Heimwee,
doodgewoon heimwee, daar had ik de laatste dagen last van.
Een of ander stom virus of bacterie, ik
ben geen arts en bezocht de huisarts niet, voedde zich met mijn energie,
bezorgde mij buikpijn en ander ongemak, en was er voor verantwoordelijk dat ik
niet kon hardlopen. Die of dat (stomme) virus of bacterie lijkt mij te hebben
verlaten zodat ik de komende week weer hardlopend van ons rivierenlandschap kan
genieten. Ik mis niet alleen de rust, maar vooral ook de vissende aalscholvers
en de reigers, die van hun arbeid profiteren. Nog een paar dagen, dan hoor ik
misschien weer overnachtende spreeuwen kwebbelen, in het
Roodslag of elders, zich opmakend om uit te zwermen.
Het is niet moeilijk om mij te
verbeelden hoe zo’n spreeuwenzwerm een beweeglijke wolk vormt. Niet moeilijk,
omdat ik geholpen word door een foto van zo’n wolk in de Gelderlander. (Hoewel het niet de juiste tijd van het jaar is om
zoiets te doen – zachte regen ruist nota bene op het dakraam boven mijn
schrijftafel –, stel Ik mij voor dat ik op mijn rug in het gras lig en in
plaats van wolken, de vormen van spreeuwenzwermen benoem. Deze wolk in de Gelderlander bijvoorbeeld, is
sprekend het hoofd van een paard. Het ene zichtbare oor spitst zich alwetend, maar
vooral de brede grijns verraadt hem: overduidelijk Mr. Ed, het sprekende paard
van Walter R. Brooks. Deze heeft wel een beetje onderbeet en de spreeuwen
vergaten het oog te vormen, maar er moet ook wel iets aan de fantasie van de
beschouwer worden overgelaten, vind je ook niet?)
Een bacterie of virus, al dan niet
stom, kan zomaar de reden zijn dat spreeuwen in deze tijd van het jaar zwermen
vormen. We weten niet waarom deze buitengewoon sprankelende vogels elkaar
opzoeken en zulk opvallende gedrag vertonen. Sovon Vogelonderzoek wil daar nu graag antwoorden op vinden. Daarom
roepen zij ons op (via dit krantenartikel) om hen te helpen; misschien kunnen amateurfoto’s
van spreeuwenzwermen uitkomst bieden.
Wolluizen vormen geen spectaculaire
zwermen die, beschenen door het laatste licht van de ondergaande zon, de meest
fantastische vormen aannemen. Maar zij zoeken wel heel graag elkaars
gezelschap. Onze orchideeën vormen al gedurende een half jaar een genoeglijke
roestplek voor hen. Hun gedrag zou ons, als dat van de spreeuwen, misschien tot
de verbeelding moeten spreken, maar doet dat allesbehalve. Ik bewonder hen
niet, hoewel hun malle staartjes best grappig zijn en soms aan mij verraadt
waar zij zich schuilhouden.
Wolluizen kunnen overal (verscholen) zitten,
op het blad (vooral in oksels en langs de randen), in kleverige wolmassa’s tussen
de wortels en in de bloemen, ze kruipen zelfs in de stamper (soms zie ik daar
een staartje uitsteken en breng met behulp van een cocktailprikkertje, de
schuldige te voorschijn.)
Van alles deed ik er aan om deze kleine
sapzuigertjes te bewegen hun heil elders te vinden. Met grof geschut: de bladluizenspuitbus
helpt niet (ondanks zevenmaal herhalen), ze er een voor een uitpeuteren lijkt
te werken, maar je vindt ze nooit allemaal. Het vergt bovendien veel geduld,
dat pulken bedoel ik (Riky begrijpt niet hoe ik dat vol houd).
Komende donderdag bezoeken we met een
groep ‘Zonnebloemers’ de Orchideeën Hoeve in Luttelgeest. In dat kader bezocht
ik Martha gistermiddag en vertelde haar over de invasie bij ons thuis. Zij
bezit sinds kort twee bloeiende orchideeën. Vanaf de eetkamertafel bespeurde ik
zekere tekenen (ik mag mijzelf tegenwoordig best ‘Deskundig Wolluizenvernietiger’
noemen!) Beiden bleken gekoloniseerd. Drie flinke meiden (wolluizenjongens
kunnen vliegen!) toverden we tevoorschijn, maar natuurlijk zitten er meer.
Gekleefd aan de punt van een knakworstjesprikker
toonde ik een van de wollige zondaressen aan Martha: nu kent zij hen ook aan hun
staartje!
Donderdag zoeken wij een passende therapie,
Martha en ik.
Echter, zo’n eventuele remedie vrees ik:
peuteren werkt hoogst bevredigend!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten