dinsdag 4 november 2014

Opgevoed

Heb jij dat ook wel eens, dat je iemand voor het eerst tegenkomt en onmiddellijk weet wat voor vlees je in de kuip hebt? Terwijl ik de De Balmerd oversteek zie ik een man met een zwarte, weliswaar volgroeide maar nog jonge herdershond. Man en hond zien mij ook.
         De man reageert zenuwachtig en haalt de leiband aan. Het zogenaamde huisdier, maakt zich op voor een confrontatie met mij. Dat zie ik aan zijn houding: gespannen en alert. Als het ware klaar voor de eerste sprong…
         Later vraag ik mij af of de hond zo reageerde omdat ik hardlopend op hen af kwam. En tegelijkertijd bedenk ik dan, relativerend, dit is een nutteloze veronderstelling; eigenaren van honden moeten hun dieren leren omgaan met alle mogelijke situaties in de openbare ruimte. Deze eigenaar doet er goed aan met zijn hond aan een opvoedingsprogramma deel te nemen, om zichzelf baasjes-gedrag aan te leren en zijn hond van diens psychische stoornissen te genezen, voor het te laat is. Bestaat er zoiets als een Pompe-kliniek voor honden?
         Naar ik sterk vermoed, eigenlijk weet ik het zeker, gedraagt dit jonge maar vervaarlijke koolzwarte dier, zich als de alpha van zijn roedel, de leider van het gezin waarin hij als huisdier opgenomen is. Zijn zogenaamde baasje – in werkelijkheid is dat de hond – doet er alles aan om het beest strak bij zich te houden. Dat lukt maar half. Grommend neemt het krachtige dier een sprong. Ik houd mijn pas in en poog mijn buik zover mogelijk van de grauwende bek vol blikkerende tanden weg te houden. Adrenaline neemt het van mij over: als vanzelf kromt mijn lichaam als een schoenlepel en strekken mijn armen zich als die van een drenkeling. De hond wordt teruggerukt, waarop ik mij ontspan en weg probeer te lopen. Opnieuw rukt de woeste hond de leiband deels uit de handen van de hulpeloze man.
         “Nouw…!”, mompel ik krachteloos protesterend. Opnieuw sta ik stil, maar na een tel zie ik mijn kans schoon om weg te rennen. Achter mij hoor ik de man zeggen: “Dat mag je niet doen!” Waarschijnlijk tegen de hond en tegen beter weten in.
         Onderwijl ik verder ren keert de rust terug in mijn lijf.
         Vandaag is een bijzondere dag. Onze zoon, de oudste van de twee, zit nu op de fiets naar zijn nieuwe baan. Is mogelijk al in de Pompe-kliniek gearriveerd, mijn oude werkgever en een poosje die van onze tweede zoon. Als ‘de pompe’ niet zou zijn gesloopt, opnieuw opgebouwd en alles bij het oude zijn gebleven, dan zou ik hem op zijn weg hebben kunnen volgen. Met zijn 0-sleutel opent hij de deur naar de ‘Zeedijk’ – een lange brede gang, die aan een zijde bestond uit grote ramen die veel zonnewarmte doorgaven. Die warmte kroop in je broekspijpen omhoog, vooral als de ploeg van het hoofd huishouding met boenmachines de uitgewassen-grind-vloer onder handen had gehad.
         Opnieuw gebruikt hij zijn 0-sleutel. Nu voor de deur van de volgende gang die onder meer naar de kapel voerde…
         De kapel, waarin onze zonen zijn gedoopt, is intact gebleven. Ik heb zoonlief gevraagd om daar eens plaats te nemen en zijn blik te werpen op het plafondraam dat het dichtst bij het Canisius-Wilhelmina-ziekenhuis is. Mijn eerste klusje in de kliniek, een paar jaar voor zijn geboorte, was het repareren van het mechanisme waarmee dat raam kon worden geopend en gesloten.
         Over de Waalbandijk komt een fietsster mij tegemoet. Aan haar zijde loopt een witte poedel. Als wij elkaar op vijftig meter zijn genaderd stapt de vrouw af. Met een gebiedend gebaar laat zij haar hond aan haar zijde in de berm zitten en wacht mijn komst rustig af. Terwijl ik haar groetend passeer hoor ik haar mompelen: “Zit stil!”
         Deze hond is goed opgevoed en het bazinnetje de alpha.
        

         

Geen opmerkingen:

Een reactie posten