vrijdag 30 augustus 2013

Verstekeling

Terwijl ik de Van Heemstraweg verlaat om de Hommelstraat in te slaan, fietst een schoolmeisje op haar roze fietsje, je raadde het al, half verscholen achter een met bloemen omkranst vlechtmandje, mij tegemoet. Zij rijdt met een licht slingerende gang omdat haar handen in haar schoot liggen. In haar ogen is een blik van herkenning en een glimlach verjaagt voor een moment de spanning, die fietsen-zonder-handen kost, uit haar gezichtsspieren. Het is niet vreemd, haar glimlach: al zo vaak rende ik dit traject terwijl zij het tegengesteld richting school fietste! Haar handen los van het stuur duiden niet op stoerheid maar eerder is het een verwijzing naar de lage temperatuur, mijn weerstationnetje wees krap twaalf graden, vlak voordat ik de deur uit ging. Ik ren verder en ben weer terug bij onze verstekeling.
Ja, wij hebben een verstekeling. Een levend organisme heeft zich een plaatsje weten te veroveren binnen ons systeem. Niet verwacht, maar toch is het daar: dat heb je met verstekelingen, zij kondigen zich niet aan! Ruim voor het afgelopen weekeinde zag ik het. In de loop van de dagen liet het steeds meer van zichzelf zien, zij kon niet anders...
Bovenop de Waalbandijk word ik plotseling geconfronteerd met een kudde konikpaarden. De hele troep sukkelt kort onder aan de dijk, ik tel er zesendertig, in een langgerekte troep achter elkaar. Het is duidelijk dat zij vertrokken uit het gebied waar zij hun ochtendgras graasden, vlak bij de rivier, omdat mannen daar met grote machines en kettingzagen luidruchtig bezig zijn gegaan, om via de relatief hoge passage hier naar een rustiger gedeelte van de uiterwaard te trekken. De lichte schrik die ik voelde, daarvan bespeur ik bij hen niets. Zij negeren mij volledig ondanks er maar een meter of dertig dijklichaam tussen ons is. Prachtig dat verschillende werelden vredig naast elkaar kunnen leven, hoewel ik blij ben dat deze ongedomesticeerde grazers ontzag hebben voor het prikkeldraad dat hun wereld van de mijne scheidt. Ik ook trouwens! Vorige week vrijdag werd ik hier, ik ren inmiddels kort bij de Loenensche Wel, met veel kleiner grut geconfronteerd. Zij laten zich nu niet zien, zoals ook hun predators afwezig zijn.
Afgelopen vrijdag was de temperatuur al vroeg boven twintig graden gestegen, en vloog een aantal van hen enthousiast met mij mee, nu is het veel te koud, kleven zij waarschijnlijk nog aan de rietstengel waarop zij de nacht hebben doorgebracht. Ja, die waterjuffers! Waaghalzen zijn het: zij zwenkten kort boven het asfalt langs mij op, joegen zich op hun tere vliesvleugels rakelings voor mijn hollende benen langs (ik vreesde hen te vertrappen), verdwenen boven de rommelige begroeiing links en schoten even later weer met hoge snelheid aan mij vooruit. De microhelikopters gaven dit spel niet op. Kilometers hield een van hen mij gezelschap – waarschijnlijk was zij met verwanten want ik kon haar chaotische vlucht niet voortdurend volgen –,weer helemaal terug tot de Kloosterstraat. Het was dank zij het zonlicht, dat blikkerend op het dunne lijf en de vleugels reflecteerde, dat ik het kon zien: hoger, lager, links, rechts, wat verder voor mij uit om dan weer achter te blijven. Tegelijkertijd joegen zwaluwen, als minikruisraketten op geleide doelen, om mij heen, zij het op veel groter afstand, rakelings over grassen en planten in de uiterwaard. Nu zij ontbreken realiseer ik mij dat de waterjuffers mijn gezelschap wellicht zochten om niet in vraatzuchtige snavels te belanden.
Onze verstekeling is familie van de nachtschade. Zij is minder spectaculair, wellicht, dan de gladde slang waarover de Gelderlander ons deze morgen berichtte, maar net zo ongevaarlijk. Zij nestelde zich comfortabel in de bescherming van onze streptocarpella op de terrastafel. Haar fel roodoranje kleur tussen het bescheiden blauw en groen van Strepto, schreeuwt als het ware: “ik ben Petunia!”

dinsdag 27 augustus 2013

Standpunt

Kalm en tevreden zet ik de eerste passen. Bij deze heerlijk frisse temperatuur, de wind laat mijn lichtste hardloopshirtje weldadig over mijn rug flapperen, verheug ik mij dat het nog helemaal voor mij ligt! Gewoon hardlopen, een uurtje lekker vrij rennen in een overbekende omgeving. Rust in het hoofd. Geen doel, geen dwang, hoewel ik het zeker zal missen indien ik er aan verzaak.
Dit optimistische gevoel laat ik bijna overrulen door te denken aan Amerika en zijn bondgenoten die Syrië dreigen, mogelijk met gewapende acties: schepen met kruisraketten liggen klaar terwijl het door de Verenigde Naties gelaste onderzoek naar de vermeende gifgasaanval nog maar net is begonnen. De Amerikaanse minister van buitenlandse zaken wond er gisteravond geen doekjes om! Ik kreeg het nog net mee voordat ik de buis afsloot. De druk neemt hand over hand toe.
De beelden vanuit Syrië zijn in toenemende mate schokkend: zij schreeuwen de wereld toe: “Help!” Toch druk ik ze weg. Wat kan ik hier, rennend over de Kloosterstraat, doen? Zelfs mijn ingenomen standpunt maakt geen verschil, kan nieuwe slachtoffers niet voorkomen.
Liever denk ik aan het moment aan de wastafel: ik hing min of meer nog in een warrige droom, terwijl ik mij stond te scheren, waaruit de klokken van de Corneliuskerk mij wekten. Zij beierden blijmoedig zodat ik zin kreeg in deze dag. Of aan een passage die ik gisteravond las in het boek van Diederik van Hoogstraten (‘De rennende Hollander’): hij bereidt zich voor op een run door New Orleans, vetert zijn rechterschoen dicht, wringt zich in het linker… om tot de conclusie te komen dat hij twee rechterschoenen in zijn sporttas stopte (hij bezit meerdere paren, van hetzelfde merk en model, zodat de schoenen tussen zijn loopjes kunnen rusten.) Vervolgens schrijft hij over zijn jacht naar een winkel die open is, en zo voorts. Het beeld van deze hardloper, stuntelend met zijn schoenen, zichzelf vervloekend dat hij zo dom was…, vloeit over in het beeld van een goede kennis, rommelend in zijn sporttas, op zoek naar zijn wadloopschoenen.
We zitten in een zaaltje van het Wadloopcentrum in Pieterburen, nadat we de nacht hebben doorgebracht in hotel Het wapen van Hunsingo. We hebben ons bij de leiding gemeld en maken ons gereed voor de tocht. Een klinkende vloek: hij kan iets niet vinden. Van alles komt uit zijn tas waaronder versnaperingen voor ons allemaal. Dat laatste roept ergernis bij hem op, nu zijn hoge gymschoenen nog thuis staan. Vlak bij het centrum is een rijkelijk bevoorrade schoenenwinkel (in Pieterburen is een duidelijke markt voor een bepaald artikel.) Vijfentwintig gulden betaalt hij voor een passend paar. Prachtig, wel duur (voor die tijd.) Wij zijn allemaal gerustgesteld nu dat acute probleem is opgelost. Maar we rekenden niet op nieuwe ontwikkelingen…
Nu moet ik je eerst vertellen over een koe, een Rode Geus met forse hoorns, die door de uiterwaard rent in de richting van waaruit lawaai van een bulldozer klinkt (ruimte maken voor de Waal.) Terwijl zij holt gooit zij haar gat omhoog en strekt vlaggend haar staart. Is zij blij? Ziet zij een oude kennis? Gaat zij bemiddelen? Mijn standpunt is in dit opzicht waardeloos, helaas. Nooit zullen wij weten wat haar bewoog.
Mijn goede kennis krabt zijn hoofd, nieuwe gympen aan zijn voeten, pakt zijn tas op en trekt een andere rits open. Ja, wadloopschoenen! (Hij kreeg nog twintig gulden terug voor zijn nieuwe schoenen: de handelaar bleef zijn standpunt stijf verdedigen.)
Iets moet anders! Als de Syrische regering nu eens met een aantal wereldkopstukken gaat rennen? Met hulp van de extra endorfine bedenken zij wellicht een bruikbare route, vinden zij een standpunt van waaruit vrede kan ontstaan!

vrijdag 23 augustus 2013

Vernieuwing

Bij mijn beker warme melk dronk ik tevens het onzalige plan van de Arnhemse discotheek The Level om jongeren grenzeloos drankjes te gaan verschaffen tegen een gering vast bedrag. Alsof er al niet genoeg jongelieden zijn die hun hersenen regelmatig op sterk water zetten!
Er hangt een dunne ochtendmist – frisser dan alcoholdamp – die al het dagelijkse met een mysterieuze sfeer omgeeft. Op het laatste deel van de Tempelstraat houden de hoge peppels de nevel vast en geven de indruk van een geheimzinnig woud – voor twee seconden waan ik mij tochtgenoot van Frodo Balings die door het Demsterwold trekt (Tolkien: ‘In de ban van de ring’). Dit feeërieke beeld verbrokkelt jammerlijk vanwege twee indringende oranje zwaailichten die de vuilniswagen van de DAR voorgaan en de mist plaatselijk verdrijven. Dan hoor ik ook de bliepjes die de chauffeur vertellen dat hij zijn kolos veilig achteruit kan manoeuvreren: ik ben weer terug in de gewone hardloper die twee schoolkinderen begroet en achter de stinkende vuilniswagen aan rent die hem onbewust de Van Heemstraweg helpt oversteken.
Een kever haalt mij uit mijn overpeinzingen, ik ren inmiddels op de Waalbandijk. De zon doet kop-, rug- en dekschilden van het tamelijk grote insect schitteren: roze-groen, maar in beweging heeft een gouden gloed de overhand. Het beestje vlucht voor mij weg door het asfalt schuin over te steken. Ik verbaas mij over de snelheid van dat kleine dier, in vergelijking met deze grote mens; het loopt zelfs op mij uit! Waarschijnlijk vertegenwoordigt het de familie van de loopkevers.
Het is stom toeval dat juist een kever (en nog wel zo’n opzichtig exemplaar!) door mijn beeld rent terwijl ik op een absurd idee van een Canadese tandarts kauw die een ex Beatles-lid wil klonen. Helemaal fout natuurlijk! Vernieuwing is immers een van de peilers van de natuur; ieder nieuw leven is weer net iets beter aangepast als dat wat voorafging. Zo kan de wereld zich ontwikkelen en voortbestaan. Met klonen mislukt dat faliekant.
Soms fantaseer ik dat ik na mijn dood opnieuw zal kunnen bestaan. Om jou op mijn golflengte te krijgen zal ik proberen dit zo helder mogelijk uit te leggen. Je denkt, ervaart, reageert en neemt deel aan een samenleving. Daardoor leef je, daardoor ben je. Wellicht kun je het ook omdraaien, sommige filosofen denken dat de wereld er is omdat jij denkt, ervaart, en zo voort. Hoe dan ook, als  het moment daar is dat deze activiteitenrange stil valt, dan ben je dood (dan verdwijnt de wereld?) Mijn fantasie is nu dat na deze stilstand alles weer opnieuw begint. Dat hoeft niet noodzakelijkerwijze mijn zelfde persoonlijkheid te zijn. Met andere woorden, die nieuwe ik heeft geen idee van mij. Hij (of zij!) denkt, ervaart, en zo voorts, dank zij mijn dood!
Nu heb ik mij suf geprakkiseerd, op verschillende momenten van mijn leven, het idee (het is maar een fantasie hoor!) steekt nu eenmaal af en toe de kop op, hoe aan deze nieuwe ik duidelijk kan worden gemaakt dat hij of zij voortspruit uit mij. Ik weet (nog steeds niet) of en hoe dat kan.
Frank Herbert lukte het. In zijn ‘Duin’ sage laat hij een van zijn romanfiguren telkens weer opnieuw leven. Elke nieuwe kloon wordt op jonge leeftijd ‘wakker geschud’ teneinde zich zijn oude ik te doen herinneren (hoe gruwelijk moet dat zijn!)
Er zijn dus twee redenen waarom die Canadees de kies van John Lennon moet laten wegrotten: een kloon is tegennatuurlijk want groeit onveranderd op (afgezien van omgevingsfactoren) en loopt kans zich de oude John te herinneren!
Wilde cichorei, hier staan weer een aantal schitterende planten, toont zich kampioen vernieuwer: iedere dag tooien zij zich met nieuwe bloemen en die van gisteren stoten zij af. Definitief.
Doen zij prima, vind ik!

dinsdag 20 augustus 2013

Vlinder

Wat is het heerlijk fris! Ik kies, nu bewust, voor de Kloosterstraat, als afgelopen vrijdag. Op de rotonde kijk ik even over mijn linkerschouder zodat onmiddellijk een fietsende dame in mijn ooghoek opduikt. Dat deed ik bijna te laat! Bijna is goed, hoewel de vrouw in kwestie misschien wel geschrokken is. Dat hoor ik dan wel vandaag of morgen: na enkele meters hoor ik: “Dag Siem!”, en dat kan maar een persoon zijn: Jacqueline! Nog in Wadway werd ik via Siempie Siem. Later kwam ik daartegen in opstand en eiste mijn oorspronkelijke naam terug – misschien wel doordat mijn oudste zus niet langer luisterde naar Sientje, zij werd Ina. Maar dit terzijde.
Jacqueline mag doen wat zij wil. Ik groet haar haastig – het overige verkeer verdient mijn aandacht evengoed – en wens haar in stilte een prettige werkdag.
De opgang naar de Waalbandijk oogt kaal. De bermen zijn gemaaid waardoor de wilde cichorei treurig ligt te verhooien: hun leven is onverwacht ingekort. Een beetje van hun gemoed lekt in mij terwijl ik automatisch richting Tacitusbrug ren en iets dat opvalt in mijn rechter ooghoek meen te zien. Nu is er wel degelijk iets bijzonders: richting Weurt is een ware kaalslag in de uiterwaard gepleegd. Honderden bomen liggen gekapt. Meest langgerekt gestapeld. Tegenover de plaats van het voormalige boerderijtje van de familie Willems wandelt een man met zijn hond. Af en toe staat hij stil om uit te kijken over de kapplaats. Nog enkele tientallen meters van hem verwijderd schiet een konijn laf onder een overgebleven strook ruige begroeiing om zich daar, vermoedelijk, plat tegen de grond te drukken.
De man veronderstelt, evenals ik dat doe, dat het project ‘Ruimte voor de rivier’ nu echt gestart is. Hij, noch zijn kalme hond, kan mij echter vertellen hoe de nevengeul zal lopen – hoewel het dier, als in antwoord op mijn vraag, een keer kort en diep blaft. Ik zie evenwel dat de benner sennen dat doet in reactie op de wederkomst van de knager, die vervolgens onaangedaan op zijn gat gaat zitten, zijn oren opsteekt en ons verwonderd aan gaat staren; het is moediger dan ik meende, dat konijn bedoel ik.
We nemen afscheid en ik ren verder langs een beduidend doorzichtiger uiterwaard dan enkele weken geleden. Duizenden stammen wacht vervoer (naar de verbrandingsoven van de elektriciteitscentrale?) en takken zijn op grote hopen gebulldozerd. Vanuit verschillende richtingen hoor ik motoren van kettingzagen. Op sommige plekken zijn hele bosschages gekortwiekt als overmaatse ligusterheiningen. Het lijkt alsof daar een bulldozer of graafmachine werd ingezet, voorzien van een reuzenkettingzaag. Dan valt mij op dat het over het algemeen oudere bomen zijn die ongemoeid werden gelaten. Wellicht om toch een aantrekkelijk landschap over te houden, maar is dat wel verstandig? Immers, gisteren leerden we, via Nu.nl, dat juist oudere bomen, vanwege vertragende groeisnelheid, minder CO2 opnemen.
Ik ren inmiddels bij de T-kruising met de Distelakkerstraat en besluit impulsief linksaf te gaan. Deze weg voert naar de oude steenfabriek Bunswaard. De bestrating wordt gaandeweg slechter en ik kan het fabrieksterrein helaas niet bereiken: ‘Streng Verboden Toegang’.
Vlak na dat bord – ben ik nu in overtreding? – ga ik opnieuw linksaf. Dit bemodderde weggetje voert dieper het ruige terrein in. Hier is niet gekapt. Het hellende pad verandert in een natuurlijke tunnel. Links en rechts groeit reuzenbalsemien, vooral op plaatsen waar zonlicht door kan dringen. Ik ploeter door. En juist nu, nu de balsemienen hoog boven mij uit naar de hemel reiken, begint het griezelig te worden; voel ik mij als het ondernemende jongetje uit ‘Erik of het klein insectenboek’ (Godfried Bomans): “Ik wil hier uit,” zei Erik, “ik wil naar boven, hoog in de lucht. Morgen vertrek ik, op den rug van een vlinder.”
Ik wacht morgen niet af, noch een vlinder die mij dragen wil, en ren via het wrakke pad naar de dijk, weg uit deze bloemige omlijsting! Naar huis.

vrijdag 16 augustus 2013

Hemels

De temperatuur is, ondanks het vroege uur, aangenaam op deze dag, de dag waarop prins Friso in Lage Vuursche wordt begraven.
Op het moment dat het fruitbedrijf de Weeropper in beeld komt meen ik te begrijpen waarom ik op de Van Heemstraweg voor rechtsaf koos (terwijl ik meestal links ga om via de Hommelstraat de Waalbandijk te bereiken.) Het bericht naar aanleiding van het overlijden van Marietje (geboren in 1925), prachtig verwoord in ‘Verleden Leven’ van de Gelderlander, zal in deze keuze onbewust een rol hebben gespeeld, hoewel ik niet weet wat ik (nog steeds onbewust) had verwacht er aan te zullen treffen. In mijn kindertijd was aan een woning meestal zichtbaar (gesloten gordijnen, rouwkleedjes over raamversieringen en zo voorts) dat daar onlangs iemand voorgoed uit het leven verdween.
Terwijl ik langs het rommelige fruitbedrijf ren, blijkt dat daaraan niets is veranderd (zelfs de aanleg van een nieuwe inrit, reeds enkele weken voor onze vakantie begonnen en waarvoor nog steeds een deel van de straat, met behulp van fruitkisten en een rood-wit-markeringslint, is afgezet, verkeert nog in hetzelfde stadium.) De dood is hier als het ware onopgemerkt voorbijgegaan. Ondanks Marietje, niet eens zo heel lang geleden nog de scepter in haar winkel zwaaide. Wel moet gezegd dat zij enkele jaren geleden een comfortabele woning aan de Klaproosstraat betrok.
Aan de linkerkant, in de berm van de dijkopgang, zie ik wat ik dinsdagmorgen gemist heb (zie ook Definitief). De steilte van dit stukje Kloosterstraat laat mij voor even terug verlangen naar mijn hardlooprondjes in Zuid Duitsland, maar dat terzijde. Het licht van de opkomende zon valt nadrukkelijk door de wilde cichorei, waardoor ik een nieuw inzicht in de kleur van de bloemen verwerf. Deze plant presteert het kleine stukjes aan de hemelkoepel te onttrekken waarmee zij haar bloemen inkleurt. Wij hebben hen blijkbaar een verkeerde naam gegeven. Ik stel voor om ze voortaan hemelse cichorei te noemen!
Terug naar Marietje. Spoedig nadat wij in Beuningen gingen wonen kwamen wij haar af en toe tegen in de Weeropper. Het verkopen van de opbrengst van hun eigen fruittuin, was helemaal haar ding. Maar toen ik een intakegesprek met Marietje voerde – zij wilde graag van de diensten van de Zonnebloem gebruik maken – leerde ik haar beter kennen. Zij zag er toen al breekbaar uit zodat ik spoedig werk maakte van het vinden van een vrijwilliger die haar regelmatig zou gaan bezoeken. Erna en Toos vertelden mij dat zij werkelijk prachtig kon handwerken.
Dat kennismakingsgesprek voerde ik iets meer dan acht maanden geleden. Ik weet nog dat ik toen, doordat zij over haar leven en (huidige) moeilijkheden vertelde, dacht aan een van de lessen psychologie of andragogie (ergens midden jaren zeventig). Daarin werd de behoefte aan bescherming en beschutting tijdens de eerste maanden van een kind – mensenkinderen zijn, psychologisch gezien, immers nog onvolgroeid als zij worden geboren – vergeleken met de behoeften van volwassenen tijdens hun laatste levensjaar. (Hoog)bejaarden weten het instinctief als hun einde nadert. Die mens bewandelt dan als het ware eenzelfde weg als een baby, maar dan in omgekeerde volgorde: zoals een verzwakkende huid, dunnende haren, problemen met tanden en kiezen, afnemend spraakvermogen en behoefte aan minder maar vooral zacht voedsel.
Terwijl ik langs de Waalbandijk ren, alweer op de terugweg, realiseer ik mij dat het helaas lang niet altijd lukt om mensen in hun laatste levensfase dezelfde zorg en bescherming te bieden als die een moeder aan haar baby geeft, ondanks hun behoefte daaraan vergelijkbaar is. Daarin schiet onze samenleving helaas tekort, naar mijn mening.
En zo krijgt dit zomerse hardlooprondje onbedoeld een bezwarende lading mee, hoewel het rennen net zo hemels voelt als de kleur van de cichoreibloemen is!

dinsdag 13 augustus 2013

Definitief

Vanaf vandaag zijn mijn hardlooprondjes weer plat. Natuurlijk hebben we in ons vakantieoord (Breitenberg, Duitsland) het verschil proberen te duiden. Nee, Amsterdam kunnen we vanuit Nijmegen niet zien liggen, maar dat een deel van het land zelfs onder de zeespiegel ligt vindt men verbijsterend, eigenlijk net zo verbazingwekkend zoals wij tegen hun bergen aankijken en het uitzicht vanaf de hoogste punten bewonderen.
Aan het einde van de Hommelstraat word ik getrakteerd op dikke waterdruppels die de bomen een poosje voor mij bewaarden. Een valt rechtstandig in mijn shirtje en maakt mij extra alert. Het is alsof de schuldige, een notenboom op aandrang van de wind, daarmee zeggen wil: kijk uit je doppen! Als ik dat advies niet had opgevolgd zou het kleine vogeltje dat zo’n vijf meter vóór mij in de berm scharrelt, ik ren inmiddels op de Waalbandijk, niet hebben gezien. Het vliegt zingend op waaruit ik opmaak, meer uit de zang dan uit het vliegbeeld, dat het om een zwaluw gaat. Bijzonder, vind ik, omdat ik deze vogels nog nooit op of in de grond zag fourageren. Zij zoeken en vinden hun voedsel immers gewoonlijk tijdens hun vlucht.
Een groot verschil, dit vrolijke kleine vogeltje met the breaking news gistermiddag! Terwijl ik verder ren gaan mijn gedachten als vanzelf naar het overlijden van prins Friso. Wij hadden nog zo’n vijftig kilometer te gaan op onze thuisreis. Ik had nog maar net de autoradio afgestemd op Nederland1, toen wij om vijf over drie de mededeling van de Rijksvoorlichtingsdienst hoorden (als ons later de vraag wordt gesteld; “Waar was jij toen…”, zullen wij ons deze rit door Duitsland, op de A57 net voorbij de afslag Goch, waarschijnlijk gemakkelijk herinneren.)
Natuurlijk, dit overlijden kwam niet echt onverwacht. En ja, het is denkbaar dat zijn naasten tegelijkertijd bedroefd en opgelucht zijn. Verdrietig vanwege het verlies, alle hoop op een wonderbaarlijk herstel definitief de bodem ingeslagen, maar blij voor Friso dat er een einde aan zijn lijden is gekomen. Deze gevoelens zijn denkbaar, maar wat je werkelijk ervaart, dat voel je pas als zo’n noodlot jou met een van jouw naasten overkomt.
Cor, de man van Ina, mijn oudste zus, kan zich misschien gemakkelijker indenken hoe diep deze tragedie is voor prinses Mabel. Hoewel het leven van mijn zus zich afspeelde in een ondoorzichtig huis tegen dat van de prins in een huis van melkglas, en Ina bovendien binnen enkele ogenblikken stierf, is er toch vergelijking mogelijk: doordat een van hun zonen zich onbereikbaar in een Zuid-Amerikaans natuurgebied ophield werd haar begrafenis zo lang mogelijk gerekt. Daardoor ontstond voor Cor gewenning: iedere morgen was zijn eerste gang naar de logeerkamer waar zij lag opgebaard. En zo vaak als hij de behoefte voelde kon hij haar zien en aanraken. Natuurlijk, mijn zwager realiseerde zich heel goed dat zijn dierbare vrouw van hem was heengegaan. Maar, zoals hij mij nadien vertelde, had hij het gevoel dat hij opnieuw afscheid van Ina moest nemen toen de dag van de begrafenis uiteindelijk aanbrak.
Het is opvallend dat de wilde cichorei zich zo goed heeft hersteld van de laatste maaibeurt. Het laat al zijn concurrenten ver achter zich en hoeft niet zulke lange stengels te maken om maximaal van het zonlicht te profiteren. Ik heb sterk de indruk dat het blauw van zijn bloemen nog dieper en intenser is dan voordat het gras werd gemaaid – met fatale gevolgen voor deze en andere prachtige wilde planten en bloemen.
Het levenslustige vogeltje en de uitbundig bloeiende cichorei zeggen als het ware: het leven van ieder individu eindigt definitief, vroeger of later, toch gaat het leven door!

vrijdag 9 augustus 2013

Eiwit

Terwijl ik opnieuw mijn best doe om de steile opgang, via Zur Höll, naar de Dreisesselstrasse te nemen, fladderen twee vlinders, zo te zien kleine vosjes, een aantal meters met mij mee. Het verbaast mij dat zij actief zijn nu de temperatuur niet hoog is (bijna twintig graden schat ik) en de zon door de laag hangende wolken wordt belemmerd. Maar vooral bewonder ik de kracht die deze fragiele insecten weten op te brengen; met behulp van hun papierdunne vleugels stuwen zij zich schijnbaar moeiteloos omhoog, weer omlaag en vooruit. Zij spotten als het ware met de zwaartekracht, en vooral ook met mijn lompe benen en moeizame manier van voortbewegen.
Ik peins over het voordeel van vlindervleugels boven benen en bedenk pas na een aantal kilometers, de vlinders vergezellen mij al lang niet meer, dat ik deze twee, Vossen (vermoedelijk), nota bene tegenkwam op een deel van de wandelroute die door de plaatselijke VVV Schmetterling is genoemd!
In een oplopende weide langs de Mühlweg jaagt een ooievaar. De statige vogel laat zich daarbij niet storen door een ronkende tractor met aanhanger, waarmee een boer onderlangs de bosrand rijdt, op slechts een tiental meters boven de jager. De uiver houdt daarbij een deftige gang aan – dat is hij of zij aan de familiestand verplicht – door zich in slow-motion, been voor been, over het geschoren gras te verplaatsen, waarbij de bos lange zwarte startveren op en neer deint alsof deze door middel van een bladveer met zijn of haar heupen verbonden is. Na iedere lange pas veert de staart op, wordt de spitse snavel in het gras gestoken en hals en kop achterover geworpen om de prooi, veronderstel ik, in het keelgat te dirigeren.
Tijdens de eerste dagen van onze vakantie ontdekten we het nest van de familie Ooievaar bovenop de hoge rechthoekige schoorsteen van het raadhuis. De eerlijkheid gebiedt dat we deze eiberfamilie pas ontdekten doordat een man zijn vrouw en kind op deze schoorsteen wees (vanuit India studeerde hij aan de Technische Universität München waar hij zijn Duitse vrouw leerde kennen.) Dat ooievaarsnest – samen bekeken wij een poosje de activiteiten van deze bijzondere vogels – is overigens erg slordig gebouwd. Het is enorm groot. Takken en halmen hangen aan alle kanten ruig naar beneden. Ondanks deze ruim bemeten, nonchalant opgetrokken woning, lukt het de bewoners om hun mest rijkelijk over de rand te spuiten waardoor een flink deel van het bordeauxrode dak, van het ambitieuze ambtenarenverblijf, rafelig krijtwit kleurt.
Maar dit alles terzijde. Waar het mij om gaat is dat ik mij afvraag of deze ooievaar, in de weide langs de Mühlweg, zich, naast kikkers en torren, ook tegoed doet aan de vele engerlingen die graslanden in de verre omtrek teisteren (veel boeren freesden reeds delen van hun weilanden overhoop om de engerlingen een voortijdige dood te bezorgen.) Van hen, de boeren bedoel ik, begreep ik dat er veel meer keverlarven zijn dan vogels (waaronder eksters, kraaien en zelfs buizerds) op kunnen vreten.
Woensdag wandelden we in Schwarzenberg – door het bos richting Rehberg (940 m). Een oudere man zat op zijn knieën in zijn glooiende gazon (zijn vrouw stiefelde intussen naar de overkant van de weg om verse eieren uit het kippenhok te rapen.) Ik vermoedde reeds dat hij naar engerlingen zocht en, nieuwsgierig als ik ben, betrad ongevraagd zijn gazon. Inderdaad, een laag moddervette larven bedekte reeds de bodem van zijn emmertje: “Eiweiss für die Hühner,” bevestigde hij.
Opvallend, vond ik, dat die bejaarde Schwarzenberger de jonge larfjes ongemoeid liet. Nu ik naar deze jagende langbeen kijk weet ik: hij kweekt eiwit voor nieuwe generaties kippen!

dinsdag 6 augustus 2013

Prachteitje

De jarige Sofie is heel ver weg maar daarom niet minder jarig. Zes jaar! Het wordt gevierd in de tent op de Franse camping Flowers les Ramieres. Misschien is zij al wakker, in gespannen afwachting van haar feestje, en van de cadeautjes natuurlijk, terwijl ik over de Dreisesselstrasse ren en een beetje bij kom van de inspanningen van Zur Höl.
Ik ben nog met mijn hoofd bij onze kleindochter als ik bijna tegen De Pfarrer op bots. Ik weet dat deze oude man (hij is zeventig maar oogt een stukje ouder) niets met de geestelijke zorg voor de dorpsbewoners uitstaande heeft, toch blijf ik hem voor mijzelf zo noemen. De eerste keer dat ik hem tegenkwam stond hij op een wankele trapleer om de laatste rijpe kersen te kunnen plukken (uit een boom waarvan ik vermoed dat deze in de voortuin van de pastorie staat.) Of hij bij die gelegenheid van de ladder klom omdat hij mij aan zag komen rennen en zich realiseerde dat zijn klimwerktuig mij de doorgang belette, weet ik niet, feit is dat hij van de ladder kwam, deze opzij schoof en mij daarmee voldoende ruimte op het krappe trottoir gaf (zie ook ‘Broodjes’). Bij thuiskomst vertelde ik Riky van deze ‘ontmoeting’ en over mijn vermoeden dat hij waarschijnlijk de plaatselijke priester is die, vanwege zijn leeftijd, waarschijnlijk reeds met emeritaat zal zijn.
Een haan die zich op de Schusterweg laat horen klinkt als een vinylplaat waarvan enkele groeven zijn beschadigd. Wellicht is het beest seniel. Hoe anders klonk zojuist het krielhaantje in de voor vossen afgeschermde kippenren langs de Kapellenweg! Hij liet, als een Koninklijke heraut, een frisse strijdkreet los over het zevental bevallige kipjes die zijn harem vormen. Een van de dames liet, op het horen van zijn muzikale vraag, enthousiast en triomfantelijk weten – zij kon immers niet voor hem onderdoen! – dat zij zich uitstekend van haar taak heeft gekweten door het leggen van een ei. Naar mijn mening zal het vast en zeker een prachteitje zijn!
Ik vraag mij af hoe het met het toom hier op de Schusterweg moet gaan, met zo’n demente haan bedoel ik.
Een paar dagen geleden kwamen wij De Pfarrer tegen, op onze weg naar de Edeka (nadien gaf Riky toe dat hij inderdaad oogt als een priester, afgezien van zijn kleding dan. De man was blootsvoets en droeg een iel sportbroekje onder een versleten bloes.) Hij hield ons staande en vertelde ons iets in het plaatselijke dialect, dat op Duits lijkt maar het beslist niet is, waaruit wij begrepen dat hij ons tijdens een van onze wandelingen had gezien. Uit ons antwoord begreep hij dat wij hem niet geheel konden verstaan zodat hij op Duits overging. Ik vroeg hem of hij als pastor aan deze gemeenschap was verbonden. Dat ontkende hij. Zijn vader en moeder hadden hier een levensmiddelenzaak. Nadat zijn vader veel te vroeg was gestorven, dreef hij de zaak samen met zijn moeder. Zij stierf een paar jaar geleden. Toen heeft hij de hele boel verkocht en nu zit er een slagerij in.
Ook nu zie ik De Pfarrer op hetzelfde stukje weg. Hij komt plotseling uit de pastorietuin tevoorschijn piepen op het moment dat ik daar voorbij ren. Hij kreeg het voor elkaar om zich nog minimaler te kleden dan tijdens onze gezamenlijke ontmoeting: op een dun sportbroekje na loopt hij naakt. Als ik het goed heb verstaan is hij van mening dat het heel verstandig is om zo vroeg te gaan rennen (bij deze warmte). Ik kan niet anders dan het volmondig met De Pfarrer eens zijn.
PS Na de koffie hebben wij, via de GSM, net zo schoon voor Sofie gezongen als het haantje aan de Kapellenweg.

vrijdag 2 augustus 2013

Reuzenrad

Ondanks het vroege uur is het al lekker warm. De zon op mijn rug voelt weldadig aan; ik zou mij als een kip in een stofkuil moeten wentelen maar begin onverschrokken aan weer een nieuw hardlooprondje. Met moeite duw ik mijn schaduw voor mij uit en omhoog, richting Dreisesselstrasse. Hoe meer hij, mijn schaduw, de weg boven nadert, des te korter hij wordt en des te meer inspanning ik moet leveren om hem gaande te houden.
In een weide aan de Bergsiedlung, hoog boven mij, meen ik een man in blauwe overall te zien staan. Hij heeft een rode pet op en staat al geruime tijd roerloos met zijn armen in zijn zijde. Is hij in gesprek? Gebeurt er iets in de boomgaard net buiten mijn blikveld? Nieuwsgierig als ik ben, ik geef het eerlijk toe, vergeet ik mijn dagdroom en blijf naar de man kijken die, naarmate ik hoger de berg op kom, steeds kleiner wordt, tot duidelijk is dat het om een brandkraan gaat. Op datzelfde moment komt achter een groepje bomen een ezel te voorschijn. Ik vraag mij af of dat toeval is, of moet ik mij daar iets van aantrekken? Hoe dan ook, het is goed dat niemand iets van mijn vergissing heeft gemerkt!
Zo’n honderd meter voor mij stapt een jongen uit een schuur bij een boerderij. Hij draagt een platte doos. Eieren vermoed ik. Ondanks deze afstand meen ik het joch te herkennen. Ik zag hem enkele dagen geleden op ditzelfde deel van de Dreihiaslstrasse. Toen reed hij op een fietsje met slechts één wiel, evenals zijn zus. Zij kwamen met een behoorlijke vaart van de helling rijden, gevolgd door hun vader op een crossfiets. Papa was duidelijk trots op de vaardigheid van zijn kinderen en blij dat Riky en ik daar getuige van konden zijn.
Ik ga de jongen met zijn doos zo nabij passeren dat ik het aantal eieren zal kunnen tellen en herinner mij een vreselijke zaterdagmiddag. (Wellicht was het een paaszaterdag want met Pasen kregen wij steevast een gekookt ei!) Ik moest eieren halen, een flinke tas vol (dertig?, veertig? In ieder geval véél), bij Heddes op de Zomerdijk. Iets meer dan twee kilometer lopen. Maar als je negen bent, of tien (zoals die jongen daar, die zo voorzichtig zijn eieren (?) draagt), dan is dat misschien wel vijf kilometer. Heel ver dus! De heenweg ging gemakkelijk. En terug zou eigenlijk ook een eitje zijn geweest ware het niet dat…
Regelmatig moest ik voor moe een emmer melk bij Broers halen. Op weg naar huis slingerde ik die net zo lang tot hij draaide als een Reuzenrad. En ja, met die volle tas met eieren ging dat net zo! Tot ik mij afvroeg wat er zou gebeuren als zo’n rad abrupt de andere kant op zou draaien.
Ik had er beter aan gedaan met één ei de proef op de som te nemen, of met twee of drie. Maar nee, ik ging gelijk voor de hoofdprijs. En die kreeg ik: veel struif en kapotte schalen. Ik ben natuurlijk vreselijk geschrokken. Of ik ook gehuild heb? Vast wel.
Uiteindelijk ben ik terug gegaan en heb een verhaal opgehangen over twee langsfietsende grote jongens, waarvan de grootste een schop tegen mijn tas gaf. Of vrouw Heddes mijn verhaal voor zoete koek heeft geslikt, of wellicht medelijden met mij had, ik weet het niet, feit is dat ik nieuwe eieren kreeg en die uiterst voorzichtig naar huis bracht.
En nee, er zaten geen eieren in de doos van die knaap. Maar wel een taart! Die zag er uit als de warme kersentaart waarop Silvia, onze verhuurster, ons vorige week woensdag trakteerde. Met koffie!