vrijdag 27 april 2018

Appeltjes-etertjes-tijd

Stil. De eerste meters van mijn hardlooprondje is het stil. Alsof alles en iedereen de adem inhoudt. Voordat ik de Van Heemstraweg bereik weet ik waarom. Koningsdag! Gewoonlijk moet ik uitkijken voordat ik deze straat oversteek maar vandaag wordt enige roekeloosheid niet onmiddellijk afgestraft omdat bijna niemand naar ook maar enig werk op weg is. Een paar mezen en een merel houden mij op de Hommelstraat gezelschap en een herinnering aan een bijzondere waarneming.
Niets vermoedend stond ik op en deed de dingen die ik iedere dag doe, waarschijnlijk op gelijke wijze als alle voorgaande keren en in dezelfde volgorde. Niks bijzonders dus. Totdat ik mijn rommel van de voorgaande avond van het aanrecht wilde ruimen. De avonden lijken ook veel op elkaar wat betreft de dingen die ik doe. Ook daarin zal ik niet echt afwijken. Zo eet ik steevast een appel, ergens tussen de afwas van de avondmaaltijd en het acht-uur-journaal. En als ik een appel ga eten denk ik, niet altijd maar wel heel vaak, ‘Ziezo, appeltjes-etertjes-tijd’. Dit in navolging van die ‘ouwe’. Gert en Gerard waren vader en zoon en mijn collega’s in de tijd dat ik bij de firma Lanjouw in Medemblik werkte. Iedere werkdag rond half vier riep Gert: ‘Hallo iedereen, ’t is sinaasappeltjes-etertjes-tijd!’ En als we eenmaal verenigd waren (in een nieuwbouwwoning, kantoor of school, net welk werk we onderhanden hadden), meestal zittend op de grond, schilde hij zijn sinaasappel af die hij vervolgens helemaal in zijn mond propte om er verwoest op te kauwen als op een bovenmatig stuk pruimtabak. Dat kon hij doen omdat zijn gebitsprothese zelden of nooit in zijn mond zat. Een enkele keer gebeurde het dat Gert na een poosje pruimen alles uit zijn mond blies omdat, of de sinaasappel gortdroog was, of er een rotte plek in zat. En dan riep hij: ‘Getver!’ En terwijl wij onze sinaasappel netjes in partjes verdeelden, riepen we hem in koor na: ‘Getver! Want een prettig gezicht was het nooit. 
Een van de appelpitten bleek uitgelopen.
In mijn appel zat ook een rotte plek (en ik prijs mezelf gelukkig dat ik weliswaar regelmatig aan Gert denk – Ziezo, appeltjes-etertjes-tijd – maar zijn bijkomende gewoonten niet overnam). En omdat die stukgesneden appel niet in het afvalbakje paste lag er die morgen extra veel rommel op het aanrechtblad. Vlak voordat ik de restanten op het houten bord, waarop ik mijn boterham met pure chocoladehagelslag had klaargemaakt, wilde vegen zag ik iets vreemds. Bij nadere bestudering zag ik iets dat ik nog nooit had gezien. Een van de appelpitten bleek uitgelopen. Die aanblik maakte verschillende herinneringen bij mij los. Zo dacht ik aan de keren dat we thuis in Wadway tutti frutti aten en te horen kregen: ‘Denk erom, de pitten niet doorslikken hoor, anders groeit er een pruimenboom in je buik!' En ik dacht aan Midas Dekkers die commentaar geeft bij ‘De Eilanden’, een prachtige documentaireserie van Max. In een daarvan, de aflevering over Vlieland meen ik, vraagt hij op zijn geheel eigen poëtische manier aan ons, de kijkers, hoe het komt dat er hier zoveel appelboompjes langs de weg groeien. Waarna hij voor het gemak zelf het antwoord geeft: omdat heel veel toeristen tijdens hun fietstochtje een appel eten en het klokhuis in de berm smijten! En commentaar bovendien: En die appelboompjes willen hier helemaal niet zijn, maar die kunnen nergens heen, die hebben geen pootjes!)
Een uitgelopen appelpit! Bijna had ik hem opgegeten, want in tegenstelling tot pruimenpitten eet ik een appel vaak met klokhuis en al. Zo hadden ze thuis in Wadway toch nog gelijk gekregen. Bijna dan toch. Als ik die pit had doorgeslikt zou er zomaar een appelboompje in mijn buik hebben kunnen groeien. En die wil daar helemaal niet wezen, want die verzuurt daarbinnen. Maar waar moet die appelboom dan naartoe, als die in mijn buik aan het groeien was gegaan?


vrijdag 20 april 2018

Honingzoet

Het voelt nog steeds onwennig, de verdwenen fruitboomgaard van de Weeropper. De verandering voelde ik eerder dan dat ik die zag toen ik, bij mijn nadering van de wilde kersenbomen langs de Hommelstraat waarvan de eerste bloesems zich knipogend kenbaar maakten, plotseling geconfronteerd werd met licht en ruimte. Veel meer licht en ruimte dan waaraan ik op dat punt van mijn hardlooprondjes gewend ben. Het voelde even als een opstopper in de maag, de verdwenen perenbomen. Nadat ik mezelf weer onder controle kreeg zag ik dat niet alleen de peren maar ook de appels in niets waren opgegaan. Even twijfelde ik aan mijn waarnemingsvermogen of aan mijn geheugen. Met een van de twee moest iets ongewoons aan de hand zijn, dacht ik toen ik langs het lege terrein jogde. Een of twee weken eerder stond, toen deze voorste kamer nog vol perenbomen stond, een kistentreintje met daarop vijf snoeiende arbeiders. Een vreemde volgorde, snoeien en daarna rooien. Had ik dat wel goed gezien? 
Vandaag hebben de wilde kersenbomen, die mooi van ouderdom zijn en hoogstammig, zich volledig in feestkleding getooid als bruiden op weg naar Kanaän. Daartegenover oogt de voormalige fruitboomgaard leger dan leeg. Doordat er geploegd en gevreesd werd, is aan de bodemstructuur niet langer zichtbaar waar precies fruitbomen rijen vormden. Zullen ze hier ooit weer bloeien en in de vroege herfst zwaar behangen met uitgerekte conferences? 
In Wadway speelde zich een dergelijk tafereel af in het klein. Toen mijn vader het huis met de wagenstalling in 1934 kocht was bij de koopsom een bescheiden boomgaard inbegrepen. Die oude fruitbomen moesten zo’n zeventig jaar geleden wijken voor het paard dat behoefte kreeg aan meer bewegingsvrijheid en voor een moestuin om het nagenoeg onstuitbaar uitdijende gezin te voeden. Annie vertelde er onlangs over. Ook over die heerlijke peren aan die oude bomen. Het waren gele joekels, hemels zoet en sappig als rijpe watermeloenen. Ik schopte toen nog wat rond in moeders buik of was nog te jong om ze te hebben gezien of geproefd. Evengoed liep het water me in de mond toen mijn zus ze beschreef want ik herinnerde me de suikerperen van Kees Ep die wij, kwajongens nog, af en toe uit zijn boomgaard pikten. Je had niet altijd de tijd om te kiezen want Kees was er als de kippen bij met zijn wandelstok in de aanslag. Dan had je wel eens een peer in je hand die eerder door wespen was uitgekozen (en als je pech nog groter was werd je gestoken door zo’n geelzwart gestreepte jongen). Aangevreten aten we ze evengoed en terwijl het sap zomerwarm langs onze kinnen drupte keken we verlangend uit naar onze volgende strooptocht. Sorry Kees. 
Tegenwoordig is de kwaliteit van peren minder, lijkt het wel. Neem de conference die Riky bijna dagelijks eet. Bijna altijd als deze peren iets te lang rijpen rotten ze vanuit het klokhuis weg. Aan de buitenkant is hun ruwe bruin geroeste vel onaangetast, maar snijdt je ze nietsvermoedend doormidden is het direct duidelijk, rot! Nee, dan de peren van Jaap, waarvan een hele rij tot aan het Magdalenakerkje langs ’t Laantje stond. Keiharde knarren leken het. Hoe je ook je best deed, je tanden kreeg je er niet in! Maar ze ondergingen een metamorfose als je ze als breekbare eieren op een donkere maar droge plaats in huis uitlegde. Na verloop van meerdere weken kwam de verrassing! Zacht, honingzoet en sappig als, ja, als de rijpe suikerperen van Kees. Het klokhuis zoog je tot op de zure vliesjes en pitten leeg. Nooit meer proefde ik een lekkerder peer.
Aanvankelijk meende ik dat die van de Weeropper de boel heeft verkocht, maar de stapel nieuwe steunpalen doet vermoeden dat de hele aanplant wordt verjongd. Hé, bedenk ik mij nu, zal het een met het ander samenhangen? Wordt de kwaliteit van de conference hier verhoogd?


vrijdag 13 april 2018

Amos

Met temperaturen ver boven normaal bruist de lente uit alle hoeken en gaatjes als champagne dat net van haar kurk is bevrijd. Evengoed bleek de ingeving het zonder een hardloopjasje te kunnen stellen vals zodat ik terug moest om die vergissing te herstellen. Daardoor ben ik getuige van een heftig duel dat helemaal voldoet aan hetgeen je van een ‘vrijdag de dertiende’ verwachten mag. 
Mijn eerste indruk is dat een Duitse dog een auto uitdaagt waarbij het dier wordt belemmerd door zijn aan de lijn hangende bazin. De glimmend opgepoetste zwarte Volvo wijkt uit en geeft daarmee te kennen de uitdaging niet te willen accepteren. Evengoed blijft het opgefokte huisdier verder aandringen. De chauffeur of chauffeuse durft het razende beest niet te passeren en stuurt haar wagen steeds verder naar de linkerkant van de weg om ruimte te creëren tussen de kwetsbare rechtervoorband van het luxe karretje en de woeste bek vol blikkerende tanden en kiezen. Ik heb mededogen met de vrouw die wordt meegesleurd ondanks zij aan de hondenriem hangt als een surfer die onverhoeds in een felle noordwesterstorm verzeild is geraakt. 
Voor mijn geestesoog neemt Riky de plaats in van de in nood verkerende bazin die je op dit moment verschillende rollen kunt toebedelen, uitgezonderd die van bazin. Het is 1973. De zomer staat op het punt door de herfst te worden verdrongen. Mijn echtgenote laat langs de Weg door Jonkerbos Amos uit. Amos is een nog jeugdige sint-bernardshond die evengoed al meer dan vijfenzeventig kilo weegt. Een paar honderd meter van haar verwijdert wandelt een vrouw, ongeveer op de hoogte van de ingang van de Pompe-kliniek. De wandelaarster komt haar tegemoet. Ik weet natuurlijk niet wat er precies in haar hoofd gaande was, toen en daar. Wel ken ik de feiten: Amos houdt van mensen; niets doet hij liever dan het zo enthousiast mogelijk begroeten van bezoekers en willekeurige passanten; bezoekers daargelaten, de meeste van de willekeurige passanten zijn echt niet gecharmeerd van een begroeting door deze uit de kluiten gewassen hond; ons huisdier gehoorzaamt Riky nauwelijks; het gewicht van Amos is ongeveer anderhalf keer zoveel als dat van mijn lief. Het resultaat van al deze feiten laat zich raden. Daar komt bij dat Riky zwanger was.
Kort nadat we de dienstwoning aan de Weg door Jonkerbos betrokken wisten we dat we nu alle ruimte hadden voor een hond. Een enorme voor- en achtertuin plus een waar ravotbos. Om dat te bereiken hoefden we slechts over het lage hekje van de achtertuin te stappen. Kortom, ideaal voor een sint-bernard. Amos was een schatje. Hij sliep liefst op mijn voeten (voor mijn wintertenen zou dat nu ideaal zijn!) en ik kon heerlijk met hem rollebollen. Hij veranderde spoedig van een schatje in een schat. Als Timothy in de box speelde en Riky verliet de ruimte om wat dan ook te doen, stond Amos kalm op en plofte pal naast de box op de vloer. Na een paar uitlaatincidenten werd duidelijk dat Riky voor haar eigen veiligheid en dat van de ongeboren baby niet meer met de hond wandelen mocht. Vanwege onregelmatige diensten en studie kon ik deze dagelijkse routine helaas niet op mij nemen. Amos verhuisde noodgedwongen naar zijn oude baas, vlooien en slijm achterlatend.
Dichterbij werd mij duidelijk dat niet de auto maar een oude dikke hond het doelwit van de razende Duitse dog is. Diens baas, waarschijnlijk een ex-militair, trekt zich van het gedoe weinig aan. Ook het bejaarde dier acteert alsof er niets aan de hand is. De zwarte Volvo functioneert inmiddels als een kamerscherm waardoor de ‘Duitser’ kalmeert en zich door zijn bazin laat meevoeren. Ik ren verder en groet de gepensioneerden. Soldaat en hond lijken mij niet op te merken.


vrijdag 6 april 2018

Gifspuit

Op de Waalbanddijk verdwijnen mijn hardlooppijntjes meer naar de achtergrond zodat er in mijn hoofd ruimte vrijkomt om aan iets anders te denken. Zoals aan de bijzonder heldere droom waaruit de wekker mij wegsleurde. Misschien had het te maken met de massale sterfte onder de Grote Grazers van de Oostvaardersplassen of was het toch de moordpoging op de voormalige spion Sergej Viktorovitsj Skripal? De Britten kwamen direct met de theorie dat de aanval vanuit Rusland was gekomen. Mijn theorie maakt duidelijk dat vader en dochter de moordaanslag overleefden omdat tussen de tijdstippen van aanbrengen van het gif en de thuiskomst van de Skripals, een insluiper aan de deur is geweest die onverrichterzake vertrok omdat hij de deur hermetisch afgesloten vond. Hij nam daarbij het grootste deel van het gif aan zijn handen mee om in een smalle donkere steeg doodziek door zijn knieën te zakken. Vlak voor zijn dood realiseerde hij zich dat die brede kerel die zijn harige muts met oorflappen ver over zijn oren had getrokken, verantwoordelijk is voor die verschrikkelijke pijn. Zijn getuigenis met betrekking tot de oesjanka die de vermoedelijke dader droeg bereikte de politie helaas niet meer (maar dat hoeft nog niet te betekenen dat het een Rus was).
In mijn droom wordt er aangebeld. Door de ruit in de voordeur zie ik het silhouet van een vrouw terwijl ik met mijn fiets aan de hand door een lange gang naar de huiskamer loop. Ik ben bang dat het fietslampje verraadt dat ik thuis ben. Een tweede keer aanhoudend schellen wordt gevolgd door gerommel in het deurslot. Onze bezoekster laat zichzelf met een sleutel binnen en ik voel me betrapt. Riky zet koffie voor de bezoekster en bewondert haar sierraden, terwijl de vrouw binnensmonds over belastingaangiften wauwelt. Voordat zij vertrekt reikt zij mij een officiële grauwblauwe waarschuwing aan. Ik maak mij boos over deze gang van zaken en ren achter haar aan. Met gemak haal ik haar in waarbij ik nergens pijn registreer, en met evenveel gemak leg ik mijn handen om haar nek. Nauwelijks heb ik tijd me daarover te verbazen of de dame is veranderd in een woedende gans. Zij tracht zich te bevrijden en als dit niet lukt omdat haar kop te dik voor mijn omstrengelende handen is, blaast zij woest met een vervaarlijk opengesperde snavel zoals slechts ganzen blazen kunnen. Omstanders blijven staan om te zien wat er aan de hand is. Ik wuif hen geruststellend weg maar blijf de ganzenhals omknellen. Woedend blaast de vogel een wolk stoom die, als mijn gezicht nog daar zou zijn, mij vol zou hebben geraakt. Ik neem haar mee want zij moet boeten voor het feit dat zij zich ongenood toegang tot ons huis verschafte. Weer aan de huiskamertafel waar Riky haar om onverklaarbare reden van bananen voorziet, schreeuwt zij dat zij mij aanklaagt wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dan dringt tot mij door dat ik de politie moet bellen. Het elektronische signaal van mijn telefonische oproep gaat verloren in het panisch piepen van mijn wekker.
Het waren toch de driftige speculaties rond de Londense gif-aanval die mijn droom veroorzaakte: de gansdame kan zomaar een gifspuit in haar snavelmond hebben verborgen (eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat de stoom die zij uitblies ook gecondenseerde asem kan zijn geweest omdat het afgelopen nacht licht vroor.) De vrouw was afkomstig uit een land als Moravië, waar sommige mensen volgens schrijvers als Mary Shelly, gemakkelijk een andere vorm kunnen aannemen (hoewel de zon al op was.) Het was een waarschuwende droom: bij een volgende aanslag moeten autoriteiten rekening houden met het feit dat de daders over een sleutel konden beschikken!
Nog even terug naar de grazers: ik kan mij voorstellen dat dierenactivisten de slachtoffers van gif aanslagen een bagatel zullen noemen in vergelijking met de massamoord in de Oostvaardersplassen. En wat te denken van de massale sterfte onder insecten?