dinsdag 29 december 2015

Vijfsterrenhotel

De zon maakt zich op voor weer een nieuwe dag als ik de voordeur achter mij dicht trek voor een rondje hardlopen, het laatste in dit jaar. Daarvan maakt zij een prachtig schouwspel, de zon, door haar oranjeroze wolkendekens voorzichtig terug te slaan, onderwijl ik de Tempelstraat uit ren. Daarmee is zij nog steeds bezig als ik Herman begroet die op ditzelfde moment zijn wrakkige onderkomen verlaat om op zijn beurt, mij en deze nieuwe dag, vanonder zijn ruige beharing te begroeten. Spoed is ook helemaal niet nodig en bovendien vol risico. Dat geldt zelfs voor de zon; als zij uit haar gebaande bedje valt zal deze beloftevolle dag versplinteren nog voor ze goed en wel begonnen is!
Over vallen gesproken. Dat overkwam onlangs een oude Zonnebloemvriendin. Voor haar zijn de laatste-dagen-van-2015 volkomen anders dan verwacht. Zij, ik noem haar zij, maar had haar evengoed Annie kunnen noemen, of Rie, Jeanne, Doortje, Toos, Letta of Coby, verloor niet zo lang geleden haar man, zoals al die andere vrouwen. Zij hielden van elkaar en van het leven.
Zoals met de meesten van hen hebben wij iets met elkaar. Met de een omdat we dezelfde interesses hebben, met een ander omdat door haar aderen Westfries bloed stroomt, zoals bij mij, en met een derde omdat zij, zoals ik vijf broers had, en weer een ander van hen tien zussen: ”Wij hadden beiden tien zusjes maar mijn moeder had er één meer!”
De zon maakt zich op voor weer een nieuwe dag.
Zij viel vaker maar deze keer bleef het niet beperkt tot blauwe plekken, deze keer brak zij haar pols. Als je alleen woont is dat bijzonder lastig. Vooral als je reeds op een hoge leeftijd bent en onzeker in je bewegingen. Ik kan mij dat goed voorstellen omdat ik mezelf ook een poosje met één hand heb moeten redden en voorzichtig moest zijn met mijn ontstoken duim (panaritium oftewel fijt). Dat ging hoewel ik bij een aantal handelingen hulp van Riky nodig had. Dat was geen probleem omdat zij grotendeels in mijn nabijheid bleef. Zo is het ook voor haar; veel ging met één hand maar bij sommige handelingen had zij hulp nodig. Die kwam van de thuiszorg. Ook haar buren hielpen graag, deden wat zij konden, maar na verloop van tijd raakte de rek eruit. Alleen wonen gaat voorlopig niet meer.
In de loop van mijn jaren vrijwilligerswerk bij de Zonnebloem, kom ik met enige regelmaat in de omliggende verpleeghuizen. Vorige week bezocht ik haar in het Nijmeegse Joachim & Anna. Dit bezoekje viel samen met het bezorgen van de eindejaarattentie aan de deelnemers van onze Zonnebloemafdeling. Die attentie bestond dit keer uit een transparant zakje gevuld met zeven verschillende chocolaatjes, versierd met een verkleinde uitgave van zo’n strik die je soms om de fessenhals van een bekroonde wijn ziet, in de kerstkleuren rood en groen en voorzien van een kaartje met de tekst ‘de zonnebloemafdeling beuningen wenst u alle goeds voor… 2016’, waarbij de nul gevormd werd door het gestileerde zonnebloemetje uit het logo van de nationale vereniging. Omdat mijn kleurenlaserprinter kapot is, had Netty, onze secretaris, het zonnebloemhartje met de hand ingekleurd en dat op meer dan tweehonderd kaartjes!
Trouwens, het zakje was gevuld door de chocoladewinkel Elke Dag: voor elke dag één chocolaatje.
Zij was blij verrast mij in deze omgeving te zien waaraan ze nog niet helemaal gewend was. De verpleegkundige die mij naar haar kamer had begeleid, kwam ons later vragen of we iets wilden drinken. Dat werd een kopje koffie met gevulde speculaas. “O, ik heb het hier zo goed”, zei ze, “het lijkt wel een vijfsterrenhotel. En ze zijn zó lief. Geweldig!”
Nou, dat had ik inmiddels ook ervaren.
Joachim & Anna, voor haar maken zij het weer goed, in ieder geval voor de komende zes weken.



dinsdag 22 december 2015

Cobra

Niemand koopt nog knalvuurwerk, beweert deze morgen een vette kop op de voorpagina van de Gelderlander. Maar uit het artikel begrijp ik dat de bewering op ‘legaal knalvuurwerk’ slaat en dat er nog steeds (knal)vuurwerk van onder de toonbank wordt gekocht – dit jaar werd alweer meer illegaal vuurwerk in beslag genomen dan voorgaande jaren, las ik bij mijn ontbijt, waaronder cobra’s, de ‘vuurwerkbommen’ die in Geldermalsen werden aangewend om de stem van degenen die tegen de komst van een vluchtelingencentrum zijn, verstaanbaar te maken.
Persoonlijk heb ik niets tegen het afsteken van vuurwerk, om daarmee het Oud-en-Nieuwjaarsfeest meer luister bij te zetten, bedoel ik. Over het gebruik van vuurwerk teneinde je democratisch recht uit te oefenen kan ik kort zijn, dat is misdadig.
Het afgelopen weekeinde stuurden vijftien medische organisaties een manifest aan de Tweede Kamer en het kabinet waarin zij pleiten voor een verbod op consumentenvuurwerk. Dat zien zij als enige optie om de jaarwisseling vuurwerkletselvrij te kunnen beleven. Ik stel vast dat het de goede kant op gaat, dat de publieke opinie over het traditioneel afsteken van vuurwerk langzaam maar zeker verandert van massaal omhelzen naar bijna volledig afwijzen. Nogmaals, persoonlijk heb ik niets tegen het afsteken van vuurwerk, maar een voorstander ben ik zeker niet…
Op de bovenste treden van de bielsentrap wordt mijn gedachtegang onverhoeds gestuit door de panische herrie van minstens honderd gillende keukenmeiden. Zo komt het even op mij over, maar in werkelijkheid is het een koor van gakkende ganzen die mogelijk door mij zijn gestoord bij hun bezigheden in de waterplas die zich ongeveer halverwege tussen de dijk en de rivier bevindt. Naar schatting vliegen minstens duizend van deze grote watervogels uit het water op, tegen de wind in zodat het lijkt alsof zij recht de lucht in stijgen. Een groot aantal verdwijnt langzaam in westelijke richting, anderen, tot de slotsom komend dat mijn persoontje geen gevaar voor hen vertegenwoordigt, laten zich weer terug in het water plonzen.
Terwijl de rust geleidelijk weerkeert, ook in mijzelf, ren ik verder over de Waalbandijk en herinner mij het verhaal van Jack. Ik zat in de auto toen ik hem hoorde vertellen hoe hij een cobra afstak, als ik het mij goed herinner een nummer acht. Ondanks de weerzin van zijn moeder – “zou je dat nou wel doen, jongen?” – ging hij er toch op uit. “Ja, wat wil je? Ik ben vijfentwintig en heb een eigen bedrijf, dus weet ik heel goed wat ik doe!”
Om zijn vriend te laten schrikken was Jack van plan een cobra, illegaal aangeschaft natuurlijk, onder diens keukenraam te laten ontploffen. Het lontje was echter aan de korte kant. Maar het was zijn laatste. Dus. Jack vergat zijn zojuist tegen moeder geuite weerwoord! Het vuurwerk ontplofte voortijdig terwijl hij het van zich af wierp. Een fel bradende pijn in zijn rechterduim vertelde hem dat er iets niet goed was gegaan. Hij stopte zijn hand onder zijn trui en rende boordevol adrenaline naar huis waar zijn broer de deur voor hem opende. Broer trok wit weg op het zien van de met bloed doordrenkte trui. “Bel 112, het is niet goed!”
Jack ging weer naar buiten om nog een sigaret te roken. Daar raakte hij van de wereld om in een ziekenhuisbed wakker te worden. Het bleek dat hij nog maar net gered had kunnen worden vanwege het grote bloedverlies. Duim weg, eigen bedrijf weg.
Inmiddels hebben chirurgen Jacks wijsvinger geamputeerd en op de plaats van de duim aangehecht zodat hij zijn hand in de toekomst weer kan gebruiken, iets wat zonder opponerende duim immers niet goed mogelijk is.
Een vijfentwintigjarige met een eigen bedrijf gaat onachtzaam met vuurwerk om.
Artsen die jaarlijks met ernstige letsels worden geconfronteerd, hebben het gevoel dat zij symptomen bestrijden. Zij hebben groot gelijk! Pak het probleem bij de bron aan; stop het onoordeelkundig afsteken van vuurwerk, stop met die gekkigheid.



vrijdag 18 december 2015

Beest

Zoals vaker tijdens mijn hardlooprondjes kijk ik naar de rookpluim van de elektriciteitscentrale. Die is vanaf dit punt, kort na de tweede haakse bocht van de Hommelstraat en net voorbij het maïsstoppelveld van Thé, onbelemmerd zichtbaar. Vandaag duidt hij niet alleen de windrichting, zoals verwacht zuidwest, maar ook het feit dat dit het laatste hardlooprondje is waarbij ik hem kan zien. Ik stop niet met hardlopen; hij stopt met het verbranden van steenkool en dus met het maken van elektriciteit. Komende zondagnacht laat men hem als een kaarsje uitgaan.
Bij het bereiken van de Waalbandijk ga ik meestal linksaf richting Ewijk en Winssen, nu kies ik uiteraard voor rechts. Tegen een grauwgrijze wolkenband blijft de rookpluim in zicht. Terzijde van de elektriciteitscentrale vertoont de wolkenband een lengtescheur zodat ik getuige kan zijn van de opkomende zon. Op maandag 6 juli 1936 werd de nieuwe Centrale Gelderland van de N.V. Provinciale Geldersche Elektriciteits-Maatschappij officieel in bedrijf gesteld. ‘Nieuwe Centrale’, want hij kwam in de plaats van een centrale waarvan de capaciteit niet langer kon toenemen, een die naast de Spoorbrug, bij het centrum van Nijmegen stond. Toen ik voor het eerst met de elektriciteitscentrale kennis maakte werd die gewoonlijk aangeduid als de PGEM. Later werd het Electrabel naar de nieuwe eigenaar van de centrale, een naam waaraan ik lang heb moeten wennen. Een paar jaar geleden is het eigendom weer overgegaan, ditmaal naar CDF/Suez, maar voor mij is de elektriciteitscentrale bij Weurt altijd Electrabel gebleven.
Tegen de grauwgrijze wolkenband blijft de rookpluim in zicht.
Nu ren ik in de richting van de Centrale die ten dode opgeschreven is en vraag mij af of hij, de Centrale, zich ervan bewust is dat hij binnen afzienbare tijd wordt gesloopt. Eerst de gebouwen, waarvoor, volgens Rob van Loenen van de elektriciteitscentrale (in de Gelderlander van gistermorgen), ongeveer even veel tijd nodig is als voor de bouw (die van 1933 tot 1936 duurde) en later volgt de schoorsteen.
Voor mijn gevoel schuilt er een Beest in dat enorme gebouw, een die je maar beter met rust moet laten. Zouden de luitjes in de directiekamer zich daar wel van bewust zijn? En de mannen van de centrale bediening, die zichzelf De Wacht noemen? Ik denk dat zij dat wel weten, De Wacht weet alles van het Beest. Zij noemen zich niet voor niets De Wacht. Zij waken voortdurend over het welzijn van het Beest. Nu, terwijl ik Weurt en de Centrale nader, kan ik met eigen ogen zien dat De Wacht vooralsnog in zijn missie slaagt. Opgepakt door de wind wolkt hete stoom rustig en gestaag naar het zuidwesten, ruim honderdvijftig meter boven de bedstee van het Beest.
Ja, De Wacht weet dat zij zorgvuldig moet handelen. Geen onverwachte handelingen, De Wacht houdt Hem in toom. Waarschijnlijk dat daarom is besloten de Centrale als een kaarsje uit te laten gaan, op te laten branden tot alle brandstof is opgebruikt, Hem langzaam laten wennen aan steeds lagere temperaturen tot het bijna absolute nulpunt, dan is het voor Hem te laat om nog met succes te reageren. Want we hebben gezien wat dit Beest kan doen als protocollen onnauwkeurig worden opgevolgd! Toen, op 8 november 2012, blies Hij een van zijn stoompijpen finaal aan flinters waardoor zelfs een deel van het ketelhuis werd weggeblazen. Na zondagnacht is zoiets niet meer mogelijk, dan is het Beest dood, dan rest slechts een levenloos karkas waar in de loop van 2016 slopers als aasgieren op af zullen komen.
Evengoed doet het zelfs mij een beetje pijn dat de Centrale neergehaald wordt. Zoveel jaren bewees hij zijn dienst als blikvanger en windvaan. Toegegeven, het is fijn dat hier niet langer scheepsvrachten steenkool worden verbrand. Een klein plusje voor het klimaat!
Ik ren weer op huis aan en terwijl ik mij omkeer, mijn rug naar de Centrale wendt, ervaar ik dit afscheid als de klik van een draaischakelaar van weleer.




dinsdag 15 december 2015

Tijd

Hoe het werkt kan ik niet zeggen. Het ene moment kijk ik nog naar het stukje Roodslag, waarbij het herinneringsfilmpje volautomatisch wordt gestart waarin ik met hoge nood tussen de bomen verdwijn om kort daarna, als ik opgelucht de Waalbandijk weer bereik en mijn hardlooprondje voortzet, getuige mag zijn van een kudde paarden die met denderende hoeven en in een langgerekte sliert langs de Waal galoppeert (zie: ‘Moederliefde’), het volgende moment zie ik haar vanuit het niets in mijn ooghoek verschijnen. Zij staat op slechts een paar meter van mij af, deze koe, deze Rode Geus, met een eindje touw in haar mond. De trilling die door haar ruige donkerrode vacht golft laat zien dat zij zenuwachtig is. Haar kalf verschuilt zich achter haar benen, als een verlegen jongetje dat aan de rokken van zijn moeder hangt.
Nooit eerder stond ik oog in oog met een van deze kolossale half-wilde koeien die, samen met de kudde Konikpaarden, de begroeiing van de uiterwaard zo effectief in toom houden. Als ik enigszins van mijn schrik ben hersteld vraag ik mij af hoe deze koe met haar kalf door de omrastering is gekomen. Dan pas verwonder ik mij over het touw en over de wijze waarop zij dat tussen haar grijsbeige, zwetende lippen klemt. Een rafelig uitgebleekt oranje nylonkoord dat waarschijnlijk door de rivier werd aangevoerd. Het andere uiteinde is slordig om haar hals geknoopt. Het lijkt alsof zij het mij aanbiedt, alsof zij zeggen wil: kom, neem dit koord en voer ons weg van hier!
Zo staan wij een poosje zwijgend tegenover elkaar. Zij verbreekt de stilte met een benauwd “Boehoeuw”. Ik neem het haar niet kwalijk, het valt immers niet mee je tegenover een mens verstaanbaar te maken en daarbij een touw tussen je kiezen klemmen. Zij zet enkele stappen in mijn richting, haar hoofd dat getooid is met indrukwekkende naar voren gerichte puntige hoorns, houdt zij laag bij de grond zodat het eindje touw uitnodigend bungelt. Haar kalf, een stiertje van een paar maanden oud, beantwoordt de roep van zijn moeder. Hij komt schroomvallig achter haar tevoorschijn en wandelt mij oplettend voorbij. Ik twijfel nog over de bedoeling van het touw als ik een zachte duw in mijn rug voel. Dan overwin ik mijn terughoudendheid.
Het moet er vreemd uitzien: een hardloper tegenover een uit de kluiten gewassen koe en daarbij een kalf dat hem duwend in de rug in beweging probeert te krijgen.
Op het moment dat ik het touw grijp gebeurt een heleboel tegelijk: het daglicht krijgt een andere kleur, de koe draait zich om en trekt mij aan het touw met zich mee van de dijk af terwijl het kalf mij met zijn zachte snoet bemoedigende duwtjes blijft geven, en bij de omheining verschijnt een indrukwekkende stier met een aantal koeien. Het liefst wil ik het touw loslaten en wegrennen, zo snel als mijn benen mij dragen kunnen. Ik doe geen van beiden maar laat mij gewillig door het moederdier meevoeren.
Met haar neus duwt de koe het klaphek open. Waarschijnlijk heeft zij het kort daarvoor met haar tanden opengetrokken, waarmee de vraag hoe zij door de afrastering kwam, is opgelost. Ik bedoel maar, als zij mij een touw kan aanreiken, kan zij gemakkelijk met haar tanden een klaphek openen! De ruimte tussen het opengeduwde hek en het paaltje waartegen het sluit, is maar net voldoende om haar brede lijf door te laten. Ik volg haar en houd het hek open voor het stierkalf, waarna het nadrukkelijk achter ons dichtslaat. De koe leidt mij en haar kalf over het pad in de richting van het met bomen omgroeide wiel, de indrukwekkende stier en de overige koeien volgen onze kleine stoet…
Rennend over de Waalbandijk, ergens tussen Ewijk en Winsen, kom ik weer bij zinnen. Voor mijn gevoel zijn er minstens tien dagen verstreken sinds ik Het Roodslag passeerde. Ja, tijd is een vreemd verschijnsel!



vrijdag 11 december 2015

Pijntjes

Zoals gebruikelijk word ik geplaagd door kleine pijntjes waardoor ik de neiging heb me daarmee en met het hardlopen zelf, bezig te houden. Soms stemmen zij mij zelfs pessimistisch. Dan vraag ik mij af of ik het zal volhouden, vandaag. Waarom doe ik dit mezelf aan, denk ik dan, of, zal ik alvast omkeren? Soms moet ik mijzelf toespreken: kom op Simon, gewoon doorrennen, je weet best dat het zo meteen is alsof het helemaal vanzelf gaat.
Vandaag is zo’n dag, dat ik mezelf tot de orde roepen moet, bedoel ik. Evengoed ben ik in gedachten even bij Jeanne; toen ik net haar appartement passeerde was haar huiskamer verlicht al was het de etalage van een woonwinkel. Nu zij haar pols brak, betekent die verlichting waarschijnlijk dat zij door thuis- of buurtzorg geholpen wordt om zo goed mogelijk aan deze nieuwe dag te beginnen.
Bij Marie daarentegen is het donker en zijn de gordijnen stijf gesloten.
Als vanzelf dwalen mijn gedachten af en ren ik voor ik het goed en wel in de gaten heb over de Waalbandijk en langs de Loenensche Wel, waarin het waterpeil weer behoorlijk is gezakt ten opzichte van een week geleden. Een specht is druk aan de arbeid. Hij hamert er lustig op los, zoals de smid in het lied dat meester Dam ons regelmatig in de zesde klas liet zingen. Zo vaak, dat de melodie en de tekst als vanzelf boven komen: de smid, ja de smid, is aan ’t smeden, aan ’t smeden/ hij slaat met zijn hamer beneden, beneden/ hij slaat, dat de smids ervan dreunt, ervan dreunt/ terwijl hij z’n liedeke neu-heu-riet/ ’t ijzer is warm, staal in de arm/ ’t ijzer is he-heet, lustig gesmeed.
Deze specht klinkt echter meer als een klophamer waarmee steeds, met korte onderbrekingen, kleine brokjes beton worden weggeslagen. Daarvan krijg je geen ‘staal in de arm’. Daar gaat hij weer: rakke-takke-takke-takke-takke-takke-takke-takke-takke-tak. Ik denk aan een fuga, aan een ‘klophamerfuga’, maar dat is niet helemaal correct omdat van meerstemmigheid geen sprake is. Dan voegt zich een vogelstem bij het hameren en begint het ergens op te lijken. Het is een sperwer die uitdagend roept dat hij mee wil doen, zo meen ik in zijn opgewonden stem te horen. Even is het stil, maar als ik vlakbij de Brugstraat ben, zet de specht opnieuw in en vult de sperwer aan.
Omdat ik hem afgelopen dinsdag ook hoorde, de sperwer, heeft de snelle roofvogel die volgens Frans in een van de pylonen van de Tacitusbrug woont, waarschijnlijk het ontoegankelijke bosje op het landgoed rond Slot Doddendael tot zijn territorium gemaakt. Ik ben te weinig vogelkenner om te kunnen gissen waarom hij nu zo geagiteerd roept. Misschien jaagt hij prooidieren op zoals een meute jachthonden dat met hun stemmen doen.
Gisteravond zagen we de zesde aflevering van ‘The Hunt’, waarin een jonge sperwerarend ons zijn jachttechniek demonstreerde. Met fel begerende ogen keek hij naar een zwerm kanoeten. Ik herinnerde mij de wolken bestaande uit honderdduizenden van deze strandlopertjes, die ik tijdens een waddenwandeltocht in een subliem ballet vlak boven de horizon zag zwalken: uitdijend, weer inkrimpend, als een windvlaag naar links en weer naar rechts uitrekkend, omhoog golvend en weer omlaag. Wonderschoon.
Het lukte de snelle sperwer niet om een enkele kanoet in deze beweeglijke wolk te lokaliseren zodat zijn jacht vergeefs was. Pas toen hij een eenzame scholekster bespeurde kreeg hij na een spectaculaire achtervolging, loon naar werken.
De verouderde tuien van de Tacitusbrug hangen er nog steeds, slapper dan vrijdag en dinsdag. In een opwelling neem ik de traptreden naar boven, misschien vind ik de nestplaats van de sperwer, maar het fietspad is geblokkeerd. Dan besluit ik via de Van Heemstraweg, Ewijk en de Koningstraat weer naar huis te rennen.
Pijntjes?
Nee, hoezo?



dinsdag 8 december 2015

Hagelkorrels

Drie kwartier later dan gebruikelijk trek ik de voordeur achter mij dicht: voor mijn hardlooprondjes is het wintertijd, die naar verwachting tot eind januari duren zal. Roze en violet aan de horizon kondigen aan dat de zon nog maar net op is. Afgelopen vrijdag passeerde ik op ditzelfde tijdstip de Tacitusbrug en raakte in gesprek met Frans. Hoewel Johan gewoonlijk ‘elk nadeel heb z’n voordeel’ zeggen zou, is het voor mij andersom: lekker in het daglicht rennen betekent een heel aantal ontmoetingen missen: met schoolkinderen bijvoorbeeld want zij zitten reeds in de klas, Ans is al hoog en breed op haar werk, de broertjes Joop en Harry hebben de Waalbandijk al verlaten, en Frans zijn hond reeds uitgelaten. 
Langs de Hommelstraat steekt een opportunistische paardenbloem zijn zaadbol in de wind. De deelnemers aan de klimaattop zouden daarin misschien een teken zien als zij er getuige van konden zijn. Nu dat niet het geval is ren ik maar verder alsof er niets veranderen zal. Zo bijzonder was mijn paardenbloem blijkbaar niet want langs de Waalbandijk zie ik er nog verschillende, in alle stadia van ontwikkeling.
Over Frans gesproken, afgelopen vrijdag maakte hij zich aan mij bekend, hoewel we al eerder met elkaar spraken (zie: ‘Vliegen’). Toen ik hem en zijn hondje vrijdagmorgen achteropliep, bedacht ik hem te vragen of hij al had gezien dat de spanning van de tuien was gehaald. Blijkbaar wilde hij mij ook aanspreken want voordat ik de kans kreeg trok hij de microfoontjes van zijn iPod uit zijn oren. Voorafgegaan door het hondje, hetzelfde dier dat mij een paar jaar geleden weleens hinderlijk volgde, liepen we, onze snelheid op elkaar afstemmend, het laatste stuk tot zijn woning samen. Frans bevestigde dat de familie Zilverschoon vóór hem – vijfentwintig jaar lang – in dit huis woonde. Ook bevestigde hij het verhaal van Joop en Harrie: vóór de tijd van de Zilverschoontjes was het een café waarin een Verweij de scepter zwaaide. Hij liet mij zien dat het middelste raam van de woonkamer voorheen de ingang van het café was. Net als de huidige voordeur was die ingang vanaf de dijk via een bruggetje te bereiken.
Van de broertjes weet ik dat de cafébaas tevens roeibootjes verhuurde waarmee men over de Waal, naar Herveld of Slijk-Ewijk, kon varen. Dat was uiteraard nog voor de komst van de verkeersbrug.
Frans woonde als jongen aan de Brugstraat, vlakbij het toenmalige café. Met zijn kameraden kwam hij er geregeld. Terwijl we nog even voor zijn huis staan vertelt hij mij over die keer dat hij met twee van zijn kornuiten een krat vol lege bierflessen pikten. De oude Verweij verzamelde het leeggoed gewoonlijk buiten de berging, onder het café-woonhuis, dus onderaan de dijk. Dat krat ruilden ze voor een paar biertjes.
Die keer liepen ze tegen de lamp.
Verweij, de oude, was niet alleen kastelein en bootjesverhuurder, hij was ook een fervent jager. Achter de toog stond altijd een jachtgeweer en in de berging hing altijd wel een haas of konijn te besterven. Bovendien was hij geen gemakkelijke baas.
Frans weet nog dat de oude Verweij hen naar de herkomst van het kratje vroeg. Hoe hij dat aanlegde weet hij niet meer, maar de jongens voelden wel aan dat het verkeerd ging. Zij renden via het bruggetje en de dijk de uiterwaard in. De cafébaas achter hen aan. Bovenop de dijk zagen ze dat de baas zijn hagelbuks op hen richtte. Zij konden niet anders dan tussen de struiken een goed heenkomen zoeken.
Terwijl Frans met stemverheffing vertelde dat hij echt schoot, ‘die ouwe gek’, en hagelkorrels links en rechts in de struiken rammelden, zag ik verontwaardiging in zijn ogen gloeien.
Jongens in conflict met hun hormonen; misschien zou ik het indertijd voor de cafébaas hebben opgenomen.



vrijdag 4 december 2015

Spiegelwaal

Het is vrijdag, daarom is het niet vreemd dat een vuilniswagen op de Van Heemstraweg, rondom voorzien van alarmerende knipperlichten, al het achteropkomende verkeer staat tegen te houden. Dat helpt mij om deze drukke weg gemakkelijk over te steken. Ik heb geen idee waarom de jongens van Dar …en ’t is weer fris, daar, ter hoogte van garage Schneberger, zo lang werk hebben. Hoe dan ook, door hun oponthoud kan ook het schoolmeisje, dat juist de Hommelstraat uit komt fietsen op het moment dat ik er in ren, nog van diezelfde service profiteren.
Vlak voor zij oversteekt groet zij mij, een beetje verlegen maar evengoed hartelijk, vanonder de bondkraag waarmee haar capuchon is afgezet. De laatste jaren komen we elkaar vaak tegen. Altijd wel ergens langs de Hommelstraat, zoals vandaag. De eerste keren bij moeder achterop, later zelfstandig fietsend waarbij zij aanvankelijk nog werd geëscorteerd door haar oudere broer die zijn taak gaandeweg liet verslappen. Soms fietste hij voor haar uit en andere keren een eindje achter haar, maar nooit naast haar. Misschien hoort dat wel bij een opgroeiende jongen.
Met het schoolmeisje en haar broer nog in mijn hoofd bereik ik de Waalbandijk. Het water in de Waal staat weer hoger dan dinsdag. Dat had eigenlijk lager moeten zijn. Gisteren werd namelijk door minister Schultz van Haegen, van infrastructuur en milieu, en de Nijmeegse burgemeester Bruls, de nieuw gegraven nevengeul bij Lent in gebruik genomen. Dat deden zij door met enige symboliek een sterk uitvergrote, Facebook-duim uit de dijk te verwijderen. Via een aantal doorlaten stroomt het waalwater in de vier kilometer lange nevengeul die Spiegelwaal wordt genoemd. Alleen bij laagwater blijft het water in zijn oorspronkelijke bedding, dat is mogelijk doordat de doorlaten van dorpels zijn voorzien.
De nieuwe nevengeul zorgt voor een iets meer dan vierendertig centimeter lagere waterstand in de nauwe elleboogpassage bij Nijmegen. Als de Spiegelwaal er in 1995 was geweest, tijdens het extreme hoogwater, zouden heel veel mensen met een geruster hart in bed zijn gestapt. Met die vierendertig centimeter draagt deze nieuwe voorziening dus in belangrijke mate bij aan de veiligheid van de Nijmegenaren. Overigens, Lent is tegenwoordig ook een deel van de stad. Of het tevens de veiligheid van de bewoners van dorpen en steden stroomafwaarts vergroot, zoals dat van het schoolmeisje die met haar familie hier aan de dijk woont, weet ik niet. Bij hoogwater zal de Waal samen met de Spiegelwaal één watervlakte vormen die dan dus ruim drie decimeter lager is dan voorheen. Maar ná de spiegelwaal komt al het water weer bij elkaar. Dus, als er verschil is, waarin zit dat dan?
...het laatste verouderde paar tuien hangt duidelijk slap..
Terwijl ik langs het woonbootje van Klaartje ren peins ik over de enorme hoeveelheden water die de rivier afvoert. Elke seconde meer dan tweeduizend kubieke meter. Bij hoogwater kan dat oplopen tot vijftienduizend kubieke meter. Al dat water moet evengoed ook onder de kiel van het met containers volgeladen schip door, dat tegen de stroom op langs ploetert. Die heeft een flinke motor nodig om tegen deze massa in nog vooruit te varen!
Joop en Harry redden mij uit dit stompzinnige dwalen. Zij willen weten of ik een nieuwe pet draag. Even weet ik niet wat ze bedoelen, dan roep ik iets over regen die verwacht werd.
Op de terugweg is de Tacitusbrug vol in zicht. Het laatste verouderde paar tuien aan de kant van Ewijk, hangt duidelijk slap. De spanning is er af gehaald omdat ze door nieuwe worden vervangen, die gemakkelijker onderhouden kunnen worden. Daarna wordt het brugdeel van een nieuwe laag asfaltbeton voorzien en kan na al die maanden, het werk werd in september 2012 begonnen, het verkeer er weer overheen razen.
Hé, ik vraag mij af of Joop en Harry die doorhangende tuien hebben gezien. Ik denk het niet, de mannen waren te zeer gefixeerd op mijn petje.



dinsdag 1 december 2015

Serpent

Het is al donker als ik de deur achter mij dicht wil trekken. Wat is dat?, vraagt Riky zich hardop af. Vanuit mijn ooghoek zie ik in de hal iets op de vloer liggen. Een strootje denk ik in eerste instantie en het volgende waaraan ik denk is de kerststal, aan een strootje uit het dak van de kerststal. Maar het is onzinnig dat te veronderstellen omdat het stalletje nog in ruste is, nog opgeborgen waar het ’t hele jaar, minus ongeveer twintig dagen, weggeborgen is.
Dat was gisterenavond.
Nu ren ik over de Kloosterstraat langs het huis van Rie die zo te zien al op is, want de huiskamerlamp geeft al warm licht. Ook het morgenlicht maakt iets duidelijk, namelijk dat de verwachte regen uitblijft, voorlopig dan toch. Mijn petje dat ik uit voorzorg opzette, vooral om mijn brillenglazen droog te houden, kan in mijn zak. Zo, nu kan ik de lange sliert ganzen die overtrekt ongehinderd bewonderen.
Toen ik mij bukte, gisteravond, om dat strootje op te pakken, voelde ik plotseling wat Mozes moet hebben gevoeld toen hij zijn staf, zijn speciale argument waarmee hij de Farao moest overtuigen om het volk van Israël te laten gaan, eventjes in zijn hand voelde wiebelen voor hij deze voor Farao op de grond wierp. Vervolgens, vlak voordat het hout de vloer voor Farao’s troon bereikte, veranderde Mozes' staf in een heftig kronkelend serpent. Mijn strootje wiebelde eveneens in mijn hand en ook ik wierp het ding terug op de vloer waar het in een heftig kronkelend serpent veranderde. Mijn ‘serpent’ bleek een lange regenworm en mijn speciale argument was niets meer of minder dan een flinke krachtterm vanwege mijn schrik. De pier, die waarschijnlijk door het vele regenwater uit zijn holletje was gespoeld en heil in ons droge halletje vond, liet zich niet gemakkelijk weer oppakken. Slijm en heftig kronkelen bleken stevige argumenten, maar die boden tegen een velletje wc-papier geen uitkomst.
De ganzen zijn waarschijnlijk ook op weg naar een vergaderplek. Zo te horen zijn ze het nog lang niet met elkaar eens. Evengoed zullen zij overeenstemming moeten vinden over een paar belangrijke kwesties. Blijven we hier of trekken we verder? En als we verder trekken, waar gaan we dan heen? Onze soort is ook in vergadering bijeen. Meer dan honderd wereldleiders gaven gisteren in Parijs de aftrap van de eenentwintigste Klimaattop. En evenals de ganzen boven mijn hoofd zijn ook onze afgevaardigden het op vele fronten met elkaar oneens. Er ontbreekt zelfs overeenstemming over de opwarming van de aarde als veroorzaker van de heftige weersomstandigheden.
Toen de wonderbaarlijke staf Farao’s hart niet kon vermurwen, strafte Mozes hem en zijn volk met tien plagen. Hoewel Exodus voor mij een van de spannendste hoofdstukken van de Bijbel is, moet ik zo dadelijk thuis toch even nakijken of die inderdaad bestonden uit het bederven van het drinkwater, miljarden steekmuggen, kikkers die uit de hemel vielen, hagelstormen, zwermen monsterlijke vliegen die de huizen binnendrongen, dodelijke ziekten onder het vee, zweren veroorzakende as, vraatzuchtige sprinkhanen, de zon die dagenlang niet scheen en engelen die alle eerstgeborenen lieten sterven.
Pas deze laatste ramp bracht Farao op de knieën.
De klimaatverandering, die we zelf vanwege wanbeheer tot stand hebben gebracht, veroorzaakt ook ramp na ramp. Zoals gewassen die door droogte bezwijken, stijgend zeewater dat vruchtbare grond opslokt, orkanen die dorpen vernielen, slagregens die aardverschuivingen veroorzaken, beukende hagelstenen en verwoestende onweersbuien. Wanneer is het genoeg?
Bij de Klimaattop zullen komende dagen vele argumenten naar voren worden gebracht, maar wij zullen pas volgende week weten of het lukt om één front te vormen tegen de plaag die de klimaatverandering feitelijk is.
Ging het maar over een simpele regenworm, een velletje wc-papier zou dan volstaan.