. Volgens Jaap was het vrouwtje een tweede legsel aan het uitbroeden: ‘Niet deer, ôor, hil ergers aars!’ Ze leiden je altijd van hun nest weg maar als je er naar zijn zin te dichtbij komt wordt hij agressief. Op die manier bracht Jaap zijn kennis en liefde voor de kievit op mij over in ruil voor mijn arbeid. Op een van die dagen, ik meen dat we tulpenbollen aan het rooien waren, verscheen er plotseling een nestje in mijn blikveld. Vijf gevlekte puntige eitjes in een glad kuiltje dat bekleed was met verdroogd plantengewas. De aanstaande moeder had het kort daarvoor ongezien verlaten. Jaap vond het goed dat we een aantal bollen lieten zitten waardoor we het nestje niet kapot hoefden te maken en ik hoopte vurig dat de kievitenmoeder haar broedsel met succes groot zou brengen. Of mijn wens ook is uitgekomen? Ik hoop het maar waarschijnlijk wist Jaap wel dat onze ongewilde verstoring fataal zou blijken. 
Yvonne Jaspers deed niets onwettigs, naar het oordeel van de rechter, maar vanwege de manier waarop zij zich tegen kwade tongen verweerde beschadigde zij haar glimmende imago. Vanuit mijn luie stoel zag ik het gebeuren. Ik ergerde me aan de scherpslijpers en dacht aan de woorden van de man die in deze Stille Week centraal staat: Wie zonder zonden is werpe de eerste steen. Als iedereen dit advies omhelst zou het oorverdovend stil zijn gebleven over de vermeende fout van Yvonne Jaspers. Het is waarschijnlijk jaloezie die pen en tong zo scherp maken, denk ik, want wie heeft zoveel succes als Yvonne? Dus meid, verbijt je pijn en doe als de kievit: kop op! En wat goed is voor mijn spieren is ook goed voor jouw carrière: blijf bewegen!

vrijdag 12 april 2019

Verontwaardiging

Rennend over de Hommelstraat wekt de kou die de laatste dagen door de noordoostenwind wordt aangevoerd mijn nieuwsgierigheid op naar de toestand waarin de bloeiende fruitgaard zal verkeren. Als ik daar arriveer lijkt er niets veranderd ten opzichte van eerdere dagen: de bloesem straalt onverminderd en ongehinderd door eventuele ijspegeltjes. Met andere woorden, afgelopen nacht heeft het niet gevroren of de fruitboer beschikt niet over de middelen om de bloesem tegen nachtvorst te beschermen. Toen ik daarstraks het tweede kruispunt in de Tempelstraat passeerde, ik was nog maar twee of driehonderd meter onderweg, herinnerde ik mij weer de bijzondere interactie tussen een moeder en haar zoon waarvan ik getuige mocht zijn. Dat gebeurde gistermiddag rond drie uur, toen ik mijn dagelijkse wandeling bijna had voltooid. Het joch schat ik op zeven of acht jaar, zeker niet ouder. Ik veronderstel dat hij, op de fiets, belast met een rugzak en begeleid door zijn moeder, van school op weg was naar een vriend. Want ik dacht hem te horen zeggen: ‘Het laatste stuk wil ik alleen, mamma!’ Zijn moeder stemde blijkbaar met dat plan in want na een korte pauze zei hij vervolgens, ‘Maar dan wil ik wel eerst een kusje!’ ‘Goed’, zei moeder, ‘stop daar maar op de stoep, dan krijg jij een zoen’. Aldus geschiedde, hoewel ik van de kus niet rechtstreeks getuige kon zijn omdat ik hen reeds was gepasseerd – en ik bezwaarlijk kon stilstaan om het te aanschouwen, terwijl ik dat liefst had willen doen. Achter mijn rug hoorde ik moeder zeggen: ‘Geef die rugzak maar, dan neem ik die alvast mee naar huis.’ En terwijl de jongen van zijn moeder weg fietste en zij van hem, hoorde ik hem roepen: ‘Mam, je bent lief, ik houd van jou!’ Waarop moeder hem nariep: ‘Ik hou ook van jou, lieve jongen!’
Nu deze bijzondere ervaring weer helemaal bij mij terug is, vraag ik me af of zo’n lieve jongen ooit in staat zal zijn op een markt een klein meisje als huisslavin te kopen. Ik ben geneigd die vraag ontkennend te beantwoorden, maar laten we eerlijk zijn, ooit was de Duitse Jennifer W. ook klein en misschien wel net zo lief voor haar moeder als dat knaapje gistermiddag. Toen ik er over hoorde, over Jennifers aankoop van een vijfjarig jezidimeisje op de IS-slavenmarkt, dacht ik direct terug aan het verhaal over de ontsnapping van een meisje uit de tent van een sjeik. Een jaar of tien was ik toen ik dat las, maar herinner me nog haarscherp dat ik het weliswaar een spannend verhaal vond maar toch vooral diepe verontwaardiging voelde over het feit dat een kind zomaar kan worden ontvoerd en vervolgens slavenarbeid voor wildvreemde mensen moet verrichten. Het was een kinderboek, dus liep het goed af. Hoe anders is dat voor moeder Nora, die ook al twee zoontjes missen moest en vervolgens onder zulke erbarmelijke omstandigheden haar dochtertje verloor! De nieuwe eigenaresse keek toe hoe het onschuldige meisje wegens zware ontberingen, oververhitting en dorst stierf. Opnieuw voel ik diepe verontwaardiging en als ik me probeer voor te stellen hoe deze Duitse mevrouw, gezien de feiten waarschijnlijk geheel onaangedaan, neerkijkt op dat stervende en als een hofhond gekluisterde kind, voel ik mijn maag in opstand komen. Evengoed verbaast het mij niet dat er een advocaat is gevonden die bereid is deze Jennifer bijstand te verlenen want dat recht heeft ieder mens, maar het verbijstert mij dat deze Ali Aydin meent dat zijn cliënte slechts kon toekijken … omdat haar echtgenoot erbij was! Hoezo? Had zij zich dan niet willens en wetens aan de praktijken van machtsbeluste IS-strijders toegewijd? 
Gelukkig gebeuren er ook mooie en ontroerende dingen in onze wereld. Toen de moeder van het joch mij voorbijfietste, gistermiddag, straalde zij zoals de perenbloesem. En zij glunderde nog meer nadat ik riep: ‘Wat een prachtige zoon! Echt, een topjongen.’ ‘Ja, inderdaad, hij is een schatje!’


vrijdag 5 april 2019

Karatetrap

De fiets staat er nog en oogt voor mij iedere dag eenzamer dan de dag daarvoor. Na maandag gingen dinsdag en woensdag en donderdag voorbij terwijl niets in de situatie veranderde. Net na de ingang naar de volkstuintjes werd het karretje achteloos achtergelaten. In afwachting van de eigenaar leunt de knalrode, wit gebiesde crossfiets tegen een lantarenpaal. Oplettende voorbijganger – waaronder mijn persoontje – vragen zich af wie en om welke reden dit in prima staat verkerende vervoermiddel achterliet. De meest voor de hand liggende verklaringen passen niet: er is géén sprake van een lekke band en het vehikel werd niet gestolen daar het beveiligd is met een stevig kettingslot. Naar andere waaroms kan ik slechts raden. Dus, terwijl ik verder ren, ontwikkelt zich als vanzelf een verhaal in mijn hoofd.

Bij ondergaande zon fietst Bob van T, Bobbie voor zijn vrienden, door de omgeving van de B&B waarin hij met een jonge vriendin logeert. Bob zou over deze nieuwe verovering niet zo opgetogen zijn als hij wist dat hij haar nooit meer zou terugzien. Nietsvermoedend passeert hij de twee wandelende zussen, Martha en Myra, op de stille landweg. Hoewel zij niet uit één eicel zijn geboren vormen M&M een tweeling. Er zijn ook duidelijke verschillen in aard en uiterlijk. Martha danst geregeld in professionele balletten en Myra is verslingerd aan kickboksen. Martha ontmoette Van T tijdens haar eerste cafébezoek. Zij was zeventien en zeer in haar nopjes over de aandacht die de veel oudere Bob – ‘Noem me maar Bobbie’ – aan haar besteedde. Argeloos liet zij zich meevoeren naar een achterafstraatje waar Van T haar probeerde te kussen en zich vervolgens aan haar vergreep toen zij hem afweerde. Hij liet haar als een oud vod achter.
Haar verschrikkelijke aangifte leverde geen enkel resultaat. Vooral Myra beet zich vast in het vinden van de verkrachter. Na enkele jaren zoeken. Niets. Maar dan, onlangs, met hulp van een vriend en internetnerd, had zij toch nog beet en ontdekte dat deze man veel meer meisjes in het ongeluk had gestort, hoewel dat moeilijk bewijsbaar zou zijn.
Hun wandeling voert langs de B&B waar zij, als zij goed zijn geïnformeerd, Martha’s verkrachter aan denken te treffen. Ondanks zij zich druk met elkaar onderhouden herkent Martha de man die hen in een kalm gangetje voorbijfietst. ‘Dat is ‘m!’ sist ze. ‘Bedoel je …?’ ‘Ja, ja, ik weet ’t zeker!’ En als bij afspraak roepen ze in koor: ‘Boooobbiiiiie…!’ De fietser kijkt om, ziet de twee vrouwen en stapt af. ‘Je kent mij zeker niet meer, Bobbie?’ neemt Martha het initiatief. ‘Ehm…’ ‘O, we hebben een paar jaar geleden zo’n gezellig onderhoud gehad!’ De fiets aan zijn hand meevoerend wandelt Bob met de meiden mee zich afvragend waar hij dit meisje van kent. En aangezien zij langs zijn B&B wandelen parkeert hij zijn fiets: ‘Die pik ik morgenochtend wel even op.’
In Het Roodslag, op de kruising van twee bospaden, valt bij Bob, Bobbie voor vrienden, eindelijk het kwartje en probeert hij weg te komen. Daarop verdacht trekt Martha Van T terug en klemt haar armen om zijn bovenlijf. ‘Wacht even’ toetert zij in zijn oor, ‘mijn zus wil ook graag nader kennis met je maken!’ Bijna tegelijkertijd plant Myra haar knie tussen zijn benen en als hij kermend naar zijn gekwetste delen tast deelt zij, schreeuwend ‘Voor Martha!’, een verwoestende karatetrap uit. Het teenstuk van haar canvasschoen breekt niet alleen zijn neus. Martha’s aanrander zijgt reutelend op de zachte bosgrond. Myra trekt doelgericht plastic zakjes over haar handen. ‘Wat doe je nou, zus?’ ‘Dat is toch duidelijk, lieverd, hij is niet dood, dus heb ik nog een ander klusje.’ Als dat andere is gedaan propt Myra de, met het oog op DNA sporen, zorgvuldig gewassen oude sokken, diep in Van T’s keel.
Ook al overleeft Bob, Bobbie voor vrienden, de ontmoeting met de boze en onverschrokken tweelingzussen, hij zal nooit meer in staat zijn argeloze meisjes te misbruiken.




vrijdag 29 maart 2019

Ruilen

Terwijl mijn hardlooprondje reeds gevorderd is tot halverwege Hommelstraat, bijna bij de T-kruising met de Dwarshommelstraat, komt Thierry Baudet en zijn partij opnieuw door mijn hoofd spoken. Gistermorgen sloop hij, aanvankelijk nog onopgemerkt, binnen, via zijn opmerking over linkse docenten die welig in het onderwijs zouden tieren. Samen met wetenschappers ondermijnen zij onze democratie. Als ik Gelderlanderverslaggever Paul Bolwerk mag geloven is Baudet van mening dat daar zo snel mogelijk een einde aan moet komen. En om dat proces in de hoogste versnelling te zetten roept hij leerlingen en andere betrokkenen op voorbeelden van linkse beïnvloeding aan zijn Forum voor Democratie te melden. Toen, gistermorgen, dronk ik samen met Riky, die herstellende is van een chirurgische ingreep in haar hoofd, een kopje koffie en lazen we de krant. Pas toen ook Riky het artikel van Bolwerk had gelezen kon ik reageren. 
Gistermorgen toverde mijn brein een plaatje met onderschrift tevoorschijn, zo’n foto met een stukje tekst zoals we tegenwoordig regelmatig via Whatsapp krijgen voorgeschoteld. Nu, tijdens lezing van het genoemde artikel, plopte een dergelijk berichtje geheel spontaan, zonder tussenkomst van mijn smartphone, op. Het toonde de Turkse autocraat-schuine-streep-tiran, Recep Tayyip Erdoğan die, zoals op de foto waarvan de voetballer Özil zegt geen spijt te hebben, een vaderlijke arm over de schouders van Thierry legt en zegt: ‘Goed zo mijn jongen, je kunt ze niet vertrouwen, die linkse gasten. Ze zijn net zo schadelijk als de aanhangers van Fethullah Gülen!’ 
Veel liever dan Forum-gekissebis over de vermeende fatale invloed van zogenoemde linksgeoriënteerden roep ik het tafereeltje op de Kloosterstraat weer in mijn herinnering. Gistermiddag, bijna op het einde van mijn dagelijkse wandeling, kwam mij een groepje kinderen tegemoet. Vijf of zes jongens onder begeleiding van twee opgeschoten knapen. We passeerden elkaar voor fruitbedrijf De Weeropper. Een van de jochies, misschien een jaar of acht, zeker niet ouder, herkende blijkbaar de landwinkel: ‘Hé, dat ken ik! Daar ging ik vroeger met mijn moeder appels kopen.’ De kleintjes lachten schaapachtig met mij en de twee oudere jongens mee, terwijl de grap hen ontging. 
Over FvD daarentegen, wil ik niet nadenken, maar het blijft maar zeuren en zuigen. Baudet schampert in zijn overwinningsrede over de wetenschap. Ja, Thierry, zij zijn vaak de brengers van slecht nieuws. Het is vijf voor twaalf wat betreft de opwarming van de aarde, zo laten degenen die het kunnen weten ons zien aan de hand van kaarten, grafieken en gefilmde beelden. Nog een paar minuten wachten en dan is het te laat, dan staat iedere maatregel gelijk aan het dempen van de bekende put. Duizend miljard euro om het tij te keren is volgens Baudet ‘van de gekke en weggegooid geld’. Misschien is dat waar, maar als Moedertje Natuur ramp na ramp over de aarde brengt is het een koopje! 
Verderop, bij het weitje van wijlen Herman, wijst een bord naar een gasontvangststation. Ik verbeeld mij een andere tekst dan de huidige, zoals dat in een horrorverhaal kan gebeuren. RUILEN lees ik, het staat er wit op donkerblauw en in enorme kapitalen. Op het einde van het pad vind ik achter een marktkraam, een lange, geheel in het zwart geklede man wiens ongezond witte gelaat schuil gaat onder een torenhoge hoed. ‘Zo, u wenst mijnheer Baudet om te ruilen?’ Ik schrik ervan. Wil ik dat? ‘Wie ziet u graag in zijn plaats verschijnen?’ Geen idee. Wie? Misschien Boer Koekoek? ‘Aha,’ buldert de lange, ‘u wilt Hendrik Koekoek!’ Ja, maar die is toch al lang dood! Een bulderende lach blaast mij bijna achterover en ik ren hevig geschrokken terug naar de weg.
Ruilen lost meestal niets op. Hoewel, in dit geval, om Koekkoek konden we tenminste lachen. Geregeld reageerde hij in de Tweede Kamer: ‘Ik weet niet waar het over gaat, maar ik ben tegen.’ Baudet is ook tegen, mordicus tegen, maar het verschil met Hendrik is dat hij weet waar het over gaat!


vrijdag 22 maart 2019

Zieltjeswinners

De Egyptenaar staat stevig op grote voeten, maar wel alleen en verlaten. Ondanks de kille mist die een dikke deken over deze vroege vrijdagmorgen legt, lijkt het alsof hij mij even helder ziet zoals ik hem, maar schijn bedriegt. Hij kijkt namelijk volledig langs- of misschien zelfs wel door mij heen. Waarschijnlijk omdat hij in gedachten in een oord verkeert dat mijlenver van hier is verwijderd.
De laatste dagen staat hij hier vaker en geeft hij mij de indruk dat hij lijdt aan chronische eenzaamheid. Waarop of op wie wacht hij en wat gaat er door hem heen? Ik weet het niet. Liefst zou ik mijn rondje hardlopen er voor onderbreken, hoewel ik nog maar in mijn eerste kilometer zit, om hem ernaar te vragen, ware het niet dat de beleefdheid zulk gedrag in de weg staat, temeer daar wij nooit persoonlijk kennis hebben gemaakt. Wel weet ik van deze Noord-Afrikaan dat hij oorspronkelijk afstamt van het volk uit de Nijldelta. Maar het is mij onbekend of hij zelf naar Nederland is gekomen en dus van de eerste generatie is, of dat hij in Nederland is geboren. Wel weet ik dat hij zichzelf niet officieel heeft laten registreren. Hij is hier dus illegaal. Datzelfde geldt voor zijn vrouwelijke partner die al enkele dagen schittert door afwezigheid. 
Vluchtelingen die exotische oorden hebben verlaten en hier asiel hebben aangevraagd teneinde te ontkomen aan oorlogen of andere rampen, zullen niet blij zijn met het grote aantal kiezers dat afgelopen woensdag hun stem uitbracht op Forum voor Democratie, de partij van de narcistische Thierry Baudet. Velen van hen deden dat simpelweg omdat zij ‘iets anders’ wilden, maar helaas deden zij dat zonder de politieke betekenis van hun keuze te (kunnen) beseffen. Daarmee halen deze meest argeloze kiezers onder de kiezers, zich iemand op de hals die onder meer boos is op onze leiders over wie hij beweert, ja, zonder daarbij met zijn ogen te knipperen, dat zij de Nederlandse superieure cultuur gedurende de afgelopen decennia hebben verkwanseld. Mijn indruk is dat dit, samen met de weinig gangbare begrippen zoals boreaal, immanent, metafysisch en oikofobisch (deze laatste term wordt zelfs niet herkent door de taalcoach van Microsoft Word) waarmee hij zijn toespraken liefst kruidt, nog zijn meest onschuldige opvatting is. Verreweg het gevaarlijkste is Baudets bewering dat klimaatwetenschappers gelijk staan aan zieltjeswinners. Dat geeft hem de vrijheid om te fulmineren tegen het klimaatbeleid van de huidige regering, dat feitelijk nog slechts in de steigers staat. Met de opwarming van de aarde hebben mensen niets van doen, het maakt deel uit van een natuurlijke golfbeweging, beweert of gelooft Thierry. Dat dachten mijn broer en ik ook, toen we rond negen en tien jaar oud waren. We hadden gehoord over de ‘Kleine IJstijd’ die ongeveer een eeuw eerder over onze contreien was gekomen. Nu waren we op weg naar een periode waarin warmte zou overheersen, zo was ons verteld. We verheugden ons dan ook op tropische omstandigheden en fantaseerden over de plezierige gevolgen daarvan. Onze borstrokken, wanten en bivakmutsen konden al vast wel met de lappiespoep mee! We waren ons nog niet zo bewust van de heilige graal ‘meten is weten’. Was dat wel zo geweest, zouden we daar onmiddellijk uitvoering aan hebben gegeven door kladblokken vol te schrijven met de dagelijks gemeten temperatuur zoals we kladblokken vol penden met gevonden nummerborden van sporadisch passerende automobielen. Wij waren tenslotte nog maar negen en tien jaar oud en genoten lager onderwijs. Thierry is zesendertig en heeft geschiedenis en rechten gestudeerd! Mijn advies: Kom op, man, land met je voeten op de Nederlandse bodem, nu dat nog kan!
Mijn Egyptenaar heeft van Baudet’s en andere uiterst rechtse politieke partijen weinig te duchten. Hooguit moet hij, als exoot, bevreesd zijn voor de Partij voor de Dieren. Ik vermoed dat deze Nijlgans, deze mannetjesputter, voorlopig niet thuis mag komen vanwege de aanstaande gezinsuitbreiding, het is tenslotte lente.


vrijdag 15 maart 2019

Smelten

Rennend over een klein stukje Waalbandijk, mijn hardloopactieradius is nog beperkt tot vier á vijf kilometer, herinner ik me een ander hardlooprondje uit de tijd dat Ewijk, Winssen en Deest nog binnen mijn bereik lagen. Die keer fantaseerde ik, naar aanleiding van het gevaar van piping – als kwelwater na verloop van tijd zand meevoert, ontstaat een kanaaltje (piping) onder de dijk (dat na verloop van tijd wijder wordt en het dijklichaam ineen kan doen storten) –, over een manier waarop we onze rivierdijken anders zouden kunnen bouwen. Anders en beter. Voor mijn geestesoog zag ik langs de bestaande dijk een nieuwe ‘dijk’ bestaande uit twee rijen platen die zo diep in de onderliggende zandplaat waren gedrukt dat kwellen niet kon optreden. Zelfs mollen en andere graafbeesten worden door deze constructie tegengehouden. Tussen de platen, bestaande uit een nog niet uitgevonden verbinding van koolstof en ijzer (dus uiterst flexibel en sterk), stroomt een smal kanaal dat wordt gebruikt voor het vervoer van pakketjes (in capsules) en voor de opwekking van energie ten behoeve van verlichting en stroomvoorziening voor de diverse tussenstations van het nieuwe capsulevervoer (ongeschikt voor personenvervoer vanwege het bochtige parcours). Omdat het talud binnendijks vervalt blijven de uiterwaarden volledig gespaard.
Afgelopen extreem droge zomer leerde ons dat rivierdijken op meerdere manieren kunnen falen, namelijk uitdrogen en verweken. Vooral verweking treedt op bij (langdurige) hoogwaterstanden. En dát onze rivieren vaker en meer water te verwerken krijgen is buiten kijf, zelfs als we erin slagen onze CO2 uitstoot te verminderen. Zo meldde de Gelderlander gisteren, bij aanvang van de Internationale Dag voor de Rivier, dat de Maasdijk onder meer tot een meter opgehoogd moet worden om onze voeten tot 2050 droog te kunnen houden. Ophogen, steeds weer ophogen, lijkt voorlopig het enige dat we kunnen doen.
Het benutten van water als bouwmateriaal en het opwekken van energie, vormden toenmaals de hoofdingrediënten van mijn denkbeeld – vooral de gedachte dat water ons kan beschermen tegen water, vond ik bijzonder grappig, hoewel ik mijn fantasie te gek voor woorden vond en van iedere realiteit gespeend. Nu, onderwijl de motregen, geholpen door de wind, de klep van mijn pet omzeild, met natte brillenglazen tot gevolg, denk ik positiever over mijn gefantaseerde beelden. Waarschijnlijk doordat Stephen Hawkin mij, via De antwoorden op de grote vragen, kennis liet maken met een gedachtebeeld van de toen zestienjarige Albert Einstein, waarin hij zichzelf, Albert bedoel ik, op een lichtstraal zag reizen. Dus durf ik verder te dromen: om het hoge rivierwater te weren zie ik nu, in plaats van de Waalbandijk, een aan de basis uitlubberende slang, die gemaakt is van een zelfherstellend siliconenachtig materiaal, gevuld met water. Het vormt een flexibel systeem dat zichzelf aanpast aan het hoogwaterpeil door middel van zelfdenkende ventielen die rivierwater in- en uit laten. De buitendijkse zijde van deze slangdijk is bespoten met zonnecellen die de benodigde energie collecteren. Waanzin? Dat is reizen op een lichtstraal toch ook? Daarover zei Hawkin: ‘Dat beeld leidde uiteindelijk tot zijn speciale relativiteitstheorie.’
Hoe dan ook, we hebben serieuze problemen. Nu al smelten permafrost, ijskappen en gletsjers. Zelfs de tienjarige Mex, kleindochter van een van mijn zussen, maakt zich zorgen (was zij iets ouder geweest, zou ze zich aangesloten hebben bij de klimaatmars): ‘Mam, wanneer gaan we weer skiën?’ ‘Nou, dit jaar niet.’ ‘Maar dit is misschien wel onze laatste kans. De aarde warmt heel snel op.’


vrijdag 8 maart 2019

Extra sterk

Het is merkwaardig dat, terwijl ik hardloop, mij juist nu een loomheid overvalt, een gevoel dat eigenlijk meer past bij een beetje slenteren waarbij ongeregelde gedachten de revue passeren, of bij momenten van grote ontspanning zoals rustig aan de waterkant zitten, eventueel turend naar een rijtje felgekleurde kurkballetjes. Het zal ook niet te maken hebben met de Internationale Vrouwendag, want ter plaatse hebben we geen vrije dag zoals de inwoners van Berlijn. Ik denk dat het komt doordat mollen de laatste tijd mijn gedachten bevolken. Als gevolg daarvan piept geregeld een gedichtje op. Jesse leerde het van juffrouw Bep op de Montessori kleuterschool. Helaas kan ik het slechts onvolledig en incorrect navertellen (ook internet biedt in deze geen enkele hulp): ‘Een molletje van een jaar of tien / kon plotseling niet goed meer zien /   / Hij liet van schrik een gilletje / Nu heeft hij een nieuw brilletje’. 
Geregeld ook verbeeld ik mij – vooral tijdens mijn dagelijkse wandelingen waarbij ik tientallen molshopen passeer – dat ik kennis maak met een van deze zacht fluwelen zoogdiertjes. Dat ik met haar afdaal in haar gangenstelsel en het mij, na een fikse ondergrondse wandeling, gemakkelijk maak in het warm beklede, centraal gelegen nest terwijl mijn gastvrouw mompelend op weg gaat naar een van haar voorraadkamertjes teneinde enige lekkere hapjes voor haar gast te bekomen. Regenwormen, verwacht ik, waarvan zij de kop reeds af beet zodat zij ze zo meteen vers kan presenteren. Terwijl ik ontspannen op haar terugkeer wacht vraag ik me af hoe ik het aan moet leggen, hoe ik haar over kan halen toe te laten dat ik haar eens bevoel – notabene nu, op deze Internationale Vrouwendag. Mollen hebben namelijk een bijzonder vel. Door de manier waarop het haar is ingeplant biedt hun bont nauwelijks weerstand. Als kind heb ik dat ervaren via de mollenbontkraag van een van mijn tantes. Nog nooit voelde ik zulk zacht spul aan mijn handen en gezicht. Als dode huidjes al zo heerlijk aanvoelen, moet dat van levende dieren nog veel fijner zijn. Zacht en soepel en warm tegelijk!
Terwijl ik mij op deze belangwekkende kwestie prepareer vinden mijn vingers een fragment van een kassastrookje tussen het nestmateriaal, waaruit ik ternauwernood kan opmaken dat het enkele aankopen bij AH betreft. Koffie en koekjes, denk ik, het kan niets anders wezen dan koekjes en koffie. Hopelijk natuurboterwafels en is de koffie extra sterk. ‘Kom op, Simon’, houd ik mezelf voor, ‘je moet niet het onmogelijke verwachten. Je weet toch dat de bekleding van dit nest uitsluitend bestaat uit materialen die zij buiten haar gangenstelsel heeft verzameld? Zij gaat echt niet naar het dorp om inkopen te doen!’ En inderdaad, op datzelfde moment komt vrouw Mol achterwaarts uit een van de nauwe gangetjes gestommeld en zie ik, nadat zij zich moeizaam heeft omgedraaid, links en rechts delen van wormen uit haar mond bengelen. Enkele daarvan kronkelen levendig. Dat belooft een sappige maaltijd! 
Voor zover ik kan nagaan heeft Vroege Vogels, het radioprogramma waarin dierenwelzijn, milieu, klimaat en natuur in Nederland centraal staan, deze ijverige gravertjes actief gemaakt, in mijn hersenen bedoel ik. Afgelopen weekeinde werd namelijk voor het eerst in onze geschiedenis een Nationale Mollentelling gehouden. Luisterend naar het programma vroeg ik mij af hoe ik daaraan mee kon doen aangezien zich in onze tuin geen enkele mol heeft laten zien. O ja, langs mijn wandelroute! Maar dat zijn er honderden. Die kan ik echt niet gaan tellen! 
Op dit moment ren ik langs een wisselweide waarin geregeld de paarden van Van der Mark staan. Sinds enkele weken is het er vergeven van mollengangen en molshopen. De paarden zouden er hun benen in kunnen breken, moet Patrick hebben gedacht: zeven minibordjes markeren molshopen waarin mollenklemmen zijn geplaatst. Nu denk ik dat deze klemmen er om een andere reden werden gezet. Natuurlijk, de familie Van der Mark neemt deel aan de eerste Nationale Mollentelling!


vrijdag 1 maart 2019

Pannenkoekenhuisjes

Eindelijk valt het kwartje: Bavaria! Dit bewijst eens te meer dat hardlopen helpt om je hoofd leeg te maken, teneinde creatieve processen een kans te geven om bijvoorbeeld oplossingen te vinden voor problemen die op het eerste gezicht onoplosbaar lijken. Dostojevski schreef al in 1873 – in de inleiding van zijn roman Duivels – dat: ‘Ook zonder hoofd zullen we niets tot stand kunnen brengen, al vormt ons eigen hoofd de grootste hindernis om sommige dingen te begrijpen.’ Hoe mooi en mysterieus kan een enkel zinnetje zijn? Fjodor bedoelde hiermee dat de hoofden van mensen altijd vol oordelen zitten; dat het voor ons erg moeilijk is om zonder vooroordeel naar een probleem, of naar mogelijke oplossingen voor een probleem, te kijken. Het inzetten van een Dysonbol krijgt, als je de betekenis daarvan ziet, direct de kwalificatie ‘onmogelijk’. Een Dysonbol is namelijk een systeem van satellieten die rond een ster draaien. Zo’n systeem zou rond onze zon ‘… binnen één seconde voldoende energie opvangen om de wereld een miljoen jaar lang van stroom te voorzien’, las ik in het imposante artikel Is daar iemand? (Editie maart 2019 van National Geographic.) Het probleem is misschien niet eens grote aantallen kunstmatige hemellichamen rond de zon te brengen. De uitdaging zit feitelijk in het transport: hoe verplaats je de verzamelde energie naar de aarde? 
Het lijkt er bijna op dat Nederland in paniek raakte nadat de regering besloot de aardgaskraan in Groningen definitief te zullen sluiten. Nu we bekend zijn met enkele vormen van duurzame energie willen we ons energieprobleem liefst zo snel mogelijk oplossen. Maar lopen we niet te hard van stapel? De voorstellen die een regeringscommissie in zake warmtepompen deed leken zo aantrekkelijk, maar, bleek terstond, er werden rekenmodellen gehanteerd die de zaken veel te rooskleurig voorstelden. (Gister sprak ik mijn broer die zich, vanwege een kapotte verwarmingsketel, veel te snel voor dit dilemma ziet gesteld. Gebruik maken van reeds bekende vormen van duurzame energie stuit, vanwege bouwkundige aanpassingen, op onoverkomelijke financiële bezwaren, zodat hij toch maar voor een nieuwe verwarmingsketel kiest.) De afgelopen week las ik dat binnenkort rond Nijmegen proefboringen worden verricht omdat te verwachten is dat op een diepte van vijf kilometer zoveel aardwarmte wordt gevonden dat daarmee tienduizenden huizen kunnen worden verwarmd (en gekoeld). In ons eigen dorp en in buurdorpen ontstaat al enige onrust over te plaatsen windmolens. Zon-, wind- en aardwarmte lijken voor de hand liggend, maar is er niet méér?
Rennend over de Hommelstraat denk ik aan de uitzending van Nieuwsuur gisteravond. Met name aan het item dat handelde over ijzerpoeder als toekomstige brandstof voor auto’s en energiecentrales. Meer dan een jaar geleden las ik over dit opmerkelijke goedje waarmee de TU Eindhoven experimenteerde. Ondertussen heeft het studententeam SOLID, onder de bezielende leiding van professor Philip de Goey, niet stilgezeten en reeds een bedrijf gevonden dat deze nieuwe duurzame brandstof wil inzetten. Welk bedrijf? Daarover peinsde ik tot het muntje viel (waarschijnlijk omdat ik stopte met denken): 'Zo. Nu eerst een Bavaria.' Deze bierbrouwer besloot het gebruik van kolen en aardgas op termijn te vervangen door ijzerpoeder. Het gaat hierbij om een kringproces waarbij geen koolstofdioxide vrijkomt: door ijzerpoeder te verbranden komt energie vrij waarna het poeder oxideert. Het verzamelde roestpoeder wordt vervolgens met behulp van duurzaam ontwikkelde energie weer gereduceerd tot ijzerpoeder, waarna het opnieuw kan worden verbrand. Enzovoort.
Het is overigens wel een prikkelende gedachte, gedurende miljoenen jaren geen omzien te hebben naar onze energievoorziening. Wij zijn Hans en Grietje weliswaar voorbij, we hechten geen geloof meer aan het bestaan van pannenkoekenhuisjes waaraan wij ons voor altijd kunnen laven, maar is dat niet het soort vooroordeel dat we los moeten laten? Is het probleem niet veel meer gelegen in hetgeen we niet weten? Dus, hoeveel kwaad kan het om een groep van wetenschappers op deze Dyson-kwestie te zetten?


vrijdag 22 februari 2019

Alias Herman

Terwijl ik in een sloom tempo over de Hommelstraat ren bedenk ik dat ik uitgesproken vandaag over het geallieerde bombardement van 22 februari 1944 op de stad Nijmegen zou schrijven, het zogenaamde vergissingsbombardement waarbij bijna achthonderd burgers werden gedood. (Ik hoorde daar pas over vertellen toen ik in 1966 als negentienjarige voor het eerst bij Riky en haar ouders op bezoek kwam, waarmee ik serieus verkering had gekregen, met Riky bedoel ik. Mijn meisje was nog maar zes dagen oud toen gedurende zo’n twintig furieuze seconden honderden bommen vooral het centrum van de stad in een grote rokende puinhoop veranderde. Tweeëntwintig jaar nadien leidde Riky mij rond in de stad waarvan een groot deel, straat na straat, nog altijd bestond uit de brokkelige ruïnes van woonhuizen, winkels en ateliers. Wat de Nijmegenaren destijds is overkomen is vergelijkbaar met hetgeen het hart van Rotterdam overkwam. Daarover hoorde ik in de lagere schoolbankjes gezeten uitgebreid vertellen terwijl over ‘Nijmegen’ ijzingwekkend werd gezwegen. Misschien omdat voor dit bombardement geen vijandige maar vriendelijke soldaten verantwoordelijk waren.) Natuurlijk zou ik op de dag dat het vijfenzeventig jaar geleden is, dat Nijmegen een ramp overkwam, daarover geschreven hebben. Maar deze weken speelde ook de geheimzinnige verdwijning van Herman de hooglandstier. 
H
Herman, foto Wim Piels

In 43 van de 620 hardloop-verhaaltjes die ik sinds mei 2011 schreef, vertelde ik iets over mijn ‘vriend’ Herman. Vandaag doe ik dat voor de vierenveertigste en laatste keer. Ik schreef voor het eerst in maart 2013 over deze bijzondere stier. Al die jaren rende of wandelde ik ongeveer twee keer per week langs het veld waarin hij stond te grazen, lag te herkauwen of suffig dutte. De laatste maanden zelfs bijna dagelijks. Er kwam een moment dat ik kennis maakte met Hermans eigenaar. Daarover schreef ik in ‘Maagd’: ‘… we zagen de eigenaar van Herman, de zwarte Schotse hooglanderstier, die door deze hobbyboer Bo is genoemd – ik vermoed omdat het ras in het Schots-Gaelisch bò ghàidhealach wordt genoemd. Dat was een mooie gelegenheid om iets meer over Herman te weten te komen. Dus knoopten we een praatje aan terwijl de kolossale stier geborsteld werd. Zo hoorden we dat Herman acht jaar oud is – 26 maart 2009 heb ik bij thuiskomst genoteerd als zijn geboortedag. Tussen neus en lippen liet de man ons nog weten dat hij, hij doelde op Bo, nog nooit met koeien heeft verkeerd. Herman is derhalve maagd!’ En nog maar onlangs ontdekte ik dat meer Beuningenaren geïnteresseerd zijn in dit dier. Een opa met zijn kleinzoon bewonderde de stier. Op mijn vraag vertelde opa dat zijn kleinzoon hem geregeld nadrukkelijk vraagt ‘… asjeblieft opa, please!’, om met hem dit dier te bezoeken. En er zijn anderen, waaronder de bekende Beuningse fotograaf Wim Piels – de foto die dit verhaal illustreert is van zijn hand –, die Bo, alias Herman, enorm waarderen. Dus is Herman feitelijk een toeristische trekpleister voor ons dorp (wie kan bogen op het bezit van een stier die zelfs kan twerken? (Zie ‘Herman’). 
Ik schrijf ís een toeristische trekpleister, maar moet helaas zeggen wás een toeristische trekpleister. Vorige week vroeg ik mij in ‘Raadsel’ af of ik er niet goed aan zou doen om via flyers een oproep ten gunste van Herman te doen. Misschien is het deze actie geweest die Wim Piels heeft gemotiveerd om mij via Messenger te vertellen over zijn contact met de dochter van Hermans eigenaar. Zij informeerde Wim over het plotselinge overlijden van haar vader. Dat heeft haar ertoe gedwongen Herman te verkopen. 
Deze dagen, ongeveer een maand voor de tiende verjaardag van Herman, troffen we zijn onderkomen in een zo mogelijk nog deplorabeler staat vanwege de sloop die reeds is aangevangen. Gelukkig waren wij al op de hoogte van de jongste ontwikkelingen. Er is immers een gerede kans dat Herman niet aan een slager werd verkocht!


vrijdag 15 februari 2019

Raadsel

Wandelen terwijl de zon mij warmt voelt alsof er niets van meer belang bestaat. ‘Ja, wat kan ik nog meer verlangen?’, dacht ik toen ik nog over de Tempelstraat, nog geen halve kilometer van huis, liep. Toen wist ik nog niets van hetgeen vandaag op mijn wandelpad zou komen. Zoals dat raadselachtige gifgroene cirkeltje op het asfalt van het fietspad langs de Van Heemstraweg. Ik vond het bijna recht tegenover de plantenwinkel van Bull. Het is ongeveer twintig centimeter in doorsnede en zo zuiver rond dat de schilder er een malletje voor gebruikt moet hebben. Als die twee in oranje hesjes geklede mannen er niet waren geweest, die zo op het oog werkloos informatie uitwisselden, was mijn fantasie met me op de loop gegaan, vanwege die gifgroen gespoten figuur bedoel ik. Nu was duidelijk dat er een verband moest zijn tussen die twee koutende mannen en dat opvallende teken. Desondanks kan er meer aan de hand zijn dan het voor de hand liggende. Genoeg voor mijn verbeelding. Ik had dan ook al enige complottheorieën uitgewerkt – bijvoorbeeld dat de Russische spionagedienst clandestiene metingen verricht teneinde de reikwijdte van hun ‘verboden’ kruisraket SSC-8 te bepalen – voordat ik de volkstuintjes aan de Hommelstraat bereikte en daarmee het verblijf van Herman. 
De bult onder het gele zeil brengt opnieuw een schok teweeg. Voor de tweede keer: toen ik hier gistermiddag met Riky wandelde zagen we het reeds van ver en vroegen ons af, afzonderlijk van elkaar, wat er onder dat zeil verborgen zou gaan. Pas toen we eraan voorbij liepen en vervolgens constateerden dat Herman afwezig was, pas toen vroegen we het elkaar: ‘Wat denk jij dat er onder ligt?’ ‘Een kadaver, zoveel is wel zeker’, antwoordde ik. ‘Dat van Herman?’, vroeg Riky ongerust. ‘Nee, echt niet! Dan zou de bult veel groter zijn!’ Toch waren we er niet gerust op en vervolgden enigszins bedrukt onze weg. 
Omdat ik helemaal opga in theorieën die passen bij twee mannen in veiligheidshesjes en een giftige cirkel, loop ik al aan het afdekzeil voorbij voordat ik me realiseer waar ik ben. Bijna tegelijkertijd stel ik twee feiten vast: Herman is nog steeds afwezig en de bult bewijst dat het kadaver nog niet door een destructiebedrijf is opgehaald. Voor de zekerheid kijk ik nog even goed in het zon-verlichte wrakkige onderkomen van de hooglandstier. Niets, Herman is er echt niet! Enigszins huiverig pak ik een punt van het zeil op. Ik zie iets met een grijze vacht, een lange staart en een linker achterbeen dat uitloopt in een hoef. Het gaat duidelijk om het dode lichaam van een klein soort paard. Misschien dat van een shetlander of een fjordenpaardje. Het is niet dat ik bang was dat Herman onderzeil was gegaan – zijn massieve gestalte zou immers een veel grotere bult hebben gevormd, en er zou geen plaats zijn geweest om zijn hoorns te verbergen – evengoed lucht het mij op dát het kadaver geen zwarte vacht heeft.
Maar waar is Herman?
Doe ik er verstandig aan om hem als vermist op te geven? Ik peins over dat probleem terwijl ik het traject langs de Waal bewandel. Ik zie mijzelf al aanplakbiljetten vervaardigen, aan bomen prikken en om lantaarnpalen wikkelen: “Wie heeft Herman gezien? Hij heeft een zwarte vacht, korte poten, lange hoorns en zijn ogen gaan meestal verborgen achter een slordige toef haren. Hij is voor het laatst gezien op woensdag 13 februari, ’s middags om twee uur. Overigens: hij luistert misschien ook naar de naam Bo.” Er is voor huis- en landbouwdieren niet zoiets als een AMBER Alert voor kinderen, dat zou waarschijnlijk meer effect sorteren dan aanplakbiljetten … 
Weer terug op de Van Heemstraweg ontdek ik een tweede gifgroen cirkeltje. Het is kersvers en voert mij weer terug naar het aanvankelijke raadsel dat ik nog steeds niet heb opgelost.


vrijdag 8 februari 2019

Avontuur

Grijs maar droog, een stevige wind uit het zuidwesten en niet al te koud. Daarmee is het beeld betreffende de weersomstandigheden tijdens mijn wandeling van vandaag compleet. Best wandelweer derhalve, maar er is weinig dat om aandacht schreeuwt. Of het moeten deze twee vrouwen zijn die in een stevige pas vanuit Ewijk over de Waalbandijk wandelen. Het scheelt niet veel of we bereiken gedrieën tegelijkertijd de bovenste trede van de bielsentrap. De winnaar ben ik, als we er een competitie van hadden gemaakt. Aanvankelijk overstemt het geluid van hun conversatie iedere gedachte maar na verloop van een paar honderd meter ben ik zover op hen uitgelopen dat het mij niet langer stoort. In de verte hoor ik een koe loeien terwijl de schepen op de Waal geluidloos passeren, evenals een auto die daardoor plotseling achter mijn rug opduikt. Ik bedoel dat het voertuig vanwege de geruisarme motor mij pas opviel toen het al vlak achter mij reed en op het punt mij te passeren. Terwijl de auto zich weer van mij verwijdert plopt een herinnering aan een spontane opmerking van een van de bewoners van de seniorenflats aan de Tempelstraat op: ‘Ik heb ’t er niet zo op, op die elektrische auto’s. Veel te gevaarlijk. Je hoort ze immers niet!’ Voor ik het in de gaten had liet ik blijken dat ik het met hem eens was maar ondertussen kwam de eerste stoomtrein, die Amsterdam met Haarlem verbond, in mijn gedachten. Ik las in digitaal gearchiveerde krantenartikelen uit die dagen hoe de koeien aan weerskanten van de spoorbaan van slag raakten waardoor de melkafdracht aanzienlijk verminderde, als we geloof hechten aan deze bewering van mopperende boeren. Alles wat nieuw is moet even wennen.  
Het vervangen van auto’s met benzine en dieselmotoren door elektrisch aangedreven auto’s maken een belangrijk deel uit van het regeringsbeleid. Bakken subsidie worden ervoor uitgetrokken. Is dat niet wat voorbarig? Want het verbaasde mij niet, het nieuwsbericht dat er in Nederland nog nooit zoveel tweedehandsauto’s werden aangekocht dan gedurende het afgelopen jaar. Dat heeft alles te maken met dit beleid, lijkt mij. Ik neem mezelf maar als voorbeeld: het is al meer dan vier jaar geleden dat ik een nieuwe auto aanschafte. Als dit er niet was, deze ontwikkelingen rond de elektrische auto bedoel ik, zou ik waarschijnlijk al tot vervanging zijn overgegaan. De volgende moet een schone auto worden, vind ik. Maar aan dit voornemen kleeft nog veel wat onzeker is. Bij mijn laatste garagebezoek maakte ik kennis met Renaults volledig geëlektrificeerde model. Prachtig hoor! De verkoper probeerde mij te interesseren voor een proefrit waarvan ik tot op vandaag heb afgezien. Want kan ik bijvoorbeeld Wadway wel in een ononderbroken rit bereiken? En zo ja, kan ik daar dan ‘tanken’ voor de terugtocht? En hoe moet dat tijdens vakanties? (‘O, daar hebben we een oplossing voor,’ verzekerde mij de verkoper, ‘voor uw vakanties kunt u bij ons een volledig verzekerde benzine of dieselauto huren!’ ‘Wat een belachelijke suggestie,’ dacht ik.) 
Er kleven nog veel meer vragen aan elektrische automotoren. Bijvoorbeeld de batterijen, hoelang gaan die mee? En zijn ze recyclebaar? Vele kilo’s lithium zijn nodig voor de productie van slechts één autobatterij. Onlangs las ik hoe dat spul wordt gedolven in de Boliviaanse zoutvlakte Salar de Uyuni. Deze toeristische trekpleister zal naar verwachting overhoop gegraven worden om de lithiumhonger in de wereld te kunnen stillen. ‘Alweer een grondstof die we in korte tijd gaan uitputten’ kon ik niet nalaten te denken. Wil ik daaraan meedoen? Of moet onze nieuwe auto een waterstofauto worden?
Zoveel vragen, ik krijg er hoofdpijn van. Ik heb de neiging met een goed boek in een geriefelijk hoekje te wachten op de ontknoping van dit avontuur.


vrijdag 1 februari 2019

Verhaal

Achter elk dingetje op je pad schuilt een verhaal. Zo kom je, wandelend over een afstand van vijf kilometer, veel ‘dingen’ tegen. Zoals dat meesje op de Tempelstraat dat onder het slaken van een snerpende alarmkreet een veiliger heenkomen zocht. Of die lege dropverpakking even verderop, de nog maar nauwelijks als zodanig te herkennen handschoen en een verkreukeld bierblikje. Zelf vertellen ze niets, maar met een beetje hulp van een schrijver komen ze een heel eind. En het mooie van schrijven is dat de waarheid rekbaar mag zijn. Overigens, het is algemeen bekend dat in ieder verhaal, zelfs in biografieën, iets van de schrijver terug te vinden is, maar dat is een ander verhaal.
Sommige dingen of gebeurtenissen lenen zich meer voor een verhaal dan hetgeen doorsnee is. Neem nu het contact tussen een koe en een man waarvan ik gistermiddag getuige was. In mijn verhaal gebeurt het volgende:
Terwijl ik via de bielsentrap de Waalbandijk bereik zie ik in de uiterwaard links van mij een op het oog al wat oudere man verschijnen tussen enige kale struiken en boompjes. Hij lijkt op weg naar het nabije klaphek. Voor een van de half-wilde koeien die het terrein begrazen, een Rode Geus, duikt de man blijkbaar volkomen onverwacht op. Het dier schrikt hevig – evenals de man – en zet onmiddellijk de aanval in. De man kruipt instinctief in elkaar maar kan de korte hoorns van het rund niet ontwijken. Hij wordt zijdelings in het ruige gewas gestoten. Ik aarzel niet maar ren zo snel ik kan van het talud af en ga door het klaphekje. Ik schat dat ik in minder dan twee minuten bij het slachtoffer arriveer, die alweer overeind probeert te komen. De koe is, gelukkig voor ons, verdwenen.
‘Waar komt u zo snel vandaan?’ Hij wacht mijn antwoord niet af maar vertelt over een scherpe pijn in zijn arm en nek. ‘Blijft u vooral liggen’, raad ik de man, ‘ik zal 112 bellen.’
Er wordt bijna direct opgenomen en ik leg de situatie uit. De dame die zich meldt wil onder meer mijn naam en de precieze plaats weten. Zij verzekert mij tenslotte dat zij de ambulancedienst waarschuwt en drukt mij op het hart het slachtoffer te laten liggen zoals ik het gevonden heb.
‘Mijn naam is Simon, heeft u het niet te koud?’ Met moeite reikt hij mij zijn rechterhand: ‘Sjaak en nee, ik heb het niet koud, alleen die pijn!’ Volgens mij zit hij nog vol adrenaline, zijn pupillen lijken erg groot. Ik krijg pijn in mijn knieën en ga weer even recht staan zodat ik tegelijk kan kijken of er hulp in aantocht is. ‘Ik zag die koe niet. Ik raakte het pad langs de Waal kwijt en zag toen dat klaphekje daar, dus probeerde ik om het wiel te lopen. Die koe had ik helemaal niet in de gaten …’ Haperend vertelt hij zijn verhaal.
Als ik voor de derde keer uitkijk naar de komst van een ambulance zie ik blauwe lichtflitsen. ‘Men is er bijna. Dat is wel erg snel, vindt u ook niet?’ Niet veel later hoor ik een bekend stemgeluid. Paul, mijn buurman! (Hij werkt bij een ambulancedienst.) De rest is snel verteld. Nadat Sjaak van een brace is voorzien wordt hij per brancard naar de Waalbandijk gedragen en in de ambulance geschoven.
Gisteravond hoorde ik via Paul het vervolg: gebroken bovenarm en een verschoven nekwervel, maar als een groot geluk bij het ongeluk: de koe heeft het leven van Sjaak gered! Men vond namelijk een beginnend kwaadaardig gezwel bij zijn slokdarm.
Toegegeven, mijn ‘schrijversvrijheid’ heb ik ruimschoots benut. In werkelijkheid verwijderden man en koe zich na de eerste schrik onmiddellijk van elkaar en vervolgde ik mijn wandeling. Evengoed: was het een paar jaar geleden mijn oudste broer maar overkomen, zo’n botsing, dan had hij zijn slokdarmkanker misschien overleefd!