vrijdag 30 oktober 2015

Af

Wat er precies gebeurt, bovenaan de bielsentrapopgang naar de Waalbandijk, weet ik niet. Er is een kleine lichtflits terwijl ik de laatste paar bielsen neem. Het volgende moment is het bekende rivierenlandschap, dat zich vanaf de dijk ontplooit, verrijkt met een fel schijnende ster. Zes puntig, transparant zinkgeel van kleur, met regenboogkleurige randen. Deze ster is vanwege de verjaardag van Samuel, onze kleinzoon, die ons vele weken in spanning wist te houden nadat hij veel te vroeg in ons leven kwam, denk ik. Maar bij nader inzien herinner ik mij de lichtflits. Het is waarschijnlijk doordat ik, vanuit de diepe schaduwen van de lange rij bomen en struiken komend, naar rechts keek, om te speuren naar eventueel verkeer op de Waalbandijk, dat de zon mijn onbeschermde ogen trof.
Het moet wel, dit sterretje is het nabeeld van die plotselinge zonnestraal.
Gaandeweg ik de Tacitusbrug nader dijt het sterretje uit, flodderig op den duur. De vorm verandert, de kleuren blijven, de ster maakt plaats voor een mislukt boterraam. Hé, dat is vreemd! Bij deze overgang, van ster naar boterraam, ontdek ik dat ik dit alleen met mijn linkeroog zie. Met het rechter, dat beschadigd is en waarmee ik nog voor ongeveer tien procent kan zien, zie ik slechts de reële omgeving, zwaar mistig weliswaar maar zonder feestverlichting. Zo, knijpend met mijn ogen, lijkt het alsof ik blindemannetje speel in plaats van mij serieus met hardlopen bezig te houden.
Blindemannetje!
Gisteravond werden we getrakteerd op het boeiende spel van Theatergroep Kwatta & Theater Gnaffel, ‘Perenbomen bloeien wit’, naar een jeugdroman van Gerbrand Bakker. Het was een schot in de roos om onze kleinzonen, Niek en Koen, mee uit te nodigen. Met de bus naar de stad en daarna wandelen naar Theater Het Badhuis, het was al een feest, daarna samen op de tweede rij! De spelers stonden af en toe maar een meter van ons af: “Hé, opa,” fluisterde Koen dringend, “die (acteur) hebben we ook in Arnhem gezien!”
Koen had gelijk.
Nu ik hier langs de Waalbandijk ren voel ik weer de emotie van gisteravond, want ze wisten ons wel te raken! Perenboom zit vol met symboliek en pittige thema’s, maar is ontroerend in zijn eenvoud. Vier mannen – zij speelden de tweeling Klaas en Kees, hun jongere broer Gerson en hun pa – aangevuld met zes mensgrote poppen. Deze laatsten kwamen moeiteloos tot leven, leek het wel, maar aan de spelers zagen we dat er hard gewerkt werd. Vooral hond Daan, een Jack Russell, stal de show. Dit ‘beestje’ speelde dan ook een belangrijke en verbindende rol…
Een hond, vier keer groter dan Daan, komt mij tegemoet rennen, op vijftig meter afstand gevolgd door een fietsend baasje. Baasje steekt zijn rechterarm opzichtig uit. De hond kijkt om, kijkt nog een keer om. De arm blijft nadrukkelijk wijzen, waarop het slimme dier de Uiterwaard in rent, gevolgd door zijn baas.
Terug naar Perenbomen: Het spel, door Gerson ‘zwart’ genoemd, waarbij de belangrijkste regel is dat ze hun ogen niet mogen opendoen, speelt ongeweten een cruciale rol in het leven van de broers. Vanaf de tweede rij zien we het gebeuren.
Hilarisch, vier doodsaaie keukenstoelen veranderen in een geloofwaardige auto! We zagen hen door het landschap gaan, waarbij Daan steevast zijn zitplaatsje bij Gerson op schoot moest veroveren. Een toeristische omweg, langs bloeiende perenbomen, naar oma en opa, leidde een dramatische wending in.
Nadat Gerson riep: “Ik ben af,” werd het pikdonker in het theater en bleef het een aantal ademloze seconden muisstil, waarna een bevrijdend applaus losbarstte.
Wandelend door de nacht spraken we na, in de bus spraken we na en later thuis, spraken we nog steeds na. Dat je twee weken in coma bent en dan vraagt hoe lang je hebt geslapen, het blijft Niek verbazen.
Ik zeg het niet vaak, maar in dit geval…: Ga dat zien!



dinsdag 27 oktober 2015

Weemoed

Terwijl de zon mijn mistige schaduw tientallen meters voor mij uit op het asfalt werpt, zwenken honderden ganzen gretig boven de stoppelvelden links en rechts langs de Hommelstraat. Zij willen onverwijld van het gemorste maïs snoepen maar aarzelen waar neer te strijken. Opgewonden roepen zij naar elkaar: “Hier moet je zijn, hier moet je zijn, hier moet je zijn!” Evengoed wieken velen van hen weer omhoog en terug, om vervolgens een nieuwe landingspoging te ondernemen.
Op deze zonnige nieuwe herfstdag past de door mijn facebookvriend, Hai, geïmproviseerde gitaarmuziek wonderwel bij het drukke ganzenverkeer boven mijn hoofd. Mijn vriend zal niet door ganzen geïnspireerd zijn, vermoed ik, evengoed vormen zijn akkoorden een bijna perfect contrapunt bij dit meerstemmig koor. Het is overigens voor de eerste keer dat iemand een stukje muziek speciaal voor mij speelt. Oké, niet helemaal alleen voor mij, Hai noemde ook Ellen, Norbert en Dorine, en later Annie in zijn bericht. Evengoed voelde ik mij zeer vereerd.
Acht minuten en tweeëntwintig seconden lang beroert Hai de snaren van zijn gitaar. Hij gaf de titel van zijn improvisatie in drie talen weer, waarvan de Engelse versie – ‘Sounds of the time returned’ – naar mijn gevoel het best past. Rust en een beetje weemoed komen over mij, iedere keer als ik er naar luister. Hier, rennend over de Hommelstraat, herinnert het mij aan mijn eigen improviseren, eens...
Ik ben weer zestien en werk bij schildersbedrijf Rood in Spanbroek.
In de kleine afgesloten ruimte bij een van de kantoren van de Aurora zuivelfabriek, waar ik, in opdracht van Jan Rood, geacht word schilderwerk te doen, voel ik mij eenzaam. De stilte, ondersteund door het verre gerommel van roestvrijstalen tuiten bij de melkontvangst, opgeteld bij het alleen zijn, maken dat ik als vanzelf improviseer. Neuriënd vind ik een melodie terwijl ik, op mijn knieën zittend, de lambrisering energiek met een stukje glas-schuurpapier te lijf ga. Mijn improvisatie gaat van aarzelend proberen naar voluit zingen, onafwendbaar. In deze afgesloten ruimte galmt mijn stem zoals in het washok thuis, tijdens een zaterdagse wasbeurt. Struikelend vind ik woorden bij de melodie. Het ritme van mijn schuurbewegingen, die scherp krassende geluiden veroorzaken, voegen zich als vanzelf bij mijn zang. Mijn stopmes, model Groningen, slaat ritmisch op de houten vloer, nadat ik daarmee een nieuw vel schuurpapier in drie gelijke stroken verdeelde.
Het gaat nog vele jaren duren voordat de term multitasking gemeengoed wordt. Pas over achttien jaar brengt IBM de eerste personal computer op de markt, laat staan dat ik bekend ben met het vermoeden dat mannen moeilijk meerdere taken tegelijkertijd kunnen uitvoeren. Feit is dat mijn performance al mijn aandacht vergt. Ongemerkt blijven de drie strookjes schuurpapier werkloos naast mijn drummend stopmes. Het werk wacht.
In mijn oren klinkt mijn optreden niet onaardig en ook de effecten, vanwege de kleine ruimte, zijn interessant. Het duurt even voordat ik zie dat er publiek is. De man draagt een strak pak dat hem definieert tot niet-zomaar-iemand-van-kantoor. Gedurende een tel vang ik zijn blik, dan loopt hij hoofdschuddend langs mij heen en nog voor de deur zich achter hem sluit krast mijn schuurpapier weer scherp. Beschuldigend, dit maal. Ik voel de man zijn afkeuring, ook al heeft hij geen woord gezegd. Schaamrood zakt vanonder mijn nog stevige blonde haardos over mijn wangen, zweet parelt prikkelend langs mijn neusvleugels en voorhoofd.
Rennend onder de opgewonden ganzen voel ik weer de schaamte van toen. Maar vanwege de weemoed die uit Hai’s gitaarakkoorden klinkt, herinner ik mij evengoed het plezier, de lol van het improviseren met mijn stem, schuurpapier en stopmes, in die afgesloten ruimte, helemaal alleen.
Waar en of de ganzen uiteindelijk zullen landen, kan ik niet zien hoewel hun roepen afneemt onderwijl ik verder ren.



vrijdag 23 oktober 2015

Hoopvol

Bij de start van mijn hardlooprondje is er nog niet veel daglicht en de bewolking maakt het extra donker. Het goede bericht is dat dit de voorlopig donkerste start van mijn hardlooprondje is; morgen, om drie uur in de nacht, gaat de klok een uur terug.
Wat zit daar in de berm?
Ik ren over de Waalbandijk. Voor mij zit een klein figuurtje. Stijf zwart. Terwijl ik het nader komt er beweging in. Zoals het nu voor mij uit loopt, wankelend van de ene op de andere poot, lijkt het een kraai. Of…? Nee, toch geen kraai, het is een kat. Het dier zet het op een holletje, krijgt het kennelijk benauwd vanwege mijn komst. Het vlucht.
Over vluchten gesproken. Het zong al een poosje rond dat de gemeente een locatie zoekt voor een asielzoekerscentrum (azc). Ik zag twee geschikte terreinen. Beiden aan de Hommelstraat gelegen. In mijn fantasie rende ik al een paar keer langs een nieuw ingericht centrum tegenover het boerderijtje van Marie. Dat lijkt mij namelijk de beste van de twee, vooral ook omdat zo’n tweehonderd meter daarvandaan een vestiging van Van Cranenbroek te verwachten is. Bij deze winkel kun je terecht voor een fiets, tuinmeubelen en gereedschap, speelgoed, sportkleding, dierenvoeding, enzovoorts. Dat geeft meer reuring dan tuincentrum Bull, die plaats wil maken voor deze nieuwe superwinkel. Er heerst grote bezorgdheid. Omwonenden maken zich ongerust over verkeersoverlast en ondernemers over verlies aan omzet.
Marie is een van de naaste buren van deze nieuwe vestiging. De laatste keer dat ik haar sprak, wilde zij weten wat ik ervan vond, van de komst van die reuze grote winkel. Ik heb haar toen maar niet verteld over mijn azc-fantasie. Want in mijn verbeelding is er straks veel te beleven, in de Hommelstraat. Wellicht zijn er veel hardlopers onder asielzoekers. Zij kunnen hun outfit in de directe omgeving aanschaffen, wat wel zo gemakkelijk is. Maar misschien is mijn tweede optie toch beter. Dat is namelijk het maïsveld van Thé, dat halverwege de Hommelstraat ligt (toevallig is de maïs onlangs geoogst, zag ik, toen ik daar net aan voorbij rende.) Als er een azc op zijn land komt, zal het verhuren daarvan meer geld in het laadje brengen dan maïs, rogge of gerst, wed ik.
De Hommelstraat was waarschijnlijk geen optie voor het gemeentebestuur. Mijn gedachtespinsels kunnen de prullenmand in, want een paar dagen geleden is bekend gemaakt dat er een asielcentrum voor driehonderd vluchtelingen aan het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers aangeboden is. In de visie van de gemeente moet dat bij het bedrijventerrein komen, in de Hoge en Lage Woerd. Samen met deze bekendmaking stonden ook de eerste negatieve reacties van sporadische omwonenden in de krant: hoe vinden verslaggevers deze tegenstemmers?, was het eerste dat ik bij het lezen van deze berichten dacht.
Persoonlijk heb ik helemaal niets tegen de komst van een azc. De treurig stemmende stroom vluchtelingen is overtuigend genoeg. Waar ik wel tegenop zie, dat zijn toestanden zoals in Steenbergen. Maar er zijn ook hoopvol stemmende reacties op hulp aan vluchtelingen. Bijvoorbeeld in de persoon van Hanneke Groenteman, die op het einde van haar laatste optreden in ‘Sterren op het doek’, geëmotioneerd betoogde dat wij op onze beurt de vluchtelingen moeten helpen, zoals zij, als ondergedoken Joods kind, tijdens de Tweede Wereldoorlog geholpen is (en wij, Nederlanders, door bijvoorbeeld Canadese jongens, die notabene hun leven voor onze bevrijding gaven.)
De kat loopt gevaar overreden te worden door een aanstormende wielrijder. Net op tijd verlaat zij het asfalt, kruipt bij de brievenbus onder de afrastering door en dribbelt met triomfantelijk geheven staart, via het voetpaadje het dijktalud af naar de redding biedende fruitbomen voor het boerderijtje van de familie Engelen.
Ik ren verder en laat me opnieuw wegzakken in fantasieën. Wat kun je anders doen terwijl je hard loopt?



dinsdag 20 oktober 2015

Woede

Rennend langs de Hommelstraat vallen de schone watergangen op, waarvan links en rechts honderden meters kurkdroog wachten op een hoger grondwaterpeil. De overtollige begroeiing, in grote stapels op de wallekanten, wacht berustend op vervoer, naar een composteringsbedrijf vermoed ik. Ik was getuige van de arbeid die hier is verricht.
Toen ik het boerderijtje van Marie naderde werd ik vanuit het halfduister en de lichte mist gedeeltelijk verblind door scherpe lampen. Wat is daar aan de hand, vroeg ik mij af? Terwijl ik naderbij kwam breidde het licht zich verder uit en verslond meer en meer van de omgeving. Het groeide gestadig totdat de verblindende lichten, bol als de ogen van een voorwereldlijke libel, mij vonden en als het ware fixeerden in mijn laatste beweging. Voor een ogenblik overheerste verwarring: was ik wel wakker geworden of droomde ik dat ik wakker was geworden en was dit de voortzetting van mijn droom? Hoe dan ook, het oeroude insect kwam mij tegemoet, traag maar onmiskenbaar. Met moeite sloot ik de felle lichten buiten en keek opzij. De nog gesloten gordijnen voor de keukenramen van Marie herstelden mijn realiteit, en pas op dat moment registreerde ik brullende motoren.
Het volgende moment zag ik de felgele onderkaak van het zogenaamde monster waarmee hij zijn buit, een massa druipende grassen, waterplanten en riet, gevangen hield. Ruim op tijd stak ik over naar de andere kant van de straat zodat de machinist van de shovel ruimte had om zijn lading bij een reeds gevormde hoop te deponeren.
Dat was afgelopen vrijdag.
Nu ren ik opnieuw langs de stapels dregafval en bedenk dat zo’n degelijke opruiming zeer welkom is om de uitpuilende sloten van onze samenleving eens flink te schonen. Ik durf bijna niet meer te kijken als op de televisie reportages over de vluchtelingen langskomen. Zoveel woede waarmee we de laatste weken worden geconfronteerd, dat is niet normaal. Het beeld van een Boze Man, afgekomen op de informatiebijeenkomst over het inrichten van een AZC met de burgemeester van Rotterdam, wil niet van mijn netvlies. Wij, in de veilige omgeving van onze eigen huiskamer, konden zien dat de woedende man evengoed zijn uiterste best deed om zichzelf in te tomen, iets wat hem niet gemakkelijk viel. Het scheelde dan ook maar een haar of hij was volledig door het lint gegaan.
Er is een tijd geweest dat het tonen van je emoties niet gewenst was. Dat gold voor alle emoties maar vooral voor woede. In mijn beleving is hierin een kentering opgetreden met de komst van politici als Pim Fortuyn. Tijdens het debat, onder leiding van Paul Witteman, naar aanleiding van de verpletterende winst van zijn partij, Leefbaar Rotterdam, vierde Pim zonder enige terughoudendheid deze overwinning op de traditionele politieke partijen, als een boxer die zijn kampioenschap viert. Ad Melkert, toen fractievoorzitter voor de PvdA, was de eerste die liet zien hoe je daar niet op moet reageren. Politici na Ad hebben niet veel van hem geleerd, lijkt het wel. Vroeger verbaasde ik mij over de gang van zaken in het Engelse parlement. Tegenwoordig lijken zij watjes tegenover onze Tweede Kamer. Dat, wellicht, liet de geest uit de fles.
Zie die er nu maar weer in terug te duwen.
Woede, als emotie bedoel ik, maakt terugdringen daarvan sowieso moeilijk. Woede, zo heb ik persoonlijk ervaren, gedijd het best met publiek er bij. Als ik alleen in mijn werkkamer zit, of waar dan ook, en ik word boos, dan blijft dat altijd binnen de perken. Met anderen er bij heb ik de neiging om me te laten gaan. Het voelt dan alsof ik word aangemoedigd. En er is nog iets dat ik heb ervaren: woede levert weliswaar spijt, maar kan ook een lekker gevoel opleveren zoals met hardlopen.
Misschien is het tijd wetenschappelijk vast te stellen wat woede in ons lijf veroorzaakt. Of is dat al gedaan?



vrijdag 16 oktober 2015

Pech

Een krassend klinkend ‘tjaaa…,’ viermaal achtereen herhaalt, herinnert mij aan een telefoongesprek dat ik gistermiddag voerde.  De betreffende kraai zit op een geel paaltje dat de gastransportleiding tussen Waal en Waalbandijk markeert. Telkens als hij zich uitspreekt, buigt hij kop en bovenlijf naar voren als dat van een werkende Jaknikker. Op mijn nadering vliegt de vlerk op en ren ik verder.
Alsof ik weer op mijn eigen bedrijfsvloer verkeerde, zo voelde het gisteren. Het werd een hectische werkdag hoewel ik me bezighield met vrijwilligerswerk. Er moesten uitnodigingen geprint en nog stevig worden gewerkt aan het samenvoegen van brieven, formulieren en adressen, die binnenkort bij alle Zonnebloemgasten en vrijwilligers van de afdeling bezorgd moeten worden. En toen, alsof hij voelde dat er het een en ander van hem verwacht werd, besloot de printer in de contramine te gaan.
Op weg naar mijn werkkamer – na de koffie en de krant, waarvoor ik uiteraard ruim de tijd nam (ik bent niet voor niets gepensioneerd) –, met mijn voornemen dat vandaag die uitnodigingen én de mailmerge aan de beurt zijn, had ik het voorgevoel dat de printer nukken zou gaan vertonen. Vanwege dat gevoel en het door de opstartende printer geproduceerde ongewone geluid, een zacht kloppen, dat de laatste tijd wel vaker uit de buik van het apparaat komt, beperkte ik mijn printopdracht tot één exemplaar. Het papier ging er op een normale manier doorheen maar wat er uit kwam leek naar niets! Nog een keer proberen, nadat ik alle printinstellingen had nagelopen, leverde een maagdelijk wit vel papier op. Tja, wat doe je als bovendien een werkgroepje op die uitnodigingen wacht? Dan ga je naar een gebruikshandleiding zoeken.
Mijn printer is al op leeftijd, zeker in de wereld van de automatisering, dus keek ik er niet van op dat ik op de voor de hand liggende plaatsen niets vond. Googelen leverde een meterslange manual op. In de rubriek ‘Troubleshooting’ vond ik niets dat maar in de verte op mijn probleem lijkt. Toen kwam ik op het lumineuze idee om Sneltoner, te bellen. Dat was nadat ik, toen volgende printpogingen in evenveel mislukkingen eindigden, concludeerde dat er een nieuwe printer moet komen en mij realiseerde dat ik dan blijf zitten met prijzige volle en halflege tonercassettes. Met het model dat ik gebruik zijn er nog twee modellen die dezelfde toners gebruiken, maar de behulpzame medewerkster vertelde mij er voorzichtig achteraan dat al deze machines waarschijnlijk niet langer leverbaar zijn.
“Wat doe ik dan met nog niet of nauwelijks gebruikte toner?”
“Tja, …”, zei de vriendelijke dame…
Ik heb de leverancier gebeld. Ik kreeg een kort keuzemenu waarna een automaat antwoordde dat de betreffende afdeling via een nieuw nummer is te bereiken. De betreffende getallen werden genoemd gevolgd door de mededeling dat ik word doorverbonden. Weer een keuzemenu, weer een nieuw nummer en opnieuw word ik doorverbonden. Toen ik eindelijk bij het goede loketje uitkwam bleek dat mijn printer niet via de particuliere afdeling wordt behandeld en kreeg ik het nummer van de zakelijke afdeling. De juiste man op de juiste plaats, die ik tenslotte vond, hoorde mijn probleem aan: “Die modellen hebben wij niet meer in service meneer!”
Ik herinnerde mij zulke dagen in mijn eenmansbedrijf. Wat had ik dan de pest in.
In arren moede eerst maar een kopje koffie.
Terwijl ik beneden zat bracht de postbezorger een tijdschrift. Daarin las ik over de problemen van ZZP’ers die zich, vanwege de hoge kosten, niet tegen het eventuele verlies van inkomen kunnen verzekeren, iets dat ik indertijd ook niet kon opbrengen. Vanwege de economische toestand verdienen velen zelfstandig hun inkomen en dragen zelf risico. Meestal gaat dat goed, maar sommigen komen vanwege een ongeval in de bijstand. Zij hebben vette pech, heet het dan.
Hans Spekman, voorzitter van de PvdA, meent dat een goed leven niet mag stoppen door domme pech. Daar heeft hij helemaal gelijk in, vind ik.
Maar mijn printer dan?



dinsdag 13 oktober 2015

Kamperen

De fractievoorzitter van de VVD, Halbe Zijlstra, zei in verscheidene interviews dat mensen vluchten om een plek te vinden waar zij veilig kunnen zijn. Logisch. Vluchtelingen die via Turkije naar onder andere Nederland komen, passeren een aantal Europese landen, waaronder Griekenland, waar het veilig is. In die landen willen zij niet blijven omdat het in ons land beter is, zo veronderstelt Zijlstra. Hij heeft het niet met zoveel woorden gezegd, maar uit alles is voelbaar dat hij, de VVD dus, vindt dat vluchtelingen daardoor in wezen gelukzoekers zijn.
Als luisteraar zie ik chaotische taferelen op Griekse eilanden waar dagelijks bijna vijfduizend vluchtelingen aankomen. Vijfduizend! Sommigen kunnen de nacht doorbrengen in kleine tentjes, minder gelukkigen slapen in autowrakken of onder de blote hemel, misschien op een stuk karton of onder kledingstukken. Zelfs voor gezinnen met kleine kinderen is er geen onderdak.
Geen van de journalisten stelde aan de heer Zijlstra een ophelderende vraag als: Vindt de VVD dat de vluchtelingen die in Griekenland aankomen, daar een verblijfplaats moeten vinden? Moeten zij in de buitenlucht slapen? Hoe gaat de VVD de economisch uitgerangeerde Grieken helpen bij het bieden van basiszorg aan deze duizenden?
Met een gezin slapen in een tentje waarin je niet eens rechtop kunt staan. Ik deed het één keer. In een eenvoudige tent die ik geleend had van Ans en Els, twee lieve collega’s. Vandaag, precies dertig jaar geleden. Op die dag werd mijn broer veertig, vandaag viert hij zijn zeventigste verjaardag, maar dat terzijde.
Dank zij Riky weet ik dat wij, Timothy, Jesse en ik, op zondag 13 oktober 1985, vlak achter Vorden een natuurkampeerterrein vonden. Het beantwoordde aan onze verwachtingen: we wilden ervaren hoe het is, kamperen in de vrije natuur. Een stukje grasveld in de nabijheid van een waterkraan en een poepdoos, dat, samen met het katoenen tentje, vormde de voorziening waarmee we ons een aantal dagen moesten behelpen. Altijd nog veel meer dan waarover de meeste vluchtelingen in Griekenland kunnen beschikken!
In mijn beleving hebben we het precies één nacht volgehouden, maar het kunnen er ook twee zijn geweest. Ik kon niet staan in het tentje van Ans en Els. De avondwandeling was fantastisch, het gebruik van de buitenkraan om je te wassen en je tanden te poetsen, avontuurlijk, en met een rol wc-papier naar de kakdoos, romantisch. Maar hurkend of zittend in het tentje verblijven en de maaltijd bereiden, het viel mij zwaar. Waar ik bovendien niet op gerekend had was de koude nacht die op de warme zondag volgde. Het was een trekkerstentje voor twee personen. Nou ja, had ik gedacht, dat moet met een volwassene en twee kinderen toch ook lukken. Het kon, maar de consequentie was dat er steeds twee tegen het tentdoek aan lagen.
Wat hebben we het koud gehad!
Toen het eindelijk ochtend werd, had ik een barstende hoofdpijn en geleerd: Kamperen? Dat is niets voor mij!
Aanzwellend geluid van gakkende ganzen brengt mij terug naar het hier en nu. De aanhoudend herhaalde roep van deze zwaargebouwde watervogels klinkt als 'hier ben ik!'. Als je je dat eenmaal hebt ingebeeld, kun je er niets anders meer in horen: hier ben ik, hier ben ik, hier ben ik, roepen zij aan een stuk door. Niet georkestreerd maar door elkaar heen als een op hol geslagen cantorij bij absentie van de cantor. Het losgeslagen koor vliegt voor, achter en boven mij van noordoost naar zuidwest. Honderden in een weinig samenhangende groep. Hun chaotische zang klinkt als de aankondigingsmelodie van de herfst, waar ik in zeker opzicht van genieten kan, maar evengoed overstemt dit kakofonische concert mijn gedachten volledig zodat mij niets rest dan verder rennen en afwachten tot de stemmen van deze als verdwaasd roepende vluchtelingen wegsterven in de onverschillige verte.



vrijdag 9 oktober 2015

Stootkussen

Hier, op de hoek Van Heemstraweg Hommelstraat, stond een kapitale woning met een lage bovenverdieping, zoals er zoveel stonden en nog staan in het Land van Maas en Waal. Ik ontdekte dit huis toen ik googelde op ‘Hommelstraat’. Daarover vertelde ik Wim, mijn oude Zonnebloemvriend die binnenkort zesennegentig hoopt te worden. Voor hem was dit ook nieuws. Hij woont al wel langer in deze contreien dan ik, maar is eveneens niet van hier.
"O, ik weet nog zo weinig!," verzucht Wim.
We praten een poosje door over zijn jeugd, over wat hij zich nog herinnert van de klompenmakerij.
Wat ik bijzonder vind, Wim, is dat ik mijn ouderlijk huis als het ware kan uittekenen, terwijl de indeling van andere huizen, waarin ik later woonde, mij niet meer zo helder voor ogen staat. Als voorbeeld laat ik Wim zien hoe je bij ons in Wadway binnen kwam. De vloer van de ruime hal, die vroeger als keuken in gebruik was, bestond uit tegels die rechtstreeks in het zand lagen - plavuizen, merkt Wim tussendoor op, dat noemden wij plavuizen! 
Plavuizen, inderdaad Wim. Blauwgrijze plavuizen. Ze kleurden donkerder op als er regen op komst was! Direct naast de voordeur was een raam, die als het ware verstopt was achter de trap naar de zolder, zij het dat die trap open was, zodat zicht en licht daar vrij doorheen konden. Zo was het voordat een volgende rigoureuze verbouwing plaatsvond.
Het was een steile, vaste trap die naar het zolderluik voerde. Ons kinderen werd geleerd om op dezelfde manier naar beneden te gaan als dat je naar boven klom. Rugwaarts, zodat je je kon vasthouden, eerst aan de omlijsting van het luik en vervolgens aan de trap zelf. We moesten nogal eens midden in de nacht of vroeg in de morgen naar beneden, we hadden boven geen sanitair en plassen in een overvolle pispot is niet aantrekkelijk! Altijd achterstevoren de trap af dus. Veiligheid voorop, al moest je oppassen dat niet het luik door een van je broers of zussen werd dichtgeworpen net als jouw handen nog om de omlijsting daarvan klemden, maar dat terzijde.
Natuurlijk waren de treden van die trap te smal om op een normale manier naar beneden te lopen. Maar een opgroeiende knaap veronachtzaamde die les al gauw; ik ging liefst de trap af alsof die gemakkelijk begaanbaar was. Dat brak mij soms op, meermaals moest ik me met een sprong in veiligheid brengen.
Terwijl Wim op zoek gaat naar koekjes, vertoef ik nog even bij dit beeld: een zonovergoten hal - de gang noemden wij die, geloof ik - waarin ik, na een sprong van halverwege de steile trap, met blote voeten op de natuurstenen plavuizen land. Door de lengte en de snelheid van die sprong rol ik door en beland in de jassen aan de kapstok, die zo een prima stootkussen vormen…
Inmiddels ren ik langs het maïsveld van Thé. Die zou ik kunnen bellen, hij weet vast wel van dat huis. Op de terugweg, het boerderijtje van Marie is al in zicht, realiseer ik mij dat zij een betere informatiebron is.
Ik krijg gelijk!
Aan de keukentafel weet Marie direct waar ik op doel: “Het huis van Wimke van Thiel bedoelt u! Dat is uitgebrand!”
Natuurlijk wil ik weten wanneer. Marie tuurt naar een familiefoto aan de wand. Zij prevelt iets als: Roosje was nog een kleuter, zij is nu zevenenvijftig…
Ik ren voldaan op huis aan en denk aan de mensen die oorlog en extremisme ontvluchtten. Als zij over enkele jaren, tientallen wellicht, hun thuis zoeken vinden zij misschien nog enkele bekenden die de ellende daar hebben overleefd. Velen zullen hun ouderlijk huis niet meer vinden, noch de precieze plek waar het stond. Tegen die tijd moeten zij zich met hun herinneringen behelpen.


dinsdag 6 oktober 2015

Beeldhouwen

De eerste paar honderd meter lijkt het er op dat alle pijntjes, die zich onder in mijn rug verzamelen, zich samenspannen om mij duidelijk te maken dat dit rondje hardlopen van korte duur zal zijn. Even ga ik er in mee, lijkt het, maar dan vind ik het juiste antwoord: flauwekul, gewoon door rennen! De bestuurder van een trekker op vervaarlijk manshoge wielen, die een volle lading maïspulp bij de Handelsonderneming aan het einde van de Hommelstraat afleverde, ziet mijn strijd en terwijl hij ruimte maakt steekt hij zijn knuist omhoog.
Het mistige rivierenlandschap, neergedrukt onder loodgrijze wolken, biedt ruimte voor meditatie. Als vanzelf is daar het beeld van Jaap. Afgelopen zaterdag namen we afscheid van hem. Bij het betreden van de ruimte waar de zevenennegentigjarige monnik lag opgebaard voelde ik mij aangemoedigd tot het maken van een foto. Ik deed het niet. In plaats daarvan staat hij op mijn netvlies. Zijn leptosoom, grijsbruin gelaat lijkt als uit hardhout gesneden, scherp geheven neus, afgevlakte oogleden, ingevallen wangen en smalle lippen waartussen een paar tanden oplichten in het zachte licht. De zwarte kap van zijn Benedictijner pij, dat het grootste deel van zijn hoofd als in een hoodie verbergt, versterkt de indruk dat hij klaar is voor een optreden in een Eftelingattractie. Sorry Jaap, ik bedoel dit zeker niet beledigend.
Langzaam kwam ‘onze Jaap’ uit dit strakke dodenmasker tevoorschijn. In stilte namen we afscheid van hem voordat we de dienst bijwoonden.
Onderwijl ik over de Waalbandijk ren vloeit over het beeld van Jaap, dat van Peter May. Wij ontmoetten hem op een mooie donderdag in juni. Onze wandeling, die door Kalteneggoldsfeld voert (Frankische Schweiz), is op een punt aangekomen waar we aarzelen hoe die te vervolgen. Op een buitenplaatsje bewerken twee mannen een stuk steen met een drilboor. In het voorbijgaan realiseer ik mij dat het geen gewone steen is. Dan vallen de woorden Kunst-Zen-Trum en Steenhouwer ons op. Peter May, een vriendelijke jonge zestiger, het stoppelige gelaat met steenstof bepoederd, nodigt ons uit rond te kijken in zijn atelier. Graag, natuurlijk!
May heeft een groot deel van zijn leven in Tibet doorgebracht. Daar kijken wij niet van op gezien de indruk die hij op ons maakt en de gebedsvlaggetjes die in vrolijke kleuren buiten in de wind wapperen. Peter maakt mooie beelden, meest in hardsteen. In zijn werkplaats staan diverse voorbeelden. Enkelen zijn af en wachten op vervoer naar hun koper, maar de meesten verkeren in een bepaalde staat van wording. Zoals de roos. De steenhouwer in Peter zag deze sculptuur in een blok Carrara marmer toen hij een bezoek bracht aan een Italiaanse groeve. Wat dan rest is de tere roos uit dat keiharde kalksteen halen. Hij zegt het zonder trots of snoeverij; zo is het gewoon: je ziet een roos in een steen, dan ga je aan de slag!
We hebben Jaap nog niet over onze vakantie kunnen vertellen. Wat zou hij genoten hebben van ons fotoverslag, maar vooral van onze vertelling over de ontmoeting met Peter May!
Beeldhouwen behoort tot de uitdagingen die ik nog nooit ben aangegaan. Mijn snijwerk in gasbeton tel ik niet mee. Terwijl Peter over zijn werk vertelt denk ik daaraan. Geïnspireerd door een avondje voor de brandende haard bij vrienden, zag ik er een vlam in die aan een stuk hout ontspruit, in dat gasbeton bedoel ik. Met een aardappelmesje en een opgerold stuk grof schuurpapier, probeerde ik het er uit te halen, maar al wat ik vond, geen vlam!
Het is duidelijk waarom Peter May in beeld komt terwijl ik met Jaap vertoef. Peter zou de ascetische kop van Jaap uit een mooi stuk hardhout kunnen bevrijden!



vrijdag 2 oktober 2015

Frambozensnoepjes

Het stemt vrolijk, de mist die door een zwakke wind tegen de hoog opgeschoten maïs is gestuwd, als stofrollen over de vloer van mijn werkkamer. Ze brengt een boodschap die mooi herfstweer inhoudt, hoewel de temperatuur nog laag is.
Terwijl ik richting Waalbandijk ren, realiseer ik mij dat ik geen verschil voel met vorige week, in het hardlopen bedoel ik. Gelukkig is die ‘draaimolenziekte’ van afgelopen dinsdag niet meer teruggekomen (zie: ‘Draaiduizeligheid’) en heb ik misschien het geluk dat die voor altijd achterwege blijft.
In de buurt van de Brugstraat ontmoet ik André en kan ik hem vertellen dat er een lepelaar en twee reigers, een blauwe en een zilver, te bewonderen zijn. Ik leg hem uit waar, in de hoop dat ze nog even blijven waar ze zijn (op de terugweg blijkt dat ze, op de blauwe reiger na, zijn gevlogen, maar misschien heeft André ze nog kunnen zien.)
Als ik de Tacitusbrug nader ben ik weer terug bij het uitstapje van woensdag. We waren met zes Zonnebloemgasten en zes vrijwilligers naar het Openluchtmuseum. Daar moest flink geduwd worden want niet alle paden zijn even glad geplaveid en het terrein is licht heuvelachtig, maar we hebben er, als vrijwilliger, evengoed zeer van genoten. Vooral ook omdat onze gasten het zo naar hun zin hadden. Alles zat ook mee, zelfs het weer!
Het Openluchtmuseum is als een fotoalbum waarin je terugbladert. Zo vond ik mijzelf terug bij het snoepwinkeltje van Loos. Terwijl ik eindeloos naar de uitgestalde snoepwaren staar, nadat ik eerder al een poos voor de etalage had gestaan, aarzelend wat te kiezen voor de vijf centen in mijn broekzak, voel ik het ongeduld van moeder Loos toenemen. Ik voel mij zenuwachtig worden en kies weer hetzelfde als altijd. Een soort van karamelsnoepjes, elk apart in een papiertje gewikkeld, één cent per stuk…
Hier, in het winkeltje van Zus & Jet, waar ik met Annie rondkijk, vind ik geen wikkelsnoepjes van toen tussen rijen uitgestalde zoetigheid. Onze aandacht, die van Annie en mij, gaat tegelijkertijd naar de zakjes felroze frambozensnoepjes. Twee euro voor een ons, de winkelier vult er graag een puntzak mee. We proeven ze als het ware al in onze mond, maar dan spoelt de tijd ons weer terug naar deze dag. We kijken elkaar aan en schudden ons hoofd. Jij? Nee, toch maar niet. Het belletje klingelt nog als ik de winkeldeur achter mij sluit.
Het is niet uitsluitend terugbladeren in de tijd, wat we doen. In het park lopen wij ook tegen de toekomst aan. Bijvoorbeeld in de kop-hals-rompboerderij uit het Friese Midlum. Alles in deze boerderij ademt de jaren vijftig. Veel Nederlanders emigreerden toen. Overal in de boerderij vinden we voorlichting uit die tijd: waar moet je aan denken als je naar Canada trekt? In de enorme dorsruimte wordt een toespraak gehouden. Er staan tientallen houten keukenstoelen waarvan er twee worden bezet. Aarzelend betreden we de ruimte, bang om te storen. Op de open zoldervloer, waaronder keuken en bedsteden, staat een op z’n zondags geklede heer achter een microfoonstandaard. Een papier in zijn rechterhand waar hij af en toe een blik op werpt. Hij vertelt ons wat ons staat te wachten als we naar Canada emigreren. Hoe zeggen we wie we zijn, vraagt hij het publiek. Achter ons antwoordt een elektronische stem aarzelend: I am a farmer.  Heel goed, repliceert de deftige heer. Wij vertrouwen het niet helemaal. Is de man wel echt? We lopen in een boog door de ruimte, achter de verzamelde stoelen langs, en houden de heer nauwkeurig in het oog. Nee, meen ik, het is een 3D-projectie. Toch blijft de twijfel, temeer daar ik er nooit eerder één zag.
Nu ik hier langs de Waalbandijk ren weet ik het zeker, het is te lang geleden dat ik in het Openluchtmuseum was.