vrijdag 31 januari 2014

Pennywafel

Opnieuw schijnt de zon volop. Haar middagwarmte trekt zich niets aan van het verkeer op de Van Heemstraweg maar gedraagt zich weldadig op mijn bovenbeen. Mijn zwarte hardloopbroek versterkt dat gevoel. In dit vroege voorjaarslicht lijken fietsers en wandelaars gelukkiger, of dat moet zijn om de verjaardag van Beatrix.
Op de Hommelstraat rennend word ik betrokken bij een twist tussen twee fietsende pubermeisjes. “Doe niet zo flauw, waarom vind jij Frans niet leuk?” De vraag klinkt helder genoeg maar het antwoord verdwaald in de toenemende afstand. Betreft het hun Franse les? Een klasgenoot? Leraar? We zullen het nooit weten.
Ik kauw een poosje op dat vraagstuk en dwaal af naar mijn bezoekje gisterenmorgen. Het ritje naar het zorgcentrum bracht veel oude herinneringen boven. Heel wat gemakkelijker dan voorheen vond ik een parkeerplaats. Het pleintje voor de ingang is nogal ruim met zout bestrooid dat tot diep in het huis is gelopen.
Omdat ik bij binnenkomst niemand vind speur ik vooral in mijn geheugen. Wat zei Frans ook al weer? De trap beklimmend herinner ik mij een flard van ons telefoongesprek. Precies het goede stukje: “Ik verblijf in ‘suite twee-drie-twee’” (Frans houdt wel van een grapje.) Op de eerste verdieping is het al even uitgestorven. Mijn schreden richten zich automatisch naar mijn oude spoor. Is dat al meer dan zeven jaar geleden? De kleine werkruimte die ik voorheen meestal gebruikte is ingericht als prikpost (o ja, ik moet de huisarts nog bellen!) De TOP-kamer is snel gevonden. Het naamplaatje maakt duidelijk dat ik voor de goede deur sta. In zijn ruimvallende donkerbruine trui ziet Frans er fragiel uit. De lege linkerpijp van zijn broek bungeld slap van zijn stoel en sleept over de vloer terwijl hij zichzelf naar het halletje rolt om mij te begroeten. “Ha, Siem, beste vriend! Fijn dat je er bent.”
Frans toont mij een beschreven geel memobriefje. “Hé, heb je er aan gedacht?,” roep ik spontaan. Frans kijkt mij verwezen aan.
“Ja,” zeg ik, “wat goed dat je op deze eerste dag van de ‘Week van de Poëzie’ een gedicht schreef!”
Frans laat dat even op zich inwerken en moet dan, ‘tot zijn spijt’, bekennen dat het slechts een berichtje is dat hij aan mij heeft gericht. “Ik had het op de deur geplakt, voor het geval ik nog niet terug zou zijn.”
“Zo, eerst maar koffie!” Zich uitstrekkend kan Frans maar net zijn koffiemachine bedienen. “Nou, wat vind je van mijn suite?”
Zijn zit- slaapkamer kijkt uit op een binnentuin waarin niets beweegt. Een lelijk grijnzende kaboutervrouw bekijkt vanaf de vensterbank wantrouwend onze bewegingen en overziet tegelijk zijn werktafel, die tevens dienst doet als salontafel. Deze is rommelig overdekt met prullaria maar biedt toch nog enige ruimte voor mijn koffiekopje. Ondertussen plukt Frans een pakje koekjes uit een overvol wandkastje. Hij presenteert mij een pennywafel. Refererend aan zijn militaire diensttijd: “Dat is dan twaalf cent! Weet je dat nog Siem, koffie met een pennywafel aan de cadi-wagen?”
Van militaire dienst weet ik niets. Maar we hebben genoeg stof om over te praten. Vooral over Bep en de pech met haar nieuwe knie. Maar ook zijn werk in de sociale werkplaats in Druten. Dat roept veel herinneringen op aan mijn tijd bij HetDorp in Arnhem.
Ik passeer het oude huis van Roelofs. Het ziet er weer zeer onbewoond uit en als om dat te onderstrepen valt mijn blik op de twee vensterloze bovenramen. Ik denk aan het gedicht van Tjitske Jansen, dat ik vanmorgen bij mijn eerste kopje koffie hoorde:
‘De stad is nog stil.
Tegen elkaar en een muur
slapen twee fietsen.’

dinsdag 28 januari 2014

Tripje

Dankzij de nieuwste digitale hoogtekaarten weten we dat het hoogste stukje van Nederland ongeveer zestig meter zuidelijker ligt dan waar een paaltje die plek van oudsher markeert (op de Vaalserberg, 322,7 meter boven NAP). Vlak voor de lunch las ik dat Staatsbosbeheer dat paaltje naar de goede plek gaat verhuizen.
Nu ik over de Dwarshommelstraat ren en zie hoe water uit een bouwlocatie midden in een fruitboomgaard wordt gezogen om aan de overzijde witschuimend in de sloot te worden gespoten, vraag ik mij af of het paaltje dat blijkbaar op zestig meter afstand van het hoogste punt van ons land staat, inderdaad op de verkeerde plaats is ingegraven. Uit het betreffende berichtje van NU.nl, ‘Hoogste punt Nederland ligt verkeerd’, kan ik niet opmaken of naar de oorzaak van de veronderstelde fout is gezocht. Het zou zomaar kunnen zijn dat iemand bij Bureau MTD (ontwerpbureau voor buitenruimte van de landschapsarchitecten Frank Meijer, Han Thijssen en Ruud Dubbeld), zojuist een afdruk van de nieuwste digitale hoogtekaart van ons land in de koffiekamer heeft opgehangen, in de plaats van de oude. En starend naar al dat nieuws, plotsklaps een verschilletje ziet: “Hé Ruud, kom eens, zie jij wat ik zie?”
Ruud, die op dat moment voorzichtig een slokje van zijn hete koffie naar binnen slurpt, kijkt op: “Wat zou ik moeten zien Han?”
Han wijst naar de nieuwe aanwinst: “Dáár, moet je eens kijken, dat hoogtepuntje ligt nu iets verder van dat stukje bos!”
“Verrek,” mompelt Ruud verbaasd, zijn koffiekopje vergetend in zijn hand, “dat ‘hoogtepuntje’ van jou, dat is wel hét hoogste puntje van Nederland!,” om direct daarop in de richting van de aanpalende kantoorruimte te brullen: “Frank, kom eens kijken!”
Men overlegt met elkaar, er wordt op hoofden gekrabd, Staatsbosbeheer wordt gebeld en het spontane besluit genomen om het paaltje te verplaatsen. Zo, alles weer in orde!
Tegenover het dijkmagazijn staat de pick-up truck van het Vrijwillig Landschapsbeheer. Een man, in de outfit van een boswachter, staat met een vrouw te praten die ondertussen haar hond steeds opnieuw achter een balletje aan laat rennen. Zij kijken en wijzen naar een groepje runderen.
Als ik mij realiseer dat daar een kans ligt ben ik al aan hen voorbij gerend. Dus keer ik op mijn schreden en word ik ‘bijgepraat’. Onder meer over de bevers. De ‘oude bever’ heeft het opgegeven. Die had een burcht bijna onder de Tacitusbrug. “Die heeft daar erg zijn best gedaan”, volgens deze ‘boswachter’ heeft dat dier tot drie keer toe hogere burchten gebouwd vanwege hoog water. Alle nesten waren onder water met elkaar verbonden. De laatste hoog-water-periode (juni vorig jaar) was er blijkbaar één te veel voor dit ouwetje.
Nu werden er nieuwe beverburchten gevonden die door meer dan een dier worden bewoond. De Gelderlander berichtte er enkele weken geleden over. Hij, de boswachter, heeft vorige week diverse ‘snoepsporen’ (knaagsporen aan jonge boompjes) gevonden tot meer dan honderd meter van het nest.
Met dit positieve nieuws ren ik verder en keer terug naar dat merkwaardige paaltje. Het zou mij niet verbazen als het ding indertijd wel degelijk op de juiste plaats de grond in is gemept. De toenmalige landschapsarchitect heeft natuurlijk verder gedacht dan aan dat markeringspunt op zich. Hier komen vast en zeker honderden landgenoten op af! Alzo redenerend heeft de man voor de veiligheid van deze toekomstige toeristen ‘het topje’ een beetje afgevlakt. Tja, dat ‘het hoogste plekje van Nederland’ daarmee een paar centimeters lager werd, ach, wie zal daar wakker van liggen?
Nog even dit: iedereen die de Vaalserberg bezocht om met eigen ogen te zien hoe Nederland er vanaf het hoogste punt uit ziet en van mening is dat je zo’n tripje als rechtgeaarde Nederlander eens moet ondernemen, moet deze excursie opnieuw gaan maken. Over een eventuele vergoeding van de reiskosten las ik niets.
Ik voor mij zoek liever een keer ‘onze’ nieuwe beverburcht op!

vrijdag 24 januari 2014

Terreur

Ik at een sneetje volkorenbrood met chocoladehagelslag toen ik las dat voor burgemeester Bruls van Nijmegen de maat vol is, maar wat mij betreft had de Gelderlander net zo goed in de kop boven haar artikel kunnen zetten: ‘Wij zijn er allemaal klaar mee!’ Want wat moet je doen als in het zwart geklede jongeren projectielen naar bussen met Utrechtse supporters gooien? Wat doen, als er vanuit het supportersvak van NEC een vuurwerkbom wordt ontstoken en een vrijwilliger dusdanig gewond raakt dat er twintig hechtingen nodig zijn en hij misschien de rest van zijn leven, ook vanwege gehoorschade, aan dat domme incident zal worden herinnerd?
Terwijl ik over de Hommelstraat richting Waalbandijk ren herinner ik mij de uitdrukking op het gezicht van de jonge vrouw toen zij even in beeld kwam bij een vooraankondiging voor het programma Knevel & Van den Brink. Zij genoot zichtbaar van de twijfelachtige eer als de ‘eerste Nederlandse vrouw’ te worden gezien, die is opgepakt wegens het gooien van een vuurwerkbom in een voetbalstadion. Ik heb het praatprogramma niet gezien. Ik weet derhalve niet op welke manier dit item is besproken, maar zelfs Andries Knevel, theoloog, predikant, schrijver, presentator en voormalig directeur van de Evangelische Omroep (iemand als hij moet toch beter weten!), glom van trots en plezier omdat hij deze ‘kanjer’, deze ‘eerste Nederlandse vrouw die …’, in zijn praatprogramma mocht aankondigen. Welke straf staat je te wachten als je zo’n verachtelijke daad stelt als het gooien van een vuurwerkbom?
Het zal niet als terreurdaad zijn bedoeld, maar als je naar de gevolgen in het NEC-stadion kijkt (twintig hechtingen en gehoorschade voor een suppoost) is het dat wel degelijk! Trouwens, supportersgeweld heeft verdomd veel kenmerken van terreur.
Om na zo’n misselijk makende daad als gast van een praatprogramma, je verhaal te mogen doen is de wereld op z’n kop zetten!
Ik draaf misschien een beetje door maar toch geloof ik dat jongeren op gedachten worden gebracht door de televisie. Ben je het bijvoorbeeld niet met de overheid eens? Kom dan massaal bijeen en laat je stem horen. Zoals op de pleinen van Kiev president Janoekovitsj onder druk wordt gezet om zijn onderdrukkende wetten te herzien. Jongeren hebben misschien niet door dat een volk, bij het ontbreken van democratie geen alternatieven heeft.
Hubert Bruls nam het moeilijke besluit om Goffertzicht, het café van NEC aanhangers te sluiten. Moeten wij de daden van ‘NEC supporters’ die de bussen van FC Utrecht supporters bekogelden zien als ‘je stem laten horen’ omdat je het niet met de plaatselijke overheid eens bent?
Twee brandganzen vliegen in mijn richting. Vanwege hun schor schreeuwende commentaar denk ik eerst nog dat het fazantenhanen zijn (brandganzen zijn hier een zeldzaamheid), maar hun soepele vleugelslagen en helderwitte buiken, die scherp tegen de grauwe bewolking afsteken, verraden hun identiteit. Zij brengen mij naar de twee in het zwart geklede jongeren die door de politie zijn opgepakt vanwege het bekogelen van de supportersbussen van FC Utrecht. Zal er voldoende bewijs tegen hen aangevoerd kunnen worden?
Ik heb de indruk dat advocaten jongeren steeds vaker vrijgesproken krijgen. Dat is goed als zij niets met de vermeende misdaden te maken hadden. Maar vaak is er vrijspraak vanwege gebrek aan bewijs. Niet omdat die jongere onschuldig was! Oké, voor de korte termijn heeft een advocaat dan succes. Maar is dat wel in het belang van de jeugdige aangeklaagde?
We kennen niet voor niets gezegden als ‘Een ezel stoot zich in het algemeen niet tweemaal aan eenzelfde steen!’ Het is goed om te leren van je fouten. De beste advocaten zijn dus advocaten die jonge arrestanten adviseren hun aandeel in een misdrijf te bekennen. Jongeren die in de fout gingen krijgen daardoor een goede kans hun leven beter op de rails te zetten, vooropgesteld zij geen ezels zijn!

dinsdag 21 januari 2014

Zevenmijlslaarzen

De mist is dik en sponzig zodat het lijkt alsof ik oordopjes draag en mijn brillenglazen ruitenwissers kunnen gebruiken. Denkend aan de korte uitwisseling over de voordelen van zonne-energie boven windenergie, gisteravond via Twitter, naar aanleiding van een provinciale informatiebijeenkomst over ‘Nut en Noodzaak van Windenergie, stel ik vast dat het op dit moment moeilijk is om zonlicht te oogsten.
Buslijn 85 passeert traag. Achter een van de ramen wordt verwoed (naar mij?) gezwaaid dus zwaai ik terug. De chauffeur stuurt richting halteplaats waar ik een grijze, wachtende gestalte ontwaar. Dichterbij gekomen blijkt het om een jonge dame te gaan. Ondanks mijn beslagen bril zie ik dat zij stilettohakken draagt. Op deze onmogelijke hoge spitsen lukt het haar wonderwel zonder ongelukken de fikse instap te nemen en via het middenpad naar de achterste bankjes te balanceren. Ik volg haar op deze tocht onderwijl de buschauffeur optrekt, en zie nu ook dat niet (naar mij) werd gezwaaid maar dat een man met de mouw van zijn jas de beslagen ruit droogwrijft. Het zal weinig verschil maken; mist blijft mist.
Terwijl ik de stille Hommelstraat in ren herinner ik mij de eenzame zwarte pumpschoen. Die zag ik afgelopen vrijdag staan op de hardstenen zitting van De Stoel, het kunstwerk van Claudia Rahayel langs de Waalbandijk. Het verbaasde mij hooglijk dat zo’n mooie damesschoen in weer en wind was achtergelaten. Met mij zullen veel passanten zich afgevraagd hebben wat die schoen daar deed en hoe de eigenaresse op slechts één exemplaar thuis gekomen is. En juist deze zou zij beslist bij de eerste pas gemist hebben: ze was niet alleen voorzien van een forse naaldhak maar had ook een plateauzool van minsten vijf centimeter!
Claudia zou de opstelling ‘Schoen ontmoet Stoel’, zeker hebben gewaardeerd! Het vormde dan ook een interessant contrast, dat glanzend zwarte schoentje tegen de achtergrond van de enorme natuurstenen rugleuning. Alsof Roodkapje, verdwaald in de wereld van Klein Duimpje, na even op de stoel van de Reus te hebben gerust, een lift kreeg in de Zevenmijlslaarzen en in haar grote haast een van haar schoenen achterliet. Ik ben benieuwd of het er nog staat.
Even terug naar het ‘twitter-gesprek’. Uit de berichtgeving begreep ik dat de provincie Gelderland een bestuursakkoord bereikte waarin uitsluitend windmolens passen. Een van de achterliggende redenen is dat de provinciale ambtenaren van mening zijn dat we in Gelderland niet voldoende daken hebben voor zonne-energie. Misschien is dat waar, maar ik geloof er niets van. Hoeveel daken van overheidsgebouwen zijn er nu helemaal met zonnepanelen bedekt? En waait het overal en altijd voldoende om in onze vraag te voorzien? Om nog maar niet te spreken over die lelijke en lawaaierige windmolens die niemand in zijn achtertuin wenst!
Omdat de zon iedere dag meer energie afstaat dan wij kunnen benutten, vraag ik mij af waarom wij niet al onze kaarten zetten op zonne-energie. Ik weet ook wel dat de stand van de huidige techniek met betrekking tot zonnecollectoren nog onvoldoende is om overal en altijd in onze energiebehoefte te voorzien. Maar dat verandert niet zolang we nog volop gebruik maken van gemakkelijk te delven fossiele brandstoffen en deels windenergie inzetten als alternatief. We zouden juist alles moeten inzetten om te studeren op collectoren met een groter rendement (dat hoeven toch niet altijd panelen te zijn?) en middelen om stroom in te bewaren voor periodes als de zon achter een te dik wolkenpakket zit verstopt, zoals nu het geval is. Met behulp van open-source software bijvoorbeeld, zouden wetenschappers en producenten overal op de wereld elkaar kunnen vinden en oplossingen kunnen bedenken voor problemen betreffende rendement, opslag, verdeling en transport.
Helaas, hij staat er niet meer, de damesschoen! Voor de zekerheid onderzoek ik de omgeving van het kunstwerk. Niets! 
Wel vind ik een verregende dameszakdoek. Zou Roodkapje ook dat verloren zijn?

vrijdag 17 januari 2014

Stommeling

Vanwege een herinneringsbelletje ben ik met mijn hoofd bij onze kleindochter Sofie, terwijl ik langs haar school ren. Daar ga ik haar over een paar uurtjes ophalen, zoals vorige week en een paar weken daarvoor. Gewoonlijk gaat Sofie op vrijdag naar Corina, nu doet zij mee in groep drie – zij mocht dit jaar opnieuw naar groep twee omdat zij nog niet aan ‘echt leren’ toe is. Blijkbaar zit daar nu enige ontwikkeling in zodat binnenkort een besluit valt over het eventueel uitbreiden van haar deelname in groep drie. Ik vertaal deze groepsindeling in mijn hoofd nog altijd naar het systeem uit mijn jeugd: groep drie was voor mij de eerste klas. En in de eerste klas leerde je voornamelijk rekenen en taal. Daar heerste een totaal ander regime dan in de kleuterklas. Nu is ‘mijn’ lagere school in niets te vergelijken met de (Montessori) school van onze kleinkinderen. De klaslokalen bijvoorbeeld, die waren in onze tijd geheel afgeschermd van de gangen, terwijl het lokaal van Sofie open is; glas van onder tot boven. De centrale hal wordt tijdens de lessen ook druk door de schoolkinderen gebruikt.
Op verschillende plaatsen werken kinderen in twee- of drietallen, meest met behulp van een laptop. Een van hen herkent mij en deelt dat direct mee aan zijn beide kameraadjes. Via het glas bij de ingang van haar klaslokaal communiceer ik met de leerkracht, wiens gezicht ik van niet begrijpen naar begrijpen zie veranderen (zij was deze afspraak vergeten). Sofie neemt slordig afscheid van haar juffrouw en stuift vervolgens langs mij heen omdat zij een vriendin in de hal signaleert. Dat meisje is een hoofd groter en lacht van oor tot oor. Zij nemen elkaar in een stevige omarming, zeggen iets onverstaanbaars – het klinkt als ‘ik vind jou lief’ –, draaien als in een Weense wals om elkaar heen en vermaken elkaar met afwisselende, bizarre gelaatsuitdrukkingen.
Ik zucht onwillekeurig bij de herinnering aan mijn schooltijd. Zulke tafereeltjes waren onbestaanbaar, hoewel je het met meisjes, die in gescheiden lokalen les kregen, natuurlijk nooit weet. Als zesjarige was ik een timide jongetje, kon ik niet zo gemakkelijk zoals Sofie dat kan, aan een ander kenbaar maken dat ik haar of hem wel mocht. Dat is in de loop van de tijd wel verbeterd, maar iets daarvan is blijven hangen. Daarom is het des te vreemder dat ik mij gisteren zo vrijpostig gedroeg.
Terwijl ik verder ren, onderwijl de eigenaar van Herman groetend die zijn stier op groenafval trakteert, voel ik de schaamte daarover nog aan mij hangen en speel ik die gebeurtenis, als een act in een toneelklucht, aan de binnenkant van mijn schedel af: op uitnodiging van de verpleegkundige betreed ik de behandelruimte van de prikpost. Uiterlijk lijkt zij op een ex-collega die van de damesliefde was.
Op haar uitnodiging hang ik mijn natte jas aan de kapstok en neem in de stoel plaats. Onderwijl ik mijn rechterarm ontbloot leest zij het formulier, stelt een paar vragen en maakt een naald gereed. Zij kiest tot mijn verbazing een ader die in de jaren dat ik bloeddonor ben geweest, daarvoor nooit gebruikt is. Tot zover is er niets aan de hand.
Terwijl ik mijn kleding weer in orde breng valt mijn oog op haar horloge dat op een werktafeltje ligt. “Mooi horloge”, zeg ik, “het lijkt op dat van mij.”
We vergelijken en zien de verschillen.
“Ik krijg er inderdaad vaak complimentjes over!”
Ik, stommeling, flap er uit: “Ach ja, wie niet mooi is moet zich met mooie dingen behangen!”
Pas als ik dat zeg begrijp ik de betekenis.
De verpleegkundige, verstandig als zij is, laat niets merken.
Mijn schaamte en ik nemen met een handdruk afscheid van haar.
Waarom, vraag ik mij nog steeds af, waarom zei ik zoiets stoms? 
Ook de grauwe gans die eenzaam en met afhangende schouders in dit natte stukje uiterwaard langs de Waalbandijk staat, heeft daarop geen antwoord.

dinsdag 14 januari 2014

Tegenprestatie

Op de Tempelstraat maken drie wilde eenden, een vrouw en twee mannen, zich bij mijn nadering uit de voeten. Deze drie hebben, in navolging van de nabije elzen, al de voorjaarskolder in de kop.
Het eerste alarm wordt afgegeven door het vrouwtje. Onder verontwaardigt gesnater zoekt zij heftig waggelend de waterkant op. De eerste woerd let in het geheel niet op mij, heeft slechts oog voor haar, volgt, met trots geheven glanzend groene kop, op snavellengte waar zij gaat, alsof hij aan zijn witte halsband wordt voortgetrokken. Het tweede mannetje, ondanks zijn timiditeit concurrent van nummer één, heeft in deze kwartminuut reeds een paar meter achterstand opgelopen: hij twijfelt, vraagt zich af of hij het brede stuk asfalt nog voor mij langs kan oversteken. Durft zo’n waagstuk toch niet uit te voeren en kiest zijn vluchtweg achter mij om. Aan de kleur van zijn kop ligt het niet, die glanst zo mogelijk nog feller groen en ook zijn eerbiedwaardige halsbandje lijkt van een stralender wit, en ondanks zijn verlegen aard, krullen zijn staartveren hoger op dan die van zijn brutale opponent. Hij weet zelf niet hoe mooi hij is. De krachtige spurt die hij trekt maakt duidelijk dat hij een volhouder is, het is dan ook zeer de vraag wie van de twee met de willige eend zal paren.
Wie ook de gelukkige wordt, over vijf tot zes weken zou ik zomaar getuige kunnen zijn van de eerste zwemlessen voor pasgeboren eendenkuikentjes!
Terwijl ik verder ren, inmiddels tussen wintertarwevelden links en rechts, hoor ik opgewekt gekwebbel van een andere watervogel. Ontdekken doe ik hem nog niet. Bovendien moet ik oppassen om niet in hondendrollen te trappen. Dit stukje buitenweg is er over een relatief korte afstand van vergeven weet ik, in verschillende stadia van verval en in sommigen werd reeds een uitglijder gemaakt (nooit door mij.) Het moet een groot soort hond zijn die hier vaak permissie krijgt. Nog nooit zag ik hoe en door wie. Ik weet ook niet of ik, in geval ik er wel getuige van mag zijn, baasje of bazinnetje zal informeren over de afspraak in onze gemeenschap.
Er bestaat een waterdichte methode om hondenbezitters, die nog niet goed op de hoogte zijn van hoe het hoort, te achterhalen. Ik las er over via Nu.nl: in Napels moet men bloedmonsters van hun huisvriendje laten afnemen. De gemeente kan DNA-monsters van uitwerpselen op straten en pleinen nemen, met behulp van de hondendatabank de eigenaar van het dier opsporen en hem of haar de oren wassen.
Peinzend over de vormgeving van een nuttige ‘honden-brigade nieuwe stijl’ ren ik verder en wordt het gekwebbel helderder. Dáár zitten zij! Op die dikke horizontale tak in de kroon van de peppel waaruit een van de laatste herfststormen veel takken verwijderde, vindt een kolganzenpaartje een comfortabele zit. Vanaf hun hoge uitkijkplaats kunnen zij dit gedeelte van de Hommelstraat geheel overzien, geven zij commentaar op mijn overdenkingen, maken zich vrolijk over het feit dat ik hen nog steeds niet in de smiezen heb, terwijl zij mij gestaag naderbij zien komen. Ik voel hoe zij tegen haar vriendje snoeft over de voortreffelijkheid van haar vlerken ten opzichte van die armzalige benen van die hardloper daar, waarbij zij mij bedoelt! En in mijn hart geef ik haar gelijk, zou ik dat paar graag even van haar lenen!
Zie hen daar zitten! De specifieke zwarte banden op hun borst lichten scherp op, geven hen het trotse uiterlijk van twee met ambtsketenen omhangen burgemeesters, in afwachting van hoog bezoek.
En als om mij te bewijzen over welke sublieme technieken zij beschikken vliegen de kolganzen bij mijn nadering soepel op, mij onafgebroken inwrijvend: ‘Zie je wel, zie je wel, zie je wel, …!’
Ik zie het, roep ik hen na. En dat laat onverlet dat er misschien mensen kunnen worden geïnteresseerd die zinnige klussen willen doen als tegenprestatie voor hun uitkering. Bijvoorbeeld het nemen van hondenpoepmonsters!

vrijdag 10 januari 2014

Winterslaap

Als een vermeende plastic draagtas tot leven komt realiseer ik mij dat ik een toeschouwer heb. Zij zit uit de wind en lekker in het zonnetje, in de berm langs de Hommelstraat. Vanaf dat moment tot ik haar passeer hebben we oogcontact. Zij, lapjespoes – dat klinkt een beetje vreemd dus houd ik het maar op lapjeskat – heeft haar vacht dik uitgezet, geniet spinnend van de zon en droomt met open ogen. Ik ben jaloers op haar. Niet dat ik tabak van mijn hardlooprondje heb, maar vanwege het feit dat zij haar vier pootjes, haar handen en voeten, tegelijk onder haar lijf kan stoppen om ze op die manier lekker warm te houden. Terwijl ik passeer roep ik haar maar zij geeft geen krimp; zij doet geen moeite om slechts één pootje onder zich uit trekken. Zij geeft mij zelfs geen knipoogje!
Hoeveel uren ik zou oefenen, tegelijkertijd mijn handen en voeten verwarmen zoals die lapjeskat, krijg ik nooit voor elkaar. Toen ik nog een schooljongen was had ik daar mijn moeder voor. Als ik in de winter thuiskwam mocht ik beurtelings mijn ijskoude handen en voeten onder haar warme billen stoppen. Nu ik daaraan terugdenk weet ik het zeker, daar genoot ik meer van dan ik zou doen als ik dat poezenkunstje wel zou beheersen: de keukenkachel stond te loeien, mijn handen gingen gloeien en ik werd rozig. Ik viel als het ware in een ultrakorte winterslaap.
Als ik langs twee peppels ren, waarvan de kronen tijdens de jongste storm kapot zijn gewaaid – was het wel uitsluitend de wind of is ook een zaag ingezet? –, komt het berichtje over de winterslaap van koikarpers bovendrijven. Eigenlijk ging het over iets anders: ik hoorde onlangs een vrouw via de radio vertellen dat zij bang was dat haar koikarpers zouden sterven – gekke benaming trouwens, koikarper, koi is Japans voor karper, dus eigenlijk zeg je dan karperkarper. Hoe dan ook, de vrouw wist zeker dat haar karpers zouden sterven omdat zij pas in winterslaap waren gegaan. Ik meen dat het gezin een vijver moest wegruimen omdat zij de woning diende te verlaten vanwege huurachterstand of iets dergelijks. Ik hoorde het berichtje maar half. Slechts dat over de winterslaap kwam helder bij mij binnen. Dat koikarpers een winterslaap hielden, daar had ik namelijk niet eerder over gehoord.
Onze buurvrouw heeft vorig jaar een fikse vijver in haar achtertuintje uitgegraven. Feitelijk heeft zij haar achtertuin veranderd in een vijver, een designvijver. Haar designschuur kan zij slechts bereiken via een hardhouten brug. Er zwemmen een aantal koikarpers in, en twee steuren. Het grappige is, vind ik, dat wij vanuit de badkamer eersteklas uitzicht op haar vijver hebben. Ik combineer een bezoek aan de badkamer dan ook regelmatig met een blik op haar vrolijk gekleurde karpers, hoewel ik daar meestal veel geduld voor moet opbrengen. De vijver is immers behoorlijk groot, meer dan twintig vierkante meter, en mansdiep. De vissen hebben dus alle ruimte om zich in het donkere water en onder de brug te verstoppen (de twee steuren zijn nog moeilijker te ontdekken en dan nog alleen als de zon de streepjes op hun rug en zijden belicht.)
Het is al lang geleden dat ik buurvrouw’ koikarpers zag. De reden daarvan begrijp ik pas sinds die dame via de radio over haar moeilijkheden vertelde. Winterslaap! Waarschijnlijk leven zij nog en hebben zij dat leven alleen maar op een laag pitje gezet. Ik maakte mij dus nodeloos ongerust (er is trouwens ook een oplossing gevonden voor de slapende karpers in die weg te ruimen vijver.)
En ik heb nog een goed bericht: als je tijdens deze winter last hebt van steekmuggen, dan kun je die doodmeppen en de lijkjes vanaf vandaag opsturen naar Wageningen Universiteit. Het gaat dan namelijk om een bijzondere soort: gewone huissteekmuggen tref je nu niet, die houden hun winterslaap. 

dinsdag 7 januari 2014

Veelbelovend

In het appartement van Wim en Jeanne is reeds een lamp ontstoken. Vandaag viert Jeanne haar negenentachtigste verjaardag. Zal Wim, misschien wel vanaf zijn hoofdkussen, al het ‘Lang zal zij leven…’ voor zijn vrouw hebben gezongen? Of is dat op hun leeftijd niet meer gebruikelijk?
Misschien hebben zij dat nooit voor elkaar gedaan. Bij ons is dat vaste prik en ik kan je verklappen dat zoiets niet eenvoudig is: bij het aflopen van de wekker je realiseren dat er gezongen moet worden, vervolgens voldoende speeksel in je mond verzamelen, een superblij gezicht trekken, dan zo soepel en glad mogelijk zingen en tot slot aan een slappe arm van de jarig trekken om daarmee het driewerf ‘… hoera!; … hoera!; …hoera!’ te onderstrepen.
Over veertien dagen is het weer tijd voor mijn Zonnebloembezoekje, dan zal ik hen naar hun verjaardagrituelen vragen. Hopelijk denk ik daar dan aan.
Ik heb nog maar juist de overkant van de Van Heemstraweg bereikt en ren, inmiddels met mijn gedachten bij een artikel uit de Quest, over het fietspad langs het geheel verlaten parkeerterrein van Tuincentrum Bull, als een vrachtwagenclaxon een automatische reflex bij mij activeert. Mijn lichaam gedraagt zich als dat van een egel die zich bedreigd voelt door een vos of een andere predator. Anders dan het egeltje zou doen rol ik nog net niet over de betonplaten. Daarvoor is de duur van mijn schrikreactie te kort (toch, als ik gedurende deze reflex zou zijn gefilmd zou daarmee een onderbreking in de vorm van een klein sprongetje zichtbaar kunnen worden gemaakt.)
Het zware geluid van dieselmotoren vertelt mij dat het gevaarte vlak achter mij rijdt. Aan de overkant zie ik een jonge vrouw fietsen die enthousiast naar de chauffeur van de passerende combinatie zwaait. “Mijn zwager!”, laat zij mij even later ongevraagd weten. Misschien ter verontschuldiging omdat zij mij zag schrikken. Voort rennend steek ik mijn hand op, als teken dat ik haar begrijp en de actie van haar zwager vergeef, terwijl een stinkende walm mijn neus binnendringt. Voor mij hoeft het niet zo nodig, die walm en zulk enthousiast toeteren bedoel ik.
Ik keer weer terug naar dat Quest-artikel. Dat handelt over de prijzen van NWO (de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) voor wetenschappers met vernieuwende onderzoeksvoorstellen. Rare kost voor de vroege morgen zul je zeggen. Dat is waar. Het punt is dat ik het aangenaam vind om een tijdschrift mee te nemen als ik gebruik maak van het toilet.
NWO kent drie prijzen toe: de Veni, Vidi en Vici (voor gepromoveerde, ervaren en senior wetenschappers.) Wat ik eigenlijk jammer vind is dat er feitelijk sprake moet zijn van succes. Vernieuwend, veelbelovend, baanbrekend, dat zijn termen die gehanteerd worden bij de beoordeling of een onderzoeker zo’n vette geldprijs ontvangt en daarmee zijn of haar baanbrekende werk met nog meer vaart kan voortzetten. Minder opvallende wetenschappers, of wetenschappers die zich met weinig aansprekend onderzoek bezighouden, vallen buiten de prijzen. Misschien zitten daar gemiste kansen bij, hadden wij als samenleving meer profijt kunnen hebben als juist deze minder opvallende vragen uitbundig onderzocht zouden zijn! Ik denk aan mijn angstreflex van daarstraks langs de Van Heemstraweg. Dat zou een interessant item kunnen zijn voor wetenschappelijk onderzoek. Daar wil ik eventueel wel aan meewerken.
Lijkt mij leuk om gefilmd te worden terwijl ik mijn gebruikelijke parcours afleg, natuurlijk voorzien van meetapparatuur, en op voor mij onverwachte momenten laat men toeters klinken, kanonnen afschieten of roofvogels overvliegen. Misschien is het dan goed, voor mijn noodzakelijke ontspanning en afleiding, dat mij via een goed stel ‘oortjes’, onderwijl een spannend verhaal wordt voorgelezen.
Há, ik heb er zin in! Er is wel een klein probleempje: vandaag is de sluitingsdatum voor het indienen van uitgewerkte aanvragen.

vrijdag 3 januari 2014

Boterhammenworst

Terwijl ik de voordeur achter mij dichttrek krijg ik het gevoel dat het veel vroeger is, maar dat komt niet overeen met de tijd die mijn horloge wijst. Het zullen de snel overtrekkende buien zijn die het zonlicht hinderen. Regendruppels plensden zojuist nog op het dakvenster. Nu is het droog zodat de pet op mijn hoofd voelt alsof ik met opgestoken paraplu in de zonneschijn wandel. Ach, wat maakt het ook uit.
Pas op de Waalbandijk merk ik dat het flink waait. Ik moet moeite doen om er tegenin te rennen. Minstens zoveel energie kostte het om mijzelf uit een droom los te scheuren toen de wekker zich liet horen. Is dat nog maar een klein uur geleden?
Nu ik aan die ochtenddroom terugdenk, terwijl naast mij een van de pony’s enthousiast met mij mee rent, komen flarden daarvan weer bij mij terug: ik moet kost wat kost een architect helpen bij een nieuwbouwplan. Hij loopt al een paar straten lang achter mij aan met een paar rollen papier onder zijn arm.
“Hier is het!”, roept hij en opent een enorme glazen deur. Ik kijk rond; zie nergens een plek waar ik mijn fiets kan stallen (terwijl ik hier lopend arriveerde!) “Zet hem maar op de standaard, de portier zorgt er wel voor,” raadt de architect mij aan.
Maar mijn fiets valt gemakkelijk. De fietsstandaard is waarschijnlijk te kort of verkeerd gemonteerd – ik was direct jaloers op de standaard aan de ‘nieuwe’ fiets van Riky, die staat zo wijd dat haar fiets zelfs met volle fietstassen stevig blijft staan. Maar dat terzijde.
Terwijl wij een grote ruimte betreden hoor ik mijn fiets vallen. Ik kijk achterom maar zie niets. Het volgende moment zit ik aan een grote werktafel. Alleen. Ik voel een enorme inspiratie, word vervuld door een geweldig plan, een revolutionair idee.
Zelfs terwijl ik mij aan de wastafel sta te scheren, onderwijl mijn baanbrekende plan nalopend, beoordeel ik deze nachtelijke voorstelling als een waardevolle inval. Mijn ontbijt en de krant, vooral de krant met het teleurstellende bericht op de voorpagina van de Gelderlander – de regionale burgemeesters voelen niets voor een algeheel knalverbod, persoonlijk, ja, maar als burgervader, nee! (wat is dat nou voor een standpunt?) – bracht mij pas naar de realiteit van deze nieuwe dag, ontnam mij de genialiteit van mijn droomplan.
Ik vraag mij af hoe dat kan. Hoe een droom door kan werken alsof je niet wakker bent geworden. Hoe een deel van zo'n droom als het ware doorloopt in de handelingen van alle dag. ‘Voer voor psychologen’, denk ik, en word daarin bevestigd door in staccato gegil of geblaf. Waar ik ook kijk, ik zie de veroorzaker daarvan niet. Het komt dichterbij en lijkt nu op het gakken van ganzen, maar wel zoals ik nog niet eerder hoorde. Há, nu klinkt het vlakbij. Twee ganzen, veel wit en zwart, vliegen vlak over mijn hoofd. Ik hoor zelfs het suizen van hun lange vleugelpennen, ondanks de opgewonden kreten die klinken zoals de waakzame chihuahua's van Nico en Ida. Zij, het zijn brandganzen, plonzen met veel misbaar na elkaar in het water van de Loenensche Wel waar zij hun commentaar of meningsverschil ononderbroken voortzetten.
Of deze brandganzen het er mee eens zijn of niet, het blijft vreemd als een droom overgaat in realiteit. Mijn vernuftige plan deed ik uit de doeken door tientallen vellen papier van ongeveer twee bij twee meter, te vullen met fel gekleurde vlakken als abstracte schilderingen van Piet Mondriaan. Daartussen legde ik duizenden snippers, aan twee zijden gevuld met handgeschreven teksten, zoals boterhammenworst tussen boterhammen. Steeds opnieuw probeerde ik deze tekstfragmenten met de kleurvlakken te verbinden. Eindeloos.
Toch vind ik het jammer dat mijn briljante plan een illusie bleek!