Op de Hommelstraat
realiseer ik mij dat ik nog een verslag moet schrijven over het bezoek aan de
Tingieterij in Alphen. Het is waarschijnlijk de tuinpoort, die twee werkers bezig
zijn te plaatsen, die mij aan dat klusje herinnert. Later, op weg naar huis,
zie ik dat het niet om een poort gaat, maar om de aanleg van extra bestrating.
Wat ik aanzag voor een tuinpoort is de oprijplaat die zij gebruiken om kruiwagens
vol plaggen in de aanhanger van hun bedrijfsauto te legen.
Het vond al een paar weken geleden plaats,
het Zonnebloemuitstapje naar Alphen.
Na aankomst bij Tingieterij ’t Oude Ambacht, werden we in de
gezellige ontvangstruimte voorzien van koffie en thee met een vers stuk
slagroomgebak. Zo was het ook afgesproken: “Belt u op de dag voor het bezoek
even om te zeggen met hoeveel personen u komt? Dan zorgen wij voor vers gebak!”
En nadat wij dat verse gebak soldaat maakten werden we geïnformeerd over tin,
en de ontstaansgeschiedenis van dit bedrijf. Daar sneuvelde tevens een algemeen
bekend feit over tin. Algemeen, hoewel ik het niet kende – maar ik had mij tot
dat moment ook niet echt in tin verdiept en bovendien bezit ik geen tinnen
voorwerpen. Nou is dat niet helemaal waar; ergens bij ons in huis moet nog een
tinnen lepel zijn. Dat vond ik in 1967 in een dakgoot van een huis aan de Sint
Annastraat. Het had de kleur van lood en was in mijn ogen oud. Zeer oud. Ik
bracht het met de Romeinen in verband, de stichters van Nijmegen – toen Ulpia Noviomagus
Batavorum genaamd –, want, vond ik, welke moderne mens eet zijn soep met een
tinnen lepel? Dat was onzinnig natuurlijk, dat idee dat een of andere Romein
dat ding in die dakgoot zou hebben achtergelaten. De Romeinen vertrokken in 400
en dat eetgerei lag echt geen zestienhonderd jaar in die dakgoot. Het zei (en
zegt) echter wel iets over mijn relatie met tin.
Het publieke ‘feit’ dat tinnen voorwerpen
die spiegelend glanzen, gemaakt zijn van met zilver verrijkt tin en donker
gekleurde, matglanzende tinnen voorwerpen, van onverrijkt tin, werd door de
ambachtsman genadeloos naar de prullenbak verwezen. Tegenwoordig is glanzend
tin meer gewenst. Het wordt verkregen door poetsen, Als je het vervolgens maar
lang genoeg laat staan wordt het vanzelf weer dofglanzend en donker. Met andere
woorden, tin is tin. (Hier en daar hoorde ik enig gemor zodat ik geloof dat de
fabel nog wel een poosje overeind zal blijven.)
Terwijl ik luisterde kon ik mij niet geheel
losmaken van de bijzondere omstandigheid waaronder deze Zonnebloemactiviteit plaatsvond.
Er zat namelijk een rouwrandje om: op de avond voorafgaande aan het uitstapje,
vernam ik dat een van de deelnemers plotseling was overleden.
Een tingieter kan met evenveel reden
tindraaier worden genoemd. Veel tinnen voorwerpen worden tegenwoordig niet
gegoten maar gedraaid. In de bedrijfsruimte stonden stoelen voor ons klaar
zodat wij op ons gemak de demonstratie konden volgen. De tindraaier liet ons
een cirkelvormig plaatje tin zien (het ontstaan daarvan had hij reeds in de
kantine uitgelegd.) Dat plaatje zien wij in verschillende stappen veranderen in
een buikig vaasje. Steeds vertelde hij wat hij zou gaan doen en vervolgens
voerde hij de handeling uit. Ondertussen verdween ik voor even naar de
ambachtsschool waar de leraar aan ons uitlegde hoe wij, met behulp van een uitgegutst
stuk hardhout en een bolhamer, uit een rond plaatje koper een asbak konden vormen.
Terug naar die middag: als een goochelaar
na een geslaagd kunstje steekt de ambachtsman het tinnen vaasje omhoog, dat in
niets herinnert aan de ronde plaat. Zo, nog even een poetsbeurt en de bloemen kunnen
er in!
Feit (dus geen fabel): bloemen bloeien
langer in een tinnen vaas.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten