vrijdag 10 oktober 2014

Weten

Op de Hommelstraat houdt een hond mij op. Tot dat moment dacht ik na over de vraag of dieren en planten inderdaad geen geschiedenis hebben, zoals een zekere dr. Jos M. M. Leenders in een artikel over het verleden van Westfriesland, beweert.
         Het is het opdringend gedrag van het niet-aangelijnde, nog jonge huisdier, dat mij tot stoppen dwingt. “Blijf hier! Niet doen!,” roept zijn baasje. Het helpt hem niet. De deugniet vraagt kwispelstaartend aangehaald te worden en snuffelt ondertussen aan mijn kuiten en de binnenzijde van mijn bovenbeen. Toegegeven, die zachte neus kriebelt niet eens onaangenaam. Toch dwing ik mijzelf te blijven staan, als een roerdomp die niet opgemerkt wenst te worden, terwijl het baasje verontschuldigend opmerkt “Dat vind hij zó leuk!”
         “Ik vind dit niet leuk,” dien ik hem van repliek.
         Baasje pakt zijn huisdier bij zijn nekvel en, terwijl ik verder ren, bromt hij: “Nou, lopen!”
         Onderwijl de confrontatie tussen de hondenneus en mijn kuiten als de echo van een schreeuw wegebt, geef ik mij weer over aan de geschiedenis. Toen ik het betreffende artikel in West-Friesland Oud & Nieuw van 2014, het 81e jaarboek van het Westfries Genootschap las, haakte de zin ‘Dieren en planten hebben geen geschiedenis, …’ in mijn geheugen als een lastig kleefkruidvruchtje aan mijn schoenveter. Ik ben het niet met de heer Leenders eens. Weten dat iets bestaat, bewijst volgens hem dat wij bijzonder zijn, dat wij geschiedenis hebben. Hoe kunt u weten dat dieren en planten niet weten?, zou ik aan dr. Leenders willen vragen.
         (Overigens schreef deze historicus en publicist een verrassend verhaal, dat zeer de moeite waard is en waarboven hij terecht de titel schrijft ‘Bestond Westfriesland vroeger eigenlijk wel?’)
         Inmiddels heb ik de Waalbandijk bereikt en weet ik precies hoe ik hier ben gekomen. En als ik een beetje mijn best doe, herinner ik mij iedere scheur in het asfalt, ‘zie’ ik hoe Herman, de Schotse Hooglander stier, gezapig in zijn afgetrapte weitje lag. Op die manier herinneren wij ons een flink deel van de tijd die wij afleggen tussen geboorte en sterven, zij het meestal fragmentarisch. Daarmee krijgt onze persoonlijke geschiedenis voor een deel vorm.
         Misschien herinneren dieren en planten zich, op een door ons (nog) onbegrepen manier, hun tijd net zo goed of net zo gebrekkig, als wij dat doen. Wie weet? Wie weet waarover de spreeuwen op hun roestplaats kletsen? Misschien bespreken zij met elkaar hoe hun dag is geweest, of wisselen zij plannen uit voor de tijd die zij in bijvoorbeeld Zuid-Engeland gaan doorbrengen. En het zou zomaar kunnen dat zij hun historie met behulp van liedjes levend houden, zoals bijvoorbeeld de Aboriginals dat plachten te doen. (Misschien bezaten wij ook wel een mondelinge traditie, onze geschiedenis zingen bedoel ik, en heeft de boekdrukkunst deze vorm van ‘geschiedschrijving’ vernietigd. Zou een wetenschapper daar onderzoek naar kunnen doen?)
         En wat verbergen plantensapstromen nog voor ons?
         In ‘Reizen zonder John’ beschrijft Geert Mak wat John en Elaine Steinbeck in de nabijheid van sequoia’s ervaren: ‘… die enorme gevaartes die de dag beheersen en de nacht bevolken, zijn levende dingen die blijk geven van hun aanwezigheid.’ En Geert zelf over deze bomen: ‘… stil, krachtig en met een onvoorstelbare waardigheid. Die boom daar, die stond hier al toen Karel de Grote werd gekroond. En deze was al een gigant toen …’ Hoezo hebben planten geen geschiedenis?
         Op de Brugstraat herinner ik mij de woorden van het baasje. Hij was verbolgen over mijn repliek, zoveel is wel duidelijk, maar hervatte ik mijn hardlooprondje terwijl hij “Nou, lopen!”, zei, of juist daarna? Met andere woorden, was het een bevel gericht aan zijn hond of aan mij?
         Ik beken. Ik ging pas rennen nadat hij bromde: “Nou, Lopen!”
         Zo, nu heb ik mij op de valreep behoed voor geschiedvervalsing!
        

         

Geen opmerkingen:

Een reactie posten