vrijdag 30 januari 2015

Oranjeroze

Aangevroren sneeuw knerst ritmisch terwijl ik onze straat uit ren. Ik word geroepen. “Dag opa!,” hoor ik boven de herrie van mijn voetzolen en dat van een achteropkomende auto. Ik draai mij om en zwaai naar Sofie die met haar papa of mama, dat kan ik in deze ochtendschemer niet onderscheiden, de deur uitkomt om naar school te gaan. Ik voel als het ware nog haar kusje van gisteravond – recht op mijn lippen –, vlak voordat zij ging slapen nadat we samen pizza’s aten vanwege de verjaardag van Timothy.
      Het was sowieso een bijzondere dag, gisteren. Onze kleinzoon, Samuel werd drie maanden en onze zoon 516 (43 jaar.) Samuel zal het met zijn papa en mama op de neonatologische afdeling van het Kennemer Gasthuis hebben gevierd, Timothy vierde het in de Pompekliniek, mijn werkgever ten tijde van zijn geboorte en tegenwoordig die van hem. Toen we gisteravond thuiskwamen, na het etentje in het pizza restaurant en de borrel toe, leek onze wereld anders dan toen we van huis gingen. We zagen geen journaal en wilden graag weten hoe het met Nederland en de rest van de wereld was gesteld, maar kregen vreemde en alarmerende beelden voorgeschoteld vanuit een studio in Den Haag waarin de nieuwslezer ons via zijn oortje ontvangen ontwikkelingen voorschotelde. ‘EVEN GEDULD A.U.B.’, meer was tijdens het achtuurjournaal niet te zien geweest, begrepen we achteraf. We zagen een indringer overmeesterd worden en zo werd het voor ons nog een latertje!
      Het is fijn dat op de Kloosterstraat bijna niet is gepekeld. Zo vind ik een beter houvast in de krokante sneeuw. Als ik om een geparkeerde auto nabij de Weeropper wil rennen komt van de andere kant een bestelbusje. De chauffeur ziet het probleem en geeft mij alle ruimte.
      Gister, drieënveertig jaar geleden, vroor het strenger. Rond deze tijd verliet ik het ziekenhuis in een opmerkelijk gemoed. De euforie van het prille vaderschap verdreef de kou die gemeen in lijf en leden beet, hoewel ik evengoed mijn handen diep in mijn broekzakken propte. Het geluid van de schaar die diep in het levende vlees van mijn lief knipte, bleef hardnekkig hangen. Zo liep ik de anderhalve kilometer naar mijn schoonouders om mijn blijdschap met hen te delen en warme kleding te halen want ik liep in mijn colbert! De avond daarvoor was ik in zenuwachtige toestand bij de verloskundige in de auto gestapt. Jo, een collega die als instellingspastor in de kliniek werkte, was op die bijzondere vrijdagavond bij ons op visite geweest, samen met de weeën die Riky toenemend verbeet. Jo had willen afzien van de afspraak maar kwam op mijn nadrukkelijk verzoek evengoed. Ik was veel te blij met hem in de buurt want hoe doe je dat, vader worden? Het werd later en later, voor Jo te laat. Toen het eindelijk stond te gebeuren durfde de vroedvrouw het niet aan.
       Op de Waalbandijk blijf ik asociaal in het midden van de weg joggen, weg van gladde plekken en schuine gedeelten.
      Ook in het ziekenhuis verstreek uur na uur. Plotseling viel Riky in slaap en ik in paniek. De verpleegkundige lachte mijn angst schaapachtig weg: we gaven haar iets om te slapen want zij raakt uitgeput. Kort daarna kwam Timothy in ons leven.
      Weer op weg naar huis wil de zon mij trakteren op een gloedvolle opgang, ware het niet dat een wolkenband dat belet. Met het klimmen veranderen oranjeroze wolkenranden langzaam naar flets grijs en somber purper. Op de Tempelstraat komt mij een vrouw tegemoet met een telefoontje aan haar oor. Aan haar stijve passen en behoedzame tred zie ik dat zij gladheid onder haar leren zooltjes voelt. Zij lacht uitbundig als zij oog krijgt voor mijn stevige pas. Anders dan de indringer bij het NOS-gebouw gisteravond, blijven wij beiden overeind.
     

      

dinsdag 27 januari 2015

Vegen

Op het moment dat ik mijn hardloopjasje dichtrits klinkt tot twee maal toe het fluitje van een bouwvakker. Het geluid komt vanuit de huiskamer waar mijn telefoontje nog op het dressoir ligt. Het is alsof het apparaatje verontrust roept: hé, vergeet mij niet! En om eerlijk te zijn, ik zou het zeker thuis hebben gelaten terwijl ik mijn afgedankte Nokia altijd bij mij stak. Niet zozeer om tijdens het hardlopen bereikbaar te zijn, maar om in geval van nood contact, met bijvoorbeeld het thuisfront, op te kunnen nemen. Mijn nieuwe mobieltje liet ik waarschijnlijk op de kast liggen omdat ik nog niet gewend ben aan het beschermende hoesje waarin het voorlopig opgeborgen is.
      Bij de abri van Lijn 85 staart een jonge vrouw naar een klein schermpje in haar linkerhand. Op het moment dat ik haar passeer veegt zij met een vinger over het oppervlak. Misschien leest zij een boek terwijl zij op de bus wacht; in haar plaats zou ik dat doen – ‘Stalker’, een thriller van de Zweedse schrijver Lars Kepler, zou ik zeker niet thuis laten.
      Terwijl ik via de Van Heemstraweg de Hommelstraat in ren, onderwijl de groet van een scholiere beantwoordend, bedenk ik dat wij de vaart van de technische ontwikkeling nauwelijks kunnen bijhouden. Waren het voorheen vooral de ouderen om mij heen die ik daarover hoorde, tegenwoordig moet ik mijzelf ook tot die groep rekenen, de groep die het maar moeilijk kan bijbenen bedoel ik. Afgelopen zaterdag heb ik een smartphone aangeschaft. Het lukte mij niet om de eerste inkomende gesprekken aan te nemen: verschillende keren duwde ik op het cirkeltje met het groene pictogram – met de voorstelling van een ouderwetse telefoonhoorn (!) –, het ding bleef ‘rinkelen’. En al eerder waren er andere technische hobbels.
      Het was niet mijn bedoeling, die smartphone. Omdat mijn beltegoed diezelfde dag bevroren zou worden toog ik naar AH voor een vervangend prepaid toestelletje waarmee ik eveneens een foto zou kunnen maken (die functionaliteit mis ik met enige regelmaat, vooral tijdens het hardlopen). O ja, en ik wilde graag mijn beltegoed (€ 4,40) over kunnen zetten en mijn vertrouwde telefoonnummer behouden.
      Het liep anders.
      Een van de dames achter de servicebalie diepte een toestel op waarmee het allemaal mogelijk was: telefoneren, fotograferen, beltegoed- en nummerbehoud (deze laatste twee door het overzetten van de SIM-kaart). Bij het afrekenen miste ik mijn portemonnee. Die ‘zag’ ik thuis op de bank liggen. Onderwijl ik van de winkel naar huis en weer naar de winkel fietste bedacht ik dat ik niets over de kwaliteit van de foto’s had gevraagd. Van een toestelletje van nog geen dertig euro mag je weinig verwachten. Inderdaad. De resolutie ging niet verder dan VGA. Het daaropvolgende toestel, bood voor mij voldoende op dit gebied. Ja, verzekerde de juffrouw mij, u kunt uw SIM-kaart overzetten.
      In de verpakking zat een lekker compacte, Nederlandstalige gebruiksaanwijzing, maar het was nog een hele toer om mijn oude SIM-kaartje te pakken te krijgen en overbrengen naar het nieuwe toestel lukte al helemaal niet: het ding leek te groot. Het meegeleverde kaartje leed aan hetzelfde euvel. Terug naar AH. Daar ontdekte ik de betekenis van de aanduiding ‘Plaats de SIM- of USIM-kaart…’ op pagina 9 van de Snelstartgids: het kaartje moest eerst nog een slag kleiner worden gemaakt!
      Nu ben ik niet langer bereikbaar onder mijn oude nummer.
      Maar ik kan onderweg een foto maken. En nog heel veel meer. Via internet vond ik de echte gebruiksaanwijzing: honderd pagina’s!
      Op mijn verzoek belde Riky mij gisteravond, zodat ik in alle rust kon uitvogelen hoe ik een inkomend gesprek kan aannemen. Vegen!
      Hé, die jonge vrouw bij de bushalte werd misschien gebeld!
     

      

vrijdag 23 januari 2015

Enkeldarm

Het boek ‘De Mooie Voedselmachine’ van Giulia Enders, heeft de relatie met mijn lichaam veranderd, verandert mijn gedachten over mijn lichaam beter gezegd. Want ik heb het nog niet uitgelezen. Tijdens mijn opleiding tot inrichtingswerker (HBO-IW) leerde ik onder meer iets over het werk van de filosoof René Descartes. Giulia toont aan dat zijn stelling ‘Ik denk, dus ik ben (Ego sum, ergo existo)’ te kort door de bocht is.
      Bovenaan de Hommelstraat wordt mijn weg verspert door een soort van reachstacker waarmee net een stapel straatstenen nabij een aangestampt zandbed is geplaatst. De bestuurder is al uitgestapt en loopt naar een stratenmaker. De bestrating van het nieuwe ‘Roelofshuis’ vordert. Onderwijl ik nader overleg ik met mijzelf hoe ik deze zware versperring ga passeren, links achter het apparaat om, maar dan moet ik door onlangs omgewoelde vette aarde ploeteren, of rechts over het verse zandbed. Ik kies voor rechts maar wordt plotseling met de zware arm geconfronteerd die zich horizontaal op ongeveer een meter boven de grond in de richting van de voorgevel uitstrekt. Even voel ik de aandrang om op mijn schreden te keren, om mijn hardlooprondje alsnog links door de bagger te vervolgen, maar dan zie ik de mannen naar mij kijken. Ik zie ze denken: Hoe gaat die jogger in zijn gele veiligheidsvest onze bouwmachine passeren?
Hiermee ontstaat een nieuwe situatie die lijkt op het maken van een onverwachte buiteling: daar heb je niet graag toeschouwers bij. In een splitseconde besluit ik te volharden in mijn keuze. Na een aantal passen over het stevige zandbed – hopelijk richt ik niet al te veel schade aan, maar dan hadden zij mij maar niet de weg moeten versperren, denk ik er opstandig achteraan – passeer ik diep bukkend de balkvormige arm van de reachstacker, er op lettend dat ik mijn rug niet stoot. Terwijl ik mij opricht kijk ik met een schuin oog naar de stratenmaker die rijen pas gelegde straatstenen aanklopt. Hij grijnst bemoedigend. Misschien bedoelt hij te zeggen ‘Goed zo jochie!’ Ik ren snel door waarbij ik het schaapachtige gevoel van mij afschud.
      Giulia Enders laat zien dat wij eigenlijk uit drie buisjes bestaan: bloedvatenstelsel, zenuwstelsel en darmkanaal. Voor Giulia begint het darmkanaal met de mond en eindigt bij de kont. Ik meende dat wij een spijsverteringskanaal hebben. De dikke darm en de endeldarm deden aan dat verteringsproces niet echt mee en de mond eigenlijk ook niet. (Nu ik aan mijn endeldarm denk, herinner ik mij een voorval uit de vierde of vijfde klas. Het was mijn beurt om onze verschillende darmen op te noemen. Dat deed ik zonder mankeren en eindigde met de enkeldarm. Mijn klasgenoten barstten in lachen uit, maar pas nadat onze meester mij verbeterd had. Terugdenkend aan dat moment voel ik nog de verontwaardiging die ik toen voelde.)
      Het meest opzienbarende voor mij is wel dat ons darmkanaal is voorzien van een zenuwstelsel die de taken in dat gebied min of meer autonoom uitvoeren en die bovendien vergelijkbaar is met onze hersenen. Daar wordt niet alleen verteerd maar ontstaan ook gevoelens. Kort samengevat hebben darmonderzoeken de laatste jaren uitgewezen dat ons ik-gevoel niet alleen in onze hersenen ontstaan. Alle informatie uit ons darmstelsel komt terecht in het hersengebied insula. In ditzelfde gebied komt ook de gevoelsinformatie uit ons hele lichaam. Ook uit (de rest van) onze hersenen. Onze hersenen, die op zichzelf ook een orgaan zijn, bepalen dus niet alles. Daarom vindt Giulia het een goed idee om Descartes uitspraak een beetje aan te vullen: ‘Ik voel, daarna denk ik, en dus besta ik.’
      Op de Waalbandijk besluit ik via de Kloosterstraat naar huis te gaan om eventuele opstoppingen te vermijden en daarmee de kans op een minder plezierig gevoel. Want wat ga ik dan denken?
     

      

dinsdag 20 januari 2015

Indikken

Bovenop het beeld de Rivierwachter zit een buizerd. De eerste keer dat ik een vogel daar bovenop zie zitten! Toeval of niet, toen ik hier zo’n twintig minuten geleden langs rende realiseerde ik mij dat ik sinds afgelopen juni, toen het werd geplaatst, nooit een vogel op dit beeldhouwwerkje zag. En nog deze morgen bedacht ik dat vogels dit kunstwerk mijden omdat het waarschijnlijk geen gemakkelijke zit vormt. Nu word ik daarin gelogenstraft. Er zit een vogel! Er zit een heuse roofvogel, waakzaam opgericht en hoog op zijn maïsgele poten, op het beeld van de roofvogel dat door Nur Tarim werd gemaakt. Er kijken nu twee wachters uit over de uiterwaard en de machtige rivier. De levende vogel is groter dan het composieten sculptuur, ondanks de bijna drie meter hoge paal waarop het is bevestigd. Stevig genoeg denk ik, maar toch!
      De buizerd is op zijn hoede maar blijft ondanks mijn nadering staan. In het muisgrijze ochtendlicht ziet hij er beeldschoon uit. Slank, de snavel alert geheven, ongehavend en glad, de borstveren in een halfronde krans opgepoetst als de bef van een strijdlustige advocaat. Gereed om te worden geportretteerd ware het niet dat ik zonder camera ren. Ook dat bedenk ik deze morgen voor de tweede maal. Eerder betrof het enkele honderden rietganzen. Zij dobberden op het water van de ondergelopen schapenwei.
      Al van ver zie ik ze liggen en hoor hier en daar door het water versterkt, hoge kwebbelstemmen. Terwijl de zon achter mij opkomt ligt de grote donkere plas boordevol nog donkerder gekleurde hoopjes gans. Het is duidelijk dat zij hier de nacht hebben doorgebracht. Veilig op het water van de ondergelopen weide. Ik zie er verschillende die de kop nog angstvallig tussen de veren verstoppen. Zij hangen blijkbaar nog een beetje in het Blue Monday-gevoel. Heel hun houding straalt het uit: laat ons met rust op deze saaie dag; rot op, zie je niet dat wij nog wat uit willen slapen?
Bij mijn nadering drijven de ganzen die zich het dichtst bij de dijk bevinden, behoedzaam in de richting van de rivier. Weg van de dijk, weg van de jogger die het misschien op hen gemunt heeft. In het water is geen beweging zichtbaar. Het opschuiven en indikken gaat ongemerkt zodat ik heel goed moet kijken naar de grens van water en grasrand om hun beweging te kunnen zien. Geleidelijk wordt de reep water zonder ganzen breder, steeds breder. Op het moment dat ik er langsop ben gerend is de gansvrije strook minstens tien meter breed. Dat is ook het moment dat ik mijn fototoestel mis en de eerste ganzen met veel misbaar op de vlerken gaan. Achter mij hoor ik velen hun voorbeeld volgen.
      Eindelijk, nu ik praktisch onder het kunstwerk jog kiest de trotse buizerd het luchtruim. Na het opvliegen blijft de rivierwachter onaangedaan op zijn paal achter. Gelukkig. Want stel je voor!
(Overigens, op de website www.bkdoc.nl zegt de beeldhouwer: ‘Als je een beeld van een hoogte naar beneden laat vallen moet bij elk brokstuk sculpturale kwaliteit zichtbaar zijn; is dit niet het geval dan had er aan het geheel toch iets gemankeerd.’)
Zolang als ik kan kijk ik de vrije roofvogel na op diens zweefvlucht in de richting van de Waal. Ik voel enig verlies, maar ben evengoed tevreden. Hoe zou ik ook ontevreden kunnen zijn na traktaties als op deze morgen?
      Terwijl ik over de Waalbandijk op huis aan ren realiseer ik me dat ik weer vrijer kan ademen dan gedurende de eerste paar honderd meter van dit hardlooprondje. Het benauwende gevoel, het gevoel alsof ik over slechts één long kon beschikken, is weg. Kan dat een restje Blauwe Maandag zijn geweest?
     

      

vrijdag 16 januari 2015

Elske

Op het moment dat ik mij realiseer dat ik gistermiddag ben vergeten om mijn kapper een compliment te geven zie ik dat het schapenweitje tegenover de fruitgaarden van de familie Engelen onder water staat. Een buizerd laat zich uit een hoge boomtak vallen, zweeft jankend over de waterplas en vindt een nieuwe zit op een weidepaaltje onderaan de dijk. Hij weet als geen ander dat er een evacuatie naar hoger gelegen gronden bezig is. Talrijke leden van veldmuisfamilies zoeken haastig verlaten holletjes in de wintergrasmat van het dijktalud of geschikte plaatsen om een nieuwe veilige haven te graven, en letten daardoor wellicht minder op gevaren uit de lucht. Zo vormen zij een gemakkelijke prooi voor een roofvogel op een weidepaaltje.
         Ik weet zeker dat de vogel mij ziet, zo goed als ik hem in het vizier heb. Maar alles in zijn houding duidt er op dat hem dat niet zint: hij wil mij niet zien of wil niet dat ik hem zie. Hij kan zijn kop niet in het zand steken, zoals een struisvogel dat kan. In plaats daarvan draait hij zich geleidelijk van mij af. Terwijl ik hem passeer zit hij met zijn rug naar mij toe, zogenaamd turend naar prooi als een hengelaar naar roerloze dobbers.
         Verder joggend pak ik mijn gedachtegang weer op. Tijdens mijn laatste bezoekje aan Elske ontdekten we dat wij bij dezelfde kapper – de Turkse kapsalon Color & Style – onze haren laten fatsoeneren. Daar keek ik van op. Dat zou jij ook doen als je Elske kent: zij loopt zowat met haar neus op de vloer, zich links en rechts steunend aan de vele zwaar gedateerde meubeltjes in haar gezellige huiskamer. Zij zou er beter aan doen gebruik te maken van haar loophulp, maar dat ding veronachtzaamt zij liever (terwijl zij toch al geregeld gevallen is.)
         “Ik wist niet dat zij ook aan huis knippen!”
         “Doen ze ook niet,” zegt Elske met een zekere voldoening, “zij halen mij op en brengen me weer thuis.”
         “Zo! Wat lief.” Dat vindt Elske ook. Het maakt haar leven rijker, zulke mensen om zich heen. Toen haar man nog leefde ging die met haar mee. Vaak liet hij dan ook zijn haren doen. Haar blik gaat naar binnen en ik realiseer mij dat daar een filmpje is opgestart. Ik kan niet anders dan haar vragen hoe lang het nu geleden is.
         Elske vertelt…
Het was een zonnige morgen. Zoals gewoonlijk was ik al vroeg uit bed – ik ben een ochtendmens, nog steeds. Mijn man sliep graag lang uit. Ik had al ontbeten en een witte was in de machine gestopt toen ik hem ging vragen of hij een kopje thee wilde…
(zij vond hem dood in bed, dacht ik toen.)
…ik bleef even bij hem om de gordijnen open te schuiven en nam het lege kopje mee naar beneden terwijl hij opstond: “Zo zie ik je het liefst,” zei hij grijnzend, “daarom ben ik met je getrouwd!”
Als gewoonlijk lachte hij bulderend om zijn eigen grap en ik had moeite om de trap af te komen (Elske lacht zacht kakelend bij deze herinnering).
We dronken samen koffie en lazen de krant – dat vonden we beiden het gezelligste moment van de dag. Hij ging de dakgoten schoonmaken en ik had ook genoeg te doen.
Toen ik met de planten bezig was zag ik hem vanuit de huiskamer de trap beklimmen.
         Even is Elske stil. Dan vervolgt zij:
Ik kwam uit de keuken met een volle plantengieter toen ik de trap langs het raam zag vallen en mijn man er achteraan. Terwijl de gieter tegen de vloer sloeg rende ik naar de voordeur. Daar lag hij in de voortuin. Een paar struiken hadden zijn val gebroken. Geen schrammetje was te zien, het leek alsof hij sliep.
Buren hadden hem al eerder op de trap zien wankelen en even later werden zij gealarmeerd door aluminium gekletter. Zij hebben hem naar binnen geholpen en de huisarts gebeld.
         In afwachting van de dokter lag mijn man daar op de bank. Hij was heel erg moe.
         Ik kon niet mee met de ambulance.
Dat vind ik zo erg; hij is meegenomen en ik heb hem nooit meer levend terug gezien. Zo maak je samen plezier terwijl je niet beseft dat over enkele uren je leven drastisch gewijzigd is.
        
Opnieuw met het verhaal van Elske vers in het geheugen ga ik op huis aan, toen op de fiets en nu hardlopend. Andermaal neem ik mij voor mijn kapper de eerstvolgende keer te bedanken: zulke aandacht geeft vertrouwen in de toekomst.
        

         

dinsdag 13 januari 2015

Wildplasser

Mijn ogen projecteren een niervormig landkaartje op het natte, donkerglanzende asfalt van de Waalbandijk. Die kwam als uit het niets en voor zover ik mij herinner is het de eerste keer dat zoiets tijdens het hardlopen gebeurt.
         Waarschijnlijk is er een oorzaak voor het ontstaan van deze vlek. Ik vermoed dat er op de bielzentrap bovenaan de Hommelstraat iets is gebeurd, maar het kan ook vlak daarvoor zijn geweest. Ergens tussen het ‘nieuwe Roelofshuis’ en de dijk. Joggend richting Tacitusbrug probeer ik terug te halen wat het kan zijn geweest, onderwijl wind en regen het speciaal op mij gemunt lijken te hebben. Dat lukt niet. Het is net alsof er een klein stukje uit mijn geheugenfilmpje is weggeknipt. Het landkaartje blijft.
         Het kwam wel eens voor dat ik mij in een lagerschoolbank verveelde. Bij zo’n gelegenheid drukte ik soms mijn wijsvingers stevig op mijn oogballen. Na enige tijd verschenen helwitte lichtflitsen die, op het moment dat ik de druk ophief, veranderden in spectaculair gekleurde vlekken die, als sterren over de hemelkoepel, stroboscopisch wegdreven. Zoiets lijkt er nu ook aan de hand met dit verschil dat het om slechts een vlek gaat die niet drijft, maar op een vast punt blijft staan. De niervormige vlek ziet er uit als een schijfje gepolijst mineraal. De dunne buitenrand licht fel geelgroen op. Deze rand sluit een paars vlak in. De kern daarvan is een stuk lichter en neigt naar bronsgroen.
         Als er een sinaasappelschil voor mij opdoemt merk ik dat de vlek transparant is.
         Af en toe kijk ik naar de grauwgrijze wolken. De onregelmatige vorm blijft, maar de kleuren zijn nu minder intensief. Als ik mijn rechteroog dichtknijp wordt het groter, via het rechteroog zie ik een beduidend kleinere vlek en is die feller van kleur.
         Inmiddels ren ik langs de woonboot van Klaartje. De projectie op het asfalt houdt nog steeds aan, iets groter dan het aanvankelijk was. De kleuren lijken fletser geworden. Vanaf de Tacitusbrug klinkt plotseling een sissend geluid alsof men daar met overmaatse snijbranders aan de gang is gegaan. Een aantal ganzen zint het niet. Zij vliegen, hun verontwaardiging uitschreeuwend, in mijn richting. Ik besluit impulsief om een kijkje te gaan nemen. Eenmaal op de brug houdt het overmatige lawaai op.
         De wind dringt zich hier nog nadrukkelijker aan mij op. Onder een beschermend tentje zijn twee werknemers met lasapparatuur op het stalen brugdek bezig. Verderop, ter hoogte van de eerste pyloon, sjorren drie oranjegejaste mannen aan een langgerekte lichtgrijze kunststof buis. Op verschillende plaatsen hebben zij hulpwielen aangebracht waarvan het doel mij niet helemaal helder is. Ik herinner mij het krantenbericht over het plaatsen van de eerste vervangende tui (eindelijk, de oorspronkelijke tuidraad werd immers al rond 19 september weggehaald (zie ook ‘Karwei’)).
         Dit zal de buis zijn waardoor zo meteen 115 draden worden gevoerd die samen de nieuwe tui gaan vormen. Ik las dat ze een voor een, door middel van luchtdruk omhoog worden geschoten. Het is lastig om me daarvan een beeld te vormen en veel ingewikkelder dan ik had verwacht.
         Aan het einde van de brug keer ik om. De helft van mijn hardlooprondje zit er op. Een van de werknemers verwijdert zich van zijn collega’s. Terwijl hij naar het midden van beide brugdelen loopt, tilt hij zijn oliejas aan de voorkant op en frommelt wat met zijn handen. Hij zal toch niet…? Jawel, hij gaat aan de gang.
         Ik doe alsof ik niets in de gaten heb en kijk de andere kant op zodat ik de neus van een schip, beladen met containers in verschillende kleuren, van onder de brug te voorschijn zie komen. Ik ontdek dat mijn kleurig landkaartje verdwenen is. Volledig verdwenen alsof die daar nooit was.
         Jammer dat ik de oorzaak niet kan achterhalen.
         Fijn dat de situatie weer normaal is.
        

         

vrijdag 9 januari 2015

Dialoog

De afgelopen dagen passeert er weinig anders in de media dan nieuws over de moordpartij bij de redactie van het satirische weekblad Charlie Hebdo. Daar wil ik het vandaag niet over hebben. Het probleem is dat er weinig anders in mij om gaat. Zelfs hier, in de vredige omgeving van de Kloosterstraat, herinneren twee gewone kraaien, links in de perenbomen, mij aan de gemaskerde terroristen die opgewonden schreeuwend in een zwarte auto stappen kort nadat zij zoveel levens vernietigden, inclusief dat van de agent die, gewond en weerloos op het trottoir liggend, om zijn leven smeekte. Voor mij uit joggen twee vrouwen.
         Het duurt even voordat ik in de gaten krijg dat ik langzaam op de twee hardlopende dames inloop. Dat overkomt mij niet vaak, dat ik andere hardlopers inhaal. Eigenlijk let ik nooit op mijn snelheid (ik vind het lekker om rustig te rennen en me een beetje te laten wegdrijven op impulsen vanuit mijn omgeving, of herinneringen die, spontaan of getriggerd, opkomen.) Ook nu probeer ik mijn tempo te negeren, maar dat is lastig met twee aantrekkelijke ‘hazen’ voor mijn neus. Terwijl ik de vrouwen steeds dichter nader bedenk ik dat hardlopen kan helpen om mensen dichter bij elkaar te brengen. Als bijvoorbeeld, een soenniet geregeld met een sjiiet zou gaan rennen, niet om te kijken wie het snelste is, maar gewoon vanwege de ontspanning, zullen die twee hun geschil op den duur misschien beslechten en stoppen met elkaar te beoorlogen. Voor mij uit gebeurt iets: een van de twee vrouwen trekt haar jasje uit en bindt het fladderende ding om haar middel. De tweede volgt het voorbeeld van de eerste terwijl zij de helling naar de Waalbandijk nemen. Ik volg hen, nu op zo’n vijftig meter, maar houd mijn jasje lekker aan.
         Als twee hardlopende moslims, soenniet en sjiiet, vrienden kunnen worden door geregeld samen te rennen en zodoende hun geschillen bijleggen, gaat dat misschien ook op voor een westerling en een moslim. Ik weet ook wel dat het naïef is om te veronderstellen dat diepe geschillen, die onder meer geleid hebben tot het afschuwelijke bloedbad in Parijs, simpel door samen te joggen weggenomen kunnen worden. Dat neemt niet weg dat ik echt vind dat er meer aandacht moet zijn voor een dialoog tussen de zo wezenlijk verschillende culturen. Miljarden euro’s en dollars zijn besteed aan oorlogen tegen extreme moslims en de Taliban in het bijzonder. Blijkbaar hadden wij, westerse samenlevingen, zoveel geld daarvoor over. Zo’n zelfde bedrag zou een substantiële bijdrage kunnen vormen voor de culturele dialoog.
         We rennen inmiddels in de nabijheid van het land waar Marlies voorheen probeerde een boerderij op biologische basis te bestieren. De dames maken ruimte voor mij hoewel er, om hen te passeren, voldoende asfalt is. Het zijn geen zussen van elkaar, maar zij voelen zich wel als zodanig. Dat is mooi. De ‘zusjes’ zijn het met mij eens dat hardlopen verbroedert. We zijn het samen eens dat wij, het westen, te weinig hebben geïnvesteerd om te begrijpen wat de moslims beweegt voordat we ons om politieke redenen met hen bemoeiden. Wij wensen elkaar evengoed een mooie dag. Langzaam loop ik op hen uit.    
         Vrijheid van meningsuiting is een groot goed in onze cultuur. Wij vinden het heel gewoon gevraagd of ongevraagd onze mening te geven, maar blijven evengoed verantwoordelijk voor ons gedrag. Verdraagzaamheid is immers minstens zo waardevol als vrije meningsuiting. Er is niets mis met kritiek op ideeën die gevoelsmatig lijnrecht tegen onze culturele waarden in gaan. Het is dan ook prima om door middel van een cartoon de dialoog op gang proberen te brengen, hoewel harde spotprenten misschien niet het meest geëigende middel zijn om diepe kloven tussen culturen te overbruggen.
         Gesprekken kunnen begrip kweken voor elkaars standpunten. Kogels niet.
        

         

dinsdag 6 januari 2015

Vogelaar

Mijn oren laten weten dat het kouder is dan ik had verwacht; de impuls om een warme muts te gaan halen negerend, jog ik op mijn gemak over de stille Tempelstraat. Bij Wim en Jeanne gaat het licht in de woonkamer weer uit: een van hen vindt het misschien toch nog wat te vroeg om aan de Driekoningendag te beginnen. In het Wadway van mijn jeugd zou ik nu op weg zijn naar een zondagse hoogmis.
         Oranjegele knipperlichten bewijzen dat het vandaag een gewone dinsdag is. Zij kondigen werkzaamheden aan in de eerstvolgende oksel van de Hommelstraat. Het prikkelt mijn nieuwsgierigheid. Ter plaatse is de straat deels met klei besmeurd. Met behulp van stalen rijplaten is de stroom van het water in de sloot op twee plaatsen onderbroken – hoeveel kracht is nodig om die gevaarten zo diep in beide oevers te heien? Een graafmachine bijt een verse hap uit de oprit naar het huis. Terwijl ik langs het werk ren krijg ik te weinig tijd om te achterhalen wat de bedoeling is.
         Mijn plotseling verschijnen op de Waalbandijk wordt door de rode geuzen niet opgemerkt. De dames grazen onverstoorbaar. Een van de oudere koeien, misschien wel de matriarch van de kudde, veroorzaakt krakend protest uit het winterdorre struikgewas, omdat zij daar log en wel doorheen breekt, zoekend naar verse grassen. Het geluid brengt mij terug naar de vroege zondagmorgen, naar het radioprogramma Vroege Vogels en om nog preciezer te zijn, naar de column van Dolf Janssen. Gevraagd naar zijn favoriete vogel noemde Dolf de pietshuwivogel. In het hoofd van de cabaretier is de pietshuwi een paarse vogel met gele vleugels. Desgevraagd verzekerde Dolf aan de interviewer en ons dat de pietshuwi een bestaande vogel is, dus niet zoiets als de Roepie Roepie van Veronica uit de jaren tachtig. Dit vogeltje is volgens Dolf ruim twintig jaar geleden ‘ergens in de jungle’ ontdekt. De onderzoekers kenden hem niet en ontdekten dat, als je aan het diertje likte, je tong en lippen verdooft raakten.
         Ik lag nog heerlijk in mijn warme bed toen dit radiofragment langs kwam, vlak voordat Dolf, die dit jaar als columnist van Vroege Vogels iedere eerste zondag van de maand een column zal voorlezen, zijn nieuwste column ‘Nieuwjaar’ voorlas. Omdat ik nog niet eerder over dit vogeltje hoorde heb ik mijn best gedaan om de naam ervan vast te houden: pietshuwi, het klinkt als een bescheiden nies. Dat lukte redelijk hoewel ik met geen enkele zekerheid weet hoe je de naam moet spellen. Het is niet altijd even gemakkelijk een snelle spreker zoals Dolf Janssen te verstaan. En bovendien lag ik diep weggedrukt in mijn kussen en werkte zijn bewering over dat likken behoorlijk op mijn lachspieren.
         Later besteedde ik enige tijd om deze ‘junglevondst’ via internet te achterhalen. Niets te vinden. Op welke manier ik Dolf’s vogelnaam ook spel, geen daarvan geeft enig resultaat. Zelfs geen verwijzing naar de cabaretier.
         Een paarse vogel met gele vleugels! Als gift aan het kindje Jezus zou een pietshuwievogel in een kooitje niet hebben misstaan, naast goud, wierook en mirre.
         Nu ik hier over de Waalbandijk ren besef ik dat ik bij de neus ben genomen. Misschien wel als enige luisteraar. Als om dat te onderstrepen vliegt een groepje watervogels luid roepend over. Vermoedelijk zijn het eenden maar ik heb geen idee om welke soort het gaat. Het wordt nooit wat met de vogelaar in mij.
         Dolf Janssen!
         Ik ben wel heel benieuwd naar de elf columns die we dit jaar nog tegoed hebben. Ik neem mij voor om iedere eerste zondag van de maand lang genoeg in bed te blijven! Ha, toch nog een voornemen in dit nieuwe jaar!
        

         

vrijdag 2 januari 2015

Weetjes

Oudejaarsavond was supergezellig ondanks wolken aan de horizon.
         Het oostelijke deel van de Waalbandijk verdwijnt onder mijn joggende voeten, stap na stap, en maakt de weg vrij naar de laatste avond van 2014. Bij onze oudste zoon en zijn gezin speelden we Triviant Pursuit. Samen rond de kloostertafel. Oliebollen, snoeperijtjes, hartige hapjes en drankjes onder handbereik. Sofie lekker in haar bedje, in blijde afwachting van het nieuwe jaar en spetterend vuurwerk, Snuf in zijn kooi, na een plas over Niek en de bank, en Loes weggekropen onder de onderste traptrede. Steeds als een van ons even bij haar ging kijken, boorden haar glinsterende, doodsbange poezenogen vanachter een doos met speelgoed, vertwijfeld in de onze: houdt op met die harde knallen, asjeblieft!
         Vooral Niek liet niet af naar haar om te zien.
         We speelden met de familie-uitgave van het kennisspel zodat Niek en Koen aangepaste vragen kregen en een eerlijke kans om het van de volwassenen te winnen. Nou ja, wat is er eerlijk aan dit vragenspel? Hoe kun je ooit antwoorden op een vraag zoals (vrij geïnterpreteerd): “De Italiaan Marco Salutati, werd wereldkampioen omdat hij wat het langst had volgehouden?”
         Tja, wat is wat?
         We vuurden Riky aan en kwamen met suggesties zolang haar antwoord uitbleef: de langste spaghettisliert naar binnen slurpen; de langste das knopen; de langste neus maken…; enzovoort. De voorstellen gingen van netjes naar onfatsoenlijk. Het goede antwoord – een boer, langer dan een minuut en 17 seconden volgehouden – zat daar ook tussen maar werd niet gegeven. Natuurlijk genoten we, maar hoe kun je het goede antwoord geven op zo’n onzinnige vraag?; wie draagt kennis over dergelijke ongein?; wie bedenkt zo’n idiote opgave?
         Terwijl ik blijf hangen bij die boerende Italiaan, ik ben inmiddels het woonbootje van Klaartje gepasseerd, schiet de droom van afgelopen nacht weer naar binnen. Daarin moest ik oppassen op de hond van Nico, een kip en een konijn. Het konijn hupte naar buiten en klom op de rug van de kip. Ik zie het weer helder voor mij, als spelen zij de Bremer muzikanten uit het (bijna) gelijknamige sprookje van de gebroeders Grimm! Dat heb ik nou. Loop ik hier langs de Waalbandijk, schiet me een mogelijk triviantantwoord spontaan te binnen, terwijl er geen vraag over wordt gesteld! En in diezelfde droom streel ik het schaap (zo gaat dat met droomdieren, ze veranderen onder je handen!). Een deel van de geschoren buik toont haar onbeschaamd roze vel met daarin een slordig vers litteken. Ik probeer te vragen of zij een keizersnede heeft ondergaan, maar kan met de beste wil niet op die term komen.
         Zelfs in mijn slaap ondervind ik hinder van dat fenomeen: ik weet wat ik wil zeggen, maar kan het (ant)woord niet reproduceren. Dat gebeurt tegenwoordig iedere dag. Sowieso veelvuldig als ik naar ‘Twee Voor Twaalf’ of ‘De Slimste Mens!’ kijk. (Jammer trouwens dat Ellen Deckwitz zich gisteravond liet wegspelen. Nu moeten we het (voorlopig) zonder haar gedichtjes stellen. Alleen Ellen kan bedenken: ‘de steen vreest mij / omdat ik haar stuk zal slaan’. En dan is het volgens Timothy ook nog een supermooie vrouw: van dergelijke weetjes heb ik overigens geen last!)
         Omdat het logge lijf van Amoz in dezelfde droom om de wc-pot ligt, stoot ik enkele stapeltjes schoon gewassen en gevouwen onderbroekje om, maatje Samuel. Ze vallen in een spoelbak waarin een laagje water staat. Paniek. Snel er uit graaien. Die nog droog zijn leg ik naast mij in het ligbad…
         Onderbroekjes als voorboden van zijn thuiskomst: zo verschijnt onze jongste kleinzoon in mijn droom, reeds in de tweede nacht van 2015. Het gaat goed met hem, ondanks een injectie hem weer een terugval bezorgde. Maar als hij niet sterk genoeg was geweest had men hem die DKTP spuit niet gegeven!
         Volgens Rima, zijn moeder, loopt hij een beetje achterop.
         Hoe ook, het gaat langzaam (vooruit) met Samuel.
         Geluk dat traag op stoom komt is evengoed geluk!