vrijdag 30 november 2018

Puttertje

Op deze laatste novemberdag kan mijn wandeling al na zo’n twee kilometer niet meer stuk. Uit het Roodslag, een klein stukje bos van Staatsbosbeheer, dat door Vrijwillig Landschapsbeheer Beuningen wordt onderhouden, vliegt een groep van minstens vijftig vinkachtige vogeltjes. Een vogelaar zou al na een korte blik door zijn onafscheidelijke kijker hebben kunnen zien welke soort of soorten mijn pad kruisen. Voor een doorsnee wandelaar schuine streep vogelkenner als ik ligt dat ingewikkelder. Maar ik word geholpen door een straaltje zonlicht die een van de vogeltjes perfect als voor een fotoshoot uitlicht. Ook al duurt de belichting slechts een paar milliseconden, voor mijn ogen lang genoeg om een boekvink te herkennen. De zangvogeltjes verdwijnen veel te snel tegen de herfst-grijze wolkenband die boven het rivierenlandschap hangt.
Terwijl ik mijn wandeling vervolg verbaas ik mij erover dat er maar zo weinig nodig is om een mens een gevoel van geluk te bezorgen. Deze mens dan toch. Daar heb ik geen pilletje, lijntje, snuif of shot voor nodig, zelfs niet in deze voor ons moeilijke dagen. Een simpele wandeling en vergast worden op een bijzondere waarneming volstaat – nou ja, erg bijzonder was deze observatie niet eens; enkele dagen geleden werd ik ook al vergast op een vergelijkbare vlucht, die blijkbaar, kort voordat Riky en ik daar langsliepen, een rustplaats had gevonden in de kale perenbomen langs de Kloosterstraat.
Over pilletjes, lijntjes, snuifjes en het zetten van shots gesproken: ik vind het even verbazingwekkend dat mensen naar dergelijke middelen grijpen om zich beter te voelen, of om van bijvoorbeeld een feest te kunnen genieten. Als ik verslagen over bekende feesten mag geloven volstaat het gezelschap van elkaar, vrienden of familie, eventueel onder het genot van een ouderwets glas bier of wijn, allang niet meer. ‘Moreel appèl of niet, het feestpilletje is here to stay’ las ik een paar maanden geleden in een van de regionale bladen. Ondanks alle wettelijke regelingen lijkt het wel alsof die vrolijk gevormde en gekleurde pilletjes vrij verkrijgbaar zijn terwijl het afval dat na de vervaardiging overblijft in de natuur of in buitenwijken gedumpt wordt. Als dat zo is, waarom dan verbieden? De manier waarop onze overheden onder meer met ‘feestpilletjes’ omgaan voedt de criminaliteit en jaagt de samenleving slechts op kosten.
Natuurlijk zijn wetten nodig. Je mag niet door rood licht rijden, maar velen van ons doen het toch. Zij zien blijkbaar niet het gevaar maar slechts het geringe risico bekeurd te worden. Is dus het gebrek aan wetshandhaving een van de oorzaken van het toenemende aantal junks? Of, anders gesteld, zijn verboden op genotsmiddelen wel handhaafbaar? Hoeveel gezagsdragers we ook inzetten om wetsovertreders in de kraag te vatten, de jeugd koopt alcoholhoudende drankjes! Dus, als er toch geen betrouwbare dam tegen de groeiende behoefte aan verdovende middelen opgeworpen kan worden en tegen de daaraan gepaard gaande criminaliteit, is, in mijn ogen, legalisatie het enige middel. Als mens ben je in de eerste plaats zelf verantwoordelijk.
Het is duidelijk dat er tegen drugsverslaafden geen kruid is opgewassen. Zij misbruiken zelfs legale geneesmiddelen. Mijn zus – we hebben gisteren afscheid van haar genomen – heeft dankzij een middel als bijvoorbeeld Oxazepam een aantal dagen in diepe slaap doorgebracht zodat zij dit leven rustig kon verlaten. In ‘Het Puttertje’ van Donna Tart las ik dat jongeren in de Verenigde Staten ditzelfde medicijn fijnstampen en opsnuiven om zichzelf in andere sferen te brengen. Moet dit middel nu uit de apotheken worden geweerd? Ik gebruikte onlangs Oxycodon tegen ernstige zenuwpijnen. Ook deze pijnstiller wordt door junks rechtstreeks hun hersenen in gesnoven.
Volgens mij is eigen verantwoordelijkheid, en dus opvoeding en voorlichting, de enige uitweg. Als iemand zich willens en wetens wil ruineren kan niemand hem of haar tegenhouden. Kortom, laat mij maar wandelen en van vogeltjes genieten, als die op mijn pad willen komen.


vrijdag 23 november 2018

Pannetje

De zon verschijnt geregeld vanachter dunne traag zeilende wolken om mijn lijf troostrijk op te warmen terwijl ik wandel – alleen, omdat Riky met haar vrijwillige bezigheden buitenshuis doende is. Aan mijn standaard wandelroute ontmoet ik sinds jaar en dag een vriend die ik gewoonlijk in het voorbijgaan groet en eventueel informeer over kleine nieuwsfeitjes die mij bezighouden. Ik noem hem Herman, maar anderen noemen hem Bo ondanks niets aan hem recht doet aan die naam. Ook al is Herman niet knap en in hoge mate introvert, kan hij goed luisteren. Een eigenschap die ik bijzonder waardeer. 
Op andere dagen reageert mijn vriend meest stoïcijns op mijn komst, maar vandaag kijkt hij onmiddellijk op als ik vrij plotseling van achter de rij struiken langs het pad naar de volkstuintjes aan de Hommelstraat, voor zijn neus opduik. Door de warrige toef haren op zijn hoofd beziet hij mij vol mededogen, zijn ogen onpeilbaar diep als gitzwarte toermalijnen, alsof hij voorvoelt dat ik vandaag geen goed nieuws breng. Helaas heeft hij gelijk. Langs andere wegen weet hij al dat Tiny gestorven is. Terwijl ik langsloop wil hij weten hoe oud zij was en of zij mijn enige zusje was. Juist van Herman valt mij dat tegen zodat ik, voordat hij zijn vraag daadwerkelijk stelt, een beetje kribbig antwoord dat zij nog maar vijfenzeventig jaar oud was en ik nu nog slechts acht zussen heb. Hij wil dat helemaal niet weten. Ter verdediging leg ik hem uit hoe een oppervlakkige kennis van mijn moeder vlak na de begrafenis van mijn broertje Nico – jongstleden mei achtendertig jaar geleden – goed bedoelend, wellicht, opmerkte “Ach Gré, je hebt gelukkig nog vijftien kinderen in leven!” alsof zij één kind wel missen kon. Met andere woorden, Herman, het is Tiny die ik missen zal.
Sorry Herman! Tiny was nummer zeven in de rij van zestien, ik de tiende. Deze zus was vier jaar en elf dagen ouder dan ik. De laatste jaren, na het overlijden van Hans, haar echtgenoot (zie ook Afscheidsrondje) hebben we haar wat vaker bezocht, ook vanwege haar ziekte (borstkanker), en hadden we frequenter telefonisch contact. Dat ging allemaal net iets gemakkelijker dan toen we nog druk waren met onze gezinnen. Van onze kindertijd herinner ik me dat onze Tiny een paar jaar, toen zij op haar beurt het oudste nog schoolgaande kind was, dagelijks met mij en de rest van haar jongere zussen en broers opliep naar kerk en school. Het was een afstand van iets meer dan anderhalve kilometer maar in mijn ogen van toen minstens driedubbel zo lang. Onderweg verzon onze grote zus steeds weer nieuwe spelletjes opdat wij maar door bleven lopen. En ik zie haar kaatsenballen en touwtjespringen op het bleekveld onder de dubbele elektriciteitsmast. Alsof het gisteren gebeurde, weet ik nog dat zij het soms voor mij op nam. Zoals die keer toen er een nieuwe gezinsfoto moest worden gemaakt. Ik was vier, misschien nog drie, en onafscheidelijk met een speelgoedpannetje. De ganse dag liep ik met dat ding, zo is mij verteld. Ik werd opgepakt, op de naaimachinetafel gezet en het pannetje werd zondermeer uit mijn handen gerukt. Ontroostbaar was ik. Zo kon ik niet op de foto. Zo kon niemand op de foto. Zo jong Tiny nog was, liet zij toen al zien dat zij bijzonder goed met kinderen overweg kon. “Geef hem toch zijn pannetje” zou zij toen hebben gezegd. Hoe ook, ‘mijn pannetje’ werd samen met het gezin vereeuwigd (maar waar die foto is gebleven?) Ook herinner ik mij dat mijn zus mij in die jaren regelmatig op de pot hielp. Zij haalde er een herinnering over op tijdens ons bezoek aan haar – was dat nog maar veertien dagen geleden? Ik had in die tijd last van een darmverzakking zodat poepen bar moeilijk ging. “Ik had zo met je te doen”, zei Tiny.
Tiny is gisteren rond het middaguur in een diepe slaap overleden. O wat zal ik haar missen. En onze telefoongesprekken. Zijn enorme hoorns wijzen gewichtig links en rechts terwijl Herman mij bezorgd nakijkt alsof hij zeggen wil: sterkte man, met jouw verlies.


vrijdag 16 november 2018

Spareribs

Het is er prachtig weer voor. Voor de wandeling vandaag, bedoel ik. Helder en fris en de zon schijnt uitbundig zodat ik even in verwarring verkeer omtrent de struik naast het ingangs-pad van poppentheater Tingeling aan de Tempelstraat. De blaadjes, waarmee de takken van deze uit de kluiten gewassen struik nog dicht zijn bezet, zijn door de herfst oranjerood gekleurd en filteren het zonlicht. Ieder afzonderlijk blad straalt alsof het vervuld is van een uitzinnige vreugde zodat het schijnt alsof de plant honderden bloedrode vruchten heeft voortgebracht in de vorm van ronde granaatkristallen. Dichterbij en vanuit een andere hoek zie ik dat het niets anders is dan schone schijn.
Er kleven nadelen aan wandelen langs steeds weer dezelfde route. De lengte van de wandeling blijft gelijk, rond vijf kilometer, het zijn steeds dezelfde huizen en bomen die ik passeer, dezelfde fruitboomgaarden, velden, afwisselend begroeid door maïs of granen, en schapenweitjes. Onze route, hoewel ik vandaag alleen op pad ben, valt voor een deel samen met de route waarlangs ik gewoon was te rennen. Nu hardlopen niet meer kan wandel ik, meestal samen met Riky, bijna dagelijks langs de bekende plaatsen, zodat ik bekend ben met iedere bijzondere steen, scheur, bult, bocht, enzovoorts. Evengoed verveelt het nooit doordat het met het wisselen van de seizoenen en weersomstandigheden steeds een andere uitstraling heeft. Bovendien gebeurt er altijd wel iets opmerkelijks. Neem bijvoorbeeld die struik bij Tingeling die ik nooit eerder zo schitterend getooid zag. Of dat bedrijfswagentje van een massagesalon dat hier langs de Waalbandijk geparkeerd staat. In het voorbijgaan lees ik de bedrijfsnaam – die ik bijna weer direct vergat – die is aangevuld met twee gestileerde handen zodat zij samen een logo vormen. Niet mooi, vind ik, maar wel doeltreffend verwijzend naar de corebusiness. Daarover denk ik na terwijl ik de Kloosterstraat af loop.
Op de Van Heemstraweg stoor ik me weer aan de plastic zak waaraan ik minstens vijf keer ben langs gewandeld. Achteloos weggegooid. Verworden tot zwerfvuil. Uitgereikt door een winkelbedrijf, rood met veel blauw maar in het voorbijgaan niet te identificeren. Even komt in mij op dat ik het stuk afval oppak om het thuis in een van de vuilcontainers te gooien, als adspirantdeelnemer aan de club die zich vrijwillige inzet om de straten vrij te houden van zwerfafval. Het komt er niet van. Toch, als ik verder wandel voel ik het imaginaire gewicht van de zak in mijn rechterhand. Het heeft een veel groter gewicht dan je van een lege zak mag verwachten, maar omdat ik vanaf de Waalbandijk al gevolgd wordt door een wandelaar die mij steeds dichter nadert, durf ik de zak niet te openen. Ik stel mij voor hoe ik ermee thuiskom en in de schuur geconfronteerd wordt met een gruwelijke vondst. In eerste instantie weet ik niet wat ik zie. Het heeft ook geen kenmerkende geur en aanvankelijk neem ik aan dat het de restanten zijn van een portie spareribs zoals ik die ooit gegeten heb in het Beekse restaurant van Nico de Wit. Groenafval of restvuil? Bijna kieper ik het in de grijze zak als ik zie dat een van de vermeende ribjes getooid is met een vingernagel. Getverderrie. Mijn vondst bestaat uit twee ineengestrengelde gemummificeerde handen. De politie, ik moet de politie bellen. 
Zo’n ontdekking, denkbeeldig of werkelijk, kan zomaar aanleiding zijn voor een roman van een schrijver als Stephen King. In het plot kan het gaan om een masseur die bereid wordt gevonden een echtpaar, waarmee duidelijk iets niet in de haak is, uit de problemen te helpen. Zij is een beroemde pianist, getrouwd met haar impresario. Haar spierreuma dreigt hun bedrijfskapitaal, haar kunstzinnige handen, ondanks stevige Prednisonkuren in onbruikbare klauwen te veranderen. Als goede resultaten uitblijven opent zich een hel voor de onschuldige therapeut.
Gelukkig, niet iedere wandeling bezorgt mij zulke akelige fantasieën.  


maandag 12 november 2018

Notendop

Het is niet koud. Twaalf graden en de zwakke wind lijkt nog meer warme lucht aan te dragen. Het daglicht is als op een zwaarbewolkte herfstdag. Deze dag wijkt daar nauwelijks vanaf, temeer door de hoge vochtigheidsgraad, tweeënnegentig procent. Het stemt me niet eens somber, deze donkere dag. Zelfs niet de treurigstemmende zieken in mijn familie en vriendenkring bedrukken me op dit moment niet. Zoals mijn zus Tiny die binnen afzienbare tijd haar lichaam achter zal laten en deze dagen al haar dierbaren om zich heen verzamelt om lieve en misschien ook minder lieve herinneringen op te halen nu dat nog kan, Peter die zijn laatste dagen slijt en het evengoed nog druk heeft met finale ervaringen en regelingen en regietaken rond het onoverkomelijke afscheid en Joop die de rust niet krijgt om in het reine te komen met de wetenschap dat de artsen niets meer voor hem kunnen doen maar in plaats daarvan weer opgenomen is om hem te helpen met zijn benauwenis en  infecties vanwege een niet tijdig opgemerkte blaas- en longontsteking. 
Wandelend over de Dwarshommelstraat denk ik aan deze drie mensen, alle drie rond vijfenzeventig jaar, alle drie al sinds mijn geboorte en beginnende volwassenheid in mijn leven, in ons leven. Samen met de droefgeestige weersomstandigheden en de pijntjes en stijfheid die een marstempo onmogelijk maken, zijn dat voldoende redenen voor somberen en muizenissen. Toch voel ik mij optimistisch en tevreden met het bestaan. Er komt zelfs een liedje in mij op dat ik leerde van de onderwijzers van de lagere jongensschool, Pannemans of Dam (Van Gemert was meer van de vertellingen). Misschien is dat vanwege het dikke herfstbladerentapijt dat hier door de lange rij bomen is neergelegd als kleurige confetti op het pad van een bruidspaar, met dit verschil dat alleen de bruidegom gebruik van deze feestelijke loper maakt. Mijn bruid kan mij vandaag niet vergezellen omdat zij zich dienstig maakt met een bezoek aan een oude dame waarmee zij gedurende een lange reeks van jaren bevriend is.
Misschien is het door het ritselen van de uitgedroogde bladeren dat ik aan het lied van de veldmuis denk. Hoe ging het ook alweer. Wat waren de woorden? Het had te maken met een notendop, een walnotendop waaraan hij wielen monteerde? Ik weet nog dat het een vrolijk liedje was, maar ook met droevige elementen: met de veldmuis liep het niet echt goed af. Ik zong het graag. Ik mag wel zeggen, de hele klas zong het graag want we deden dat zo enthousiast dat de ruiten ervan trilden. Als ik mijn ogen dicht doe, en dat kan best even op deze stille straat, hoor ik de klas van meester Dam. Daardoor vind ik de melodie die ik zachtjes fluit met lippen die zich vanwege onwennigheid maar moeilijk laten vormen. Steeds opnieuw fluit ik het vierregelige couplet – er waren er meer – en het refrein dat tweemaal herhaald wordt. Het klinkt vrolijk door de stilte van het landschap en het spijt mij dat ik niet word vergezeld door mijn oudste broer die veel beter fluiten kon. Gebrekkig of niet, ik trek me niets aan van een tegemoetkomende fietser. Het lied versterkt mijn optimistisch gemoed en helpt me de eerste twee regels bijna in zijn geheel terug te vinden. Het beestje vond dus geen walnoot: ‘Een veldmuis vond in ’t beukenbos een lege notendop. Hij poetste hem met tralala la   een beetje op…’ (tja, waarmee poetste hij het op?) En hij maakte er een karretje van, niet te verwarren met Een karretje dat langs de zandweg reed, maar hoe deed het muisje dat ook alweer?
Ik zing de hervonden tekst, onwennig nog, en maak het couplet en het refrein af met onzinwoordjes. Na enkele pogingen komt het refrein terug: ‘Nu rijd ik van de heuvel af zonder het minst gevaar…’ (twee keer).
Het internet biedt uitkomst. Daar zie ik dat ik het refrein niet helemaal goed had. Evengoed vond ik het een nuttige wandeling.