Wandelend over de Dwarshommelstraat
denk ik aan deze drie mensen, alle drie rond vijfenzeventig jaar, alle drie al
sinds mijn geboorte en beginnende volwassenheid in mijn leven, in ons leven.
Samen met de droefgeestige weersomstandigheden en de pijntjes en stijfheid die
een marstempo onmogelijk maken, zijn dat voldoende redenen voor somberen en muizenissen.
Toch voel ik mij optimistisch en tevreden met het bestaan. Er komt zelfs een
liedje in mij op dat ik leerde van de onderwijzers van de lagere jongensschool,
Pannemans of Dam (Van Gemert was meer van de vertellingen). Misschien is dat vanwege
het dikke herfstbladerentapijt dat hier door de lange rij bomen is neergelegd
als kleurige confetti op het pad van een bruidspaar, met dit verschil dat alleen
de bruidegom gebruik van deze feestelijke loper maakt. Mijn bruid kan mij
vandaag niet vergezellen omdat zij zich dienstig maakt met een bezoek aan een
oude dame waarmee zij gedurende een lange reeks van jaren bevriend is.
Misschien is het door
het ritselen van de uitgedroogde bladeren dat ik aan het lied van de veldmuis
denk. Hoe ging het ook alweer. Wat waren de woorden? Het had te maken met een
notendop, een walnotendop waaraan hij wielen monteerde? Ik weet nog dat het een
vrolijk liedje was, maar ook met droevige elementen: met de veldmuis liep het
niet echt goed af. Ik zong het graag. Ik mag wel zeggen, de hele klas zong het
graag want we deden dat zo enthousiast dat de ruiten ervan trilden. Als ik mijn
ogen dicht doe, en dat kan best even op deze stille straat, hoor ik de klas van
meester Dam. Daardoor vind ik de melodie die ik zachtjes fluit met lippen die zich
vanwege onwennigheid maar moeilijk laten vormen. Steeds opnieuw fluit ik het
vierregelige couplet – er waren er meer – en het refrein dat tweemaal herhaald
wordt. Het klinkt vrolijk door de stilte van het landschap en het spijt mij dat
ik niet word vergezeld door mijn oudste broer die veel beter fluiten kon. Gebrekkig
of niet, ik trek me niets aan van een tegemoetkomende fietser. Het lied versterkt
mijn optimistisch gemoed en helpt me de eerste twee regels bijna in zijn geheel
terug te vinden. Het beestje vond dus geen walnoot: ‘Een veldmuis vond in ’t beukenbos een lege notendop. Hij poetste hem
met tralala la een
beetje op…’ (tja, waarmee poetste hij het op?) En hij maakte er een
karretje van, niet te verwarren met Een
karretje dat langs de zandweg reed, maar hoe deed het muisje dat ook alweer?
Ik zing de hervonden
tekst, onwennig nog, en maak het couplet en het refrein af met onzinwoordjes.
Na enkele pogingen komt het refrein terug: ‘Nu
rijd ik van de heuvel af zonder het minst gevaar…’ (twee keer).
Het internet biedt
uitkomst. Daar zie ik dat ik het refrein niet helemaal goed had. Evengoed vond
ik het een nuttige wandeling.
Goed om hier zo'n opgewekt bericht van je te lezen, Simon. Vorige week kwam ik Timothy tegen, die me vertelde dat hardlopen en ook gewoon wandelen je niet zo best af gaan. Dat lijkt me iets om flink chagrijnig van te worden. Fijn dat je nog kunt fluiten en zingen.
BeantwoordenVerwijderen