dinsdag 29 december 2015

Vijfsterrenhotel

De zon maakt zich op voor weer een nieuwe dag als ik de voordeur achter mij dicht trek voor een rondje hardlopen, het laatste in dit jaar. Daarvan maakt zij een prachtig schouwspel, de zon, door haar oranjeroze wolkendekens voorzichtig terug te slaan, onderwijl ik de Tempelstraat uit ren. Daarmee is zij nog steeds bezig als ik Herman begroet die op ditzelfde moment zijn wrakkige onderkomen verlaat om op zijn beurt, mij en deze nieuwe dag, vanonder zijn ruige beharing te begroeten. Spoed is ook helemaal niet nodig en bovendien vol risico. Dat geldt zelfs voor de zon; als zij uit haar gebaande bedje valt zal deze beloftevolle dag versplinteren nog voor ze goed en wel begonnen is!
Over vallen gesproken. Dat overkwam onlangs een oude Zonnebloemvriendin. Voor haar zijn de laatste-dagen-van-2015 volkomen anders dan verwacht. Zij, ik noem haar zij, maar had haar evengoed Annie kunnen noemen, of Rie, Jeanne, Doortje, Toos, Letta of Coby, verloor niet zo lang geleden haar man, zoals al die andere vrouwen. Zij hielden van elkaar en van het leven.
Zoals met de meesten van hen hebben wij iets met elkaar. Met de een omdat we dezelfde interesses hebben, met een ander omdat door haar aderen Westfries bloed stroomt, zoals bij mij, en met een derde omdat zij, zoals ik vijf broers had, en weer een ander van hen tien zussen: ”Wij hadden beiden tien zusjes maar mijn moeder had er één meer!”
De zon maakt zich op voor weer een nieuwe dag.
Zij viel vaker maar deze keer bleef het niet beperkt tot blauwe plekken, deze keer brak zij haar pols. Als je alleen woont is dat bijzonder lastig. Vooral als je reeds op een hoge leeftijd bent en onzeker in je bewegingen. Ik kan mij dat goed voorstellen omdat ik mezelf ook een poosje met één hand heb moeten redden en voorzichtig moest zijn met mijn ontstoken duim (panaritium oftewel fijt). Dat ging hoewel ik bij een aantal handelingen hulp van Riky nodig had. Dat was geen probleem omdat zij grotendeels in mijn nabijheid bleef. Zo is het ook voor haar; veel ging met één hand maar bij sommige handelingen had zij hulp nodig. Die kwam van de thuiszorg. Ook haar buren hielpen graag, deden wat zij konden, maar na verloop van tijd raakte de rek eruit. Alleen wonen gaat voorlopig niet meer.
In de loop van mijn jaren vrijwilligerswerk bij de Zonnebloem, kom ik met enige regelmaat in de omliggende verpleeghuizen. Vorige week bezocht ik haar in het Nijmeegse Joachim & Anna. Dit bezoekje viel samen met het bezorgen van de eindejaarattentie aan de deelnemers van onze Zonnebloemafdeling. Die attentie bestond dit keer uit een transparant zakje gevuld met zeven verschillende chocolaatjes, versierd met een verkleinde uitgave van zo’n strik die je soms om de fessenhals van een bekroonde wijn ziet, in de kerstkleuren rood en groen en voorzien van een kaartje met de tekst ‘de zonnebloemafdeling beuningen wenst u alle goeds voor… 2016’, waarbij de nul gevormd werd door het gestileerde zonnebloemetje uit het logo van de nationale vereniging. Omdat mijn kleurenlaserprinter kapot is, had Netty, onze secretaris, het zonnebloemhartje met de hand ingekleurd en dat op meer dan tweehonderd kaartjes!
Trouwens, het zakje was gevuld door de chocoladewinkel Elke Dag: voor elke dag één chocolaatje.
Zij was blij verrast mij in deze omgeving te zien waaraan ze nog niet helemaal gewend was. De verpleegkundige die mij naar haar kamer had begeleid, kwam ons later vragen of we iets wilden drinken. Dat werd een kopje koffie met gevulde speculaas. “O, ik heb het hier zo goed”, zei ze, “het lijkt wel een vijfsterrenhotel. En ze zijn zó lief. Geweldig!”
Nou, dat had ik inmiddels ook ervaren.
Joachim & Anna, voor haar maken zij het weer goed, in ieder geval voor de komende zes weken.



dinsdag 22 december 2015

Cobra

Niemand koopt nog knalvuurwerk, beweert deze morgen een vette kop op de voorpagina van de Gelderlander. Maar uit het artikel begrijp ik dat de bewering op ‘legaal knalvuurwerk’ slaat en dat er nog steeds (knal)vuurwerk van onder de toonbank wordt gekocht – dit jaar werd alweer meer illegaal vuurwerk in beslag genomen dan voorgaande jaren, las ik bij mijn ontbijt, waaronder cobra’s, de ‘vuurwerkbommen’ die in Geldermalsen werden aangewend om de stem van degenen die tegen de komst van een vluchtelingencentrum zijn, verstaanbaar te maken.
Persoonlijk heb ik niets tegen het afsteken van vuurwerk, om daarmee het Oud-en-Nieuwjaarsfeest meer luister bij te zetten, bedoel ik. Over het gebruik van vuurwerk teneinde je democratisch recht uit te oefenen kan ik kort zijn, dat is misdadig.
Het afgelopen weekeinde stuurden vijftien medische organisaties een manifest aan de Tweede Kamer en het kabinet waarin zij pleiten voor een verbod op consumentenvuurwerk. Dat zien zij als enige optie om de jaarwisseling vuurwerkletselvrij te kunnen beleven. Ik stel vast dat het de goede kant op gaat, dat de publieke opinie over het traditioneel afsteken van vuurwerk langzaam maar zeker verandert van massaal omhelzen naar bijna volledig afwijzen. Nogmaals, persoonlijk heb ik niets tegen het afsteken van vuurwerk, maar een voorstander ben ik zeker niet…
Op de bovenste treden van de bielsentrap wordt mijn gedachtegang onverhoeds gestuit door de panische herrie van minstens honderd gillende keukenmeiden. Zo komt het even op mij over, maar in werkelijkheid is het een koor van gakkende ganzen die mogelijk door mij zijn gestoord bij hun bezigheden in de waterplas die zich ongeveer halverwege tussen de dijk en de rivier bevindt. Naar schatting vliegen minstens duizend van deze grote watervogels uit het water op, tegen de wind in zodat het lijkt alsof zij recht de lucht in stijgen. Een groot aantal verdwijnt langzaam in westelijke richting, anderen, tot de slotsom komend dat mijn persoontje geen gevaar voor hen vertegenwoordigt, laten zich weer terug in het water plonzen.
Terwijl de rust geleidelijk weerkeert, ook in mijzelf, ren ik verder over de Waalbandijk en herinner mij het verhaal van Jack. Ik zat in de auto toen ik hem hoorde vertellen hoe hij een cobra afstak, als ik het mij goed herinner een nummer acht. Ondanks de weerzin van zijn moeder – “zou je dat nou wel doen, jongen?” – ging hij er toch op uit. “Ja, wat wil je? Ik ben vijfentwintig en heb een eigen bedrijf, dus weet ik heel goed wat ik doe!”
Om zijn vriend te laten schrikken was Jack van plan een cobra, illegaal aangeschaft natuurlijk, onder diens keukenraam te laten ontploffen. Het lontje was echter aan de korte kant. Maar het was zijn laatste. Dus. Jack vergat zijn zojuist tegen moeder geuite weerwoord! Het vuurwerk ontplofte voortijdig terwijl hij het van zich af wierp. Een fel bradende pijn in zijn rechterduim vertelde hem dat er iets niet goed was gegaan. Hij stopte zijn hand onder zijn trui en rende boordevol adrenaline naar huis waar zijn broer de deur voor hem opende. Broer trok wit weg op het zien van de met bloed doordrenkte trui. “Bel 112, het is niet goed!”
Jack ging weer naar buiten om nog een sigaret te roken. Daar raakte hij van de wereld om in een ziekenhuisbed wakker te worden. Het bleek dat hij nog maar net gered had kunnen worden vanwege het grote bloedverlies. Duim weg, eigen bedrijf weg.
Inmiddels hebben chirurgen Jacks wijsvinger geamputeerd en op de plaats van de duim aangehecht zodat hij zijn hand in de toekomst weer kan gebruiken, iets wat zonder opponerende duim immers niet goed mogelijk is.
Een vijfentwintigjarige met een eigen bedrijf gaat onachtzaam met vuurwerk om.
Artsen die jaarlijks met ernstige letsels worden geconfronteerd, hebben het gevoel dat zij symptomen bestrijden. Zij hebben groot gelijk! Pak het probleem bij de bron aan; stop het onoordeelkundig afsteken van vuurwerk, stop met die gekkigheid.



vrijdag 18 december 2015

Beest

Zoals vaker tijdens mijn hardlooprondjes kijk ik naar de rookpluim van de elektriciteitscentrale. Die is vanaf dit punt, kort na de tweede haakse bocht van de Hommelstraat en net voorbij het maïsstoppelveld van Thé, onbelemmerd zichtbaar. Vandaag duidt hij niet alleen de windrichting, zoals verwacht zuidwest, maar ook het feit dat dit het laatste hardlooprondje is waarbij ik hem kan zien. Ik stop niet met hardlopen; hij stopt met het verbranden van steenkool en dus met het maken van elektriciteit. Komende zondagnacht laat men hem als een kaarsje uitgaan.
Bij het bereiken van de Waalbandijk ga ik meestal linksaf richting Ewijk en Winssen, nu kies ik uiteraard voor rechts. Tegen een grauwgrijze wolkenband blijft de rookpluim in zicht. Terzijde van de elektriciteitscentrale vertoont de wolkenband een lengtescheur zodat ik getuige kan zijn van de opkomende zon. Op maandag 6 juli 1936 werd de nieuwe Centrale Gelderland van de N.V. Provinciale Geldersche Elektriciteits-Maatschappij officieel in bedrijf gesteld. ‘Nieuwe Centrale’, want hij kwam in de plaats van een centrale waarvan de capaciteit niet langer kon toenemen, een die naast de Spoorbrug, bij het centrum van Nijmegen stond. Toen ik voor het eerst met de elektriciteitscentrale kennis maakte werd die gewoonlijk aangeduid als de PGEM. Later werd het Electrabel naar de nieuwe eigenaar van de centrale, een naam waaraan ik lang heb moeten wennen. Een paar jaar geleden is het eigendom weer overgegaan, ditmaal naar CDF/Suez, maar voor mij is de elektriciteitscentrale bij Weurt altijd Electrabel gebleven.
Tegen de grauwgrijze wolkenband blijft de rookpluim in zicht.
Nu ren ik in de richting van de Centrale die ten dode opgeschreven is en vraag mij af of hij, de Centrale, zich ervan bewust is dat hij binnen afzienbare tijd wordt gesloopt. Eerst de gebouwen, waarvoor, volgens Rob van Loenen van de elektriciteitscentrale (in de Gelderlander van gistermorgen), ongeveer even veel tijd nodig is als voor de bouw (die van 1933 tot 1936 duurde) en later volgt de schoorsteen.
Voor mijn gevoel schuilt er een Beest in dat enorme gebouw, een die je maar beter met rust moet laten. Zouden de luitjes in de directiekamer zich daar wel van bewust zijn? En de mannen van de centrale bediening, die zichzelf De Wacht noemen? Ik denk dat zij dat wel weten, De Wacht weet alles van het Beest. Zij noemen zich niet voor niets De Wacht. Zij waken voortdurend over het welzijn van het Beest. Nu, terwijl ik Weurt en de Centrale nader, kan ik met eigen ogen zien dat De Wacht vooralsnog in zijn missie slaagt. Opgepakt door de wind wolkt hete stoom rustig en gestaag naar het zuidwesten, ruim honderdvijftig meter boven de bedstee van het Beest.
Ja, De Wacht weet dat zij zorgvuldig moet handelen. Geen onverwachte handelingen, De Wacht houdt Hem in toom. Waarschijnlijk dat daarom is besloten de Centrale als een kaarsje uit te laten gaan, op te laten branden tot alle brandstof is opgebruikt, Hem langzaam laten wennen aan steeds lagere temperaturen tot het bijna absolute nulpunt, dan is het voor Hem te laat om nog met succes te reageren. Want we hebben gezien wat dit Beest kan doen als protocollen onnauwkeurig worden opgevolgd! Toen, op 8 november 2012, blies Hij een van zijn stoompijpen finaal aan flinters waardoor zelfs een deel van het ketelhuis werd weggeblazen. Na zondagnacht is zoiets niet meer mogelijk, dan is het Beest dood, dan rest slechts een levenloos karkas waar in de loop van 2016 slopers als aasgieren op af zullen komen.
Evengoed doet het zelfs mij een beetje pijn dat de Centrale neergehaald wordt. Zoveel jaren bewees hij zijn dienst als blikvanger en windvaan. Toegegeven, het is fijn dat hier niet langer scheepsvrachten steenkool worden verbrand. Een klein plusje voor het klimaat!
Ik ren weer op huis aan en terwijl ik mij omkeer, mijn rug naar de Centrale wendt, ervaar ik dit afscheid als de klik van een draaischakelaar van weleer.




dinsdag 15 december 2015

Tijd

Hoe het werkt kan ik niet zeggen. Het ene moment kijk ik nog naar het stukje Roodslag, waarbij het herinneringsfilmpje volautomatisch wordt gestart waarin ik met hoge nood tussen de bomen verdwijn om kort daarna, als ik opgelucht de Waalbandijk weer bereik en mijn hardlooprondje voortzet, getuige mag zijn van een kudde paarden die met denderende hoeven en in een langgerekte sliert langs de Waal galoppeert (zie: ‘Moederliefde’), het volgende moment zie ik haar vanuit het niets in mijn ooghoek verschijnen. Zij staat op slechts een paar meter van mij af, deze koe, deze Rode Geus, met een eindje touw in haar mond. De trilling die door haar ruige donkerrode vacht golft laat zien dat zij zenuwachtig is. Haar kalf verschuilt zich achter haar benen, als een verlegen jongetje dat aan de rokken van zijn moeder hangt.
Nooit eerder stond ik oog in oog met een van deze kolossale half-wilde koeien die, samen met de kudde Konikpaarden, de begroeiing van de uiterwaard zo effectief in toom houden. Als ik enigszins van mijn schrik ben hersteld vraag ik mij af hoe deze koe met haar kalf door de omrastering is gekomen. Dan pas verwonder ik mij over het touw en over de wijze waarop zij dat tussen haar grijsbeige, zwetende lippen klemt. Een rafelig uitgebleekt oranje nylonkoord dat waarschijnlijk door de rivier werd aangevoerd. Het andere uiteinde is slordig om haar hals geknoopt. Het lijkt alsof zij het mij aanbiedt, alsof zij zeggen wil: kom, neem dit koord en voer ons weg van hier!
Zo staan wij een poosje zwijgend tegenover elkaar. Zij verbreekt de stilte met een benauwd “Boehoeuw”. Ik neem het haar niet kwalijk, het valt immers niet mee je tegenover een mens verstaanbaar te maken en daarbij een touw tussen je kiezen klemmen. Zij zet enkele stappen in mijn richting, haar hoofd dat getooid is met indrukwekkende naar voren gerichte puntige hoorns, houdt zij laag bij de grond zodat het eindje touw uitnodigend bungelt. Haar kalf, een stiertje van een paar maanden oud, beantwoordt de roep van zijn moeder. Hij komt schroomvallig achter haar tevoorschijn en wandelt mij oplettend voorbij. Ik twijfel nog over de bedoeling van het touw als ik een zachte duw in mijn rug voel. Dan overwin ik mijn terughoudendheid.
Het moet er vreemd uitzien: een hardloper tegenover een uit de kluiten gewassen koe en daarbij een kalf dat hem duwend in de rug in beweging probeert te krijgen.
Op het moment dat ik het touw grijp gebeurt een heleboel tegelijk: het daglicht krijgt een andere kleur, de koe draait zich om en trekt mij aan het touw met zich mee van de dijk af terwijl het kalf mij met zijn zachte snoet bemoedigende duwtjes blijft geven, en bij de omheining verschijnt een indrukwekkende stier met een aantal koeien. Het liefst wil ik het touw loslaten en wegrennen, zo snel als mijn benen mij dragen kunnen. Ik doe geen van beiden maar laat mij gewillig door het moederdier meevoeren.
Met haar neus duwt de koe het klaphek open. Waarschijnlijk heeft zij het kort daarvoor met haar tanden opengetrokken, waarmee de vraag hoe zij door de afrastering kwam, is opgelost. Ik bedoel maar, als zij mij een touw kan aanreiken, kan zij gemakkelijk met haar tanden een klaphek openen! De ruimte tussen het opengeduwde hek en het paaltje waartegen het sluit, is maar net voldoende om haar brede lijf door te laten. Ik volg haar en houd het hek open voor het stierkalf, waarna het nadrukkelijk achter ons dichtslaat. De koe leidt mij en haar kalf over het pad in de richting van het met bomen omgroeide wiel, de indrukwekkende stier en de overige koeien volgen onze kleine stoet…
Rennend over de Waalbandijk, ergens tussen Ewijk en Winsen, kom ik weer bij zinnen. Voor mijn gevoel zijn er minstens tien dagen verstreken sinds ik Het Roodslag passeerde. Ja, tijd is een vreemd verschijnsel!



vrijdag 11 december 2015

Pijntjes

Zoals gebruikelijk word ik geplaagd door kleine pijntjes waardoor ik de neiging heb me daarmee en met het hardlopen zelf, bezig te houden. Soms stemmen zij mij zelfs pessimistisch. Dan vraag ik mij af of ik het zal volhouden, vandaag. Waarom doe ik dit mezelf aan, denk ik dan, of, zal ik alvast omkeren? Soms moet ik mijzelf toespreken: kom op Simon, gewoon doorrennen, je weet best dat het zo meteen is alsof het helemaal vanzelf gaat.
Vandaag is zo’n dag, dat ik mezelf tot de orde roepen moet, bedoel ik. Evengoed ben ik in gedachten even bij Jeanne; toen ik net haar appartement passeerde was haar huiskamer verlicht al was het de etalage van een woonwinkel. Nu zij haar pols brak, betekent die verlichting waarschijnlijk dat zij door thuis- of buurtzorg geholpen wordt om zo goed mogelijk aan deze nieuwe dag te beginnen.
Bij Marie daarentegen is het donker en zijn de gordijnen stijf gesloten.
Als vanzelf dwalen mijn gedachten af en ren ik voor ik het goed en wel in de gaten heb over de Waalbandijk en langs de Loenensche Wel, waarin het waterpeil weer behoorlijk is gezakt ten opzichte van een week geleden. Een specht is druk aan de arbeid. Hij hamert er lustig op los, zoals de smid in het lied dat meester Dam ons regelmatig in de zesde klas liet zingen. Zo vaak, dat de melodie en de tekst als vanzelf boven komen: de smid, ja de smid, is aan ’t smeden, aan ’t smeden/ hij slaat met zijn hamer beneden, beneden/ hij slaat, dat de smids ervan dreunt, ervan dreunt/ terwijl hij z’n liedeke neu-heu-riet/ ’t ijzer is warm, staal in de arm/ ’t ijzer is he-heet, lustig gesmeed.
Deze specht klinkt echter meer als een klophamer waarmee steeds, met korte onderbrekingen, kleine brokjes beton worden weggeslagen. Daarvan krijg je geen ‘staal in de arm’. Daar gaat hij weer: rakke-takke-takke-takke-takke-takke-takke-takke-takke-tak. Ik denk aan een fuga, aan een ‘klophamerfuga’, maar dat is niet helemaal correct omdat van meerstemmigheid geen sprake is. Dan voegt zich een vogelstem bij het hameren en begint het ergens op te lijken. Het is een sperwer die uitdagend roept dat hij mee wil doen, zo meen ik in zijn opgewonden stem te horen. Even is het stil, maar als ik vlakbij de Brugstraat ben, zet de specht opnieuw in en vult de sperwer aan.
Omdat ik hem afgelopen dinsdag ook hoorde, de sperwer, heeft de snelle roofvogel die volgens Frans in een van de pylonen van de Tacitusbrug woont, waarschijnlijk het ontoegankelijke bosje op het landgoed rond Slot Doddendael tot zijn territorium gemaakt. Ik ben te weinig vogelkenner om te kunnen gissen waarom hij nu zo geagiteerd roept. Misschien jaagt hij prooidieren op zoals een meute jachthonden dat met hun stemmen doen.
Gisteravond zagen we de zesde aflevering van ‘The Hunt’, waarin een jonge sperwerarend ons zijn jachttechniek demonstreerde. Met fel begerende ogen keek hij naar een zwerm kanoeten. Ik herinnerde mij de wolken bestaande uit honderdduizenden van deze strandlopertjes, die ik tijdens een waddenwandeltocht in een subliem ballet vlak boven de horizon zag zwalken: uitdijend, weer inkrimpend, als een windvlaag naar links en weer naar rechts uitrekkend, omhoog golvend en weer omlaag. Wonderschoon.
Het lukte de snelle sperwer niet om een enkele kanoet in deze beweeglijke wolk te lokaliseren zodat zijn jacht vergeefs was. Pas toen hij een eenzame scholekster bespeurde kreeg hij na een spectaculaire achtervolging, loon naar werken.
De verouderde tuien van de Tacitusbrug hangen er nog steeds, slapper dan vrijdag en dinsdag. In een opwelling neem ik de traptreden naar boven, misschien vind ik de nestplaats van de sperwer, maar het fietspad is geblokkeerd. Dan besluit ik via de Van Heemstraweg, Ewijk en de Koningstraat weer naar huis te rennen.
Pijntjes?
Nee, hoezo?



dinsdag 8 december 2015

Hagelkorrels

Drie kwartier later dan gebruikelijk trek ik de voordeur achter mij dicht: voor mijn hardlooprondjes is het wintertijd, die naar verwachting tot eind januari duren zal. Roze en violet aan de horizon kondigen aan dat de zon nog maar net op is. Afgelopen vrijdag passeerde ik op ditzelfde tijdstip de Tacitusbrug en raakte in gesprek met Frans. Hoewel Johan gewoonlijk ‘elk nadeel heb z’n voordeel’ zeggen zou, is het voor mij andersom: lekker in het daglicht rennen betekent een heel aantal ontmoetingen missen: met schoolkinderen bijvoorbeeld want zij zitten reeds in de klas, Ans is al hoog en breed op haar werk, de broertjes Joop en Harry hebben de Waalbandijk al verlaten, en Frans zijn hond reeds uitgelaten. 
Langs de Hommelstraat steekt een opportunistische paardenbloem zijn zaadbol in de wind. De deelnemers aan de klimaattop zouden daarin misschien een teken zien als zij er getuige van konden zijn. Nu dat niet het geval is ren ik maar verder alsof er niets veranderen zal. Zo bijzonder was mijn paardenbloem blijkbaar niet want langs de Waalbandijk zie ik er nog verschillende, in alle stadia van ontwikkeling.
Over Frans gesproken, afgelopen vrijdag maakte hij zich aan mij bekend, hoewel we al eerder met elkaar spraken (zie: ‘Vliegen’). Toen ik hem en zijn hondje vrijdagmorgen achteropliep, bedacht ik hem te vragen of hij al had gezien dat de spanning van de tuien was gehaald. Blijkbaar wilde hij mij ook aanspreken want voordat ik de kans kreeg trok hij de microfoontjes van zijn iPod uit zijn oren. Voorafgegaan door het hondje, hetzelfde dier dat mij een paar jaar geleden weleens hinderlijk volgde, liepen we, onze snelheid op elkaar afstemmend, het laatste stuk tot zijn woning samen. Frans bevestigde dat de familie Zilverschoon vóór hem – vijfentwintig jaar lang – in dit huis woonde. Ook bevestigde hij het verhaal van Joop en Harrie: vóór de tijd van de Zilverschoontjes was het een café waarin een Verweij de scepter zwaaide. Hij liet mij zien dat het middelste raam van de woonkamer voorheen de ingang van het café was. Net als de huidige voordeur was die ingang vanaf de dijk via een bruggetje te bereiken.
Van de broertjes weet ik dat de cafébaas tevens roeibootjes verhuurde waarmee men over de Waal, naar Herveld of Slijk-Ewijk, kon varen. Dat was uiteraard nog voor de komst van de verkeersbrug.
Frans woonde als jongen aan de Brugstraat, vlakbij het toenmalige café. Met zijn kameraden kwam hij er geregeld. Terwijl we nog even voor zijn huis staan vertelt hij mij over die keer dat hij met twee van zijn kornuiten een krat vol lege bierflessen pikten. De oude Verweij verzamelde het leeggoed gewoonlijk buiten de berging, onder het café-woonhuis, dus onderaan de dijk. Dat krat ruilden ze voor een paar biertjes.
Die keer liepen ze tegen de lamp.
Verweij, de oude, was niet alleen kastelein en bootjesverhuurder, hij was ook een fervent jager. Achter de toog stond altijd een jachtgeweer en in de berging hing altijd wel een haas of konijn te besterven. Bovendien was hij geen gemakkelijke baas.
Frans weet nog dat de oude Verweij hen naar de herkomst van het kratje vroeg. Hoe hij dat aanlegde weet hij niet meer, maar de jongens voelden wel aan dat het verkeerd ging. Zij renden via het bruggetje en de dijk de uiterwaard in. De cafébaas achter hen aan. Bovenop de dijk zagen ze dat de baas zijn hagelbuks op hen richtte. Zij konden niet anders dan tussen de struiken een goed heenkomen zoeken.
Terwijl Frans met stemverheffing vertelde dat hij echt schoot, ‘die ouwe gek’, en hagelkorrels links en rechts in de struiken rammelden, zag ik verontwaardiging in zijn ogen gloeien.
Jongens in conflict met hun hormonen; misschien zou ik het indertijd voor de cafébaas hebben opgenomen.



vrijdag 4 december 2015

Spiegelwaal

Het is vrijdag, daarom is het niet vreemd dat een vuilniswagen op de Van Heemstraweg, rondom voorzien van alarmerende knipperlichten, al het achteropkomende verkeer staat tegen te houden. Dat helpt mij om deze drukke weg gemakkelijk over te steken. Ik heb geen idee waarom de jongens van Dar …en ’t is weer fris, daar, ter hoogte van garage Schneberger, zo lang werk hebben. Hoe dan ook, door hun oponthoud kan ook het schoolmeisje, dat juist de Hommelstraat uit komt fietsen op het moment dat ik er in ren, nog van diezelfde service profiteren.
Vlak voor zij oversteekt groet zij mij, een beetje verlegen maar evengoed hartelijk, vanonder de bondkraag waarmee haar capuchon is afgezet. De laatste jaren komen we elkaar vaak tegen. Altijd wel ergens langs de Hommelstraat, zoals vandaag. De eerste keren bij moeder achterop, later zelfstandig fietsend waarbij zij aanvankelijk nog werd geëscorteerd door haar oudere broer die zijn taak gaandeweg liet verslappen. Soms fietste hij voor haar uit en andere keren een eindje achter haar, maar nooit naast haar. Misschien hoort dat wel bij een opgroeiende jongen.
Met het schoolmeisje en haar broer nog in mijn hoofd bereik ik de Waalbandijk. Het water in de Waal staat weer hoger dan dinsdag. Dat had eigenlijk lager moeten zijn. Gisteren werd namelijk door minister Schultz van Haegen, van infrastructuur en milieu, en de Nijmeegse burgemeester Bruls, de nieuw gegraven nevengeul bij Lent in gebruik genomen. Dat deden zij door met enige symboliek een sterk uitvergrote, Facebook-duim uit de dijk te verwijderen. Via een aantal doorlaten stroomt het waalwater in de vier kilometer lange nevengeul die Spiegelwaal wordt genoemd. Alleen bij laagwater blijft het water in zijn oorspronkelijke bedding, dat is mogelijk doordat de doorlaten van dorpels zijn voorzien.
De nieuwe nevengeul zorgt voor een iets meer dan vierendertig centimeter lagere waterstand in de nauwe elleboogpassage bij Nijmegen. Als de Spiegelwaal er in 1995 was geweest, tijdens het extreme hoogwater, zouden heel veel mensen met een geruster hart in bed zijn gestapt. Met die vierendertig centimeter draagt deze nieuwe voorziening dus in belangrijke mate bij aan de veiligheid van de Nijmegenaren. Overigens, Lent is tegenwoordig ook een deel van de stad. Of het tevens de veiligheid van de bewoners van dorpen en steden stroomafwaarts vergroot, zoals dat van het schoolmeisje die met haar familie hier aan de dijk woont, weet ik niet. Bij hoogwater zal de Waal samen met de Spiegelwaal één watervlakte vormen die dan dus ruim drie decimeter lager is dan voorheen. Maar ná de spiegelwaal komt al het water weer bij elkaar. Dus, als er verschil is, waarin zit dat dan?
...het laatste verouderde paar tuien hangt duidelijk slap..
Terwijl ik langs het woonbootje van Klaartje ren peins ik over de enorme hoeveelheden water die de rivier afvoert. Elke seconde meer dan tweeduizend kubieke meter. Bij hoogwater kan dat oplopen tot vijftienduizend kubieke meter. Al dat water moet evengoed ook onder de kiel van het met containers volgeladen schip door, dat tegen de stroom op langs ploetert. Die heeft een flinke motor nodig om tegen deze massa in nog vooruit te varen!
Joop en Harry redden mij uit dit stompzinnige dwalen. Zij willen weten of ik een nieuwe pet draag. Even weet ik niet wat ze bedoelen, dan roep ik iets over regen die verwacht werd.
Op de terugweg is de Tacitusbrug vol in zicht. Het laatste verouderde paar tuien aan de kant van Ewijk, hangt duidelijk slap. De spanning is er af gehaald omdat ze door nieuwe worden vervangen, die gemakkelijker onderhouden kunnen worden. Daarna wordt het brugdeel van een nieuwe laag asfaltbeton voorzien en kan na al die maanden, het werk werd in september 2012 begonnen, het verkeer er weer overheen razen.
Hé, ik vraag mij af of Joop en Harry die doorhangende tuien hebben gezien. Ik denk het niet, de mannen waren te zeer gefixeerd op mijn petje.



dinsdag 1 december 2015

Serpent

Het is al donker als ik de deur achter mij dicht wil trekken. Wat is dat?, vraagt Riky zich hardop af. Vanuit mijn ooghoek zie ik in de hal iets op de vloer liggen. Een strootje denk ik in eerste instantie en het volgende waaraan ik denk is de kerststal, aan een strootje uit het dak van de kerststal. Maar het is onzinnig dat te veronderstellen omdat het stalletje nog in ruste is, nog opgeborgen waar het ’t hele jaar, minus ongeveer twintig dagen, weggeborgen is.
Dat was gisterenavond.
Nu ren ik over de Kloosterstraat langs het huis van Rie die zo te zien al op is, want de huiskamerlamp geeft al warm licht. Ook het morgenlicht maakt iets duidelijk, namelijk dat de verwachte regen uitblijft, voorlopig dan toch. Mijn petje dat ik uit voorzorg opzette, vooral om mijn brillenglazen droog te houden, kan in mijn zak. Zo, nu kan ik de lange sliert ganzen die overtrekt ongehinderd bewonderen.
Toen ik mij bukte, gisteravond, om dat strootje op te pakken, voelde ik plotseling wat Mozes moet hebben gevoeld toen hij zijn staf, zijn speciale argument waarmee hij de Farao moest overtuigen om het volk van Israël te laten gaan, eventjes in zijn hand voelde wiebelen voor hij deze voor Farao op de grond wierp. Vervolgens, vlak voordat het hout de vloer voor Farao’s troon bereikte, veranderde Mozes' staf in een heftig kronkelend serpent. Mijn strootje wiebelde eveneens in mijn hand en ook ik wierp het ding terug op de vloer waar het in een heftig kronkelend serpent veranderde. Mijn ‘serpent’ bleek een lange regenworm en mijn speciale argument was niets meer of minder dan een flinke krachtterm vanwege mijn schrik. De pier, die waarschijnlijk door het vele regenwater uit zijn holletje was gespoeld en heil in ons droge halletje vond, liet zich niet gemakkelijk weer oppakken. Slijm en heftig kronkelen bleken stevige argumenten, maar die boden tegen een velletje wc-papier geen uitkomst.
De ganzen zijn waarschijnlijk ook op weg naar een vergaderplek. Zo te horen zijn ze het nog lang niet met elkaar eens. Evengoed zullen zij overeenstemming moeten vinden over een paar belangrijke kwesties. Blijven we hier of trekken we verder? En als we verder trekken, waar gaan we dan heen? Onze soort is ook in vergadering bijeen. Meer dan honderd wereldleiders gaven gisteren in Parijs de aftrap van de eenentwintigste Klimaattop. En evenals de ganzen boven mijn hoofd zijn ook onze afgevaardigden het op vele fronten met elkaar oneens. Er ontbreekt zelfs overeenstemming over de opwarming van de aarde als veroorzaker van de heftige weersomstandigheden.
Toen de wonderbaarlijke staf Farao’s hart niet kon vermurwen, strafte Mozes hem en zijn volk met tien plagen. Hoewel Exodus voor mij een van de spannendste hoofdstukken van de Bijbel is, moet ik zo dadelijk thuis toch even nakijken of die inderdaad bestonden uit het bederven van het drinkwater, miljarden steekmuggen, kikkers die uit de hemel vielen, hagelstormen, zwermen monsterlijke vliegen die de huizen binnendrongen, dodelijke ziekten onder het vee, zweren veroorzakende as, vraatzuchtige sprinkhanen, de zon die dagenlang niet scheen en engelen die alle eerstgeborenen lieten sterven.
Pas deze laatste ramp bracht Farao op de knieën.
De klimaatverandering, die we zelf vanwege wanbeheer tot stand hebben gebracht, veroorzaakt ook ramp na ramp. Zoals gewassen die door droogte bezwijken, stijgend zeewater dat vruchtbare grond opslokt, orkanen die dorpen vernielen, slagregens die aardverschuivingen veroorzaken, beukende hagelstenen en verwoestende onweersbuien. Wanneer is het genoeg?
Bij de Klimaattop zullen komende dagen vele argumenten naar voren worden gebracht, maar wij zullen pas volgende week weten of het lukt om één front te vormen tegen de plaag die de klimaatverandering feitelijk is.
Ging het maar over een simpele regenworm, een velletje wc-papier zou dan volstaan.



vrijdag 27 november 2015

Onderbroek

De schapen die een stukje van het dijktalud begrazen lijken weer geheel hersteld van de schrik die een jonge herdershond hen een paar weken geleden bezorgde (zie: ‘Balanceert’). Zij grazen veel meer ontspannen en de meesten van hen durven zich vrij, los van de groep, in de hun toebemeten ruimte te bewegen. Evengoed zijn er vier of vijf die mijn komst alert gadeslaan. Ik heb het gevoel dat zij zich afvragen, waar is die jonge hond? Nou ja, ik wil ze wel eens zien als er hier in de buurt een vulkaan tot leven komt.
Een onzinnige inval?
Ja, maar niet helemaal.
‘De Klap komt’, las ik in de Quest van december 2015, de onderkop luidde: ‘Nederland heeft twee vulkanen die ooit nog eens tot uitbarsting komen’. Een beetje flauw is het natuurlijk wel, dat gekoketteer met onze bijzondere gemeenten, net zo flauw als mijn opmerking over een vulkaan hier in de buurt. Toch? Oké, bestuurlijk gezien vormen Bonaire, Sint Eustatius en Saba Nederlands grondgebied, evengoed als bijvoorbeeld Rottumerplaat en Simonszand. Maar als de gemiddelde Nederlander aan Nederland denkt, ziet die geen tropische cactussen, roze pelikanen of met palmen omzoomde lagunes.
Toch, en daar zat voor mij de verrassing van dit Quest-artikel verborgen, als een boon in een chocolade-ei, heeft het Nederland van de gemiddelde Nederlander wel degelijk een vulkaan! Na lezing van het artikel drong vaag begrip dwars door mijn verrassing heen, herinnerde ik mij dat een oliemaatschappij, dertig of veertig jaar geleden, bij een proefboring recht in de pijp van een vulkaan boorde. Deze vulkaan, de Zuidwalvulkaan, ligt onder een twee kilometer dikke laag gesteente onder de Waddenzee in de buurt van Harlingen. Hij was actief tijdens de Jura (ongeveer honderdvijftig miljoen jaar geleden) en is na al die jaren nog steeds niet afgekoeld. In de vulkaan is het dertig graden warmer dan op twee kilometer diepte gebruikelijk is. Dit verschil in temperatuur bracht mij terug naar een zwempartij tijden een vakantie…
We logeerden met z’n allen, ons gezin en dat van Ben, Riky’s broer, in Wittlich. Deze Duitse stad ligt aan de rand van de Vulkaan-Eifel waar je prachtige en interessante wandelingen kunt maken. Omdat er nog steeds vulkanische activiteit is, stinkt het hier en daar wel behoorlijk naar verrotte eieren, maar dat onderstreept slechts het feit dat het een geologisch interessant gebied is. Een aantal van de kraters hebben zich gevuld met water. Deze meren worden Maaren genoemd. Het Pulvermaar is daarvan de grootste, mooiste en diepste, en er is een zwembad in gesitueerd. Indertijd voor ons meer dan genoeg argumenten om er een middagje door te brengen.
Nog even terzijde: in de auto op weg daarnaar toe kwam ik er achter dat ik mijn zwembroek niet in de badtas stopte. Dat kwam aan het licht door eenzelfde gesprek dat je soms in de auto voert kort na vertrek naar een vakantiebestemming. Zo’n discussie begint altijd met een vraag als: “Heb jij het fruit nog in die tas gedaan?” Geen zwembroek. Getverderrie drukt zacht uit wat ik daarvan vond. Dat werd dus zwemmen in mijn onderbroek!
Ben en ik lieten de kinderen aan hun moeders over. Want naar de overkant zwemmen, dat was het doel. Hoe verder we gingen, hoe dieper het meer werd. Na ongeveer een halve kilometer, bijna in het midden van het meer, ontstond bij mij iets als hoogtevrees. Ik denk dat Ben zich er ook niet meer lekker bij voelde, want hij ging graag mee terug…
Wat mij het meest van dit zwemtochtje is bijgebleven, en waarom ik er aan dacht tijdens het lezen van dat Quest-artikel, is dat het water steeds warmer werd, hoe dichter we het middelpunt van het meer naderden. Ik kreeg visioenen van een uitbarsting. Niet zo gek, want hij was en is nog steeds actief.
Of dat gaat gebeuren? Niemand weet het, maar de tijd zal het leren!



dinsdag 24 november 2015

Wroeging

Mijn aandacht is volledig bij een moord als een bekend schoolmeisje mij vanonder haar capuchon groet. Een eenzaam meisje op de fiets. Mijn beeld van verlaten pleinen en straten in Brussel, bewaakt door pantservoertuigen, zwaar bewapende politieagenten en soldaten, maken van dit schoolmeisje een kwetsbaar meisje. Niet overdrijven, Simon, houd ik mezelf voor, het gevaarlijkste hier in de Hommelstraat is Herman en die staat rustig in zijn weitje, herkauwend op zijn vroege ontbijt. Ik neem gerustgesteld de natte bielsen naar de Waalbandijk.
Het nieuws over een moordbosje werd mij spontaan door Joop en Harry aangereikt. Dat was afgelopen vrijdag. De wandelende broers en ik troffen elkaar midden onder de Tacitusbrug en nee, van dat moordbosje had ik nog niet gehoord. Eigenlijk drong het ook niet direct tot mij door en toen ik mijn hardlooprondje hervatte liet ik dit nieuws even bezinken. Toen dacht ik aan die keren dat ik het geluid van een ander paar rennende voeten hoorde, zonder dat er andere hardlopers of wandelaars in de buurt waren. Dat gebeurde steeds als ik in de buurt van dat – nu beruchte – bosje was. Toen ik mij dit realiseerde kreeg ik spontaan kippenvel en gingen ook de haren in mijn nek rechtop staan. Een neef van mij heeft hetzelfde ervaren (zie: ‘Springtechniek’), evengoed heb ik steeds gedacht, als het zich weer eens een keer voordeed, dat er een natuurlijke uitleg moet zijn. Nu denk ik daar anders over, nu geloof ik dat dit moordbosje wel eens de verklaring voor dit fenomeen kan zijn.
Thuisgekomen, afgelopen vrijdag, heb ik gegoogeld maar niets over een moord of een moordenaar gevonden. Helemaal niets. Van de ene kant is dat jammer, maar van de andere kant ondersteunt het mijn vermoeden dat de vermoorde geen rust kent omdat zijn moordenaar nooit gevonden is. Daarom heeft de geest van het slachtoffer geen rust en rent regelmatig naar de plaats waar hij aan zijn einde kwam. Je merkt dat ik er van uitga dat het om een man gaat die in het moordbosje werd vermoord. Daarvan ben ik namelijk tamelijk zeker omdat de voetstappen klinken als die van een man. Bovendien neem ik aan dat het vele jaren geleden gebeurde. Wellicht in het jaar 1820.
Terwijl ik verder over de Waalbandijk ren, als het ware richting plaats delict, stel ik mij voor dat een broer, laat ik hem voor het gemak Joop noemen, afgunstig was op zijn broer (die ik Harry noem) vanwege diens mooie vriendin. Dat werd erger. Joop kon het niet laten, hij maakte avances en uiteindelijk lukte het hem om met haar te slapen. Niet thuis natuurlijk. Nee, dichtbij, in het logement aan de dijk. Het was januari, er waren weinig of geen logeergasten. Zo konden zij een voor een, en ongezien, dachten zij, in een van de leegstaande kamers glippen.
Harry, die heus wel in de gaten had hoe de vlag wapperde, had zijn vriendin de wacht aangezegd: als ik je met mijn broer betrap, vermoord ik hem! Dat werkte als olie op het vuur. En zo belandde het onechte paar in het logement van Verweij. Maar niet ongezien!
De gedesillusioneerde Harry klom aan de achterzijde op een laddertje en kon zo in de kamers kijken. Het tweede raam was reeds bingo! Midden in diezelfde nacht volgde hij zijn broer. Dat ging gemakkelijk vanwege de stormlamp waarmee Joop zijn pad verlichtte. In de buurt van het onschuldige bosje dat nu Moordbosje heet, sloeg Harry toe. Hij begroef zijn broer in de zachte modder nabij de dijk.
Vanwege de dijkdoorbraak die een paar dagen nadien plaatsvond, werd het lijk nooit gevonden.
Geen lijk, geen moordenaar.
Ik kan het natuurlijk mis hebben, misschien zijn die spookachtige voetstappen niet van de geest van het slachtoffer maar juist van de moordenaar, die vanwege wroeging geen rust meer kent. Niet zo lang de moord niet is opgelost.



vrijdag 20 november 2015

Bruin

Bijna bovenaan de Hommelstraat word ik onthaald op de roep van een buizerd, hoe ik ook mijn best doe, de roofvogel zelf vind ik niet. Zelfs niet na zijn derde jankerige kreet. Dan ren ik door de groene tunnel richting dijkopgang waar een gans mij verrast door keihard naar een groep wegtrekkende soortgenoten te roepen: “Wacht op mij…!”
Riky kwam er speciaal voor naar boven, meen ik, om mij het ‘goede nieuws’ te brengen. Zij vernam het via Radio1 terwijl zij doende was met vrijwilligerswerk voor de goede sint. Haar zogenaamde goede nieuws behelsde een mededeling van Marten, de oudste broer van Pim Fortuyn. Hij gaat een nieuwe politieke partij oprichten. Onder welke naam vertelde Riky er niet bij (later vind ik uit dat dit PMF is, wat staat voor Pim Marten Fortuyn. En dat hij voor de duur van twaalf maanden een kabinet van nationale eenheid vormen wil.)
Belangwekkend is dat wij mogen rekenen op volledig herstel van onze zieke samenleving. Daar komt de kern van Marten’ beleid op neer: Nederland beter maken!
O ja, er is nog een klein dingetje. Mart gaat ons land weer welvarend maken. Hij gaat de economie van Nederland terugbrengen naar het niveau van het jaar 2000.
Hoe Fortuyn ons weer gezond wil maken, en welvarend, dat moeten we nog wel even afwachten. Of heeft hij daar ook iets over gezegd? O ja, ik weet het weer. Marten Fortuyn heeft beloofd dat hij de minister president zal opvolgen. Dát is de feitelijke kwestie. Nu staat het mij weer helemaal helder voor ogen. Als minister president kun je doen wat je goed dunkt. Alles in belang van het vaderland wel te verstaan.
Toen Riky mij dit nieuws bracht, nog een beetje nahijgend omdat zij de traptreden te snel nam, zag ik de wijzende vinger van broer Pim uit het raam van de optrekkende auto hangen waarbij hij zijn gevleugelde uitspraak deed: “Vergis je niet, ik wordt minister president van dit land!” Daarna stak hij zijn hand omhoog en wriemelde groetend met zijn vingers. Natuurlijk weten we niet hoe het Pim Fortuyn zou zijn vergaan als hij niet door Volkert van der Graaf zou zijn vermoord. Een andere uitspraak van Fortuyn: “Ze kunnen me van de wereld rammen, maar mijn ideeën blijven bestaan.” Daarin kreeg Pim gelijk, hij ís van de wereld geramd, maar het lukte LPF onvoldoende om zijn ideeën levend te houden. Daar zal broer Marten nu voor zorgen. Naar eigen zeggen gaat hij binnen veertien dagen aan de slag.
Wij wachten af of het meer wordt dan een droom.
Want dromen kan hij wel, Marten Fortuyn. Dat bewijst zijn stoute plan: wat mijn broer kon, dat kan ik ook! Dromen kunnen inderdaad zeer levensecht en lucide zijn. Bij toeval had ik twee nachten geleden ook een heldere droom. Over een appel. Ik sneed hem in tweeën, waarna ik het klokhuis verwijderen wou. Verder kwam ik echter niet. Ook aan opeten kwam ik niet toe.
In het natte, halflange gras, lag een appel verlokkend te glanzen. Ik kon er net niet bij dus sprong ik over het hek. Gelukkig werd ik niet betrapt, zoals Beatrix indertijd. Als er maar geen worm in zit, dacht ik nog. Helaas. Nadat ik de glanzende vrucht in tweeën sneed sprong de verrotting op mij af. Het klokhuis zag kruimelig bruin. Nog voor ik een helft op het aanrechtblad lei kronkelde er een worm uit naar boven. En nog één, en een derde. Ze werden almaar langer, zo groot als hazelwormen, terwijl nummer vier zich aandiende. Ik stak de punt van het aardappelschilmes in de grootste en trok die er uit. Die stierf meteen. De tweede was zo zacht als boter, ondanks mijn mes kronkelde en groeide deze blubberend door…
Misselijk werd ik wakker. Met ingewanden die reageerden alsof ik bedorven garnalen at.
Mark Rutten zal wel geschrokken zijn!


dinsdag 17 november 2015

Kalasjnikov

De massaslachting in Parijs dreunt nog na. De opmaak van de krant, de journaals, de gesprekken op straat of aan de telefoon, je kunt er niet omheen. En dat zal nog wel een poosje duren, voor ons, voor familie en vrienden van de slachtoffers gaat het nooit meer over.
Steeds als ik aan vrijdagnacht terug denk zie ik de Zuid-Afrikaanse studente, Isobel Bowdery, die zich dood houdt in het Franse theater Bataclan, onderwijl terroristen een bloedbad aanrichten. Tegelijkertijd zie ik slachtoffers van het nazisme op de rand van een door henzelf gegraven greppel staan, waarin lijken zich ophopen. Zoals Isobel kon een van hen het navertellen doordat hij zich als dood voorover in de greppel liet vallen en begraven werd onder de lichamen van medeslachtoffers.
Gisteren was er gekissebis tussen Ghislaine Plag, presentatrice van het Radio1-programma ‘De Ochtend’, en SP-Tweede Kamerlid Harry van Bommel. Zo kwam het tenminste op mij over. Naar aanleiding van de uitspraak van onze minister president: ‘IS is onze vijand, daarmee zijn wij in oorlog…’, probeerde Ghislaine Harry keer op keer over te halen zijn opvatting over de terreuraanvallen in Parijs te herzien.
Ondertussen ren ik langs de Loenensche Wel en zie dat aan de lage waterstand een einde is gekomen. Door kwel zijn de droge delen van de nevengeul weer onder water verdwenen. Een dun laagje weliswaar, maar het is een begin. Het woonbootje van Klaartje ligt ook weer een stukje hoger. Dat doet mij aan vrijdag denken.
Misschien had ik vrijdagmorgen een voorgevoel. Dat begon met de aanblik van een vreemde auto die bij Klaartje voor de loopbrug stond geparkeerd. Een zwarte. Toen ik er aan voorbij rende zag ik pas dat haar eigen auto er evengoed stond, zoals meestal op vrijdagen het geval is. Eerder kon ik die niet zien omdat de zwarte die van haar afdekte. Zij zal een logé hebben, verder dan dat dacht ik op dat moment niet.
Op weg terug rende ik door de wijde bocht net na de Tacitusbrug, zodat de rode Clio van Klaartje langzaam te voorschijn kwam. Dit is wat ik zag: een persoon die geheel in donkere kleding schuil gaat, buigt zich over de auto van Klaartje. Dichterbij gekomen zie ik dat hij, of zij, met een langwerpig ding manoeuvreert, dat nauwelijks van de persoon te onderscheiden is (toen dacht ik niet aan een Kalasjnikov), en dat een hoodie strak over het hoofd is getrokken. Hij of zij, of het, denk ik er achteraan, alsof ik in een horrorverhaal van Stephen King ben beland, inspecteert het deurslot. Ik krijg de indruk dat de persoon, of het ding, aan de daklijst hangt en de auto licht aan het schommelen brengt. Wat is er toch aan de hand? Ik voel mijn hartslag oplopen. Spanning vult mijn borstholte terwijl ik de vuurrode auto nader. De mysterieuze persoon beweegt zich achteruit en verschuilt zich achter de zwarte auto. De zwarte auto! Die was ik totaal vergeten. Evengoed loopt mijn spanning op terwijl ik de vuurrode Clio passeer. Niets te zien. Ook niet bij de zwarte. Het zijn gewoon twee geparkeerde auto’s.
Twintig meter er aan voorbij keek ik voor de zekerheid nog even over mijn schouder. Niets!
Ter verontschuldiging kan ik aanvoeren dat er vrijdag nog weinig licht in de morgen zat. Het woei bovendien hard met rukvlagen. Dat kan lichte bewegingen in de geparkeerde auto’s hebben gebracht. Mijn hersenen vulden de rest aan.
Dat was alles, maar evengoed veelzeggend, misschien!
Ik ben het met Harry van Bommel eens: terreur kun je niet met oorlog beantwoorden. Dat hebben we al vaak kunnen ervaren. Irak, Afghanistan, Libië; oorlog veroorzaakt uiteindelijk nieuwe oorlogen. Oorlog zaait haat. Ik herinner me een uitspraak van buurman Jaap. Ik was een jaar of tien en hielp hem wieden. Brandneteltjes, daar had ik een hekel aan. “Kun jij die niet doen?” vroeg ik Jaap.
“Nee joôn,” antwoordde Jaap, “wie zaait moet wieden!”



vrijdag 13 november 2015

Balanceert

Voor de schapen die een klein stukje van het dijktalud begrazen, pakt vrijdag de dertiende niet goed uit. Asmo, daarentegen, heeft het naar zijn zin. De herdershond, hij oogt nog jong, wil de twaalf schapen die op hun gemak van het prille begin van de dag genieten, van nabij besnuffelen. Omdat zij nog maar kortgeleden vielen voor de avances van hun vlam, de vurige ram die als dank een signaalrode vlek op het rugstuk van ieders winterjas achterliet, misschien, feit is dat deze makke grazers onmiddellijk in de stress schieten. Zij komen moeizaam in de benen en deinzen terug voor het jeugdige elan van Asmo. Al spoedig hollen zij in gesloten formatie, zo snel als hun korte poten dat toelaten, naar het andere einde van de hen toegemeten ruimte. De jonge hond, die zich van de waarschuwingen van zijn bazin – “Dat mag niet, Asmo!” – niets aantrekt, volgt de dravende wolletjes laaiend enthousiast langs de afrastering.
Terwijl ik dit tafereel passeer heb ik te doen met de schapen. Bazin laat mij verontschuldigend weten dat hij dit ‘zó leuk’ vindt, en spoort Asmo aan om bij haar te komen, waarvan hij zich niets aantrekt. Ik slik een zurige opmerking in en ren verder over de meestal vredige Waalbandijk.
Na enige tijd herneem ik mijn gedachten over het veranderende klimaat en de internationale klimaatconferentie in Parijs, die aanstaande is. Ik ben niet pessimistisch, over het algemeen. Maar er zijn al twintig ‘klimaat-topbijeenkomsten’ aan Parijs voorafgegaan, die slechts marginaal iets aan de CO2-uitstoot hebben veranderd. Overal in de wereld houdt men rekening met een gigantische stijging van de zeespiegel. Voor Nederland waren de afgelopen novemberdagen de warmste sinds de eerste metingen en het peil in onze rivieren is al honderdeenentwintig dagen te laag – de nevengeul, Loenensche Wel, etaleert dit laatste feit pijnlijk duidelijk. De geul is er nog, maar de wel bestaat nog maar voor een derde van de normale lengte. De rest staat zo goed als droog. ‘Gelukkig’ voor de oorspronkelijke bewoners van dit opgedroogde deel hebben reigers hen in de loop van de laatste maanden weggevist. Dat bespaarde hen tenminste de verstikkingsdood zoals dat van de honderden vissen die in het water van het Hollandsch-Duits gemaal dreven, waarover de Gelderlander op 5 november berichtte.
Deze feiten maken het moeilijk te geloven dat Parijs wél vruchten gaat afwerpen!
Maar er is altijd hoop. Hoop dat steenkool in de ban wordt gedaan, hoop dat de bemoeienis van de paus zoden aan de dijk zet, en hoop dat de relatieve vermindering van de CO2-uitstoot over 2014, door zal zetten. Dit zíjn misschien de voorboden dat een omslag in zicht is. Ik stel mij dit mondiale klimaatprobleem voor als een vele tonnen wegend rotsblok dat op een punt balanceert. Zo’n blok kan twee kanten op, maar áls het kantelt kost het wel ontiegelijk veel energie het kolossale ding weer in balans te brengen, dan wel de andere kant op te bewegen. Dat geldt voor beide kanten, dus nu maar hopen dat het de goede kant op valt!
Tijdens een van de eerste meidagen van 2003 kantelde het rotsblok voor Aron Ralston verkeerd. Aron wilde in een steile spleet – in de Rocky Mountains – afdalen en gebruikte een vierhonderd kilo zwaar rotsblok, dat tussen twee wanden geklemd zat als steunpunt, toen het onverwachtse gebeurde: het blok kantelde en klemde zijn rechterarm af. Niemand wist waar hij was zodat hij geen hulp van buitenaf mocht verwachten. Na meer dan vijf etmalen zag hij geen andere uitweg dan een deel van zijn arm amputeren, waarna hij uit de spleet wist te komen. Twee Nederlandse toeristen vonden hem en alarmeerden de reddingsdienst. Gisteravond zagen we ‘127 hours’, een film van Danny Boyle.
Weer op mijn weg terug staan de schapen op een kluitje, nog steeds aan het verste uiteinde van hun wei. Super alert wachten zij mijn komst af, schaamrood kleurt hun billen.



dinsdag 10 november 2015

Vliegen

Zilver, de hardloper, passeert mij. We rennen langs het fruitbedrijf van de familie Engelen, hij richting Nijmegen, ik tegengesteld. Ik noem hem Zilver omdat hij in het huis woont waar voorheen een familie Zilverschoon woonde. Enkele weken geleden zag ik hem voor het laatst en bij die gelegenheid spraken wij elkaar kort, iets dat nog niet eerder was voorgevallen, vanwege vissende zilverreigers. Bij die gelegenheid vertelde hij mij dat in een van de pylonen van de Tacitusbrug een sperwer woont. Sindsdien heb ik uitgekeken naar deze snelle roofvogel. Tot nu toe zonder resultaat. Als troostprijs kwam een buizerd op mijn pad, bij toeval op de dag van onze ontmoeting en, terwijl de wind aan mij trekt en motregen mijn brillenglazen in matglas verandert, herinner ik mij die alsof het gisteren was…
De mauwende roep van de buizerd vangt mijn aandacht. Een tweede jankende kreet helpt de jager te spotten. Hij zweeft traag boven de uiterwaard en herinnert me aan een schitterende prent van Roy Dear, de fotograferende boswachter uit Salland. Twee roofvogels, niet zomaar silhouetten tegen een blauwe lucht, maar met de telelens nauwkeurig in beeld gebracht en scherp belicht, zodat je de afzonderlijke staart en vleugelveren kunt tellen. Je ziet een havik die een blauwe kiekendief opjaagt. Vrouwtjes, volgens Roy. De dames hangen in wankel evenwicht. Vrouw havik houdt haar stevige, alarmerend gele poten klaar om te grijpen. Zij loert schuin omhoog naar haar opponent die op minder dan twee meter boven haar loodgrijze snavel zweeft. De kiekendief op haar beurt, houdt de bewegingen van haar belaagster nauwgezet in het oog. Ik weet niet of er sprake is van een ordinaire ruzie of dat het haviksvrouwtje de ander als prooidier ziet. Wel is de havik beduidend groter dan haar mogelijke slachtoffer. Zij mist een deel van een van haar staartveren, misschien verloor ze het eerder in deze strijd. Ik ben altijd op de hand van de zwakkere partij, dus, als dat zo is, staat het een-nul voor vrouw kiekendief.
Hoe het gevecht afgelopen is?
Ik weet het niet. De foto is slechts een momentopname en Roy vertelt ons niets over het verloop daarvan.
Zulk spektakel als op de foto van Roy Dear, zal ik hier wel nooit zien, denk ik, of het moet een jagende sperwerarend zijn, die, als ik Zilver mag geloven, zich in de buurt ophoudt. Maar ik ben al blij met de schreeuwende buizerd boven mijn hoofd. Het is alsof de vogel voelt dat ik hem observeer, zoals hij eerder mijn aandacht trok met zijn roepen. Tegelijk dat ik dit denk zet hij een zijdelingse duikvlucht in om met gespreide vleugels, ongeveer tweehonderd meter voor mij, op een weidepaaltje te landen. Zijn verenpak is overwegend gemêleerd bruin, beige en grauwwit. In vergelijking met de strak getekende pakjes van de havik, kiekendief of sperwer, verdient dat van deze buizerd geen schoonheidsprijs. Hij staart naar iets dat zich achter de woonboot van Klaartje bevindt. Mijn komst laat hem onberoerd, zo lijkt het, maar als ik dicht bij hem ben krijg ik het gevoel dat hij mij evengoed iets zeggen wil. Ik kan het niet goed uitleggen, het is alsof hij via zijn rug met mij in gesprek wil. Daar spreekt kracht uit, en uit de wijze waarop hij zit. Elegant maar vooral onverzettelijk...
Toen vroeg ik mij af hoe een eventuele botsing tussen deze buizerd en de kleinere maar veel snellere sperwer zal verlopen. Nu ik opnieuw langs het bewuste weidepaaltje ren, meen ik te weten wat deze onverzettelijke roofvogel zal zeggen als hij hoort hoe onze soort onderlinge vetes soms uitvecht, bijvoorbeeld door vluchtelingen valselijk te beschuldigen dat zij meerdere meisjes van acht tot tien jaar ‘bruut ontvoerd en verkracht hebben’, zoals vanmorgen in de Gelderlander te lezen stond.
Hij zou zeggen: “Wat ben ik blij dat ik kan vliegen!”



vrijdag 6 november 2015

Gekker

Terwijl ik over een bijzonder vervuilde Hommelstraat ren realiseer ik mij dat mijn oude Zonnebloemvriend Wim vandaag zesennegentig jaar wordt. Op hetzelfde moment dat dit berichtje bij mij binnen komt nadert een zware tractor. Ha’, daar heb je de vervuiler! Al snel blijkt het tegendeel: deze tractor trekt een roterende straatveger voort waarmee het vuil op een lange richel wordt gebezemd. Voorzichtig passeren we elkaar en keer ik terug naar een bericht waaraan ik mij gisteren bijzonder ergerde.
Het doet mij deugd dat staatssecretaris Sander Dekker onder druk wordt gezet om de NPO er toe te bewegen ‘Sesamstraat’ op de reguliere zender te handhaven. Toegegeven, ik kijk nooit meer naar Tommie, Pino, Bert en Ernie, en ook mijnheer Aart ontbeert al vele jaren mijn belangstelling. Evengoed heb ik goede herinneringen aan dit programma-voor-het-slapen-gaan. Zoals ik het mij herinner was dit zo ongeveer het enige televisieprogramma waar Timothy en Jesse naar konden kijken, en wij, hun ouders, keken graag met ze mee, natuurlijk. De meisjes en jongens van de NPO beseffen vast niet dat heel veel kindjes verknocht zijn aan Bert en Ernie, of aan een of meerdere andere bewoners van Sesamstraat, zoals zij aan kijkcijfers! Veel van deze kindjes gaan dat geheid missen als dit programma verhuist naar het themakanaal Zapp Xtra. Dus, Sander, draai die kijkcijferfetisjen uit Hilversum maar eens flink de duimschroeven aan.
Dan zijn er nog een paar andere maffe ingrepen en besluiten die wat mij betreft schreeuwen om terugdraaien. Hoe haal je het bijvoorbeeld in je hoofd om op nog meer Nederlandse snelwegen honderddertig kilometer per uur toe te gaan staan? Nog meer broeikasgas terwijl Nederland maar net voldoet aan de Kyoto-verplichting en ondanks al onze inspanningen zet de temperatuurstijging in Nederland onverminderd door. Als je op basis van die kennis evengoed voor lief neemt dat de CO2-emissies oplopen, moet de winst voor automobilisten spectaculair zijn, zou je zeggen. Maar is dat wel zo? Mijn rijstijl levert mij op mijn ritten tussen Beuningen en Haarlem, een tijdverlies op van ongeveer twee minuten (ik houd mij aan de maximaal toegestane snelheden en waar het sneller mag rijd ik gewoonlijk maximaal honderd)…
Daar zie ik Joop en Harry al. Die zijn vroeg vandaag! Of ben ik laat? Midden op de Waalbandijk maken we een praatje. Dat leert mij hoe ik dat deed, twee personen met elkaar verwisselen (zie: ‘Nieuwsgierigheid’). Ondertussen passeert Ans ons op de fiets.
Ten koste van twee minuten kom ik minder vermoeid op mijn bestemming aan en verbruik ik bovendien minder brandstof. Volgens verkeersdeskundige Ruud Hornman levert het opschroeven van de maximale snelheid, van honderdtwintig naar honderddertig kilometer per uur, elf minuten tijdwinst op als je diagonaal door Nederland tuft. Waar hebben we het dan over?, zou ik aan mevrouw Schultz Verhaegen willen vragen.
Bijna bij mijn keerpunt word ik geconfronteerd met een schaap dat mij kalmpjes tegemoet komt wandelen. Haar wollen jas mag wel in de was, verder ziet zij er ordentelijk uit, vind ik. Maar wat doet zij hier? Zij is niet alleen! Aan de andere zijde van het dijktalud grazen twintig soortgenoten, onder wie twee in het zwart. Al eerder heb ik schapen die de weg kwijt waren, weer terug in hun weide geholpen. Niet in mijn eentje overigens, maar met behulp van een paar wielrenners. Dat was in 2011, op Werelddierendag. Nee, nu weet ik het weer, een paar dagen ná Werelddierendag (zie: ‘Wolletjes’). Deze vierpotige dames kan ik niet helpen en zo te zien willen zij ook niet door mij geholpen worden. Met een gerust hart, en minstens twee ergernissen armer ren ik op huis aan.
Wel veel ontmoetingen vandaag: een overmaatse straatveger, Joop, Harrie, Ans en eenentwintig schapen. Het moet niet gekker worden!



dinsdag 3 november 2015

Nieuwsgierigheid

Een vrolijke groet van twee wandelende broers uit Winssen haalt mij weg bij het afgelopen weekeinde dat we in Haarlem, Schagen en Spanbroek hebben doorgebracht. In deze scherpe bocht van de Waalbandijk, net achter de Tacitusbrug, lopen we elkaar letterlijk tegen het lijf. Bijna. De twee mannen gaan schuil achter een donkere zonnebril, die hen prima bescherming biedt tegen het felle licht van de laaghangende zon. Op het moment van passeren klinkt het tweestemmig: “Goeiemorgen Simon!,” waarbij zij mij opvallend vrolijk aankijken. Ik beantwoord hun groet, dan zijn we elkaar alweer gepasseerd.
Al binnen de volgende honderd meter realiseer ik mij dat zij wat meer van mij verwacht hadden, dat hun vrolijkheid meer weg had van olijkheid. Ik voel de impuls om te keren en het goed te maken, maar ren evengoed verder, waarbij ik afsla naar de Uiterwaard. Ik had, in antwoord op hun groet, op z’n minst goeiemorgen André en Harry moeten roepen, natuurlijk, dan had ik vast aan hun verwachting voldaan.
Ik voel dat ik dit moet uitleggen.
In de loop van de afgelopen weken hadden we een aantal korte ontmoetingen. Ik vertelde hen dat ik met een goede vriendin over twee wandelende broers uit Ewijk sprak, over hen dus, waarbij zij, mijn goede vriendin, zich afvroeg of zij hen zou kennen – want zij kent iederéén in Ewijk, maar kon hen uit mijn beschrijving niet thuisbrengen. Kortom, haar nieuwsgierigheid was definitief gewekt en als Ria eenmaal nieuwsgierig is…! Dus, vroeg ik hen naar hun familienaam.
“Om te beginnen,” antwoordde André toen, “komen wij niet uit Ewijk maar uit Winssen!”
Die mededeling kwam aan!
André kom ik namelijk al een aantal jaren tegen, hij wandelend ik rennend. Bij die gelegenheden groeten we elkaar en maken af en toe een kort praatje. Later wandelde hij met zijn broer (zie: ‘Sjans’). Ook in mijn blogs is het voor mij steeds André (en Harry) uit Ewijk, wat vervolgens André en Harry uit Winssen werd. Mijn verklaring maakte hen benieuwd naar de verhaaltjes die ik schrijf.
Een jonge koe schrikt op nu ik plotseling voor haar opdoem. Zij zat met haar neus in de dichtte begroeiing langs en onder de afrastering van de wei tussen de Uiterwaard en de Waal. Op ditzelfde moment vliegt een kraai luid krassend op en over onze hoofden. Het is alsof hij zowel mij als koebeest uitlacht, doet dat waarschijnlijk ook. Verderop, landt de zwarte vlerk onder de ruige begroeiing bij een wilg. Op tien meter van hem verwijderd zie ik dat hij er een walnoot vond. Er zit al een gaatje in de noot want bij mijn nadering steekt hij voorzichtig zijn bovensnavel in dat gat zodat hij deze harde buit gemakkelijk tussen zijn snavel kan klemmen. Met zijn vondst vliegt hij verder naar waar hij het veiliger acht, gevolgd door een soortgenoot. Daar wordt hem zijn lekkere hapje betwist, iets waarmee hij het luidruchtig oneens is.
Afgelopen vrijdag stak André een klein blauw stukje papier omhoog toen wij elkaar in het zicht kregen. Thuis ontvouwde dat briefje een verrassing, namelijk de groet en het emailadres van Joop. Al die jaren kwam ik Joop tegen terwijl ik meende met André van doen te hebben! Dat veranderde allemaal. Ik mag niet meer denken, als ik hen tegenkom: Há, daar heb je André met zijn broer Harry! Dat moet worden: Há, daar heb je Joop en Harry! Klein verschil, maar toch!
Het blauwe papiertje betekende bovendien dat ik Ria’s nieuwsgierigheid volledig bevredigen kon. Eindelijk weet zij wie deze wandelende broertjes uit Winssen zijn. Dat neemt niet weg dat ik daarstraks had moeten roepen, in antwoord op hun olijke groet: “Ook een goede morgen, André en Harry!”
Dit was het enige moment waarop ik deze grap had kunnen maken. Jammer, het kan nu nooit meer!



vrijdag 30 oktober 2015

Af

Wat er precies gebeurt, bovenaan de bielsentrapopgang naar de Waalbandijk, weet ik niet. Er is een kleine lichtflits terwijl ik de laatste paar bielsen neem. Het volgende moment is het bekende rivierenlandschap, dat zich vanaf de dijk ontplooit, verrijkt met een fel schijnende ster. Zes puntig, transparant zinkgeel van kleur, met regenboogkleurige randen. Deze ster is vanwege de verjaardag van Samuel, onze kleinzoon, die ons vele weken in spanning wist te houden nadat hij veel te vroeg in ons leven kwam, denk ik. Maar bij nader inzien herinner ik mij de lichtflits. Het is waarschijnlijk doordat ik, vanuit de diepe schaduwen van de lange rij bomen en struiken komend, naar rechts keek, om te speuren naar eventueel verkeer op de Waalbandijk, dat de zon mijn onbeschermde ogen trof.
Het moet wel, dit sterretje is het nabeeld van die plotselinge zonnestraal.
Gaandeweg ik de Tacitusbrug nader dijt het sterretje uit, flodderig op den duur. De vorm verandert, de kleuren blijven, de ster maakt plaats voor een mislukt boterraam. Hé, dat is vreemd! Bij deze overgang, van ster naar boterraam, ontdek ik dat ik dit alleen met mijn linkeroog zie. Met het rechter, dat beschadigd is en waarmee ik nog voor ongeveer tien procent kan zien, zie ik slechts de reële omgeving, zwaar mistig weliswaar maar zonder feestverlichting. Zo, knijpend met mijn ogen, lijkt het alsof ik blindemannetje speel in plaats van mij serieus met hardlopen bezig te houden.
Blindemannetje!
Gisteravond werden we getrakteerd op het boeiende spel van Theatergroep Kwatta & Theater Gnaffel, ‘Perenbomen bloeien wit’, naar een jeugdroman van Gerbrand Bakker. Het was een schot in de roos om onze kleinzonen, Niek en Koen, mee uit te nodigen. Met de bus naar de stad en daarna wandelen naar Theater Het Badhuis, het was al een feest, daarna samen op de tweede rij! De spelers stonden af en toe maar een meter van ons af: “Hé, opa,” fluisterde Koen dringend, “die (acteur) hebben we ook in Arnhem gezien!”
Koen had gelijk.
Nu ik hier langs de Waalbandijk ren voel ik weer de emotie van gisteravond, want ze wisten ons wel te raken! Perenboom zit vol met symboliek en pittige thema’s, maar is ontroerend in zijn eenvoud. Vier mannen – zij speelden de tweeling Klaas en Kees, hun jongere broer Gerson en hun pa – aangevuld met zes mensgrote poppen. Deze laatsten kwamen moeiteloos tot leven, leek het wel, maar aan de spelers zagen we dat er hard gewerkt werd. Vooral hond Daan, een Jack Russell, stal de show. Dit ‘beestje’ speelde dan ook een belangrijke en verbindende rol…
Een hond, vier keer groter dan Daan, komt mij tegemoet rennen, op vijftig meter afstand gevolgd door een fietsend baasje. Baasje steekt zijn rechterarm opzichtig uit. De hond kijkt om, kijkt nog een keer om. De arm blijft nadrukkelijk wijzen, waarop het slimme dier de Uiterwaard in rent, gevolgd door zijn baas.
Terug naar Perenbomen: Het spel, door Gerson ‘zwart’ genoemd, waarbij de belangrijkste regel is dat ze hun ogen niet mogen opendoen, speelt ongeweten een cruciale rol in het leven van de broers. Vanaf de tweede rij zien we het gebeuren.
Hilarisch, vier doodsaaie keukenstoelen veranderen in een geloofwaardige auto! We zagen hen door het landschap gaan, waarbij Daan steevast zijn zitplaatsje bij Gerson op schoot moest veroveren. Een toeristische omweg, langs bloeiende perenbomen, naar oma en opa, leidde een dramatische wending in.
Nadat Gerson riep: “Ik ben af,” werd het pikdonker in het theater en bleef het een aantal ademloze seconden muisstil, waarna een bevrijdend applaus losbarstte.
Wandelend door de nacht spraken we na, in de bus spraken we na en later thuis, spraken we nog steeds na. Dat je twee weken in coma bent en dan vraagt hoe lang je hebt geslapen, het blijft Niek verbazen.
Ik zeg het niet vaak, maar in dit geval…: Ga dat zien!