vrijdag 28 november 2014

Poetsen

Op de Hommelstraat realiseer ik mij dat ik nog een verslag moet schrijven over het bezoek aan de Tingieterij in Alphen. Het is waarschijnlijk de tuinpoort, die twee werkers bezig zijn te plaatsen, die mij aan dat klusje herinnert. Later, op weg naar huis, zie ik dat het niet om een poort gaat, maar om de aanleg van extra bestrating. Wat ik aanzag voor een tuinpoort is de oprijplaat die zij gebruiken om kruiwagens vol plaggen in de aanhanger van hun bedrijfsauto te legen.
         Het vond al een paar weken geleden plaats, het Zonnebloemuitstapje naar Alphen.
         Na aankomst bij Tingieterij ’t Oude Ambacht, werden we in de gezellige ontvangstruimte voorzien van koffie en thee met een vers stuk slagroomgebak. Zo was het ook afgesproken: “Belt u op de dag voor het bezoek even om te zeggen met hoeveel personen u komt? Dan zorgen wij voor vers gebak!” En nadat wij dat verse gebak soldaat maakten werden we geïnformeerd over tin, en de ontstaansgeschiedenis van dit bedrijf. Daar sneuvelde tevens een algemeen bekend feit over tin. Algemeen, hoewel ik het niet kende – maar ik had mij tot dat moment ook niet echt in tin verdiept en bovendien bezit ik geen tinnen voorwerpen. Nou is dat niet helemaal waar; ergens bij ons in huis moet nog een tinnen lepel zijn. Dat vond ik in 1967 in een dakgoot van een huis aan de Sint Annastraat. Het had de kleur van lood en was in mijn ogen oud. Zeer oud. Ik bracht het met de Romeinen in verband, de stichters van Nijmegen – toen Ulpia Noviomagus Batavorum genaamd –, want, vond ik, welke moderne mens eet zijn soep met een tinnen lepel? Dat was onzinnig natuurlijk, dat idee dat een of andere Romein dat ding in die dakgoot zou hebben achtergelaten. De Romeinen vertrokken in 400 en dat eetgerei lag echt geen zestienhonderd jaar in die dakgoot. Het zei (en zegt) echter wel iets over mijn relatie met tin.
         Het publieke ‘feit’ dat tinnen voorwerpen die spiegelend glanzen, gemaakt zijn van met zilver verrijkt tin en donker gekleurde, matglanzende tinnen voorwerpen, van onverrijkt tin, werd door de ambachtsman genadeloos naar de prullenbak verwezen. Tegenwoordig is glanzend tin meer gewenst. Het wordt verkregen door poetsen, Als je het vervolgens maar lang genoeg laat staan wordt het vanzelf weer dofglanzend en donker. Met andere woorden, tin is tin. (Hier en daar hoorde ik enig gemor zodat ik geloof dat de fabel nog wel een poosje overeind zal blijven.)
         Terwijl ik luisterde kon ik mij niet geheel losmaken van de bijzondere omstandigheid waaronder deze Zonnebloemactiviteit plaatsvond. Er zat namelijk een rouwrandje om: op de avond voorafgaande aan het uitstapje, vernam ik dat een van de deelnemers plotseling was overleden.
         Een tingieter kan met evenveel reden tindraaier worden genoemd. Veel tinnen voorwerpen worden tegenwoordig niet gegoten maar gedraaid. In de bedrijfsruimte stonden stoelen voor ons klaar zodat wij op ons gemak de demonstratie konden volgen. De tindraaier liet ons een cirkelvormig plaatje tin zien (het ontstaan daarvan had hij reeds in de kantine uitgelegd.) Dat plaatje zien wij in verschillende stappen veranderen in een buikig vaasje. Steeds vertelde hij wat hij zou gaan doen en vervolgens voerde hij de handeling uit. Ondertussen verdween ik voor even naar de ambachtsschool waar de leraar aan ons uitlegde hoe wij, met behulp van een uitgegutst stuk hardhout en een bolhamer, uit een rond plaatje koper een asbak konden vormen.
         Terug naar die middag: als een goochelaar na een geslaagd kunstje steekt de ambachtsman het tinnen vaasje omhoog, dat in niets herinnert aan de ronde plaat. Zo, nog even een poetsbeurt en de bloemen kunnen er in!
         Feit (dus geen fabel): bloemen bloeien langer in een tinnen vaas.
        

         

dinsdag 25 november 2014

Hoogtepunt

Twee opvallende berichten de afgelopen dagen. Daar denk ik aan als ik langs Tuincentrum Bull ren. Waarschijnlijk dachten we beiden aan Samuel toen we de eerste melding hoorden. Zo gaat dat met echtelieden, bij alles wat je doet of onderneemt; ‘twee zielen, een gedachte’.
         Samen drink je nietsvermoedend een kopje koffie en leest de krant terwijl op de achtergrond een nieuwslezer een gruwelijk nieuwsfeit vertelt. Het blijkt een horrorbericht. Zo noem je dat als een baby, dat vermoedelijk in liefde werd verwekt, door de moeder als rommel in een vuilstortkoker wordt gedeponeerd. Hoe eenzaam kan je leven beginnen en eindigen, al slaagde dit ‘stuk afval’ er in om met gehuil de hulp van voorbijgangers in te roepen.
         Als vanzelf dacht ik aan die andere baby. Dacht ik aan onze kwetsbare kleinzoon die al meer dan drie weken, dag in dag uit, voor zijn leven vecht. En die deze strijd nog lang niet gewonnen heeft, ook al heeft hij zijn eerste mijlpaal bereikt. Afgelopen zaterdag mochten wij zijn eerste diploma bewonderen dat boven zijn couveuse in de intensive care hangt: 1.030 gram, geschreven op een vel papier dat is opgevrolijkt met een veelkleurig Rupsje Nooitgenoeg.
         O, ik geef toe, er zijn niet zo veel momenten van de dag dat ik niet aan Samuel denk. Ook nu, nu ik door de kille mist over de Waalbandijk ren, is het moeilijk om niet in gedachten bij hem te zijn en zijn papa en mama te zien, die hem koesteren met liefde en zorg. Ik vraag mij af wat de moeder van die andere, minder fortuinlijke, baby dacht of voelde, nadat zij haar kindje op die troosteloze plaats achterliet. Was zij verdrietig of juist opgelucht?
         Hoe uitzichtloos moeten je omstandigheden zijn als je tot zo’n daad in staat bent?
         De tweede, veel optimistischer, mededeling zagen we een dezer dagen op de pagina’s met familieberichten van de Gelderlander (misschien wel dezelfde krant waarin wij lazen toen via de radio het eerste bericht werd uitgesproken.) Ik geef toe dat het vreemd overkomt om een overlijdensbericht optimistisch te noemen, toch was het dat in zeker opzicht wel degelijk.
         Wij hebben het er met een zekere regelmaat over, over ons levenseinde. Niet omdat we het leven moe zij, zeker niet, we willen graag een hoge leeftijd bereiken. Samen, wel te verstaan. En daar zit de pijn. Eens zal het moment komen. Maar als een van ons overlijdt, blijft de ander alleen achter. Dat is iets dat je niet wilt.
         Het is raar om te denken ‘ik hoop dat ik eerder ga’, want dat is tamelijk egoïstisch. Maar het is evengoed zelfzuchtig om te hopen dat de ander juist eerder sterft.
         Het is niet te regisseren, toch sterven wij liefst tegelijkertijd. En dat overkwam afgelopen week Willy en Jet, op de gezegende leeftijd van negentig, respectievelijk zevenentachtig jaar. Het voelt bijna als de hoofdprijs. Het kan niet anders of dit was een hoogtepunt in hun leven. Na zesenzestig jaar lief en leed met elkaar te hebben gedeeld, stapten zij samen uit. Op dezelfde dag, onafhankelijk van elkaar.
         Toeval? Nee, dat geloof ik niet. Dit overlijden van twee zielsverwanten, onafhankelijk van elkaar, is meer dan gewoon toeval. Hoewel dat feitelijk ook niets verklaart, denk ik dat hier sprake is van wat Carl Gustav Jung synchroniciteit noemt. Misschien is het zoals wij regelmatig hetzelfde denken en soms tegelijkertijd dezelfde vraag stellen, of een opmerking van gelijke strekking maken. Twee zielen, een gedachte!
         En hoe bijzonder is het dat op de dag dat zij elkaar, zesenzestig jaar eerder, voor de wet hun jawoord gaven, Willy en Jet worden gecremeerd?
         De zon verhult zich achter de mist. Ook van die kant zal geen antwoord komen.
        

         

vrijdag 21 november 2014

Uitgewoond

Waar ik was of wat ik deed herinner ik mij niet. Vanwege kerstavond ligt het voor de hand dat ik bij Riky thuis, toen nog mijn verloofde, aan de huiskamertafel zat en ademloos naar de televisie keek toen ons en de wereld, het eerste kleurenbeeld van onze aarde werd getoond. Een spectaculaire aardopkomst in plaats van een ‘ordinaire’ zon- of maanopgang. Adembenemend mooi, deze dagkant van onze dierbare, blauwe stuiterbal. Helverlicht en sterk contrasterend met de grijze horizon van de maan op de voorgrond, die daardoor extra saai oogde. Op 24 december 1968 maakte William Anders zijn wereldberoemde foto die zich aan mijn netvlies hechtte om nooit meer los te laten. Nou ja, dat moet je maar niet al te letterlijk nemen, wat ik bedoel is dat ik weinig hoef te doen om dat plaatje van onze planeet, tegen de achtergrond van de inktzwarte ruimtelijke duisternis, op te roepen.
         Het is misschien vanwege de blauwe winterhemel dat ik daaraan denk, terwijl ik hier over de Waalbandijk ren, weer op weg naar huis, recht tegen de koude oostenwind in die mijn ogen doet tranen. Een effect dat nog versterkt wordt door het licht van de opkomende zon.
         Toch zijn er veel mensen die onze aarde voorgoed willen verlaten. Een paar maanden geleden was het regelmatig in het nieuws. Een paar Nederlanders kwamen door de eerste selectieronde als deelnemers voor het Mars One-project. Vanwege de enorme kosten van het project moet het een enkelvoudige reis worden. Dus niet ‘daarheen en weer terug’, zoals Tolkien als werktitel gebruikte voor zijn ‘De Hobbit’, geen spannende reis met een goed - maar een reis zonder einde. Een vaarwel voor altijd. Toch zijn er meer dan tweehonderdduizend mensen die zich hebben aangemeld.
         Het doel is een kolonie op Mars vestigen. Teams van vier mensen worden de komende jaren opgeleid om dat kunstje te klaren. Er is daar niets. Alles moet in een baan om de aarde worden gebracht, en vandaar af naar Mars getransporteerd.
         Onze aarde dreigt overbevolkt te raken. Daarom moeten we naarstig op zoek naar een nieuwe bewoonbare planeet. En als we die niet vinden, moeten we er een creëren. Dat is de achterliggende gedachte. Het klinkt alsof jouw huis is uitgewoond, dus ga je op zoek naar een ander. Stel dat het lukt, hoewel de kans daarop klein is – deskundigen geven het project slechts twintig procent of minder kans van slagen –, dan zal de druk van de wereldbevolking niet verminderen. Zelfs niet als alle mensen die met de Mars One mee willen daadwerkelijk daarheen gaan (en niet terug komen).
         Op zichzelf vind ik het wel een goed plan, om vervangende woonruimte te vinden voor het geval dat. Maar de eerste stap moet volgens mij toch wel zijn het oplossen van onze problemen op deze fantastische planeet. We moeten deze narigheid niet langer voor ons uit schuiven en voor de oplossing daarvan zoveel mogelijk middelen vrijmaken. De miljarden die voor het project Mars One nodig zijn, zouden een mooi opstapje zijn.
         O, ik weet ook wel dat Mars One een Nederlandse stichting is en derhalve een particulier initiatief, dat door andere geïnteresseerde particulieren en bedrijven over de hele wereld gefinancierd wordt. Iedereen mag zelf weten waar hij zich het liefst mee bezig houdt of waar hij zijn geld aan spendeert. Maar is het evengoed geen beter idee om mensen wereldwijd te interesseren voor het opknappen van onze goeie oude aarde? Daar moeten toch ook leuke en spannende projecten voor te verzinnen zijn?
         Terwijl ik via het ‘houtsnipperlaantje’ de dijk af ren weet ik een ding zeker: dit mooie blauwe bolletje ga ik niet vrijwillig omruilen voor een akelig leeg Mars, ondanks zijn vierentwintig kilometer hoge Olympus Mons.
        

         

dinsdag 18 november 2014

Paranoia

Facebook en Twitter, en andere sociale media, lijken onschuldige programma’s waarmee mensen gemakkelijk kunnen communiceren, maar is dat wel zo? Harvard student Mark Zuckerberg zal in alle oprechtheid een onschuldig spel hebben bedoeld toen hij op zijn studentenkamertje de software voor Facemash schreef, waaruit Facebook is voortgekomen. Maar als je zoals ik, net het artikel ‘Breinkapers’ (in het novembernummer van National Geografic) hebt gelezen, dan ga je willekeurig twijfelen. Met andere woorden, schreef Mark het zelf, of…?
         Terwijl ik over deze vraag peins, ren ik vanuit de Hommelstraat het met houtschilfers bedekte paadje op dat mij naar de Waalbandijk voert, onder en langs de walnotenbomen, en land met mijn rechtervoet op een klein en hard rond ding (wat later een gedeeltelijk afgegeten peer blijkt te zijn, een keiharde vrucht die ik vanwege de schaduw onder de bomen niet van het gevallen blad kon onderscheiden.) Mijn voet zwikt onverwacht om, maar gelukkig reageert mijn lijf alert door mee te gaan in de beweging naar rechts waardoor erger wordt voorkomen.
         Je vraagt je misschien af of ik, vanwege mijn twijfel in Mark of diens bedoelingen, paranoïde ben geworden. Zoiets is altijd moeilijk over jezelf vast te stellen, maar volgens mij is dat niet zo. Niet alleen vanwege de horrorverhalen in ‘Breinkapers’ maar ook vanwege de jongste uitingen, via Facebook en Twitter, naar aanleiding van een selfie van een deel van het Nederlands Elftal.
         Eerst maar even een voorbeeld uit het betreffende artikel (kort samengevat): een wesp (Dinocampus coccinellae) landt naast een lieveheersbeestje en steekt onverhoeds haar angel in de onderzijde van het slachtoffer. De larve die uit het wespeneitje kruipt benut de lichaamssappen van de gastheer. Het arme kevertje, dat geleidelijk wordt leeggezogen, blijft functioneren als een lieveheersbeestje: niets aan de buitenzijde en in het gedrag, doet vermoeden dat er vreemde dingen in het keverlijf gaande zijn. Onderwijl de wespenlarve naar volwassenheid groeit en zijn gastheer uiteindelijk verlaat, is de kever gehersenspoeld: hij blijft geduldig zitten terwijl de wespenlarve zich tussen zijn poten in een zijden coconnetje spint en zich daarin transformeert tot volwassen wesp. In de cocon is de larve uiterst kwetsbaar voor roofinsecten, maar geniet bescherming van het schijndode kevertje. Op het moment dat een rover naderbij komt, schopt het lieveheersbeestje wild om zich heen en schrikt de aanvaller af. De volwassen wesp snijdt zich tenslotte uit de cocon en verlaat zijn gastheer. Eindelijk is ons lieveheersbeestje van zijn overheerser verlost en valt dood neer.
         Terug naar de sociale media.
         Stel dat de sociale media overgenomen zijn door een intelligentie, zoals deze wespenlarve het besturingssysteem van een lieveheersbeestje kaapte. Het lijkt wel alsof die programma’s doen wat ze moeten doen, maar schijn bedriegt hier misschien (zoals we zagen is aan de buitenkant van het slachtoffer niets te zien terwijl de vreemde bezetter zijn of haar gang gaat.) Met welk doel?
         Op die vraag kauw ik een poosje onderwijl ik langs de dijk ren en een buizerd terzijde opvliegt. Wat een prachtige vogel. Afschuwelijk, als diens brein ooit wordt overgenomen.
         Mark Zuckerberg zal niet de bedoeling hebben gehad dat zijn Facebook gebruikt zou worden door een stel niksnutten die de vrijheid nemen om hun misselijk makende opmerkingen, over een aantal voetbalvrienden op een foto, rond te strooien. Als een vreemde intelligentie daar achter zit met de bedoeling mensen tegen elkaar op te zetten, dan is die opzet geslaagd. Maar misschien wil deze anonieme infiltrant meer. Misschien is de volgende fase van diens ontwikkeling, bijvoorbeeld, onze rechterlijke macht overspoelen met aangiften om deze uiteindelijk lam te leggen. Dan kunnen sommige elementen onder ons zich gevrijwaard voelen eigen rechter te spelen. Of…?
         Paranoia of niet, je weet maar nooit welke kant het uitgaat met onze sociale media!!
        

         

vrijdag 14 november 2014

Gezin

Het muisje ligt in het midden van de Hommelstraat. Ik neem aan dat het om een zij gaat die hier op haar rug ligt. Schaamteloos. Haar witte buikje naar mij toegewend alsof zij een hondje is dat gekroeld wil worden. In plaats van op haar uitnodiging in te gaan ren ik door.
         Overduidelijk een Mus musculus en overduidelijk dood. Terwijl ik het schamele lijkje van deze onfortuinlijke huismuis passeer en het nog een laatste blik gun, zit ik weer even in de auto…
         Wij rijden over de Elsenpas, Niek en ik. Mijn kleinzoon verwondert zich over de groene achterwerken van de schapen. Waarom dat zo is, wil hij weten. Gekleurd door de sappen van het gras, denk ik in eerste instantie, maar dat kan niet kloppen: schapen zitten gewoonlijk niet genoeglijk met over elkaar geslagen achterpoten op hun gat. Ik heb dat tenminste nog nooit gezien. Maar Niek stelt een serieuze vraag, die verdient een oprecht antwoord.
         In plaats van hem met mijn fantasieën lastig te vallen vertel ik over de regelgeving die het boeren verplicht om hun dieren te merken.
         “Je hebt toch wel eens van die gele oormerken bij koeien gezien?”
         Niek beaamt dat. Onderwijl herinner ik mij een radioprogramma over deze lelijke ‘oorbellen’, zoals Niek ze noemt. Een boer weigert zijn dieren, die hij ergens op de Veluwe houdt, van oormerken te voorzien en vertelt over de consequenties die dit voor hem had. De reden voor zijn halsstarrigheid is dat hij iedere koe kent. Niet alleen aan uiterlijk en naam maar ook aan het gedrag. En de koeien kennen hem. Deze boer achtte zichzelf verantwoordelijk voor het welzijn van zijn dieren en beschouwde hen als leden van zijn gezin. “Je gaat je kind toch niet oormerken!” Daar had de verslaggever niet van terug.
         Samen vinden we de houding van deze boer sympathiek. 
         “Jij beschouwt Loes toch ook als lid van jullie gezin?,” vraag ik mijn kleinzoon, “Zou jij haar oormerken?” We schateren om het beeld van de poes met gifgele ‘oorbellen’ in haar oren (dat Loes waarschijnlijk is gechipt, vergeten we voor het gemak maar even.)
         “En Snuf, de rat van Koen?” Niek verbetert mij giechelend: “Cavia, opa! Snuf is toch geen rat!”.
         “Ja natuurlijk, cavia. Ik kon er even niet opkomen. Niet aan Koen vertellen hoor, dat ik Snuf voor rat uitmaakte.” En natuurlijk vindt Niek dat ook Snuf deel uitmaakt van het gezin…
         De huismuis hier op het asfalt, is eveneens lid van een gezin en wordt misschien nu al gemist. Waarschijnlijk bestaat haar huishouden uitsluitend uit muizen, maar dat maakt geen verschil. Terwijl ik verder ren vraag ik mij af hoe zij midden op de straat aan haar einde is gekomen en tegelijkertijd komt een koeientekening aan de wand van de koestal bij Broers bovendrijven. Zo’n tekening was in mijn kindertijd verplicht om daarmee iedere afzonderlijke koe te kunnen identificeren. Vol bewondering was ik daar over, tot Piet mij vertelde dat de koeien al voorgetekend waren. De boer hoefde er slechts de vlekken in aan te brengen. Hij beloofde mij dat, als er een nieuw kalf geboren werd en dat kalf zichzelf had bewezen, ik de vlekken mocht intekenen en inkleuren. Opgetogen vertelde ik dat aan Moe, maar volgens mij is Piet zijn belofte niet nagekomen.
         Thuisgekomen, na dat autoritje gistermorgen, ben ik aan het googelen gegaan en ontdekte de ware reden voor de groene achterwerken die Niek bij die schapen langs de Elsenpas signaleerde. Nu, rennend over de Waalbandijk, denk ik na hoe ik die aan hem ga vertellen.
         Wil jij weten hoe het zit? Lees het hier. Maar let op, deze webpagina kan spannende beelden oproepen!
        

         

dinsdag 11 november 2014

Toezien

Voor Wim, mijn oude zonnebloemvriend, is vandaag een bijzondere dag. Hij gaat verhuizen. Samen met zijn medebewoners van Zorgcentrum Alde Steeg. Eindelijk is het zo ver. Het heeft hem wekenlang bezig gehouden en met hem alle andere bewoners. De laatste maanden bracht hij het veelvuldig ter sprake: “Hoe moet dat met de lamp? Waar zal ik die kast plaatsen? De klok, kan die zo’n verhuizing wel overleven? Moet ik die glazen zelf daar naar toe brengen? Is er wel een aansluiting voor mijn computer?”
         Terwijl ik hier over de Hommelstraat ren zie ik hem en andere bekende oudjes, door de gangen van hun, bijna tot op de draad versleten, (bejaarden)huis scharrelen op weg naar de recreatiezaal. Hun eigen kamer is vandaag taboe. In de zaal worden zij tot laat in de middag als bannelingen opgevangen. Daar moeten zij wachten tot hun nieuwe kamer zover is ingericht dat zij er tenminste de komende avond en nacht op zichzelf kunnen zijn en veilig slapen. 
         Wim en zijn trawanten mogen de verhuizers niet voor de voeten lopen. Ik herinner mij die keer dat wij ook bijeengedreven werden. Dat was in de gymnastiekzaal tussen de jongens en de meisjesschool. Die morgen, het zal in de decembermaand van 1955 of 1956 zijn geweest, mochten we ons klaslokaal niet in. We werden naar de zaal gedirigeerd en wachtten daar opeengepakt op de dingen die te gebeuren stonden. Ondertussen zongen we onder leiding van meester Dam. En naderhand, toen we eindelijk weer naar ons lokaal mochten, zag dat er feestelijk uit: op ieders tafeltje een speculaaspop of taaitaai!
         Ook Wim wordt bezig gehouden, tot hij eindelijk naar zijn nieuwe kamer mag. Die heeft hij al gezien. Nog helemaal leeg. Later vandaag zal deze gevuld zijn met vertrouwde spulletjes. Dat zal een feest zijn.
         Verhuizers en zorgcentrumbewoners, twee werelden die verschillen van elkaar zoals de ganzen en schapen die ik nu voor mij zie! Het zijn ganzen, waarvan ik enkele tientallen meters geleden nog meende dat het molshopen zouden zijn, of wellicht pollen en polletjes andersoortig gras. Duizenden liggen er hier in de nog frisgroen ogende weide tussen de Waalbandijk en de Waal. Ertussen en er buitenom tientallen grazende schapen dik schommelend in hun wol. Ik ren er langs en hoor slechts op enkele plaatsen voorzichtig gekwebbel. Het ziet er naar uit dat de meesten van de grote watervogels de slaap nog uit de ogen wrijven. Enkelen rekken en strekken hals, poten en vlerken en in de verte, dicht bij de rivier, is er een bezig met stemoefeningen. Misschien mag hij of zij later op de dag een voorstelling voor de schapen verzorgen, als dank voor hun tolerantie. Die laatste trekken zich van deze vreemde snaters echter niets aan en grazen stug door.
         Zenuwachtigheid zal van deze laatste nacht voor Wim en velen van zijn medebewoners een bijna slapeloze hebben gemaakt. Het is ook een hele gebeurtenis om op zo’n hoge leeftijd een nieuwe woonruimte te gaan betrekken. Als je jong bent is dat spannend. Maar nu, nu je niet langer zelf kunt inpakken en versjouwen, nu je afhankelijk bent en zelfs niet mag toezien hoe anderen jouw klok, die je dubbeltje voor dubbeltje bijeenspaarde, overbrengt en een nieuw plaatsje geeft (“We mogen geen spijkers of schroeven gebruiken, mag de klok wel aan de muur hangen?”), nu zie je daar huizenhoog tegenop.
         O, Wim wist dat dit hem te wachten stond. Toen zijn oude huisje moest worden gesloopt verliet hij dat met pijn. Het was er vol herinneringen die onder het puin terecht kwamen. Die kamer in ‘Het Huis’ zou maar tijdelijk zijn. Een tijdelijkheid die zich langer rekte dan gedacht. Dat nieuwe plekje werd weer eigen, werd opnieuw met gewoonten en herinneringen gevuld.
         Vandaag verlaat hij zijn oude nieuwe kamer voor een appartement. Wat zal hij trots zijn als hij mij mag rondleiden in zijn nieuwe huis!
        

         

vrijdag 7 november 2014

Paardenharen

Pas op de Waalbandijk deelt de wind zijn minder aangename trekjes mee, terwijl deze mij tot nu toe welwillend voort blies. Vanwege deze ruggensteun voelde ik niet de kou van de herfst, die nu duidelijk in de wind aanwezig is, nog niet bitter maar wel degelijk guur; fijn dat ik mijn handschoenen aantrok (ondanks ze tegenover mijn korte broek stevig uit de toon vallen!)
         Aan het zachte najaarsweer lijkt een einde te zijn gekomen, zoals alles dat begint eens eindigt. Neem die akelige ziekenhuisbacterie MRSA. De stiekeme sluipmoordenaar, van mensen met weinig weerstand, die zich voordoet als ordinaire huidbacterie en zich bovendien verstopt in het stof op vloeren, wastafelkranen, afstandsbedieningen of op schakelaars. Veel jaren heeft deze bacterie ellende veroorzaakt, al was het maar vanwege het noodzakelijk evacueren van complete ziekenhuisafdelingen. Binnenkort kan MRSA het wel schudden. Groot nieuws, dat een uurtje geleden, in een opvallend onopvallend berichtje op de voorpagina van de Gelderlander, mijn aandacht vroeg. Naast een boterham met pure hagelslag.
         Deze dagen eindigt er ook iets totaal anders. Namelijk mijn vrijwilligerswerk voor het zorgcentrum. Of eigenlijk meer precies, mijn vrijwilligerswerk voor de werkgroep liturgie van Zorgcentrum Alde Steeg, waarvan Riky al ruim zesentwintig jaar deel uitmaakt. Eenvoudig en weinig omvattend werk is het, maar evengoed is daar na zeventien jaar een einde aan gekomen. Gister heb ik de naam van vermoedelijk de laatst overleden bewoner – de bewoners verhuizen vanaf aanstaande maandag naar nieuwe onderkomens – geschreven en geprint in de vorm van een In Memoriam. Een veel te groot woord voor wat het is: naam, geboorteplaats en datum, datum en plaats van overlijden, meer gegevens zijn het niet.
         De naam van Dora is de laatste die vandaag wordt opgenomen in het ‘in-memoriam-boek’ van het stiltecentrum, het kleine kamertje waar een bewoner van het zorgcentrum zich even terug kan trekken, een kaarsje kan branden en even stil kan zijn.
         Deze ruimte werd aan het einde van 1997 ingericht. Al spoedig daarna overleed Ceciel, een paar maanden voordat zij honderdenvijf jaar oud mocht worden. Na haar volgden 182 bewoners, 117 vrouwen en 65 mannen. Niemand van hen werd zo oud als Ceciel.
         Regel na regel, langzaam groeide de verzameling namen van overledenen uit tot een boek. Het aardige daarvan is dat het herinneringen oproept aan de mensen die in het zorgcentrum hebben geleefd. Ik liet gister mijn ogen over de regels glijden en vond Piet. Ach ja, Piet! Met Piet had ik regelmatig gesprekken. Hij was kleermaker en heeft mij haarfijn uitgelegd hoe het zit met paardenharen in de revers van pakjasjes. Dat was in de tijd dat ik nog kleding maakte, maar aan paardenharen heb ik mij nooit gewaagd. Iets verder vind ik Jo, in zijn jaren de kapper van het dorp. Hij was de enige bewoner bij wie ik, als vertegenwoordiger van Alde Steeg, op huisbezoek ben geweest voor hij er met zijn vrouw kwam wonen. En zo zijn er nog velen die ik heb gekend.
         Een klein stukje geschiedenis gedurende zeventien jaar. Dramatisch misschien, maar sterven hoort bij het leven. Tenzij het werd veroorzaakt door zoiets geniepigs als een MRSA bacterie.
         Terwijl ik weer op huis aan ren vraag ik mij af of deze gemene bacterie op den duur ook resistentie kan ontwikkelen tegen het enzym uit de keuken van het Wageningse Micreos, dat hem binnenkort, overal waar hij verschijnt, misschien wel wereldomspannend, zal doden. Een antwoord op deze vraag vond ik vanmorgen niet en ik vind het eigenlijk een te negatieve gedachte die niet past bij dit geweldig goede nieuws!
        

         

dinsdag 4 november 2014

Opgevoed

Heb jij dat ook wel eens, dat je iemand voor het eerst tegenkomt en onmiddellijk weet wat voor vlees je in de kuip hebt? Terwijl ik de De Balmerd oversteek zie ik een man met een zwarte, weliswaar volgroeide maar nog jonge herdershond. Man en hond zien mij ook.
         De man reageert zenuwachtig en haalt de leiband aan. Het zogenaamde huisdier, maakt zich op voor een confrontatie met mij. Dat zie ik aan zijn houding: gespannen en alert. Als het ware klaar voor de eerste sprong…
         Later vraag ik mij af of de hond zo reageerde omdat ik hardlopend op hen af kwam. En tegelijkertijd bedenk ik dan, relativerend, dit is een nutteloze veronderstelling; eigenaren van honden moeten hun dieren leren omgaan met alle mogelijke situaties in de openbare ruimte. Deze eigenaar doet er goed aan met zijn hond aan een opvoedingsprogramma deel te nemen, om zichzelf baasjes-gedrag aan te leren en zijn hond van diens psychische stoornissen te genezen, voor het te laat is. Bestaat er zoiets als een Pompe-kliniek voor honden?
         Naar ik sterk vermoed, eigenlijk weet ik het zeker, gedraagt dit jonge maar vervaarlijke koolzwarte dier, zich als de alpha van zijn roedel, de leider van het gezin waarin hij als huisdier opgenomen is. Zijn zogenaamde baasje – in werkelijkheid is dat de hond – doet er alles aan om het beest strak bij zich te houden. Dat lukt maar half. Grommend neemt het krachtige dier een sprong. Ik houd mijn pas in en poog mijn buik zover mogelijk van de grauwende bek vol blikkerende tanden weg te houden. Adrenaline neemt het van mij over: als vanzelf kromt mijn lichaam als een schoenlepel en strekken mijn armen zich als die van een drenkeling. De hond wordt teruggerukt, waarop ik mij ontspan en weg probeer te lopen. Opnieuw rukt de woeste hond de leiband deels uit de handen van de hulpeloze man.
         “Nouw…!”, mompel ik krachteloos protesterend. Opnieuw sta ik stil, maar na een tel zie ik mijn kans schoon om weg te rennen. Achter mij hoor ik de man zeggen: “Dat mag je niet doen!” Waarschijnlijk tegen de hond en tegen beter weten in.
         Onderwijl ik verder ren keert de rust terug in mijn lijf.
         Vandaag is een bijzondere dag. Onze zoon, de oudste van de twee, zit nu op de fiets naar zijn nieuwe baan. Is mogelijk al in de Pompe-kliniek gearriveerd, mijn oude werkgever en een poosje die van onze tweede zoon. Als ‘de pompe’ niet zou zijn gesloopt, opnieuw opgebouwd en alles bij het oude zijn gebleven, dan zou ik hem op zijn weg hebben kunnen volgen. Met zijn 0-sleutel opent hij de deur naar de ‘Zeedijk’ – een lange brede gang, die aan een zijde bestond uit grote ramen die veel zonnewarmte doorgaven. Die warmte kroop in je broekspijpen omhoog, vooral als de ploeg van het hoofd huishouding met boenmachines de uitgewassen-grind-vloer onder handen had gehad.
         Opnieuw gebruikt hij zijn 0-sleutel. Nu voor de deur van de volgende gang die onder meer naar de kapel voerde…
         De kapel, waarin onze zonen zijn gedoopt, is intact gebleven. Ik heb zoonlief gevraagd om daar eens plaats te nemen en zijn blik te werpen op het plafondraam dat het dichtst bij het Canisius-Wilhelmina-ziekenhuis is. Mijn eerste klusje in de kliniek, een paar jaar voor zijn geboorte, was het repareren van het mechanisme waarmee dat raam kon worden geopend en gesloten.
         Over de Waalbandijk komt een fietsster mij tegemoet. Aan haar zijde loopt een witte poedel. Als wij elkaar op vijftig meter zijn genaderd stapt de vrouw af. Met een gebiedend gebaar laat zij haar hond aan haar zijde in de berm zitten en wacht mijn komst rustig af. Terwijl ik haar groetend passeer hoor ik haar mompelen: “Zit stil!”
         Deze hond is goed opgevoed en het bazinnetje de alpha.
        

         

Vragen

vrijdag, 17 oktober 2014,
Ha, ik wist het wel! Juul Martin kwam mij bekend voor toen hij woensdagavond een ‘Durftevragen’ leidde; ons hielp bij het formuleren van een heldere vraag – ‘Hoe kan ik…’ – en de rest uitnodigde om de vrager zoveel mogelijk tips te geven (en de vragensteller een kans dat het juiste antwoord daar tussen zit.) Met ‘ons’ bedoel ik een groep van ongeveer veertig vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties die kennis maakte met de Cliëntenraad van de gemeente Beuningen.
         Zonder overlast te veroorzaken bleven naam, gezicht en de enthousiaste manier van optreden in de onderste regionen van mijn geheugen rondzingen. Tot hier op de Waalbandijk, net voorbij de Tacitusbrug en bijna op de helft van mijn hardlooprondje, alles plotsklaps op z’n plaats rolt: Juul Martin, de man die bij Pauw & Witteman vertelde over zijn duurzaamheidproject Huis Van Overvloed. Ik schreef hier nota bene eerder een blogbericht over (zie ‘Liefde’).
         Mijn geheugen deed er iets meer dan een etmaal over. Maar toch, het deed zijn werk (misschien een beetje geholpen door de ontspanning dat hardlopen meestal bij mij veroorzaakt.)
         Woensdagavond leerde ik dat vragen helpt; werd mij weer ingewreven dat je altijd nee hebt, waar je ja kunt krijgen. Een opzichtig open deur, natuurlijk, maar wel een die je o zo gemakkelijk voorbij gaat zonder er gebruik van te maken. Leren doe je het beste in de praktijk; ik mocht ook een vraag stellen. Het werd een al uitgesleten vraag, toch stelde ik hem: ‘Hoe krijg ik lotenverkopers, zoveel dat wij alle voordeuren kunnen bedienen?’ Zo schreef ik het op de flip-over, waarbij ‘ik’ en ‘wij’ staan voor de Zonnebloemafdeling, en ‘alle voordeuren’ voor het kerkdorp Beuningen.
         Vlak voor mij vliegt een buizerd dwars over de dijk. Bijna op ooghoogte zweeft hij aan mij voorbij zonder dat ik hem als zodanig herken. Pas als hij zijn mauwende kreet laat horen zie ik wie hij is. Direct daarna herhaalt hij nog twee keer zijn roep, misschien omdat hij veronderstelt dat ik hem niet goed verstond! Waarschijnlijk bedoelt deze jager te vragen: ‘Waar vind ik muizen?’ Ik ga niet op zijn vraag in, mijn hints zullen toch maar aan dovemansoren zijn besteed. Als in antwoord op die veronderstelling jankt hij nog een keer terwijl hij tussen de bomen van het Roodslag verdwijnt.
         Zelfs deze buizerd maakt duidelijk: vragen helpt (en vergeet vooral ‘kinderen die vragen worden overgeslagen’, de onterechte les die ik als kind geregeld te horen kreeg.)
         Al voordat ik woensdagavond mijn vraag kon uitschrijven kwam de groep met tips. Negentien aanwijzingen werden gegeven, negentien geeltjes op mijn flip-over geplakt. Op geen enkel daarvan mocht ik reageren. Na het stellen van mijn vraag bestond mijn aandeel uit zitten en mijn mond houden, wat best lastig was. Want, het kon niet uitblijven, veel van de tips bleken oude bekenden en riepen de, bijna niet te onderdrukken, behoefte bij mij op om direct te laten horen wat ik van zo’n fossiel vond. Maar dat is tegen de regels en doodt bovendien het creatieve proces.
         Heb ik van ‘Durftevragen’ geleerd?
         Zeker! Al was het maar omdat er minstens één wenk gegeven werd die ik in dit verband niet eerder hoorde. Bovendien bood een van de groepsleden zich als lotenverkoper aan (vragen kan direct iets opleveren!)
         Terwijl ik weer over de Hommelstraat ren komen de KLM en Camiel Eurlings bij mij binnen. Het hoofd van ‘de blauwe familie’ liet zich te weinig zien, vond de raad van commissarissen. Camiel heeft vast nooit een ‘durftevragen-vraag’ aan het personeel van onze nationale vliegmaatschappij gesteld, laat staan aan zijn bestuurscollega’s. Hoeveel tips zou hij hebben gekregen op zijn vraag: ‘Wat moet ik doen als uw directeur?’
        

         

zaterdag 1 november 2014

Verzachten

vrijdag, 31 oktober 2014,
Nog maar net op de Tempelstraat rennend ben ik in gedachten bij de dag van gisteren. De opmerkelijke boodschap aan het begin van de avond gaf de toch al bijzondere dag een vervolg die wij nooit meer zullen vergeten. Deze donderdag stond in het teken van een uitstapje met zestien deelnemers en dertien vrijwilligers van de zonnebloemafdeling. Vier taxibusjes transporteerden ons in streng konvooi naar Luttelgeest. Daar, in de Orchideeën Hoeve, genoten we, na de koffie en het gebak, meest in tweetallen – rolstoeler en duwer – van bijzondere orchideeën, bromelia’s en andere exotische bloemen en planten. Een van de meest in het oog vallende bloemen vond ik die van de oncidium orchideeën. Fonteinen van gifgele bloemetjes met oranjebruine hartjes tussen donkere planten en struikjes, schreeuwden om de aandacht die wij, Jeanne en ik, hen met graagte gaven.
         Langs het veld met de opgroeiende wintertarwe, zachtgroen gekleurd door ontelbare korte sprietjes, ik ren inmiddels over de Hommelstraat, hoor ik mezelf bevestigen dat ik soms over planten en bloemen schrijf…
         Nel staat in een stand van Groei & Bloei, een maandblad voor tuinliefhebbers. Zij wil weten of ik ook voor haar tijdschrift schrijf. Dat moet ik helaas ontkennen terwijl Jeanne haar mijn blog berichtjes aanprijst. Haar verwachtingen, die van Nel bedoel ik, zijn zodoende te hoog gespannen realiseer ik mij nu; ik ben zeker geen Romke van der Kaa die zulke fraaie boeken en onderhoudende stukjes in de Gelderlander schrijft. Ik voel mij al een hele piet als ik mij de naam van plant of bloem, die ik tijdens mijn hardlooprondjes in de bermen aantref, weet te herinneren.
         Een dof geluid, dat sterk met de omgeving detoneert, haalt mij uit mijn overpeinzingen.
         Aan de overzijde van de Loenensche Wel zwaaien, op enige afstand van elkaar, twee zware graafmachines hun geknikte armen traag boven de Ewijkse plaat. Met de twee enorme kiepwagens – het ene zwaar beladen met uitgegraven grond, rijdt grommend en lui schommelend naar het wachtende bulkschip dat buiten mijn zicht aan een waalstrandje ligt afgemeerd, het andere, rammelend leeg nog, meldt zich bij een graver – passen grote gravers net zo slecht in dit stukje uiterwaard als straalvliegtuigen in een fietsenstalling. Zij verrichten goed werk, daar niet van; met iedere volle bak verlagen zij de zandplaat en geven daarmee de Waal haar noodzakelijke ruimte terug.
         Lichte mist en het herfstlicht verzachten alle staalharde contouren en geluiden, terwijl ik aan hun voorstelling voorbij ren. Deze sfeer stelt mij in staat de choreografie van deze grove machines te vergelijken met de fladderende vlucht van de vlinders in de vlindertuin van de Orchideeën Hoeve
         Met onze fotocamera’s proberen we de fragiele fladderaars te vangen. Dat lukt slechts met die exemplaren die rusten of zich voeden aan her en der aangeboden suikerbronnen. Kleuren en vormen lijken verwant aan die van de orchideeën; beiden zijn een lust voor het oog.
         Het winkeltje van de Hoeve doet goede zaken. Jeanne is driftig op zoek naar informatie over, en waardige vervanging van, twee treurende orchideeën bij haar in huis. Ik help haar beiden vinden. Een lilapaarse, phalaenopsis-variant, trekt onze aandacht. In een van de planten vind ik een misvormde bloem, een die opvalt en – als wij de medewerker mogen geloven – een die weinig voorkomt. Deze bloem toont twee hartjes. Jeanne is er mee in haar nopjes en voor de zekerheid maak ik een close-up van de opvallende bloem. Het zou zomaar een voorbode kunnen zijn…
         Vroeg in de avond horen wij over de geboorte van Samuel. Zijn pappa en mamma hangen tussen vreugde en bezorgdheid. Zevenentwintig weken en twee dagen in plaats van veertig weken, en 765 gram. Dat is wel erg weinig.
         De komende dagen blijft Samuel’ toestand dan ook kritiek. Maar evengoed, wij hebben er een kleinzoon bij!