dinsdag 30 december 2014

Experiment

Gistermiddag bladerde ik door de bestanden op mijn eReader – dit zijn de laatste dagen van het jaar; tijd om een beetje op te ruimen. Daarbij stuitte ik op het boek ‘Over leven en schrijven’ van Stephen King. Ik las het dit voorjaar en vertelde er Riky over op een zondag in april. Ik begeef mij op glad ijs als ik je vertel waar we toen wandelden, want dat is meer haar ding en er is een grote kans dat ik zo meteen, als ik dit blogje aan Riky laat lezen, gecorrigeerd zal worden. Evengoed: we wandelden nabij Driel, richting Heteren. Het kan heel goed de Karstraat zijn geweest, de bermen bloeiden boterbloemgeel en in de voortuinen speelde het geel van trompetnarcissen de boventoon, toen ik haar vertelde dat Stephen King veel aan zijn vrouw te danken heeft. Tabby viste ‘Carry’ uit de prullenbak en overtuigde hem van de kwaliteit van dat boek. Het werd zijn eerste bestseller en bevrijde hem uit zijn geestdodende baan aan een middelbare school. Zijn tweede redding, door haar en zijn kinderen, had tot resultaat dat Steve zelf baas werd over drank, drugs en verdovende middelen, nadat deze laatste zoveel jaren over hem hadden geregeerd.
         Het verbaasde mij overigens dat ik pas dit jaar hoorde over het bestaan van deze autobiografie, terwijl het al voor 2003 werd vertaald. Toen ik gister opnieuw door het boek wandelde nam ik mij voor het bij een eerste gelegenheid opnieuw te lezen, vooral ook omdat ik mij herinnerde dat ik zoveel van mijzelf in Stephen herkende. Niet omdat wij beiden in 1947 zijn geboren, maar vooral omdat ik evenals hij, een ouder broertje had die tijdens mijn jeugd een belangrijke rol in mijn leven speelde. Wij hadden elkaar vaak nodig, Jantje en Siempie, zoals Dave Stevie nodig had. Al was het maar om zijn ideeën uit te kunnen werken: je kunt niet in je eentje het experiment ‘de melkboer’ uitvoeren als je nog maar amper in staat bent om een emmer water – kostelijke melk in onze ogen – bij de buurvrouwen links en rechts uit te venten. Samen lukt dat wel. En als je zelf niet voldoende lef bezit om de stekker in het stopcontact te duwen om te zien of de door jou bedachte Superdynamo werkt, laat je dat je broertje doen die het volste vertrouwen heeft in jouw technische inzichten.
         Sorry Jan, ik bedoel helemaal niet dat jij mij steeds voor jouw karretje spande. Integendeel, wij vulden elkaar prachtig aan zoals Stephen zijn oudere broertje David aanvulde. Toen ons buurmeisje ons liet weten dat zij niets nodig had – niet omdat zij nog over voldoende melk beschikte, maar om de in onze ogen, super domme reden dat zij geen zin had om een rol in ons spel te spelen – voerde jij in eigen persoon jouw intuïtieve plan onmiddellijk uit door de volle ‘literkan melk’, in de vorm van moeders steelpannetje gevuld met water, over haar heen te gooien. Samen renden wij weg en zaten in onze rats vanwege de mogelijke gevolgen van die actie! Voor Stevie en Dave waren de gevolgen iets dramatischer. Op het moment dat Stephen de stekker in het stopcontact duwde eindigde hun experiment vanwege het doorbranden van een hoofdzekering. Vanuit hun slaapkamer zagen zij de politie komen en hoe een man met spikes onder zijn schoenen, een mast beklom om de transformator te herstellen…
         Hier moet ik mijn verhaal beëindigen in verband met het hier en nu. Op het frame waarin normaliter een prullenbak gevat is, nu uit voorzorg vanwege mogelijk vuurwerkoverlast verwijderd, zit een vogel trots en fier. Ik ren in zijn richting, oplettend vanwege de spiegelgladde restanten ijs en sneeuw, maar ook om het mooie dier niet te verstoren. Natuurlijk doe ik dat evengoed. Pas in de laatste tellen zie ik dat het een sperwer is die zich zijdelings van de buis laat vallen, zijn vlerken uitslaat en richting Waal vlucht.
         In gedachten schreeuw ik opgetogen: “Hew je ‘m zien Jantje?”
        

         

zaterdag 27 december 2014

Meebuigen

Vanachter het keukenraam keek ik uit over de slechtst denkbare omstandigheden om hard te lopen. Het was nog donker. De wind, gebruik makend van het smalle ventilatierooster, floot een krankzinnig lied, dat ik abrupt beëindigde door aan het sluitkoordje te trekken. Onderwijl ik een dikke plak kerstbrood afsneed en mijn beker melk door de magnetron liet opwarmen, manoeuvreerde een vroege automobilist zijn auto behoedzaam door een verrassend dik pak verse sneeuw. In de koplampen woest dwarrelende vlokken. Iets in mij fluisterde: Simon, je gaat toch niet hardlopen? Je doet er verstandiger aan in de bank te duiken met dat spannende verhaal van Joe Hill!
         Ik negeerde dat irritante en betweterige advies en beet mij vast in mijn voornemen en het zoete brood, en sloeg daarna de Gelderlander trefzeker open naar de column van Thomas Verbogt. Ha, dat verhaal van Joe loopt heus niet van mij weg.
         Inmiddels jog ik in een rustig tempo onze straat uit. De wind houdt zich nog koest achter de bomen en huizen. De klep van mijn pet belet de gestaag vallende sneeuw mij het zicht te belemmeren en mijn voeten landen geruststellend in het zachte tapijt. Angst om uit te glijden hoef ik niet te hebben, ondanks dat ik verzuimde mij voor te nemen iets aan mijn manier van vallen te doen, zoals Thomas dat zichzelf op de valreep van het oude jaar heeft beloofd. Ik doe er goed aan de donkerder gekleurde stukken in het witte sneeuwtapijt te vermijden; mijn plotseling nat geworden voeten vertellen dat zich daar, onder de sneeuw, een laagje water bevindt.
         Op de Hommelstraat deelt het weer dat het midden houdt tussen herfst en winter, zijn scherpe kantjes serieus aan mij mee. Hoe anders dan de laatste keer dat ik door een besneeuwd landschap jogde. Dat was op 22 januari 2013. Toen was het een echte winterse dag. De zon scheen en er woei een ijskoude wind uit het oosten. Jong en oud was op de been om van het winterse rivierenlandschap te genieten. Joggen, wandelen en schaatsen. De oude Pieter Bruegel zou geïnspireerd zijn er een prachtig wintertafereel te schilderen. Het enige dat ontbrak was een koek-en-zopie tent (zie ook Koekijs’.)
         Aan zo’n tent heb ik geen behoefte, nu ik hier alleen ren. Voor mij uit is de Waalbandijk nog maagdelijk wit. De wind blaast mij pal in het gezicht. Diep voorover ploeg ik er tegenin. De wind en de sneeuw bijten in mijn wangen. Ik zie beelden uit ‘Hemelbestormers’, de documentaire over een Nederlandse expeditie naar de Himalaya. Een van de klimmers beult tegen een steile ijswand, de wind en de extreme kou op. Het lukte overigens niet, de Cho Oyu te bereiken. Het weer liet zich niet bedwingen en datzelfde gold voor de menselijke natuur. Dat wil zeggen, waar het sommige bergbeklimmers betrof. Met name Wilco van Rooijen die deze expeditie leidde, kon zijn egoïsme niet bedwingen en gaf niet thuis door met een klimmaatje een toppoging te wagen terwijl op een traject onder hen, een nog onervaren teamgenoot zwaar in de problemen zat. Uiteindelijk walste een lawine de droom van alle expeditieleden aan flarden…
         Pas bij het dijkhuis waar voorheen de veerman woonde, voegen zich een aantal sporen bij die van mij. Een wandelaar met zijn of haar hond is hier twee maal langsgekomen, lees ik er uit. Ik leg mijn eigen spoor opnieuw naast dezen en volg mijn oude voetstappen terug naar de Hommelstraat. Vlak bij de dijkafgang laat een wandelaar mij weten dat hij geen concessie doet zoals zijn vrouw, die wel met hem mee is gewandeld maar eerder afgehaakt.
         Ik heb lekker gerend, ondanks ik mijn rondje een beetje aanpaste. Naar gelang de omstandigheden is meebuigen soms beter.
        

         

dinsdag 23 december 2014

Bitter

Carcinologie, zomaar een woord uit de Dikke Van Dale waarvan ik de betekenis niet kende. Er zijn, natuurlijk, heel veel woorden in De Dikke waarvan de zin mij onbekend is. De betekenis van de glinsterende karafjes daarentegen, een op iedere vensterbank langs de splinternieuwe huiskamerramen van het hagelnieuwe ‘Roelofshuis’, dat aan het einde van de Hommelstraat staat, spreken voor zich: de aanstaande bewoners laten er geen gras over groeien; zij trekken er in, in de tijd dat de kwasten en verfrollers van de huisschilder waarschijnlijk nog nat zijn. Terwijl ik er langs jog vraag ik mij af hoe kort het geleden is dat de firma Van Vulpen met de sloop van de oude woning startte (zie Sloop.)
         Op aanraden van de schrijver van de vijfentwintigste editie van het Groot Dictee der Nederlandse Taal, Bart Chabot, sloeg ik ruim een week geleden een van de boeken van Van Dale, op een willekeurige plaats, open en priemde mijn wijsvinger halverwege in een van de vier kolommen. Aanvankelijk nog gedeeltelijk verborgen onder mijn vinger, direct voorafgaand aan carcinoom, las ik de betekenis van het woord ‘carcinologie’: ‘(de (v.)) leer, studie van de krabben en kreeften’.
         Onze taal zit maar vreemd in elkaar, vind ik. Tussen een kwaadaardig kankergezwel (carcinoom) en de mate waarin een stof kankerverwekkend is (carcinogeniteit) in, wordt in de woordenlijst de aanduiding van het beroep van de carcinoloog weergegeven, van de man of vrouw die krabben en kreeften bestudeert. Het bevreemde mij sowieso dat er betreffende krabben en kreeften een aparte studierichting bestaat, daarom zocht ik het op en ontdekte dat er zesentachtighonderd soorten krabben beschreven zijn. Alleen al deze enorme aantallen rechtvaardigen een studiespecialisatie.
         Rennend over de Waalbandijk – hoeveel krabben en kreeften zullen een bestaan vinden in het stukje Waal dat ik nu passeer? – bedenk ik dat Bart Chabot gelijk heeft. Af en toe een woordenboek openslaan om een willekeurig woord te bekijken, kan helpen. Zowel om de schrijfwijze te leren als de betekenis. Er is overigens een tijd geweest waarin we in ons gezin regelmatig een spel speelden dat lijkt op de tip van Bart. Daarvoor gebruikten we het ‘Prisma-woordenboek Nederlands’ dat in 1964 werd uitgegeven door Uitgeverij Het Spectrum.
         Ergens in de jaren tachtig vermaakten we ons vele uren met dat dunne boekje (325 pagina’s voor alle Nederlandse woorden, waar Van Dale er 4.464 nodig heeft) als het buiten te koud of nat was om er op uit te gaan. De spelregels, voor zover ik mij die nog herinner, zijn simpel: om de beurt zoek je een woord op (bijvoorbeeld in een Prismawoordenboek) waarvan je vermoedt dat de andere spelers de betekenis niet kennen. Vervolgens bedenk en schrijf je drie betekenissen op waaronder de juiste. De anderen kiezen vervolgens het goede antwoord op jouw meerkeuzevraag: betekent …: a. …, b. …, of c. …? Diegene die het juiste antwoord geeft krijgt een punt en mag de volgende vraag stellen (als meerdere spelers het goede antwoord geven, gaat de beurt naar de eerstvolgende volgens de wijzers van de klok). Komt niemand met het goede antwoord dan krijgt de vrager alle punten (een per speler) en stelt een nieuwe meerkeuzevraag.
         Misschien ga je dit spel spelen, de komende kerstdagen; het zal je nog verrassen hoeveel onbekende woorden er tevoorschijn komen!
         O ja, nog een aanvullende spelregel: je slaat het woordenboek op een willekeurige pagina open. Vind je in de twee pagina’s die voorliggen geen woord dat jou geschikt lijkt, mag je nog één keer openslaan. Op die twee verse pagina’s kies je een woord, of je slaat je beurt over.
         Nu ik weer aan dat spel terugdenk vraag ik mij af: had het een leereffect? Misschien wel. Wat ik over krabben leerde is dat het vlees dat je uit de tien poten peutert, heerlijk is, maar datgene onder het dekschild vind ik persoonlijk te bitter.
        

         

vrijdag 19 december 2014

Succes

Over het weer zal ik het niet hebben. Niet nu een leuke herinnering, vanwege een verhaal in National Geographic, de kop op steekt. Wel kan ik je melden dat mijn lichaam fel reageerde op wind en regenvlagen tegen het slaapkamerraam. Dat was kort voordat de wekker afliep. Ik draaide mij nog een keer om alsof ik daarmee de tijd kon bedwingen. Niet veel later wenste Riky mij sterkte! Je kunt er ook ‘veel plezier’ van maken, antwoordde ik haar. Dat deed zij graag (zolang ik maar droog en warm blijf, dacht zij daar misschien achteraan.)
         Nu jog ik over de Waalbandijk en verzamelt zich een kerstguirlande van waterpareltjes langs de rand van mijn pet. Een wielrenner, op een ligfiets met aanhanger – vermoedelijk om zijn kleren droog te vervoeren –, fietst om mij heen. We groeten elkaar net iets enthousiaster dan gebruikelijk, alsof we daarmee willen zeggen “ha, jij ook in dit beestenweer!”
         Zo, ik heb de dijk weer voor mijzelf en alle tijd om in die herinnering te duiken. Meester Pannemans vertelde ons, de vijfde klas van de lagere jongensschool, dat er dieren zijn die jagen en dat er om die reden prooidieren zijn. Wij zijn eigenlijk ook jagers, beweerde hij. Maar wij ontdekten dat het veel slimmer is om van onze prooidieren huisdieren te maken. Dat ‘wij’ bracht ons in verwarring, mij ook. Maar hij koos (gelukkig) de zoon van een molenaar uit, en zei zoiets als, Klaas, beste jongen, ik bedoel niet jou, of jouw ouders, maar wij, mensen. Wij deden dat en daar hebben we duizenden jaren over gedaan.
         Iets in de bewering van Meester klopt niet, dacht ik, maar kreeg er geen vinger achter. Het duurde nog een paar jaar voordat het voorval in de vijfde klas mij te binnen schoot toen ik over de evolutietheorie van Charles Darwin las. Ik was toen ongeveer zeventien. Door een boek van The Reader’s Digest, de ‘Wondere wereld der dieren’ genaamd, was ik wat meer in de dierenwereld geïnteresseerd geraakt, en in de natuur in het algemeen (ik heb dat boek nog steeds hoewel het papier verre van aangenaam ruikt.)
         Toen ik dus kennis maakte met de theorie van Darwin dacht ik aan de prooidieren van Pannemans, zag ik als het ware koeien rennen voor hun leven en wist, iets klopt er niet. Evolutie is een proces gebaseerd op succes. Dieren die worden bejaagd passen zich op den duur aan door bijvoorbeeld sneller te rennen, vliegen of zwemmen. De jagers op hun beurt ontwikkelen weer aanpassingen in hun jachttechniek. Enzovoort.
         Onze koeien staan op zijn gunstigst in de wei. Meestal gescheiden van de stieren. De enige die op hen jaagt is de mens. Daar merken zij niet zo veel van, want wij pikken onze prooi er stilletjes tussenuit, dirigeren het naar de vrachtwagen en het abattoir. De koe denkt dat zij succes heeft en geen reden om vlucht- dan wel ander gedrag te ontwikkelen; wegens domesticatie geen evolutie!
         Zouden onze runderen in het wild leven, zoals dat stel op Sutherland, in de baai van Chileens-Patagonie, dat binnen tientallen jaren verwilderde, dan wordt het een heel ander verhaal. In dat stukje land, ontoegankelijk wegens kliffen, oerbossen en moerassen, jagen cowboys eens per jaar op deze woeste dieren – baguales genoemd – omdat hun vlees zeer in trek is. Baguales laten zich echter niet gemakkelijk vangen. De verslaggever trof een stier op zijn pad. In de nabijheid was geen boom om in te vluchten. Op dat precaire ogenblik arriveerden vier cowboys. De stier zag hen ook en maakte zich uit de voeten…
         Zo’n jacht is goed om overtollige hormonen kwijt te raken. Daar heb ik gelukkig geen last meer van. Wel raad ik je aan het verhaal, ‘Cowboys van Patagonië’, te lezen (je vindt het in de National Geographic van deze maand.)
        

         

dinsdag 16 december 2014

Misverstand

Op de Waalbandijk, ik ben de Tacitusbrug nog maar net gepasseerd, wandelt een jonge vrouw voor mij uit. Zij houdt een stevig tempo aan. Even lijkt het er op dat zij de Uiterwaard in gaat. Die veronderstelling bezigt haar hondje blijkbaar ook, maar nu Bazinnetje rechtdoor beent rent het dier haar weer voorbij en zoekt driftig een geschikte plek voor een plas, door her en der haar neus diep in de begroeiing te steken. Zo te zien is het een schapendoes.
         Langzaam loop ik op Bazinnetje en haar huisdier in en nader het hectometerpaaltje dat ik als keerpunt in gedachte had. Een paar kilometer terug, bij het bankje tegenover het fruitbedrijf van de familie Engelen, trof ik een paar weken geleden een bordje met het verzoek van een wanhopig bazinnetje, of wij, recreanten, alstublieft willen uitkijken naar haar lieve hond. De precieze tekst staat mij niet meer voor ogen. Wel weet ik nog dat het om een schapendoes ging, wit met zwarte vlekken.
         Weer een schapendoes.
         De gedachte dat het hondje, dat zo’n vijftig meter voor mij uit neerhurkt omdat het blijkbaar een geschikte plasplaats vond, misschien het beestje is dat door ons wordt gezocht, is dus niet vreemd. Nu zijn er drie mogelijkheden.
Een: Het betreft niet de lieve hond waarnaar wij werden verzocht uit te kijken.
Twee: Daar voor mij uit loopt een gelukkig bazinnetje dat haar weggelopen lieve hond, wit met zwarte vlekken, terug heeft gevonden, al dan niet met onze hulp. Als dat waar is, dan neemt zij overigens wel een groot risico door het beestje (weer) los te laten lopen!
Drie: Het is inderdaad het lieve hondje waarnaar wij op zoek waren, maar het is niet overgedragen aan diens rechtmatige bazinnetje. De conclusie dat degene die voor mij uit wandelt een vals bazinnetje is, is dan juist.
         Het lukt mij niet om Bazinnetje en de hond, dat misschien niet het hare is, voor mijn keerpunt in te halen. Nu passeer ik het bewuste hectometerpaaltje en besluit impulsief om door te joggen. Beiden hebben nog niets van mijn nadering gemerkt terwijl de afstand tussen ons minder lijkt dat tien meter. Bazinnetje hoort iets en kijkt over haar schouder. Aan haar houding zie ik dat zij schrikt. Zou het dan toch?
         Terwijl ik naast haar ren houd ik mijn snelheid in.
         “Wat een leuke hond. Is het een schapendoes?”
         “Nee,” antwoordt Bazinnetje, opgelucht lachend, “het is een heidewachtel.”
         Het zoekgeraakte huisdier glipt uit mijn gedachten, maar er ontstaat evengoed een misverstand. Ik versta namelijk ‘heidewachter’. Daarom vraag ik of zij met haar hondje ook iets met schapen doet. “Nee, schaapherders gebruiken meestal een schapendoes.”
         Ja, ik weet het. Maar waarom noemt zij dit een heide-wachter? Er is te veel dat mij nu bezighoudt, daarom vraag ik niet door (via internet vind ik naderhand de reden van mijn verwarring). Ik mompel dat ik hier om keer en wens haar een plezierige dag.
         Terwijl ik op huis aan ren bedenk ik dat je gemakkelijk verkeerde conclusies kunt trekken. Zoiets overkomt staatssecretaris Sharon Dijksma misschien ook, nu op haar advies de ministerraad besloot om het gebruik van wilde zoogdieren in het circus te gaan verbieden. Want is dat advies wel op stevig wetenschappelijk onderzoek gestoeld? Meerdere (belangen) organisaties menen van niet. Op mij komt dit besluit ook wel vreemd over. Al kijk ik niet graag naar optredens van wilde dieren in het circus, al dan niet zoogdieren, vraag ik mij af of het welzijn van deze dieren wel zo sterk wordt aangetast.
         Ook al is het tegennatuurlijk om wilde dieren te houden en te doen optreden, hebben de beesten zelf het wellicht erg naar hun zin. Misschien moet mevrouw Dijksma zich meer zorgen maken over onze kippen, eenden, geiten en koeien, om maar een paar voorbeelden te noemen.
        

         

vrijdag 12 december 2014

Specialisten

Milieudefensie nodigde mij uit om deel te nemen aan een project dat moet leiden tot de aankoop van een windmolen. Gister, aan de vooravond van de laatste dag van de klimaattop in Lima, heb ik mij ingeschreven voor drie zogenoemde Winddelen (een Winddeel is een stukje van een windmolen.) Die geven het recht op ongeveer vijftienhonderd kilowattuur per jaar. Dat is zowat tweederde van ons gemiddelde gebruik, dat al beduidend lager is vanwege de zonnecollectoren op ons dak (die dingen zetten het licht van de zon om in heet water dat vervolgens wordt opgeslagen in een boiler. Voor douche en tapwater is op die manier veel minder stroom en gas nodig.)
         Terwijl ik de Hommelstraat af ren, daarbij geholpen door de onstuimige wind uit het zuidwesten, kan ik al een beetje ervaren hoe de rotorbladen van de windmolen onder deze omstandigheden zullen rondtollen en zodoende elektriciteit voor ons opwekken. Ik was veel te laat voor de Vier Winden waarvan de Winddelen, ruim vijfenvijftighonderd, binnen twee dagen waren uitgegeven. Evengoed heb ik mij er nog niet geheel in verdiept. Zo weet ik bijvoorbeeld niet of deze nieuw te bouwen molen zal worden opgebouwd uit herwinbare grondstoffen, hoewel ik aanneem dat zoiets bij Milieudefensie wel goed zit. Toch? Ook vraag ik mij af hoe het zit met het onderhoud. Wij worden immers mede-eigenaren en dus ook medeverantwoordelijk voor veiligheid en een ongestoord productieproces. Nou ja, de doe-het-zelver in mij hoeft natuurlijk niets te doen. Niet te poetsen, schilderen of smeren en bij een storing zal ik geen oproep krijgen. En dat is maar goed ook want die molen staat misschien in Burgerbrug, in Culemborg of in Meedhuizen (bij Delfzijl).
         Plotseling krijg ik een enorme opdoffer vanuit links. Ik passeerde zojuist voor de tweede keer de Tacitusbrug, op weg naar huis en ben even niet bedacht op de wind die hier weer vrij spel krijgt. Of ik wil of niet, ik verlies mijn evenwicht en beland in de berm waar ik uitglijd in de natte slib. De wind bindt een ogenblik in waardoor ik mijn balans hervind en voorkom dat ik zomaar van het dijktalud af rol. Ook al ben ik hier alleen, door het natte gras rollen zou al te lachwekkend zijn.
         Het is nog maar zeer de vraag of de klimaattop in Lima lukt, ook al zijn de twee grootste vervuilers van onze aarde, Amerika en China, met elkaar overeengekomen om hun uitstoot aan broeikasgassen aan banden te leggen. Mijn conclusie is derhalve dat wij, als privépersonen, niet moeten wachten op onze regeringsleiders die al bijna dertig jaar met elkaar over dit probleem bakkeleien, maar zelf verantwoording nemen voor het welzijn van onze leefomgeving.
         Bij voorkeur zou ik gaan voor zonne-energie. Immers, terwijl er veel windstille dagen zijn, schijnt de zon iedere dag. Vorig jaar, vanwege het vervangen van onze zonnecollectoren, heb ik serieus nagedacht over de vraag of ik niet beter kon overgaan op zonnepanelen. Nu ik eerder deze week over het succes van Australische wetenschappers las, ben ik blij dat ik niet voor zonnepanelen koos. Het is deze specialisten gelukt om een superefficiënte techniek te ontwikkelen met zonnecellen die bestaan uit vier kleinere cellen die ieder een specifiek deel van het zonlicht verwerken. Daarmee kunnen zij het rendement flink opschroeven.
         Waarvoor je ook kiest, je weet aanvankelijk nooit zeker of je het goed doet. Neem de bestuurders van het Duitse plaatsje Kirkel. Zij besloten een nieuwe brandweerkazerne te laten bouwen. Daar hadden zij 2,6 miljoen euro voor over. De nieuwe kazerne is weken geleden opgeleverd. Maar wat blijkt? Hij is niet toegankelijk voor auto’s!
         De moraal: achteraf zal blijken of ik de juiste keuze maakte.
        

         

dinsdag 9 december 2014

Voldaan

Mist en lawaai begeleiden mij tijdens de eerste driehonderd meter van mijn hardlooprondje. Een deel van de herfst verdwijnt in de buik van een bulderende veegzuigwagen. Het langzaam voortbewegende voertuig neemt met zijn omvang, hels kabaal en felle verlichting een groot deel van de Tempelstraat in beslag. Twee meisjes schieten op hun fiets vlak voor mij het voetpad op. Zij roepen een verontschuldiging die in de herrie van de zuigmachine verloren gaat. Met iedere pas verdwijnt het geraas naar de achtergrond, maar de mist blijft.
         Winterzolen voor hardloopschoenen, zoals winterbanden voor de auto, bestaan die eigenlijk? Hier op het asfalt van de Waalbandijk, zouden die welkom zijn nu mijn voeten geregeld weg slippen. Er zit niets anders op dan uit te wijken naar de berm. Voorzichtig ren ik verder, plassen ontwijkend, terwijl ik in gedachten terugga naar een van de vroege winters van weleer. Ondanks de vrieskou en schrale wind droegen we nog onze zomerse kleren onder een jas en sjaal. De wind blies onze wangen stijf en liet onze ogen tranen. Thuis kleurden onze handen en benen vuurrood door de warmte van de kachel. Moe smeerde een goedje over onze schrale benen, sprôze biene noemden wij dat in ons Westfriese dialect. Aanvankelijk werd het brandende gevoel nog erger maar Moe verzekerde ons dat dit van korte duur zou zijn.
         Misschien was die plotseling invallende winter in dat jaar de gelegenheid dat onze kleren werden omgewisseld. Best spannend trouwens, zo’n gebeurtenis: past alles nog of zijn we er uit gegroeid? Misschien was het bij die gelegenheid dat ik voor het eerst een lange winterbroek kreeg die was voorzien van broekzakken. Passen in de warme huiskamer. De broek had opbollende pijpen veroorzaakt door bandjes of elastiek in de zoom van de pijpen. Of het een afdankertje was van mijn oudere broer, of nieuw, dat weet ik niet. De zakken, die waren van belang. De rest telde niet. Als vanzelf verdwenen mijn handen daarin en kreeg ik voor het eerst de waarschuwing te horen die nog vele malen volgen zou: “Handen uit je zakken!”
         Tot dat moment had ik er niet over beschikt, over broekzakken bedoel ik.
         Als een klein stukje bevroren tijd staat het in mijn geheugen gegrift: de eerste keer in die broek voelde ik mij alsof ik van het ene op het andere moment een stukje was gegroeid, alsof ik er plotseling bij hoorde, bij de wereld van de grote jongens. En ondanks de felle waarschuwing gleden mijn handen trots en voldaan in deze verborgen ruimten (en spoedig leerde ik de vele voordelen kennen die broekzakken te bieden hebben als bergruimte voor van alles en nog wat.)
         HEMA beloofde mijn bestelling, twee winterpyjama’s, binnen enkele werkdagen beschikbaar te hebben in hun plaatselijke filiaal. Na een paar dagen ontving ik echter een excuusmail; vanwege de drukte rond het sinterklaasfeest kon de toezegging niet worden waargemaakt. Eindelijk, op 4 december was het zover. Het voelde een beetje als op pakjesavond, hoewel er geen rijm op het pakje was geplakt. Eerst het pakpapier verwijderen, dan het beschermende plastieken omhulsel. Direct maar passen, want niet goed: ruilen of geld terug.
         Het was een vreemd gevoel, bij daglicht in de huiskamer. Net als die eerste keer, waarschijnlijk meer dan zestig jaar geleden, gleden mijn handen als vanzelf in de zakken van de pyjamabroek. Zakken in de pyjamabroek? Ja, er zitten zakken in mijn nieuwe pyjamabroeken. Ook ik begrijp daar nut en noodzaak niet van, desondanks, er zitten zakken in mijn nieuwe pyjamabroeken.
         Nu was er niet dat speciale gevoel van toen, was het niet alsof ik plotseling een stukje groeide. Maar evengoed: voor de eerste keer heb ik broekzakken in mijn winterpyjama. Wat zal ik daar in opbergen?
        

         

vrijdag 5 december 2014

Evolutie

De eerste paar honderd meter waren er kleine pijntjes en stijve gewrichten die mij als het ware lieten weten dat dit rondje hardlopen niet zo gemakkelijk zal gaan. Als een grote groep ganzen gakkend van het water van de Loenensche Wel opvliegt, realiseer ik me dat pijntjes en stijfheid verdwenen zijn en vind mijzelf weggezonken in berichten over het gebruik van gereedschap door vogels. De laatste weken lees en hoor ik daar opvallend veel over. Zo schreef Gerrit Jansen – afgelopen dinsdag in de Gelderlander – over roeken en kraaien die de walnoten uit zijn tuin openbreken met behulp van groeven tussen de kinderkopjes van zijn terras. In zo’n spleet klemmen zij een noot en bewerken die, als vaardige smeden met hun zware snavels, om het voedzame vruchtvlees te bemachtigen.
         Hier langs de Waalbandijk zie ik geregeld halve walnootdoppen liggen. Een enkele keer smaakte ik het genoegen om zo’n zware vrucht vlak voor mijn voeten op het asfalt te zien stuiteren. Uit het luchtledige, zo leek het wel. Het lukte de bommenwerper, in de vorm van een kraai – roeken zie ik hier nooit –, niet direct om zijn projectiel te doen barsten. Maar ongetwijfeld had het slimme dier op den duur succes, want later zag ik hem bezig met het uitpulken van het vruchtvlees. En ik was niet de enige die hem in de gaten had; verschillende soortgenoten betwistte hem zijn lekkere hapje. Hij hipte verdedigend om zijn buit. Toen de dieven hem te dicht naderden en door zijn verdedigingslinie dreigden te breken, nam hij de zwaar gehavende noot in zijn snavel, vloog er mee weg, landde tien meter verder en ramde zijn snavel haastig in de bast om zoveel mogelijk van het lekkers op te eten voor de strijd zou herbeginnen. Ondertussen landden zijn concurrenten weer om hem heen en begon het spel opnieuw. Uiteindelijk raakte hij een flink deel, van de zo zwaar bewerkte en bevochten vrucht, kwijt aan zijn neven en nichten.
         Als vogels gebruik maken van gereedschap, getuigt dat van intelligentie. Dat beweren Gerrit Jansen en andere biologen. Volgens mij heb je als vogel ook hersenen nodig om bijvoorbeeld een nest te bouwen. Oké, je kunt het vormen van een nestkuil door een zilvermeeuw instinct noemen. Maar als je naar de verrichtingen van een wevervogel kijkt, hoe kunstig hij met takjes en grassen een vrij hangend nest weet te bouwen (veilig tegen slangen en andere predators), dan kan je toch niet anders dan concluderen dat hij over zekere inzichten beschikt.
         Een tweede groep ganzen verlaat, eveneens luid snaterend de smalle nevengeul. De ochtendschemer laat niet toe dat ik kan zien om welke soort het gaat. Het doet mij denken aan de smienten. Ik heb met ze te doen: stel je voor dat er direct om uitroeiing wordt geroepen, zoals pluimveeboeren doen, als een paar van je soortgenoten drager van een besmettelijke ziekte blijken te zijn!
         Terug naar de slimmeriken onder de vogels, zoals de mees die het nestkastje bij onze buren in gebruik heeft genomen. Of getuigt dat niet van intelligentie? Geldt dat dan weer wel voor de klapekster die kevers op de stekels van prikkeldraad spietst (waarmee hij zijn prooi langer (want levend) kan bewaren voor later)? Waarschijnlijk ontdekte de klapekster de potentie van een scherpe stekel aan een boom of struik bij toeval en leerde hij daardoor ons prikkeldraad gebruiken. Gewoon een kwestie van evolutie dus.
         Als dat zo is, als de hersenen van vogels door toevalligheden kunnen evolueren, gaat dat dan eindeloos door? Wat betekent dat dan voor onze mees, die van de buurvrouw bedoel ik, als die geen nestkastjes meer vindt? Bijvoorbeeld omdat onze soort, tegen de tijd dat mezen superslim zijn geworden, uitgestorven is. Zoekt hij dan de ruïne van een Gamma of Praxis om er geschikt hout en een zaag te vinden?
         Nou ja zeg, volgens mij is het nu de hoogste tijd dat ik een punt zet!
        

         

dinsdag 2 december 2014

Supertop

De oudere man, gehelmd en voorzien van een geel veiligheidshesje, benijd ik niet. Aan zijn handlichtbaken te zien is het zijn taak passanten veilig langs de wegwerkzaamheden te leiden. Aangezien de Hommelstraat dood loopt en aan het einde daarvan weinig aanwonenden zijn, is wachten hetgeen hij voornamelijk doet. Dat lijkt mij met deze temperatuur geen pretje. Ik zou, als ik hem was, wel graag even ruilen met de collega die iets verderop in de geul staat – welke voor zijn voeten gestadig wordt verlengd door de derde collega die de graafmachine bedient – en met een spade de verse zijwanden glad steekt. (Ik vermoed dat men bezig is de huizen waarlangs de sleuf wordt gegraven, te voorzien van glasvezelkabel.)
         Gisteren speelde ik ook een bescheiden rol, zoals deze oudere werknemer, maar ik hield mijn voeten tenminste warm. Als je de lampendrager hier verkeersbeveiliger zou kunnen noemen, functioneerde ik gisteren in de rol van producer. Peter Venema, van Peter Venema Foto Films, zocht kandidaten om op te treden in een internetfilm die hij in opdracht van De Zonnebloem maakt. Deze film, die door Peter uit vele ultrakorte clips wordt opgebouwd, is bedoeld om de duizenden zonnebloemvrijwilligers te bedanken voor hun werkzaamheden tijdens het afgelopen jaar. Het was mijn taak om deelnemers – bij ons meestal nog gasten genoemd – te vinden die in deze film zouden willen optreden. Dat was geen zware taak. Evenals het begeleiden van de cameraman tijdens de opnamen bij de filmacteurs thuis, geen moeilijk werk was. Wel erg leuk om te doen!
         Wim was de eerste kandidaat. Zijn haren zaten goed en zijn nieuwe onderkomen helemaal op orde. Het was dus een fluitje van een cent. Op naar Henk. Daar kregen we een tegenvaller te incasseren. Joke, zijn echtgenote, had nog zo gezegd: “Niet in de ochtend, want dan is het spitsuur voor Henk!” Ik, producer van niks, was dat natuurlijk al weer vergeten. De fysiotherapeut die ons aan de deur te woord stond maakte ons vriendelijk duidelijk dat wij er niet meer bij pasten. Dan maar doorgereden naar Nico. Daar werden we, zoals ik gewoon ben, hartelijk begroet door Rex, Jenny en Annabel, de hondjes van de familie. Nico zat al op zijn praatstoel en Ida, gastvrij als zij altijd is, maakte direct een kopje koffie voor ons, onderwijl Peter aan Nico uitlegde welke rol hem is toebedacht. De tijd nodig voor de koffie met speculaas, stond in geen verhouding met het maken van de filmclip. Nico zat dan ook perfect in zijn rol: het ging in één keer goed.
         Na de middagboterham – Peter filmde ondertussen een aantal vertrekkende vakantiegasten bij de zonnebloemboot in Arnhem – togen we naar Rie. Ook bij haar werden we door een viervoetige huisvriend begroet. Zoals ik Rie ken speelde zij haar rol onberispelijk en op geheel eigen wijze. Bij Henk thuis was de rust inmiddels geheel weergekeerd (hoe anders dan enkele uurtjes geleden!) Ook Henk was er al helemaal klaar voor en vertolkte zijn rol alsof hij dagelijks voor de camera speelde. Tot slot togen we naar Joke. Zij rolde zichzelf met veel enthousiasme en zonder aarzelen voor de camera, die goed in beeld hield hoe zij haar dagen vaak breiend doorbrengt, opdat armlastige Poolse kinderen de winterse kou in hun land kunnen trotseren. Met haar gebruikelijke bezieling stak Joke haar beide duimen, waarderend voor alle zonnebloemvrijwilligers, in de lucht: “Supertop!”
         Vlak voordat ik hardlopend op de hoogte van de gehelmde verkeersbeveiliger ben zet hij zijn lamp naast zich in de berm en groeten we elkaar vriendelijk. Ik meen dat hij mij ‘succes’ toewenst, maar het lawaai van de grondhapper overstemt hem. Als ik de man weer zie, op mijn weg terug, staat hij bij de bedrijfswagen/kantine en vraag ik hem naar de aard van de werkzaamheden: omleggen van de gasleiding. (Geen glasvezelkabel, dus, maar misschien ligt die er al!)