Vanachter
het keukenraam keek ik uit over de slechtst denkbare omstandigheden om hard te
lopen. Het was nog donker. De wind, gebruik makend van het smalle ventilatierooster,
floot een krankzinnig lied, dat ik abrupt beëindigde door aan het sluitkoordje
te trekken. Onderwijl ik een dikke plak kerstbrood afsneed en mijn beker melk door
de magnetron liet opwarmen, manoeuvreerde een vroege automobilist zijn auto behoedzaam
door een verrassend dik pak verse sneeuw. In de koplampen woest dwarrelende vlokken.
Iets in mij fluisterde: Simon, je gaat toch niet hardlopen? Je doet er
verstandiger aan in de bank te duiken met dat spannende verhaal van Joe Hill!
Ik negeerde dat irritante en
betweterige advies en beet mij vast in mijn voornemen en het zoete brood, en sloeg
daarna de Gelderlander trefzeker open
naar de column van Thomas Verbogt. Ha, dat verhaal van Joe loopt heus niet van
mij weg.
Inmiddels jog ik in een rustig tempo onze
straat uit. De wind houdt zich nog koest achter de bomen en huizen. De klep van
mijn pet belet de gestaag vallende sneeuw mij het zicht te belemmeren en mijn
voeten landen geruststellend in het zachte tapijt. Angst om uit te glijden hoef
ik niet te hebben, ondanks dat ik verzuimde mij voor te nemen iets aan mijn
manier van vallen te doen, zoals Thomas dat zichzelf op de valreep van het oude
jaar heeft beloofd. Ik doe er goed aan de donkerder gekleurde stukken in het
witte sneeuwtapijt te vermijden; mijn plotseling nat geworden voeten vertellen
dat zich daar, onder de sneeuw, een laagje water bevindt.
Op de Hommelstraat deelt het weer dat
het midden houdt tussen herfst en winter, zijn scherpe kantjes serieus aan mij
mee. Hoe anders dan de laatste keer dat ik door een besneeuwd landschap jogde.
Dat was op 22 januari 2013. Toen was het een echte winterse dag. De zon scheen
en er woei een ijskoude wind uit het oosten. Jong en oud was op de been om van
het winterse rivierenlandschap te genieten. Joggen, wandelen en schaatsen. De
oude Pieter Bruegel zou geïnspireerd zijn er een prachtig wintertafereel te
schilderen. Het enige dat ontbrak was een koek-en-zopie tent (zie ook ‘Koekijs’.)
Aan zo’n tent heb ik geen behoefte, nu ik
hier alleen ren. Voor mij uit is de Waalbandijk nog maagdelijk wit. De wind
blaast mij pal in het gezicht. Diep voorover ploeg ik er tegenin. De wind en de
sneeuw bijten in mijn wangen. Ik zie beelden uit ‘Hemelbestormers’, de documentaire over een Nederlandse expeditie naar
de Himalaya. Een van de klimmers beult tegen een steile ijswand, de wind en de
extreme kou op. Het lukte overigens niet, de Cho Oyu te bereiken. Het weer liet
zich niet bedwingen en datzelfde gold voor de menselijke natuur. Dat wil
zeggen, waar het sommige bergbeklimmers betrof. Met name Wilco van Rooijen die
deze expeditie leidde, kon zijn egoïsme niet bedwingen en gaf niet
thuis door met een klimmaatje een toppoging te wagen terwijl op een traject onder hen, een nog onervaren
teamgenoot zwaar in de problemen zat. Uiteindelijk walste
een lawine de droom van alle expeditieleden aan flarden…
Pas bij het dijkhuis waar voorheen de
veerman woonde, voegen zich een aantal sporen bij die van mij. Een wandelaar
met zijn of haar hond is hier twee maal langsgekomen, lees ik er uit. Ik leg
mijn eigen spoor opnieuw naast dezen en volg mijn oude voetstappen terug naar de
Hommelstraat. Vlak bij de dijkafgang laat een wandelaar mij weten dat hij geen
concessie doet zoals zijn vrouw, die wel met hem mee is gewandeld maar eerder
afgehaakt.
Ik heb lekker gerend, ondanks ik mijn
rondje een beetje aanpaste. Naar gelang de omstandigheden is meebuigen soms beter.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten