De eerste paar honderd meter lijkt het er op dat alle pijntjes, die zich onder
in mijn rug verzamelen, zich samenspannen om mij duidelijk te maken dat dit
rondje hardlopen van korte duur zal zijn. Even ga ik er in mee, lijkt het, maar
dan vind ik het juiste antwoord: flauwekul, gewoon door rennen! De bestuurder
van een trekker op vervaarlijk manshoge wielen, die een volle lading maïspulp
bij de Handelsonderneming aan het einde van de Hommelstraat afleverde, ziet
mijn strijd en terwijl hij ruimte maakt steekt hij zijn knuist omhoog.
Het mistige rivierenlandschap, neergedrukt
onder loodgrijze wolken, biedt ruimte voor meditatie. Als vanzelf is daar het
beeld van Jaap. Afgelopen zaterdag namen we afscheid van hem. Bij het betreden
van de ruimte waar de zevenennegentigjarige monnik lag opgebaard voelde ik mij
aangemoedigd tot het maken van een foto. Ik deed het niet. In plaats daarvan staat
hij op mijn netvlies. Zijn leptosoom, grijsbruin gelaat lijkt als uit hardhout gesneden,
scherp geheven neus, afgevlakte oogleden, ingevallen wangen en smalle lippen
waartussen een paar tanden oplichten in het zachte licht. De zwarte kap van
zijn Benedictijner pij, dat het grootste deel van zijn hoofd als in een hoodie verbergt,
versterkt de indruk dat hij klaar is voor een optreden in een
Eftelingattractie. Sorry Jaap, ik bedoel dit zeker niet beledigend.
Langzaam kwam ‘onze Jaap’ uit dit strakke
dodenmasker tevoorschijn. In stilte namen we afscheid van hem voordat we de
dienst bijwoonden.
Onderwijl ik over de Waalbandijk ren vloeit
over het beeld van Jaap, dat van Peter May. Wij ontmoetten hem op een mooie
donderdag in juni. Onze wandeling, die door Kalteneggoldsfeld voert (Frankische
Schweiz), is op een punt aangekomen waar we aarzelen hoe die te vervolgen. Op
een buitenplaatsje bewerken twee mannen een stuk steen met een drilboor. In het
voorbijgaan realiseer ik mij dat het geen gewone steen is. Dan vallen de
woorden Kunst-Zen-Trum en Steenhouwer
ons op. Peter May, een vriendelijke jonge zestiger, het stoppelige gelaat met
steenstof bepoederd, nodigt ons uit rond te kijken in zijn atelier. Graag,
natuurlijk!
May heeft een groot deel van zijn leven in
Tibet doorgebracht. Daar kijken wij niet van op gezien de indruk die hij op ons
maakt en de gebedsvlaggetjes die in vrolijke kleuren buiten in de wind wapperen.
Peter maakt mooie beelden, meest in hardsteen. In zijn werkplaats staan diverse
voorbeelden. Enkelen zijn af en wachten op vervoer naar hun koper, maar de
meesten verkeren in een bepaalde staat van wording. Zoals de roos. De
steenhouwer in Peter zag deze sculptuur in een blok Carrara marmer toen hij een
bezoek bracht aan een Italiaanse groeve. Wat dan rest is de tere roos uit dat
keiharde kalksteen halen. Hij zegt het zonder trots of snoeverij; zo is het
gewoon: je ziet een roos in een steen, dan ga je aan de slag!
We hebben Jaap nog niet over onze vakantie
kunnen vertellen. Wat zou hij genoten hebben van ons fotoverslag, maar vooral
van onze vertelling over de ontmoeting met Peter May!
Beeldhouwen behoort tot de uitdagingen die ik
nog nooit ben aangegaan. Mijn snijwerk in gasbeton tel ik niet mee. Terwijl Peter
over zijn werk vertelt denk ik daaraan. Geïnspireerd door een avondje voor de
brandende haard bij vrienden, zag ik er een vlam in die aan een stuk hout
ontspruit, in dat gasbeton bedoel ik. Met een aardappelmesje en een opgerold stuk
grof schuurpapier, probeerde ik het er uit te halen, maar al wat ik vond, geen
vlam!
Het is duidelijk waarom Peter May in beeld
komt terwijl ik met Jaap vertoef. Peter zou de ascetische kop van Jaap uit een
mooi stuk hardhout kunnen bevrijden!
Mooi verhaal.
BeantwoordenVerwijderen