dinsdag 28 oktober 2014

Kansrijk


Reigers, ik tel er bijna twintig, ongeveer evenveel blauw als zilver, staan geduldig met hun voeten in het koude water van de Loenensche Wel, wachtend op de komst van de aalscholvers.
         Of reigers aan kansberekening doen weet ik niet, wel bestudeerden zij de jachtmethode van aalscholvers die op hun beurt ontdekten dat je in samenwerking met anderen meer succes kunt hebben dan in je eentje. Een vis vlucht als hij een overvliegende aalscholver ontdekt; veel, in formatie, overvliegende aalscholvers veroorzaken veel vluchtende vissen. Dat doen zij altijd voor de jagers uit tot daar waar water overgaat in land. Daar is het onherroepelijke einde van de vluchtweg en duiken de jagers massaal op hun prooi, en juist op deze plaats staan de reigers klaar om een visje mee te bietsen. Zo’n jachtspektakel heb ik dit jaar al twee keer mogen meemaken.
         Kopers van zonnebloemloten zullen zeker niet aan kansberekening doen. Zij kopen loten vanwege het goede doel. Een prijs is dan mooi meegenomen. Gister was de trekking van deze jaarlijkse loterij. Dat vond plaats in een besloten zaaltje van Ons Bureau – zoals wij van de zonnebloem het ondersteunende bureau van De Zonnebloem in Breda noemen. Het was anders, maar evengoed een spektakel. Onder het toeziend oog van een notaris werden de onverkochte loten vernietigd. Daarna werd voor iedere prijs het winnende lot bepaald door uit vier plastic containers een kaartje te trekken – uiteraard pas nadat de verzegelingen van de tonnetjes onder het alziende oog van de notaris verwijderd waren. De getallen van drie kaartjes vormden samen het lotnummer en een vierde het nummer van de prijs.
         De meeste aanwezigen hadden een taak, zoals het trekken van de lot- en prijsnummers. Die van mij bestond daaruit dat ik de winnende lotnummers bij de betreffende prijs mocht noteren, mits het bedoelde lot verkocht is. Een aantal malen bleek dat niet het geval. En vooral als het om een van de hogere prijzen ging, veroorzaakte het in felrood oplichtende woord ‘Onverkocht’, steeds de nodige hilariteit en mocht er opnieuw worden getrokken.
         Terwijl ik langs de Hommelstraat weer op huis aan ren en bedenk dat de uitslag van de ‘Nationale Zonnebloemloterij 2014’ inmiddels op de website staat, zie ik dat de fruitboomgaard van Winnemuller te koop wordt aangeboden. De gaard is ondertussen geen gaard meer. Er heeft een kaalslag plaatsgevonden onder de fruitboompjes die nog maar een paar jaar oud waren, met uitzondering van de boompjes die wilde appels voortbrengen en er uitsluitend ten behoeve van kruisbestuiving werden gepoot.
         Kanzi, zo worden de appels die hier geteeld werden genoemd. Ik weet dat het appelras Nicoter heet, maar deze naam, kanzi, lijkt verdacht veel op het woord kans. Nou, erg kansrijk zijn ze niet gebleken. Ik kan mij tenminste niet voorstellen dat de fruitteler in zo’n korte periode winst heeft kunnen behalen (het kan natuurlijk ook zijn dat de eigenaar slachtoffer van de strafmaatregelen tegen Rusland is.)
         Of de reigers, vanwege hun investering in studie en geduld, vandaag nog met een portie vis worden beloond staat te bezien; op het moment dat ik langs de wachtende waadvogels kwam, zowel heen als weer terug, kon ik geen aalscholver ontdekken, laat staan een hele groep. Mijn investering daarentegen leverde wel degelijk iets op: op een van mijn loten is bijna de hoofdprijs van vijftienduizend euro gevallen.
         Bijna, maar niet helemaal. Het scheelde enkele nummers!
         Die paar getalletjes maakten wel een groot verschil in het bedrag. Het scheelde 14.985,00 euro om precies te zijn. In mijn nadeel, dat dan weer wel!
         Nou ja, een mens kan niet alles hebben.
        
         

vrijdag 24 oktober 2014

Peuteren

Heimwee, doodgewoon heimwee, daar had ik de laatste dagen last van.
         Een of ander stom virus of bacterie, ik ben geen arts en bezocht de huisarts niet, voedde zich met mijn energie, bezorgde mij buikpijn en ander ongemak, en was er voor verantwoordelijk dat ik niet kon hardlopen. Die of dat (stomme) virus of bacterie lijkt mij te hebben verlaten zodat ik de komende week weer hardlopend van ons rivierenlandschap kan genieten. Ik mis niet alleen de rust, maar vooral ook de vissende aalscholvers en de reigers, die van hun arbeid profiteren. Nog een paar dagen, dan hoor ik misschien weer overnachtende spreeuwen kwebbelen, in het Roodslag of elders, zich opmakend om uit te zwermen.
         Het is niet moeilijk om mij te verbeelden hoe zo’n spreeuwenzwerm een beweeglijke wolk vormt. Niet moeilijk, omdat ik geholpen word door een foto van zo’n wolk in de Gelderlander. (Hoewel het niet de juiste tijd van het jaar is om zoiets te doen – zachte regen ruist nota bene op het dakraam boven mijn schrijftafel –, stel Ik mij voor dat ik op mijn rug in het gras lig en in plaats van wolken, de vormen van spreeuwenzwermen benoem. Deze wolk in de Gelderlander bijvoorbeeld, is sprekend het hoofd van een paard. Het ene zichtbare oor spitst zich alwetend, maar vooral de brede grijns verraadt hem: overduidelijk Mr. Ed, het sprekende paard van Walter R. Brooks. Deze heeft wel een beetje onderbeet en de spreeuwen vergaten het oog te vormen, maar er moet ook wel iets aan de fantasie van de beschouwer worden overgelaten, vind je ook niet?)
         Een bacterie of virus, al dan niet stom, kan zomaar de reden zijn dat spreeuwen in deze tijd van het jaar zwermen vormen. We weten niet waarom deze buitengewoon sprankelende vogels elkaar opzoeken en zulk opvallende gedrag vertonen. Sovon Vogelonderzoek wil daar nu graag antwoorden op vinden. Daarom roepen zij ons op (via dit krantenartikel) om hen te helpen; misschien kunnen amateurfoto’s van spreeuwenzwermen uitkomst bieden.
         Wolluizen vormen geen spectaculaire zwermen die, beschenen door het laatste licht van de ondergaande zon, de meest fantastische vormen aannemen. Maar zij zoeken wel heel graag elkaars gezelschap. Onze orchideeën vormen al gedurende een half jaar een genoeglijke roestplek voor hen. Hun gedrag zou ons, als dat van de spreeuwen, misschien tot de verbeelding moeten spreken, maar doet dat allesbehalve. Ik bewonder hen niet, hoewel hun malle staartjes best grappig zijn en soms aan mij verraadt waar zij zich schuilhouden.
         Wolluizen kunnen overal (verscholen) zitten, op het blad (vooral in oksels en langs de randen), in kleverige wolmassa’s tussen de wortels en in de bloemen, ze kruipen zelfs in de stamper (soms zie ik daar een staartje uitsteken en breng met behulp van een cocktailprikkertje, de schuldige te voorschijn.)
         Van alles deed ik er aan om deze kleine sapzuigertjes te bewegen hun heil elders te vinden. Met grof geschut: de bladluizenspuitbus helpt niet (ondanks zevenmaal herhalen), ze er een voor een uitpeuteren lijkt te werken, maar je vindt ze nooit allemaal. Het vergt bovendien veel geduld, dat pulken bedoel ik (Riky begrijpt niet hoe ik dat vol houd).
         Komende donderdag bezoeken we met een groep ‘Zonnebloemers’ de Orchideeën Hoeve in Luttelgeest. In dat kader bezocht ik Martha gistermiddag en vertelde haar over de invasie bij ons thuis. Zij bezit sinds kort twee bloeiende orchideeën. Vanaf de eetkamertafel bespeurde ik zekere tekenen (ik mag mijzelf tegenwoordig best ‘Deskundig Wolluizenvernietiger’ noemen!) Beiden bleken gekoloniseerd. Drie flinke meiden (wolluizenjongens kunnen vliegen!) toverden we tevoorschijn, maar natuurlijk zitten er meer.
         Gekleefd aan de punt van een knakworstjesprikker toonde ik een van de wollige zondaressen aan Martha: nu kent zij hen ook aan hun staartje!
         Donderdag zoeken wij een passende therapie, Martha en ik.
         Echter, zo’n eventuele remedie vrees ik: peuteren werkt hoogst bevredigend!
     

      

dinsdag 14 oktober 2014

Flessenpost

Boven Waalbandijk en Uiterwaard zwermt een grote groep vogels. Aalscholvers, gok ik. Als er sprake is van een vooropgezet vliegplan is het patroon daarvan zo ingewikkeld dat ik het niet kan overzien, terwijl de afzonderlijke vogels zich daar moeiteloos, sierlijk en in strenge stilte aan overgeven. De zwerm rekt uit, krimpt in, verbreedt zich, stijgt op en daalt. Even zie ik het beeld van de groep dolfijnen die een vissersboot in de Noordzee begeleidde, zoals het televisiejournaal ons dat een aantal dagen geleden liet zien.
         Ik ren plomp achter de vlucht aan en word beschenen door de nog laagstaande zon achter mij, wier licht oudroze weerkaatst tegen de verre pylonen van de Tacitusbrug. De snelheid van de zwerm is vele malen hoger dan die van mij. De vogels verwijderen zich steeds verder tot zwarte stipjes boven de verkeersbrug.
         Op de hoogte van de nevengeul, Loenensche Wel, keert de zwerm aalscholvers, toch nog plotseling, terug. Zilverreigers, vermoedelijk grote zilverreigers waarvan ik er negen tel, en een paar blauwe familieleden die op de drooggevallen oever geconcentreerd in het water staren, springen nerveus op als de zwarte, slanke watervogels zich met veel kabaal in het donkere water storten. In de korte tijd die gedurende de landing passeert, ziet het water er uit alsof een dichte school vissen in alle hevigheid een schuimlaag op het water tovert. Het duurt een poosje voordat de rust is teruggekeerd.
         Onderwijl ik verder ren denk ik weer aan de IJslandse toeschouwers die de spelers van hun voetbalteam uitbundig toejuichen na hun gedroomde overwinning. De Oranjeselectie daarentegen druipt geslagen af richting kleedkamers, evenals hun vrolijk uitgedoste supporters.
         Als ik de bondscoach van het Nederlands Elftal was, zou ik verlangen naar een eenvoudiger baantje. Bijvoorbeeld een groep aalscholvers coachen bij hun zoektocht naar paling in het IJsselmeer (mits deze vissers niet ten minste zo eigenzinnig zijn als sommige van mijn sterspelers volgens een aantal commentatoren.) Minimaal zou ik een aantal dagen wegkruipen, ergens op deze wereld in een behaaglijk hoekje, een plaats dat aan niemand bekend is dan uitsluitend aan mijzelf. Als ik Guus was, zou ik alles waarmee ik met de buitenwereld kan communiceren, afsluiten. Geen radio, televisie, kranten. Geen praatje met de buren.
         Niemand kan mij bereiken voor een persoonlijk vraaggesprek. Ik hoor niet de meningen van deskundigen en zogenaamde kenners. Commentaren in kranten gaan aan mij voorbij, ik houd mij doof voor Louis en zelfs de evaluatiesessies van de selectie vinden buiten mij om plaats.
         O ja, er is wel één ding. Voordat ik van IJsland vertrek, zou ik bij Grótta, het kleine schiereilandje bij Reykjavik, flessenpost in de oceaan werpen. Die doet er lekker lang over voordat mijn verklaring Nederland bereikt.
         Gelukkig ben ik Guus niet, Guus staat voor zijn team!
        

         

vrijdag 10 oktober 2014

Weten

Op de Hommelstraat houdt een hond mij op. Tot dat moment dacht ik na over de vraag of dieren en planten inderdaad geen geschiedenis hebben, zoals een zekere dr. Jos M. M. Leenders in een artikel over het verleden van Westfriesland, beweert.
         Het is het opdringend gedrag van het niet-aangelijnde, nog jonge huisdier, dat mij tot stoppen dwingt. “Blijf hier! Niet doen!,” roept zijn baasje. Het helpt hem niet. De deugniet vraagt kwispelstaartend aangehaald te worden en snuffelt ondertussen aan mijn kuiten en de binnenzijde van mijn bovenbeen. Toegegeven, die zachte neus kriebelt niet eens onaangenaam. Toch dwing ik mijzelf te blijven staan, als een roerdomp die niet opgemerkt wenst te worden, terwijl het baasje verontschuldigend opmerkt “Dat vind hij zó leuk!”
         “Ik vind dit niet leuk,” dien ik hem van repliek.
         Baasje pakt zijn huisdier bij zijn nekvel en, terwijl ik verder ren, bromt hij: “Nou, lopen!”
         Onderwijl de confrontatie tussen de hondenneus en mijn kuiten als de echo van een schreeuw wegebt, geef ik mij weer over aan de geschiedenis. Toen ik het betreffende artikel in West-Friesland Oud & Nieuw van 2014, het 81e jaarboek van het Westfries Genootschap las, haakte de zin ‘Dieren en planten hebben geen geschiedenis, …’ in mijn geheugen als een lastig kleefkruidvruchtje aan mijn schoenveter. Ik ben het niet met de heer Leenders eens. Weten dat iets bestaat, bewijst volgens hem dat wij bijzonder zijn, dat wij geschiedenis hebben. Hoe kunt u weten dat dieren en planten niet weten?, zou ik aan dr. Leenders willen vragen.
         (Overigens schreef deze historicus en publicist een verrassend verhaal, dat zeer de moeite waard is en waarboven hij terecht de titel schrijft ‘Bestond Westfriesland vroeger eigenlijk wel?’)
         Inmiddels heb ik de Waalbandijk bereikt en weet ik precies hoe ik hier ben gekomen. En als ik een beetje mijn best doe, herinner ik mij iedere scheur in het asfalt, ‘zie’ ik hoe Herman, de Schotse Hooglander stier, gezapig in zijn afgetrapte weitje lag. Op die manier herinneren wij ons een flink deel van de tijd die wij afleggen tussen geboorte en sterven, zij het meestal fragmentarisch. Daarmee krijgt onze persoonlijke geschiedenis voor een deel vorm.
         Misschien herinneren dieren en planten zich, op een door ons (nog) onbegrepen manier, hun tijd net zo goed of net zo gebrekkig, als wij dat doen. Wie weet? Wie weet waarover de spreeuwen op hun roestplaats kletsen? Misschien bespreken zij met elkaar hoe hun dag is geweest, of wisselen zij plannen uit voor de tijd die zij in bijvoorbeeld Zuid-Engeland gaan doorbrengen. En het zou zomaar kunnen dat zij hun historie met behulp van liedjes levend houden, zoals bijvoorbeeld de Aboriginals dat plachten te doen. (Misschien bezaten wij ook wel een mondelinge traditie, onze geschiedenis zingen bedoel ik, en heeft de boekdrukkunst deze vorm van ‘geschiedschrijving’ vernietigd. Zou een wetenschapper daar onderzoek naar kunnen doen?)
         En wat verbergen plantensapstromen nog voor ons?
         In ‘Reizen zonder John’ beschrijft Geert Mak wat John en Elaine Steinbeck in de nabijheid van sequoia’s ervaren: ‘… die enorme gevaartes die de dag beheersen en de nacht bevolken, zijn levende dingen die blijk geven van hun aanwezigheid.’ En Geert zelf over deze bomen: ‘… stil, krachtig en met een onvoorstelbare waardigheid. Die boom daar, die stond hier al toen Karel de Grote werd gekroond. En deze was al een gigant toen …’ Hoezo hebben planten geen geschiedenis?
         Op de Brugstraat herinner ik mij de woorden van het baasje. Hij was verbolgen over mijn repliek, zoveel is wel duidelijk, maar hervatte ik mijn hardlooprondje terwijl hij “Nou, lopen!”, zei, of juist daarna? Met andere woorden, was het een bevel gericht aan zijn hond of aan mij?
         Ik beken. Ik ging pas rennen nadat hij bromde: “Nou, Lopen!”
         Zo, nu heb ik mij op de valreep behoed voor geschiedvervalsing!
        

         

dinsdag 7 oktober 2014

Eerebaaieladdertje

De spreeuwen die afgelopen dinsdag nog zoveel praatjes hadden laten zich niet horen. Bij het fruitbedrijf van de familie Engelen aan de Waalbandijk is de stilte te voelen. Geen levende ziel laat zich horen of zien. De roest die in het rijtje hoge bomen, dat luwte biedt aan huis en gaard, zorgeloos kwetterde, daarbij gekoesterd door de opkomende zon, koos een uitmuntend plaatsje: de fruitbomen die het dichtst langs de dijk staan, hangen namelijk vol rijpe appels. Misschien blijven die wel hangen, vindt de tuinder het niet de moeite waard om ze te oogsten nu Rusland zijn grenzen voor fruit uit Nederland sloot. Misschien kunnen de spreeuwen hier eerdaags hun buikjes rond eten.
         Appeltjes voor de dorst. Ik bedoel dit niet cynisch, het gezegde borrelt automatisch omhoog.
         Ik ren verder, een beetje teleurgesteld vanwege de afwezigheid van de gezelligste vogels die ik ken, en pieker over de invloed van de politiek op alles en iedereen, als een kleine bestelauto van GLS (General Logistics Systems) mij voorzichtig voorbij rijdt. De chauffeur steekt zijn hand groetend omhoog. Even later zie ik het wagentje verdwijnen via de steile Brugstraat naar Ewijk. Een pakjesbezorger. Nog even en dan is dit ook weer een beeld dat tot het verleden behoort. Niet deze ene koeriersdienst, maar het vervoeren en bezorgen van pakjes met behulp van bemenste voertuigen, bedoel ik.
          Is het niet de politiek, dan is het wel de techniek die deze plezierige taak van de huidige pakjesbezorgers gaat verdringen. Plezierig want zij maken meestentijds een ander blij. Over een poosje landt een niet bemenst vliegtuigje op ons terras om bijvoorbeeld dat spannende boek dat ik bij Bol.com bestelde, bij mij af te geven. Pas zag ik in een filmpje de bezorgdienst DHL Express een pakket met medicijnen, met behulp van een drone op Juist, het Oost-Friese Waddeneiland, afleveren. Het ging hier nog om een proefvlucht, en om situaties waarin medische nood en nauwelijks bereikbare plaatsen een doorslaggevende rol spelen. Maar toch, het kan! En waar een schaap over de dam is, volgen er gewoonlijk meer. Er is ook al een mooi Nederlands woord voor dat futuristische apparaat bedacht: de pakketcopter.
         Het is niet de eerste keer dat de romantiek van het bezorgen een flinke knauw krijgt.
         Mijn vader nam (op 16 januari 1934) acht maanden voor zijn huwelijk met mijn moeder, een vervoersbedrijf over. Dat bezorgen deed men toentertijd met paard en wagen. Hij reed op verschillende routes en wisselde pakketten, bestemd voor dorpen en steden die hij niet aandeed, met andere vrachtrijders. In die jaren was reizen ingewikkeld en tijdrovend. Daarom vormde zijn bedrijf tegelijkertijd een soort van boodschappendienst. Klanten zetten een kaart achter het raam als men iets nodig had. Hij kocht het gewenste goed in de stad, bezorgde het op de terugweg en rekende direct af: boter bij de vis.
         Het ongekunstelde van deze vorm van dienstverlening ging kort na de Tweede Wereldoorlog verloren. Vrachtrijders gingen over op gemotoriseerd vervoer. De wagens verstoften in de wagenboeten, de paarden suften werkloos in de kettenboeten of werden met pensioen gezonden. Zo ook Betsie, de Bels van pa, hoewel mijn vader niet overschakelde. Hij verkocht zijn goodwill en ging in de kaasmakerij bij Aurora werken.
         Mijn vader nam zijn klanten altijd serieus. Zo ontstond een bijnaam die nog een aantal jaren is blijven hangen. Een van zijn klanten vroeg of hij in Hoorn een ladder voor hem wilde kopen, een zogenoemde aardbeienladder. Natuurlijk wilde pa dat. De klant is immers koning.
         Het gevolg laat zich raden.
         Tijdens mijn kinderjaren wilde geregeld iemand weten van welke Dekker ik er een was. Nadat ik zei dat ik in Wadway woonde, kreeg ik vaak, in onvervalst Westfries te horen: “Oh, je benne d’r ien van ’t eerebaaieladdertje!
        

         

vrijdag 3 oktober 2014

Aangevreeën

Weer op weg naar huis spijt het mij dat ik in mijn eentje hardloop, dat ik niet direct kan delen wat ik zie, wat ik ervaar. Het is hier namelijk adembenemend mooi. De zon is al een poosje op, zij het achter een hoge wolkenband waarachter zij nu te voorschijn piept. De herfst tempert haar straling dusdanig dat ik haar reis ongestraft kan volgen. Het lijkt alsof zij, traag als een ruimtevaartuig, onder de hoge bewolking uitzakt, alsof zij opnieuw naar de oostelijke horizon koerst. Steeds meer van haar stralende lichaam wordt zichtbaar terwijl de bewolking optrekt. Nu de zon vrijelijk schijnt, straalt alles in haar baan in zachte herfsttinten. Links van de Waalbandijk het groen, bruin en omber van hoge grassen en ruwe struiken, een tiental koffiemelkgrijze ruggen van konikpaarden, de groen, bruin en oker gemêleerde toppen van de bomen, bleek zilvergrijs van de rivier en dofrode en purperblauwe fragmenten van een enkele tanker die tegen de krachtige stroom in ploetert. Rechts een dikke mistlaag die melkachtig glanzend de weilanden en alles wat daarop is, troostrijk bedekt.
         Wat zou Wim hiervan hebben genoten.
         Tijdens een van deze zonnige dagen viel mij in dat ik nog boodschappen had te doen. Niet veel hoor, mijn behoefte aan melk was mijn belangrijkste drijfveer. Spontaan besluit ik Wim te bellen. Misschien heeft hij zin om met mij mee te gaan.
         Wim bezoek ik regelmatig in het kader van het bezoekwerk van de Zonnebloem. Hij leverde in de loop van de afgelopen jaren veel van zijn mobiliteit in. Zoals zijn auto. Twee maanden geleden volgde zijn scootmobiel. Iets mag hij nog steeds koesteren als ware het de schat van Ali Baba: Jeanne, zijn vrouw, waarmee hij over enkele jaren zijn zeventigste huwelijksverjaardag hoopt te vieren.
         Mijn telefoontje bracht slechts zenuwachtig piepen voort. Dan maar de fiets.
         Als zij de deur opent kijkt Jeanne een paar tellen bijziend naar mij op: “O, ben jij het.” Een beetje teleurgesteld vanwege de vriendin die zij verwacht. Haar normale opgewektheid keert terug als zij het doel van mijn komst verneemt.
         Wim gaat graag mee. Zelfs een simpel bezoekje aan Aldi is beter dan thuis zitten. Dat heeft hij genoeg gedaan tijdens het wachten op de komst van zijn handrolstoel. Deze, een superlicht model, krijg ik snel uitgeklapt. Hem in zijn jas en onder zijn pet frummelen kost iets meer tijd. In zijn haast om weg te komen zinkt Wim in zijn stoel. Dieper dan hij gewend is want het kussen ontbreekt nog.
         Voordat wij vertrekken heeft Jeanne nog nieuws. Luuk, haar aangevreeën kleinzoon, zoals zij hem noemt, reageerde verrast op de tochtjes van opa Wim. “Dat wil ik ook”, zei hij volgens Jeanne; “Ik wil ook vrijwilliger worden bij de Zonnebloem!”
         Langs de Van Heemstraweg is wel een beetje om, en daar met elkaar praten moeilijk vanwege druk verkeer, maar het asfalt van het fietspad is er lekker glad. Het nog tamelijk nieuwe pannenkoekenrestaurant Den Tol komt in zicht. Voor Wim aanleiding om nog eens naar mijn ervaring te vragen en wanneer het geopend is. Op die laatste vraag vinden we snel antwoord. Over de hoge stoep en het bolle houten bruggetje belanden we op het zonnige terras waar twee jongens nagenieten van hun maaltje. Personeelsmaaltijd, zo blijkt. Vanaf twaalf uur open, iedere dag. En natuurlijk kan Wim er binnenkort zijn vierennegentigste verjaardag vieren. Hij krijgt alvast een enorme menukaart mee. Het ding past maar net tussen zijn rug en de rugleuning.
         Lekker in de zon wandelen we op ons gemak naar de winkel. Een lege koekjesverpakking op de knieën van Wim doet dienst als boodschappentas. Bij mij thuis de spullen afzetten en terug naar Jeanne.
         Wim overhandigt Jeanne stralend de menukaart, als zij hem vraagt hoe het is gegaan.
         Herhalen, daar is alles voor te zeggen…
         (Een keer vroeg in de ochtend naar de Waalbandijk. Heel misschien?)