dinsdag 30 april 2013

Knipoogjes

Uitbundige bloesem langs de Hommelstraat, die van de verwilderde kersenbomen langs de rand van de ingezaaide akker en de zorgvuldig gesnoeide perenbomen in de boomgaard van de Weeropper, begroet mij op deze bijzondere dag. De maagdelijke bloempjes, voorboden van overvloedig fruit voor vogels en mensen, geven Koningsdag een feestelijk tintje en bovenal een gevoel van vrede en verbondenheid.
Vrede en verbondenheid verwachten zij vandaag niet, de radioverslaggevers die zich al vroeg deze ochtend laten horen. En hoewel zij het niet ronduit zeggen horen wij tussen de regels door dat zij vermoeden, ja, volgens mij zelfs hopen, over ongeregeldheden verslag te mogen doen. Als inleiding daar op, op die vermoedelijke ongeregeldheden bedoel ik, brengen zij ons in herinnering hoe het er in 1980 aan toeging bij de inhuldiging van koningin Beatrix. Vertellen over de kolkende menigte, de chaotische rookbommen, traangasgranaten, bijtende waterstralen en het snuiven van de paarden die, nerveus kauwend op hun bit, schuimbekkend in de protesterende mensenmassa worden gedreven. Zij vertellen ons, luisteraars, waar vandaag de politiemensen zijn opgesteld, de marechaussee en de leden van de mobiele eenheid in het bijzonder, opdat zij direct kunnen ingrijpen als dat nodig is want zij hebben geleerd van het verleden, geleerd dat zij zichtbaar moeten zijn in plaats van plotseling en vanuit het niets op te duiken omdat zij daarmee de schrik zelfs verergeren, en dat lijkt mij goed, die openheid bedoel ik. Kortom, in de luttele uren voordat Willem-Alexander het koningschap van zijn moeder overneemt, bouwen de verslaggevers als het ware een spanningsboog op, tekenen een script voor een spannend jongensboek: luisteraars, wat staat ons vandaag allemaal te wachten?
Gelukkig, voor hen kan, een poosje na de abdicatie van Beatrix en de balkonscène, een oranje rookbom worden gemeld en het oppakken van twee republikeinse demonstranten. De Dam bestond vandaag vooral uit een grote oranje massa van vrolijk deinende mensen die als reactie op wat er in het paleis en later in de Nieuwe Kerk gebeurde, enthousiast juichten en af en toe een traantje wegpinkten.
Rennend langs de Waalbandijk wordt mijn optimistische gevoel versterkt door tienduizenden en meer paardenbloemen die massaal afspraken om juist vandaag uitbundig te bloeien. Allemaal, geen uitgezonderd, bekroonden zij zichzelf met stralend gele hoeden. Zij gunnen mij een soort van inhuldigingstocht en terwijl ik over het ongenaakbare asfalt langs hen ren, in plaats van mee te schrijden over het zachte tapijt tussen paleis en kerk, geven de tienduizenden en meer mij knipoogjes in navolging van die van prinses Beatrix aan haar zoon.
Heb jij die ook gezien, die knipoogjes? Het deed mij echt wel wat om getuige te zijn van deze liefdevolle steun, ook al was dat via het oog van een camera. Terwijl zij toch ook sterk moest zijn. Zoals zij binnenschreed, voorafgegaan door drie van haar kleindochters, aan de arm van de vrouw van Friso, de zoon die zij ook nu weer missen moest. Toen ik dat zag moest ik ook wel even iets wegslikken, temeer ook omdat ik onwillekeurig dacht aan Annie die eveneens haar zoon moet missen.
Ook de dubbele Tacitusbrug oogt vandaag bijzonder. Vlak voordat ik er onderdoor ren kijk ik op en zie nog de zes pylonen ineenschuiven en zo een tiara vormen, zoals het waardevolle geschenk van koning Willem III voor zijn vrouw koningin Emma, waaronder Maxima, koningin Maxima, vandaag gekroond ging. Eenmaal aan de overkant gebeurt het nog een keer. Weer vormen de pylonen een kroon, een kroon boven de Waal, boven de drukst bevaren rivier van Europa. Slagader voor onze economie en knipoog naar koning Willem-Alexander die als Prins van Oranje de beste ambassadeur voor ons bedrijfsleven was, als ik Bernard Wientjes geloven mag. En dat doe ik.
Ik ren naar huis en hoop het nog een keer mee te mogen maken, een Kroningsdag. Dan ben ik vermoedelijk negenennegentig. Het kan!

maandag 29 april 2013

Abraham

Terwijl de regen op het dakraam klettert, vlak voordat ik aan mijn rondje hardlopen begin, denk ik spontaan: petje! In de kast liggen er drie, ongebruikt nog. Op deze dag van de eerste Koningsspelen kies ik voor de eigenwijze Clio: donkerblauw, voorzien van forse grijze klep. Het voordeel blijkt spoedig: regenwater kan niet vrijelijk in mijn hals druipen en, opvallender nog, mijn brillenglazen blijven droog!
In de tuin van Hommelstraat zestien zijn tekstborden en een levensgrote kartonnen tractor verschenen. Een plat ding: boerenkielblauw, banden voorzien van koninklijk oranje wieldoppen en een heus geel zwaailicht als slagroomtoetje-om-het-af-te-maken. De uitgebluste figuur van boer Abraham ligt lamlendig in een wrakke keukenstoel.
Ik stel mij voor hoe ik achter een van de bovenramen op nummer zestien wakker word. Aan mijn oor klinkt een liefelijk doch ochtendschor gezongen serenade, gevolgd door een afrondende hartelijke kus: speciale behandeling vanwege een blije dag. God ja, vijftig jaar! Opstaan, even strekken en rekken en de gordijnen open trekken. O ja, regen vandaag, da’s waar! Ha, een hemelsblauwe lucht nog, maar wat is dat allemaal? De tuin vol huisvlijt! Getver, die pop in oranje overall valt wel erg op! Ergernis overstemt mijn prettige, verwachtingsvolle gevoel: ze weten donders goed dat ik niets van die onzin hebben moet! Dan realiseer ik mij dat mijn vrienden hun best deden. De teksten kan ik niet lezen, nog niet…
Terwijl ik langs de entourage ren denk ik: vijftig jaar geleden, toen was ik zestien en verwierf mijn eerste brommer! Wat was ik gelukkig met die zoveelste-handse Berini. Ik herinner mij nog de euforie van het eerste ritje over ’T War en de bochtige Zomerdijk. Die nacht kan ik, kersverse bromfietsbezitter, niet in slaap komen. Na een paar uur woelen sluip ik naar beneden, ik houd mijn adem in, de kruimelige schuurvloer onder mijn blote voeten verdringend: daar staat zij, rood te glimmen in het zwakke licht van een beslagen gloeilamp! Haar onvolkomenheden door de schaduwen aan het zicht onttrokken. Mijn gevoel van toen vind ik het beste door Biesheuvel verwoord in zijn debuutverhaal: “In de bovenkooi”. Als zestienjarige ketelbink (even oud als ik toenmaals was!) ligt hij in zijn kooi en vind zijn Plato, Ovidius, Flaccus, Homerus en Vergilius onder zijn matras: ‘Je betast de boeken of het zachte marmotjes met een hartje en een lever waren: met pootjes waaruit ze lekkere hapjes knabbelen.’ In de schuur van mijn jeugd snuif ik de geur op van olie en benzine, strijk liefkozend over stuur en zitting, en leg mijn wang op het koele zachte kunstleer.
De uiterwaarden ogen mooier dan afgelopen zaterdag, ondanks regen en grijze laaghangende wolken. Het zijn de vele tinten groen die het ‘m doen waarbij lentegroen de overhand voert. Twee lammetjes, het een zwart het ander wit, rennen over een afstand van minstens tachtig meter naar een zwart moederdier, nemen een snoekduik, bereiken links en rechts gelijktijdig haar tepels en bootsen met hun staartje helikopterwieken na om hun tevredenheid te uiten: integratie in een notendop!
De vijftigjarige boer sjokt naar de straat, zo stel ik mij voor, bekijkt monkelend de versierselen, zal vast niet veronderstellen dat zijn vrienden door de poëzie van Toon Hermans werden geïnspireerd, bijvoorbeeld door Toon's “Schreien”: ‘hij is al jaren dood en toch / haar lieve ogen schreien nog’, als hij hun diepere roerselen vanwege zijn halve eeuw op dit ondermaanse, leest. Het rijmt, dat wel! Het vertelt aan buren, vrienden en voorbijgangers: ‘Persen kan deze Abraham goed / Annet weet hoeveel pijn dat doet.’
Ik ren op huis aan, wijk uit voor de bolide van een baasje die zijn lievelingshond uit laat en weet mij gelukkig: ik vierde mijn vijftigste als alle andere, gezellig en zonder leukigheden! 

dinsdag 23 april 2013

Wensdroom

Langs de Waalbandijk vallen mij verschillende pinksterbloemen op die hun kopjes hoopvol boven het nog magere gras uitsteken. Op dit moment treffen zij geen zon maar vinden slechts grauwe wolken. Toch stemmen zij mij hoopvol terwijl ik langs ren, een gemoedsstemming die wordt gesteund door een aantal boerenzwaluwen die in hun beste pakjes nieuwsgierig over de bleekroze bloemen vliegen. Of het hun geur is of lenteboodschap, feit is dat zij uiterst laag over de bloemhoofdjes scheren.
Ik laat deze kwieke vogeltjes over aan hun jachtige spel en ren door. Onderwijl probeer ik te achterhalen wat hoop voor mij betekent. Hoop geeft troost – niet voor niets is een bloem ‘ogentroost’ genoemd –, beurt je op uit sombere tijdingen.
Hoop sterkt verwachting: de wijze waarop onze toekomstige koning zich aan ons presenteerde geeft ons het vertrouwen dat hij gekwalificeerd is voor die bijzondere functie, daarvoor hoef je geen monarchist te zijn. Voor het interview was ik niet van plan om mee te dromen, om mee te helpen aan het Nationale Dromenboek. Na het optreden van Willem-Alexander liet mij dat idee niet los. Want hoop alleen is niet voldoende: je moet er ook iets voor doen.
Nog maar zeven dagen, daarna sluit de site; nog zeven dagen heeft iedere Nederlander die dat nog niet deed de tijd een ‘droom’ in te sturen. Mijn droom heb ik – als 14786ste deelnemer – enkele uren geleden aan de verzamelde berg toegevoegd. Daaruit worden vijftig aansprekende ideaalbeelden geselecteerd die in september, in het boek, worden gepresenteerd aan koning Willem-Alexander en koningin Maxima.
Voor het geval mijn ‘ideaal voor de toekomst’ daar niet bij zal zijn volgt hier mijn wensdroom voor de toekomstige koning:
Willem-Alexander (u geeft niet om titels), u heeft kennis opgedaan van alle aspecten van water. Als geen ander bent u zich er van bewust hoe kwetsbaar Nederland is – om nog maar niet te spreken over de rest van de wereld – waar het de voorraad water betreft. Daarom zult u als geen ander beseffen dat wat voor water op gaat voor alle andere grondstoffen geldt: gebruiken wij bijvoorbeeld te veel bomen, dan ontstaat niet alleen gebrek aan hout als bouwmateriaal maar wordt tegelijkertijd te weinig zuurstof aangemaakt.
Kortom Willem-Alexander, ik droom dat u, als geen ander, na Het Interview met Mariëlle en Rick zijn wij daarvan overtuigd, ons Nederlanders kunt leiden naar een samenleving die zuinig als de spreekwoordelijke Schot op haar grondstoffen past. Duurzaam is in handelen met - en gebruiken van grondstoffen; een samenleving gebaseerd op bestendigheid. Zo samen leven kan uiteraard niet beperkt blijven tot Nederland. Dat is goed!
In mijn ideaalbeeld vermindert onze grondstoffenvoorraad nooit en lukt het u bovendien ons te doen afzien van het gebruik van grondstoffen en technieken die wij onvoldoende beheersen. Denkt u in dit verband a.u.b. aan kernenergie en het gebruik van insecticiden? En leert u ons kritischer op onszelf te zijn? Zodat wij, onder uw bezielende leiding, afzien van bijvoorbeeld schaliegas en op korte termijn van alle bekende en nog onbekende fossiele brandstoffen, omdat wij dezen niet duurzaam in kunnen zetten! U overtuigt ons ook dat wij al onze krachten bundelen om onuitputtelijke energiebronnen als zon, wind en water te benutten, ook al moeten wij daarvoor onze spaarpot aanspreken. Een voorbeeld op geheel ander terrein is dit: medicijnen, nodig om ziekten te genezen, gebruiken wij pas nadat wij bekend zijn met de gevolgen voor de patiënt, hetzij mens, plant of dier, alsook voor diens leefwereld.
Mijn wensdroom heeft voor u, Willem-Alexander, ongedacht een persoonlijk gevolg: uw koningschap kan vanwege deze rol, niet uitsluitend ceremonieel zijn.
Terwijl ik naar huis ren bedenk ik dat ik nu zoveel mogelijk mensen moet vinden die mijn ideaalbeeld willen steunen, want zoals gezegd: hoop alleen is niet voldoende. Doe jij mee? Stem dan op Dekkertjes droom.

zaterdag 20 april 2013

Ankeren

Prachtig, die strakblauwe hemel. Begeleid door de zon is het lekker rennen!
Ik geniet van het opkomende groen en van een paar dik in hun wol stekende schapen die getweeën, ja echt waar, zij werken overduidelijk samen (aanvankelijk geloofde ik ook niet wat ik zag!) een kraai verjagen. De eerste ooi, dikke pakken wol lijken van haar schouder naar haar hals te schuiven, daarbij oplichtende kloven achterlatend zoals een gletsjer in een bergdal, maakt een paar stramme sprongetjes richting kraai. De vogel wipt eenvoudig op om een paar meter verder te landen. Het tweede dier, veel slanker dan haar zuster, ergert zich of speelt het spel mee (ik ken haar motieven natuurlijk niet), stapt heftig op de kraai af waarbij de dikke wol om haar lijf schommelt, en blaat rauw en onmelodieus. Of het de potentie van haar kordate tred is, of haar slechte adem, feit is dat de vogel wijselijk opwipt om terug te keren naar de plaats waar hij eerder iets met zijn snavel onderzocht.
Net als ik mij realiseer dat ik het vervolg helaas niet kan afwachten, want ik ben inmiddels aan de drie kemphanen voorbij, komt over de Hommelstraat een bolderend lawaai gedenderd. Het klinkt vanuit de uiterwaarden of de Waal. Het lijkt nog het meest op het lossen van een stalen laadbak met keien. Het wordt nog een keer herhaald, minder intensief nu. Eksters en andere zangvogels staken geschrokken hun lied en in deze oorverdovende stilte klinkt, als een echo van die eerste maal, nog een keer rotsachtig gedonder.
Het is duidelijk dat deze ongewone herrie wordt veroorzaakt door iets dat voor mij verborgen is achter het dijklichaam. Maar wat is dat iets? De beelden in mijn hoofd laten de imposante boog zien die vandaag, samen met aanbruggen en pijlers De Oversteek gaat vormen. Ondersteund door twee machtige pontons werd zij een aantal uren geleden van haar bouwplaats getrokken en door vele ankerkabels in de juiste positie gemanoeuvreerd. Zij zal op dit moment – het is nu 15:20 uur – bijna bij de twee enorme bruggenhoofden zijn gearriveerd, als alles volgens plan verloopt. Maar is dat zo? Ging er iets fout? Kunnen er trossen  zijn geknapt en werd het gevaarte zojuist, terwijl ik mij niets vermoedend op mijn rondje hardlopen voorbereidde, willoos door de Waal meegevoerd? Zijn de pontons, samen met hun kostbare lading, de langste brug van Europa opgebouwd uit één boog, nu op een krib gestrand? Waren mijn oren getuigen van een ramp?
Terwijl ik over het pad met houtsnippers tegen de Waalbandijk omhoog ren hervatten de vogels hun lied. Eindelijk kan ik rondom zien. In de plaats van apocalyptische chaos tref ik een vredige wereld van water en uiterwaarden. Geen geknakte stalen boogdelen en verkreukelde pontons, noch rook- of stofwolken. Toch is het landschap niet gelijk aan anders: de rivierschepen die ik kan zien liggen stil. Sommigen ankeren bijna midden in de vaargeul, anderen dichter tegen de oever. Terwijl ik door ren richting Tacitusbrug zie ik een veelkleurig containerschip en een tankerschip, egaal geverfd in giftig okergeel, zij varen zo langzaam dat hun vaart nauwelijks is vast te stellen. Een rank politievaartuig voorzien van felgele zwaailichten vaart tussen de kolossen door.
Aan de wandelende dame die ik passeer, zij heeft zich winters gekleed en dat is vanwege de ijskoude noordoostenwind zeer verstandig, vraag ik of zij zojuist die donderende geluiden hoorde. Of zij misschien zag waardoor deze werden veroorzaakt. Aanvankelijk schrikt zij van mijn vrijpostigheid maar, misschien omdat ik het zo beleefd vraag of omdat ik er, ondanks het allegaartje van mijn outfit, vertrouwenwekkend op haar overkom, antwoordt zij: ‘Nee, gezien heb ik niets. Wat u hoorde, dat waren de ankerkettingen van de schepen. Zij mogen niet verder varen. De nieuwe brug, weet u…!’
‘Daar heb ik van gehoord!,’ antwoord ik haar lachend en ik wens haar nog een prettige wandeling.

woensdag 17 april 2013

Siliconenolie

dinsdag 16 april 2013  Bij het oversteken van de Van Heemstraweg denk ik even aan de chaos die een paar bommen bij de finish van de marathon in Boston veroorzaakten, maar druk die akelige beelden resoluut weg. Ik wil vandaag slechts over leuke dingen fantaseren, zoals over de ritssluiting.
De kastanjeboom op de hoek Hommelstraat – Dwarshommelstraat, maakt na de lange winterrust een voorzichtig begin met groei en bloei. Zijn knoppen zijn uitbundig open gesprongen. Hier en daar zijn reeds ‘kaarsjes’ te herkennen. We hoeven nog maar een paar dagen te wachten op het ontsteken daarvan.
Het is op 29 april honderd jaar geleden dat een Amerikaans patent werd afgegeven aan de Zweedse immigrant Gideon Sunback voor zijn Plakto, een voorloper van de moderne ritssluiting. Gideon introduceerde  in hetzelfde jaar – 1913 (een jaar voor de geboorte van mijn moeder) – de moderne rits, vele jaren de hookless fastener genoemd.
De ‘moderne ritssluiting’ was een hele verbetering ten opzichte van veters, knopen, gespen of haken en ogen. Maar ze waren duur en ze waren aanvankelijk van ijzer. Dat laatste lijkt geen groot nadeel maar was het wel: ritsen konden roesten en liepen daardoor gemakkelijk vast.
Even terzijde: zo’n vastlopende rits, overigens niet vanwege roest, is mij overkomen tijdens een lesdag op de HBO in Amsterdam, ergens tussen 1974 en 1978. In hoge nood en in de prettige beslotenheid van een toilethokje, ruk ik die weerspannige broek tenslotte over mijn heupen zodat ik mijn blaas tenminste op een nette manier ledigen kan. Maar dan krijg ik mijn broek niet opgetrokken! Wat ik ook doe. Een lichte paniek neemt bezit van mij. Er moet iets gebeuren. Broek helemaal uit. Nee, zo kan ik me niet vertonen. Met mijn linkervoet in de broekband druk ik mijn broek tegen de vloer, een fikse ruk veroorzaakt een hoopvol geluid: rits en achternaad kapot. Met dichtgeknepen billen naar de administratie. Gewapend met de nietjestang, weer terug in de WC, kan ik de boel netjes ‘repareren’. Het draagcomfort is definitief verloren: wat gedragen nietjes zich irritant in een broek!
Tja, roesten. Voor een kledingstuk in de was ging moest de rits er uit worden getornd. Het gemak van ‘zippen’ ten opzichte van bijvoorbeeld omslachtig dichtknopen was dus betrekkelijk. Rennend over de Waalbandijk stel ik mij dat voor en zie ik mijn moeder tornen aan een van haar korsetten: voor dat bijzondere kledingstuk de was in kon moesten veters, baleinen en de ontelbare haakjes en oogjes verwijderd worden. En naderhand er weer aangezet natuurlijk. Wat een werk. Nutteloos oordeel ik nu, maar dat zal wel niet eerlijk zijn. Nu ik mijn moeder met zo’n verstevigd  raamwerk op haar schoot, weer op mijn netvlies heb vraag ik mij af of mijn zussen daar ook gebruik van maakten. Van korsetten bedoel ik. Nooit zag ik hen er mee, dus is dat niet waarschijnlijk.
Terwijl ik de Tacitusbrug nu vol in beeld krijg – zes fier bekabelde pylonen in perspectief houden de brugdekken in positie boven de aanzwellende Waal – herinner ik mij een droom van afgelopen nacht. Ik ren van school naar huis. Eindelijk komt de verkeersbrug in zicht. Twee pylonen zonder kabels. Hé wat gek! O ja nu weet ik het weer, de kabels van de ‘oude brug’ worden vernieuwd. Toch houd ik het gevoel dat er iets niet klopt…
Even terug naar die ritsen: ik nam begin vorig jaar een nieuw regenjasje in gebruik. Knalrood met reflecterende grijze elementen, maar dat doet er nu niet toe. De ritssluiting liep al vrij spoedig zo stug dat ik er tijdens het hardlopen geen beweging in kon krijgen. Erg lastig, dus terug naar de winkel? De doe-het-zelver in mij won en een busje met Universele Siliconenolie bracht uitkomst. Dat had ik in Amsterdam moeten hebben!
De boodschap voor vandaag: ga nooit zonder siliconenolie op stap!

vrijdag 12 april 2013

Zelfbeschikkingsrecht

Rennend over de Hommelstraat komen schrikbarend paarsblauwe wolkenformaties links van mij opzetten. Ik heb het patroon van verwachte regenbuien, zoals Buienradar die liet zien, nog op mijn netvlies: deze passen geruststellend in dat beeld.
Een berichtje op Nu.nl over het in beeld kunnen brengen van de intensiteit van pijn roept verschillende associaties bij mij op. Over niet al te lange tijd kan het! Ik zie mijzelf bij drogist of apotheker pijnstillers bestellen vanwege het opspelen van mijn hernia: ‘Een kleine stap naar voren alstublieft?’ Terwijl ik onnadenkend voldoe aan haar verzoek klinkt een klein piepgeluidje.
‘Twintig tabletten zei u?’ Ik knik bevestigend, onopvallend mijn rechterbeen strekkend vanwege die zeurende pijn.
‘O meneer, ik zie het al. Het valt reuze mee hoor! Ik zal er u alvast vijf meegeven. Een per dag na de middagmaaltijd. Goedemiddag!’
Wie weet onderzoeken wetenschappers op dit eigenste uur reeds of onze hersenen, naast die voor fysieke pijnen ook een specifieke signatuur van onze psychische pijnen vormen. Dan hebben we in de toekomst geen zielenknijper meer nodig. Bij elk beeld past een behandelingsplan: laat uw scan symbolen zien die wijzen op Schizofrenie? Mijnheer, slik deze kleine blauwe tabletjes, pak een paar actieve sporten op, vermijdt de social media, voorkom al te ingewikkelde ontmoetingen en kom over precies acht weken terug!
Het is voor de kersverse coöperatie Laatste Wil te hopen dat dit een serieuze ontwikkeling wordt. Volgens deze club moet ons zelfbeschikkingsrecht worden gerespecteerd. In Nederland moeten mensen vanaf achttien jaar een dodelijk middel kunnen innemen dat eenvoudig verkrijgbaar is, zo begrijp ik uit het artikel in de Gelderlander van deze morgen. Het zal deze coöperatie niet gemakkelijk vallen daar de handen voor op elkaar te krijgen. Oké, als zo’n eindepil beschikbaar is, zullen er misschien minder gruwelijke zelfdodingen plaatsvinden. Zullen er minder mensen ongevraagd met iemands levenseinde worden geconfronteerd. Maar of achttien jaar een goede grens is? Kunnen wij boven die leeftijd veilig autonoom handelen? Tegenvallers verwerken? Omgaan met liefdesverdriet? Met slechte rapporten? Het verprutsen van een belangrijke wedstrijd? Het ontdekken van ons anders zijn?
Ik weet het niet. Wel snap ik dat er mensen zijn die lid willen worden van die club. Maar of zij op het legale dodelijke middel willen wachten, dat weet ik ook niet. De kans is groot dat zij er toch voortijdig een einde aan maken en dat Laatste Wil steeds weer nieuwe leden moet zoeken die hun doelstellingen kunnen uitdragen!
Twee wandelende dames bekijken zoals ik, de actie in een akker. Een boer stuurt zijn tractor, behangen met een buizenconstructie, secuur over het pas gefreesde land. In een breed spoor worden vanuit minstens dertig spuitmondjes, omgekeerde dampige paddenstoelen op de akker gesproeid. In het voorbijgaan vraag ik hen om welk gif het hier vermoedelijk gaat. De kleinste van de twee kijkt mij lachend in de ogen: ‘Dat is geen gif, dat zijn vitamientjes!’
Als onze fysieke en mentale pijnen inderdaad helder in beeld kunnen worden gebracht, wordt het wellicht duidelijk waarom een situatie hopeloos is, en begrijpelijk gemaakt dat met recht en rede een einde aan het leven wordt gewenst. Laatste Wil krijgt daarmee de wind in de zeilen, of zal overbodig worden.
Bijna thuis doet een bekend geluid mij op mijn schreden keren. Vanuit een speeltoestel rent een meisje in dezelfde richting. Zij roept enthousiast naar haar vriendin: ‘Kom, snel. Daar zit hij!’
‘O, ik houd zo van de natuur,’ vertrouwt zij mij toe. Samen luisteren en kijken wij naar de kloppende kleine bonte specht.
‘Hij zal naar insecten op zoek zijn,’ opper ik.
‘Of hij laat zijn vrouwtje weten dat het nest klaar is,’ antwoordt het meisje, ‘dat heb ik laatst in een natuurfilm gezien!’
Waarom duurt deze spontane ontmoeting niet eindeloos?

Pufje

dinsdag 9 april 2013  Regen!
Na bijna vijfhonderd meter ren ik onder de peppelboom door waar ik vanmorgen een poosje naar de kleine bonte specht stond te luisteren. Prachtig geluid; notenhoutklank. Turend vanwege tegenlicht – vanmorgen scheen de zon! – duurde het even voordat ik de kleine timmerman bespeurde. Een paar meter onder de top zie ik hem hameren om vervolgens even te rusten; weer een roffel van negen slagen, rusten; een roffel, rust. Ik moest mij losscheuren vanwege mijn huisbezoekafspraak.
Ik vertel Wim en Jeanne over mijn ontdekking en schenk onderwijl de koffiekopjes vol. De laatste tijd komt het vaker voor dat ik deze kleine handreiking doe; ik bezoek hen nu meer dan zes jaar namens de Zonnebloem. Wim, tweeënnegentig, sukkelt na vanwege een zwaar gekneusde arm – een valpartij over de rollator van Jeanne die schuin achter hem geparkeerd stond – en zijn vrouw, achtentachtig, staat een buurvrouw aan de voordeur te woord.
We praten meestal over het verleden, maar ook over de toekomst, vaak gaat het dan – vooral nu hun vijfenzestigjarig huwelijksjubileum is gevierd – over het einde. Jeanne en Wim prijzen elkaar gelukkig dat zij nog samen mogen zijn, daarbij is de een mantelzorger voor de ander, al naargelang de situatie. Vandaag krijg ik verdrietig nieuws te horen: bij de acht jaar jonger zus van Jeanne is darmkanker vastgesteld. Ik vertel hen over de droom die ik afgelopen nacht had, waar we gedrieën uitbundig om lachen.
Dan vraag ik Jeanne naar het werk van haar vader, omdat zij mij enkele weken geleden vertelde over diens bijverdienste.
Jeanne’ vader maakte gedurende de crisistijd sigaren om daarmee het gezinsinkomen te vergroten. Als jongen werkte hij in een tabaksfabriek en had zodoende dat kunstje goed geleerd. Hij huurde voor een gulden in de week een onbewoonbaar verklaarde woning waarin hij zijn sigarenmakerij vestigde. Compleet met drogerij. Zijn belangrijkste product was de Wilhelminasigaar.
Jeanne werd ook ingezet. Met haar fijne meisjeshanden mocht zij de dekbladen – kwalitatief het beste deel van de sigaar – van nerven ontdoen. Daartoe sloeg zij het verse blad rond haar arm en ritste de nerf los. Het aldus gestripte blad werd voorzichtig te drogen gelegd tussen twee vellen vloeipapier. Met behulp van voorgevormde klossen werd de gerolde sigaar in vorm geperst. Naderhand moest het buitenblad er omheen geslagen en vastgeplakt (met gom uit aardappelmeel). Tenslotte, en nu komt het, werd het eindproduct – sigaar voor sigaar – met een pufje aan de lippen beproeft op lekkage!
Gezondheidspreventie? Daarvan wist men in de dertiger jaren niets! Zo ook was kanker hen vreemd; het was de ‘vliegende tering’ waaraan sommigen voortijdig stierven.
Een kraai frummelt aan iets dat op het asfalt ligt, zijn kop ligt plat op het wegdek, alsof hij een eend is. Een dood insect? Platgereden kikker? Dichterbij gekomen zie ik geen kadaver; zie ik dat hij uit een kleine holte in het wegdek drinkt. Regenwater, waarvan de vogel vanwege mijn komst met tegenzin wegvliegt.
Drie centen per stuk brachten zijn sigaren op. Voorzien van een Wilhelminasigarenbandje en een banderol van de belastingdienst. Maar het was crisis; drie cent was een flink bedrag. Zo toog Jeanne regelmatig met een tas Wilhelminasigaren, zonder belastingbanderol, langs speciale klanten: 'Let op kind, niet stilstaan of treuzelen. En als je een vreemde ziet, probeer die dan te ontlopen!' 
Nog even terug naar mijn droom. Ik mocht de klas van Niek vertellen hoe wij in onze tijd rekenden: Jeanne had drie zussen meer dan ik. Ik had vijf broers. Hoeveel kinderen hadden de gezinnen van onze ouders? Gepieker over dit probleem maakte mij wakker. Nadat ik mijn blaas ontlastte viel ik weer terug in de droom. Mijn broer Jan weet welke fout ik maak: Jeanne had slechts één zus meer dan wij. Wacht eventjes, weten jullie wat Wim en ik gemeen hebben? Nee? Nou, wij zij allebei gek op Jeanne!

zaterdag 6 april 2013

Zaterdaghobby

Gehuld in winteroutfit begin ik aan mijn rondje hardlopen. Alleen mijn muts heb ik thuisgelaten, iets waarover ik lichte spijt voel nu ik op de Hommelstraat dwars tegen de wind uit het noorden ren.
Gistermorgen op ongeveer dit tijdstip, opende Loes van der Lubbe, lid van het Nationaal Bestuur, een bijeenkomst van meer dan tweehonderd vrijwilligers van de Zonnebloem. Wij waren in Mierlo bijeen om ons te bezinnen op de toekomst van onze vereniging.
Ik wilde nog enkele favoriete artikelen halen voordat ik kon gaan rennen. In de Aldi zijn zo weinig klanten dat ik mij er als het ware alvast kan opwarmen. Bij de kassa toets ik mijn pincode in. Ondertussen vraagt een klant naar de accuboormachine die bij de andere kassa is veiliggesteld. Hij toont zich opgelucht dat het niet gereserveerd blijkt te zijn. De caissière verklaart spontaan dat het daar is neergezet omdat het een duur artikel betreft dat regelmatig zonder betalen wordt meegenomen! Nog meer negatieve geluiden volgen: terwijl ik mijn boodschappen vanuit de winkelwagen in mijn fietstassen laad hoor ik twee ouderen, die elkaar op het trottoir ontmoeten, over het weer mopperen, over de prijzen, de belastingen en het pensioen. Het is niet te geloven dat zoveel onderwerpen aan de orde kunnen zijn in zo’n kort tijdsbestek.
Gelukkig, er waren ook vrolijkere momenten: Sofie – onze kleindochter – heeft mij veel eerder gezien dan ik haar. Zij roept mij toe dat ik moet stoppen, waaraan ik met veel branie gehoor geef. Zij gilt het uit van plezier als ik vlak voor haar voeten abrupt tot stilstand kom. ‘Wij gaan boodschappen doen. Ben jij al naar de winkel geweest opa?’ Onderwijl kijkt zij in mijn fietstassen: ‘Ja ha, lekkere banaantjes!’ roept zij en werpt zich vervolgens in mijn armen. Ik kan mijn fiets ternauwernood in balans houden en knipoog naar Timothy, die lege flessen in de auto zet.
Ook mijn buurman is met zijn zaterdaghobby bezig. Terwijl ik hem groet bedenk ik dat het lang geleden is dat Wim zijn auto voor het laatst poetste.
Ik word uit deze nog verse herinneringen gehaald als mij, in de elleboog van de Hommelstraat, een auto met aanhanger gaat passeren. In het wagentje ligt een groot pak hooi of stro verpakt in licht grijsblauwe krimpfolie. Bovenop de struiken, die een windhaag rond de fruitboomgaard vormen, en die zeer onlangs op een grove wijze werden gekortwiekt – een van de boompjes werd zelfs geheel ontkroont –, vonden vier eksters een zitplaats van waaruit zij nauwkeurig de verrichtingen van de chauffeur, die zijn auto met aanhanger achteruit richting paardenstal manoeuvreert, gadeslaan. Zij zijn, gezien deze schrale tijd, vast en zeker met elkaar aan het kniezen geslagen – zoals die twee oudjes bij de Aldi – vanwege die ‘verwende rijpaardjes’ die hun voer zo gemakkelijk voorgezet krijgen. ‘En wij?’ zal een van hen zich krassend afvragen, ‘Wij moeten maar zien hoe we aan verse slakken komen.’ Zijn neefje knikt instemmend en vult aan: ‘Om over verse eitjes of jonge kuikentjes nog maar te zwijgen!’
Ja, denk ik terwijl ik voort ren, dieren maken zich geen zorgen over de toekomst. Wij zijn daar als het ware voortdurend mee bezig. Neem ons, Zonnebloemvrijwilligers, zoals wij gisteren plaats namen ‘…aan de tekentafel van onze toekomst’. En ingenieurs van Airbus die, volgens De Gelderlander, aan het ‘vliegtuig van de toekomst’ werken. Daarbij laten zij zich uitgerekend door dieren, inspireren! Ontlenen technieken aan de veren van uilen, de huid van haaien en de bloedvaten van vlindervleugels om de luchtweerstand te verminderen. En ook kan het gewicht worden beperkt door ramen achterwege te laten. Daaraan is geen behoefte als een composiet wordt toegepast die de wanden doorzichtig maakt.
En toch, vanavond rijden wij in een sterk vervuilde auto naar Rieja en Harry. Jammer dat de hobby van Wim niet voor een klein beetje ook de mijne is! 

dinsdag 2 april 2013

Spreeuwenpot

Opnieuw heerst de noordoostenwind. Hardlopen in zomeroutfit, nog even niet!
Op de Waalbandijk word ik vooruit geblazen. Mijn voeten optillen, een voor een, lijkt voldoende om vaart te houden. Dat belooft ploeteren voor de terugweg!
Deze koude wind staat in schril contrast met mijn gevoel van nog maar een paar uur geleden, achter het keukenraam op de Bontekoestraat. Na een warm welkom door Wouter en zijn grasparkieten, werden mijn oren en ogen naar een groepje spreeuwen getrokken dat elkaar het recht betwist op een snavel pindakaas. Aanvankelijk meende ik dat Wouter er een spreeuwenkast had neergehangen, zo mooi wordt de pot gecamoufleerd door een vogelhuisje. Het hangt aan de schuurwand, recht tegenover het keukenraam, zodat wij eersteklas uitzicht genieten. Drie spreeuwen fladderen er omheen, één hangt met slechts een teennagel aan uitstekend latwerk, zich steunend op zijn korte staart, anderen wachten vol ongeduld op de rand van het dak tot het eindelijk zijn of haar beurt is:  slechts een tegelijk is in de bevoorrechte positie zijn nog loodzwart gekleurde wintersnavel diep in de smeuïge spreeuwenpot te mogen boren. En we hebben alle geluk van deze armetierige lente: de ochtendzon belicht het tafereel fel. Dat helle licht tovert de gewoonlijk verborgen kleuren uit de verenpakjes te voorschijn: kobaltgroen, ultramarijn, indigo, goudbruin, het spat van hun lijfjes. Hier, rond deze pot met lekkernij – fladderend, vechtend, hangend, twistend, luidkeels protesterend – laten de spreeuwen zien dat zij met recht een van de mooist gekleurde vogels van Noord-Europa genoemd mogen worden.
Foto: Natuurfotografie
Terwijl ik mij verdiep in het acrobatisch geharrewar van de gretige spreeuwen en mijn ogen aan hun prachtkleding vergast, vertel ik Wouter over de groep spreeuwen die zich de laatste week langs mijn hardlooprondje ophoudt, mij trakterend op kwebbelgezang (gistermiddag nog, langs de dijk, tijdens een paaswandeling met Riky, hoorde ik een zwerm in de meidoornhaag langs De Loenensche Wel en vorige week vrijdag zaten zij – vermoedelijk hetzelfde troepje – in een bomenrij nabij de snelweg A50), maar Wouter is reeds met de koffie in de huiskamer verdwenen zodat in zijn plaats een grasparkiet antwoordt. Helaas versta ik het niet.
Op de terugweg word ik, zoals verwacht, hard tegengewerkt door de gure wind. Een kraai tracht voor mij uit te vluchten, opgeschrikt door mijn plotseling verschijnen, maar zwenkt snel om zich gemakzuchtig op de wind mee te laten voeren. Dat beeld roept een kinderwens in mij wakker: te kunnen vliegen als deze kraai.
Vlak voor de dijkafgang naar de Hommelstraat valt mij een rookkolom op. Er brandt iets nabij de vervallen boerderij van Marlies! Impulsief ren ik door. Spoedig zie ik dat wat ik tot even daarvoor voor een bouwvakker-schaftkeet hield, een brandweerwagen is. Er wordt vuur geblust dat in de begroeiing rond een plas in de uiterwaard is ontstaan. Aangestoken wellicht. Of een oefening?
Vanuit Het Roodslag, aan de Kloosterstraat, word ik begroet door meerstemmig spreeuwengezang. Waarschijnlijk is dit dezelfde zwerm als dat van voorgaande dagen. Het luidruchtige gekwebbel is bij uitstek het geluid van de lente. De lente, die zich nog maar nauwelijks laat zien – net zag ik nog dat de wilgenkatjes aan de struiken bij het sluisje in de Uiterwaard, gedurende de laatste weken niet veel verder uitgegroeid zijn (zie ook Doortrapt) –, maar waarvan wij weten dat zij heerst en de vogels beseffen dat beter dan wij.
Het toeval wil dat juist vandaag bekend is geworden dat wij mensen, die zo intens kunnen genieten van deze dieren, verantwoordelijk zijn voor één van de grootste uitstervingsgolven ooit onder vogels. Nadat wij ons ongeveer vijfendertighonderd jaar geleden vestigden op de Pacifische eilanden zijn zeker duizend vogelsoorten voorgoed verdwenen. We wonen nog maar zo kort op eilanden als Hawai en Fiji, hoeveel soorten hebben wij, Nederlanders, ondanks onze pindakaas, inmiddels verdrongen?