vrijdag 28 juni 2013

Opwinding

Terwijl ik in de regen over de Hommelstraat ren en mij verwonder over de groeisnelheid van maïs en bieten, verschijnen beelden van gisterenmorgen op mijn netvlies, het vertrek naar Grave, voor een dagje varen op de Jan Plezier met meer dan honderd zonnebloemgasten uit de regio. De sfeer van een schoolreisje is onmiskenbaar. Voor mij begint dat al vroeg in de morgen als ik Nico op ga halen. Zodra ik de poort open, keffen de hondjes opgewonden rond mijn benen (zie ook ‘Continuïteit’). Zijn handrolstoel en een extra zuurstoffles zijn door Ida, echtgenote en mantelzorger, zorgzaam bij de poort klaargezet. Ook Nico zelf zit klaar. Zijn ogen glinsteren ondeugend als hij mij toevertrouwd dat hij dit keer echt mee gaat; ik vermoed dat Ida hem vanmorgen ‘geknipt en geschoren’ heeft!
Bij sporthal de Tinnegieter staat de bus klaar. Het wachtende groepje dijt gestadig uit met zonnebloemgasten die van verschillende kanten, gebracht door vrijwilligers of familieleden, toe komen lopen – velen met hulp van een rollator, stok, rolstoel of gezellig aan een arm. De chauffeuse zekert Nico zorgvuldig op de buslift. Grada, gebracht door haar nichtje – “mijn mantelzorger!,” stelt Grada haar met een trotse grijns aan mij voor – heeft er zin in. Zij zal de nodige grappen aan haar tochtgenoten kwijt willen. Jeanne begroet mij enthousiast. Zij leest en geniet steeds van mijn verhalen en laat nu uitbundig haar commentaar horen. Henk brengt zijn vuisten, quasi agressief, boksgereed als ik Letta zoals gewoonlijk begroet met: “Hoe komt uw man toch aan zo’n mooie vrouw?” Rie arriveert, nog net op tijd, in haar rode autootje die zij geroutineerd achter de bus parkeert, waarbij zij Annie, gezeten in haar elektrische rolstoel, handig omzeilt. Zij draagt voor de gelegenheid een bijzonder feestelijke hoed met linten: jammer dat ik mijn camera thuis liet! Hoewel zij mij verzekert: “Dat kan ik heel goed zelf, jongeman!”, help ik haar ‘wandelvriend’, zoals zij haar rollator pleegt te noemen, uit de bagageruimte hijsen…
Ik bekijk de bewegingen van - en interacties tussen gasten en vrijwilligers tot ik de reisgenoten kan uitzwaaien. Het doet denken aan de opwinding die ik afgelopen week veroorzaakte in enkele mierenkolonies. Die vond ik onder de stenen van ons terras. Gedurende de laatste jaren ben ik regelmatig met ‘anti-mierenspul’ in de weer geweest als er weer eens verse zandtorentjes tussen de stenen verschenen. Nu zie ik de zinloosheid daarvan in: deze nijvere werkertjes kunnen slechts gestopt worden door hun nesten geheel te verwijderen.
Het herstel van het terras lag al enige maanden te wachten. Eigenlijk waren wij al aan de status quo gewend geraakt toen ik woensdag eindelijk ‘in mijn stoutste schoenen stapte’. Ik sta versteld van de pracht van de mierenkolonies (ik vond er tot nu toe twee). Feitelijk zijn het doelmatige architectonische werken. Die van de grootste kolonie lijkt een mix van Mies van der Rohe en Gaudí, vanwege de eenvoudige, uitgebalanceerde kamers gecombineerd met complex kronkelende gaanderijen als die in de Sagrada Familia.
Duizenden eieren, minstens tien keer groter dan die van de andere familie, schepte ik in mijn blik om ze in de gft-container te kieperen, hopelijk was hun koningin ook van de partij!
Juist terwijl ik de grasdijk af ren om aan het laatste deel van dit natte hardlooprondje te beginnen, zie ik weer die massa bleekwitte coconnetjes en de krioelende mieren op het moment dat zij van het blik in de container glijden. Hopelijk besluiten zij niet om mij de oorlog te verklaren – in hun plaats zou ik dat zeker doen –, zoals de rode bosmieren deden in ‘De wraak van de mieren’ van sciencefictionschrijver en entomoloog Bernard Werber. Lees dat verhaal! Waarschuwing vooraf: je loopt risico op een nachtmerrie nadien!

dinsdag 25 juni 2013

Lief

Er lopen weer schapen in de wei, annex ‘natuurzwembad/-ijsbaan’, tussen Waal en Waalbandijk. Niet de zes evacués die tot de komst van het overvloedige water nog kinderloos waren, maar de meerkleurige familiegroep van vorig jaar: zij hebben ook dit jaar heel veel kroost (zie ook Ontwikkelingshulp).
Terwijl ik over de dijk verder ren, al kort bij de verkeersbruggen, komt mij een man en vrouw tegemoet. Zij lopen hand in hand, iets wat mij bevreemdt: welke gelieven kuieren zo vroeg in de morgen langs de dijk? En dan nog met dit onbestemde weer! Tegelijkertijd houdt dit stel mij, zonder dat zij zich daarvan bewust zijn, een spiegel voor: jij doet dat niet vaak met jouw lief! Spiegels hebben altijd gelijk; wij lopen inderdaad niet vaak aan elkaars hand en al helemaal niet als we voor de 4Daagse oefenen. 
Nu moet ik even opletten want achter het paar doemt een liggende fietser op. Sinds ik zo’n verkeersdeelnemer bijna overreed door hem volledig over het hoofd te zien – nadien stonden we op straat, beiden kotsmisselijk maar opgelucht te zijn –, heb ik het idee dat zij mij ook slecht zien. Uit voorzorg geef ik hem dus voldoende ruimte.  Zo, dat geeft geen problemen. Ik groet het paar bij het passeren en kijk uit of ik de specht kan ontdekken die ik zo-even hoorde hameren.
Bovenop een weidepaaltje nabij de T-kruising Waalbandijk – Brugstraat zit een steenuiltje. Slechts eenmaal eerder trof ik er een. Toen op een dikke tak van een knotwilg, hier een paar kilometer vandaan. Zolang ik kan, kijk ik naar het symbool van wijsheid en hij staart behoedzaam naar mij. Vorige week maandag kreeg ik een katoenen exemplaar cadeau, een blauw-met-wit theedoekgeruit ‘verenpak’, voorzien van opgestikte, rond opengesperde ogen, het lijf gevuld met fijn grind opdat het met zijn gewicht en gewichtigheid mijn werkkamerdeur open kan houden.
Ook dit uiltje blijft rustig zitten. Terwijl ik hem nader, fixeren zijn felle ogen mij vanonder zijn witte wenkbrauwbogen. Ik zie de kleine wijze jager denken: “Kijk, daar gaat weer zo’n tweebener naar nergens! Hé, ga toch muizen vangen!” Ik weet het. Mijn enige verweer is dat ik niet zo nodig hoef; dat ik mijn kostje in de zelfbediening bij elkaar kan (laten) scharrelen. Zoveel is duidelijk, ondanks zijn wijsheid heeft hij geen verstand van pensioen. Een twintigtal meters verder hoor ik één maal zijn schrille roep.
Al bijna op het einde van mijn dijktraject loopt het echtpaar van de heenweg’ voor mij uit. Als ik dichterbij kom zie ik hoe het zit: zij lopen niet echt hand in hand! Zij zijn verbonden met een rubberen band. Een paar weken geleden liep hij hier alleen, een mobiele muziekspeler in zijn oor geplugd. We spraken een poosje over de 4Daagse. Bij die gelegenheid vertelde hij over de blinde dame waarmee hij dit internationale wandelevenement voor de derde maal gaat lopen. Het was die dag erg koud zodat ik al weer snel afscheid nam.
Harry herkent mij ook direct en stelt mij voor aan Thea, zijn wandelvriendin. Hij laat haar zoveel mogelijk van de omgeving ‘zien’, maar “…naar gelang de training vordert wordt Harry stiller,” beweert zij. Dat heeft alles te maken met toenemende pijntjes, weet ik uit ervaring.
Op de Via-Gladiola horen zij vaak kreten als: “Kijk daar, wat schattig! Zó oud en nog verliefd!” Ik vertel hen eerlijk over mijn eerste indruk. Wij wensen elkaar plezier en succes voordat ik verder ren.
Even nog terug naar de wijze waarop wij ons voorbereiden op de aanstaande ‘vier dagen rond Nijmegen’. Gisteren, tijdens de afwas, vertelde Riky over de manier waarop kennisjes hun oefentochten maken. Heel anders dan wij het aanpakken. En bij die gelegenheid, gezellig samen aan het aanrecht, zei zij, ik knoopte het heel goed in mijn oren: “Ik ben blij dat ik met jou mag lopen!”
Lief hé?

vrijdag 21 juni 2013

Knoop

Ik had het kunnen verwachten. Nu de regen serieus aan de gang gaat, dun maar gestadig, voel ik even spijt bij het beeld van mijn regenjasje aan de kapstok. Even, want het maakt absoluut niets uit en al helemaal niet nu mij een oudere man – niet jong bedoel ik – tegemoet komt rennen die even spaarzaam gekleed gaat.
Rennend over de Waalbandijk, wordt mijn peinzen over het overdragen van mijn Zonnebloem-penningmeesterschap, een paar uurtjes na nu, overruled door het beeld van een boterhamzakje met een knoop daarin, dat ik zojuist passeerde. Er is iets vreemds aan dat zakje, maar wat? Het duurt een paar honderd meter, dan krijg ik een vermoeden: gewoonlijk zien weggeworpen plastic zakjes er uit als, nou ja, gewoon als weggeworpen plastic zakjes! Soms dwarrelen ze in een zomerbries. Dat romantische beeld roept tegelijkertijd ergernis op: waarom dat afval niet mee naar huis genomen?
Vroeger zag je ze niet; in mijn jeugd bestonden geen plastic boterhamzakjes. O, bezat ik toen maar zo’n zakje! Ik zou het zorgvuldig behandelen opdat ik het steeds en zo vaak mogelijk zou kunnen gebruiken! Mijn klasgenoten zouden zich om mij heen verdringen om dat fenomeen te aanschouwen!, (zelfs de zeldzame boffers, de elitekinderen wiens boterhammen in een aluminium trommeltje werden verpakt.) Als ik geluk had gebruikte moe een dubbele pagina uit het midden van een tijdschrift, keurig van de nietjes gelicht, maar meestal verpakte zij mijn boterhammen in een stuk krantenpapier. En soms had ik pech dat het warm was zodat de boter mijn boterham met de verpakking samensmolt. Dan stond een deel van het nieuws (oud nieuws, ook dat nog!) in spiegelschrift gifzwart op mijn boterham; en o rampspoed, als er een foto op werd afgedrukt! Gelukkig stonden er vroeger weinig foto’s in de krant: matrijzen maken was omslachtig en kostbaar bovendien. Na gebruik ging het stuk krant gewoon in de prullenbak; een knoop kon je er niet in leggen!
Nu weet ik wat er ongewoon aan dat boterhamzakje is: zakjes waarin knopen zijn gelegd lijken een beetje op de strikken die door mijn zusjes werden gedragen: een knoop met twee vlaggende stroken gesteven stof. Deze broodzakjes-strik is anders. Het staat bol! Het lijkt er op dat het bewust is vol geblazen, als een ballon, alvorens het werd dichtgeknoopt. Terwijl ik verder ren pieker ik over dat kleine ding, verloren langs de kant van de weg. Maar is het wel weggegooid? Ik denk aan het berichtje, van Nu.nl, over mannelijke oeverspinnen die na de seks spontaan sterven (vermoedelijk doordat hun pedipalp, feitelijk hun penis, na de zaadlozing opgezwollen blijft.) Dit plotselinge overlijden is na uitgebreid veldwerk vastgesteld; heeft misschien een wetenschapper zijn specimen in dat boterhamzakje bewaard? En is daarmee, enthousiast fietsend naar de universiteit, het lijk van een, tijdens de daad geobserveerde, mannetjesspin kwijt geraakt…?
Op mijn weg terug onderbreekt het silhouet van een vreemde vogel die langs mij zweeft, mijn vrije speculatie. Het lijkt een fregatvogel, met een merkwaardige opgeblazen, spierwitte krop. Landt op het verbrede deel van de dijk en laat de krop los: wat blijft is een ordinaire kraai met een gesnaaide snee wittebrood. Onverpakt!
Misschien is het zakje wel gebruikt om er iets dierbaars in te bewaren. Zou er een melktandje in kunnen zitten? Ja! Moeder heeft het zakje een beetje opgeblazen zodat haar warme asem het tandje beschermt. Het moet mee naar huis, onder het kussen, opdat de Tandenfee het vindt! Het kind, achterop de fiets zittend, verloor dat kostbare zakje uit een stijf dichtgeknepen handje. Het kind zweette overmatig door inspanning waardoor het ongemerkt uit het kinderknuistje gleed! Huilen natuurlijk; mama heeft nog goed gezocht!
Jammer, de waarheid achter die knoop blijft verborgen in het verleden, en oeverspinnen roken niet. Anders zou de verpakking hen waarschuwen: ‘Seks is dodelijk!’


dinsdag 18 juni 2013

Brilletje

Heerlijk, rennen op deze warmste lentedag van 2013, dat lijkt het tenminste te worden. Het wordt ook in een ander opzicht bijzonder: Riky wordt vanmiddag, tijdens de Zonnebloempicknick, in de bloemetjes gezet, en zij ontvangt een oorkonde met gouden draagspeld, vanwege haar inzet als vrijwilliger gedurende de afgelopen vijfentwintig jaar! Het toeval wil dat het mij gisterenavond overkwam, tijdens mijn afscheid als penningmeester van de provinciale Zonnebloemafdeling. Hoe vaak overkomt een echtpaar iets dergelijks binnen een etmaal?
Bijna onder de Tacitusbrug ligt een vertrapte bril. Smalle rechthoekige glazen, bruinzwarte rand. Één glas intact, het rechterpootje ligt in het verlengde van het montuur, het linker komt niet in beeld. Als de onfortuinlijke eigenaresse – of toch een man? – zo verstandig was geweest om haar brilletje te laten zegenen, zoals paus Franciscus afgelopen zondag met duizenden Harley Davidsons deed, was haar dit misschien niet overkomen. Let wel, misschien!
Het tafereel bij de brug doet mij denken aan een reclamespot van een opticienketen waarin een overduidelijke, hopeloze voetbalsenior een bal op zijn slaap incasseert. De sukkel draagt een bril die gehavend in beeld komt, waarop twee mallotige medewerkers van de brillenketen de schlemiel bijstand verlenen: jij zult het langskomen van dergelijke infantiele spots ook niet waarderen, wed ik, maar zoals dat met zulke verhaaltjes gaat, ze blijven hangen ook als je het maar één keer zag!
De drijvende villa. Klaartje is niet thuis, anders zou zij zwaaien!
Deze verminkte bril bij de brug is waarschijnlijk niet achtergebleven op de filmlocatie voor een TV-spotje. Terwijl ik verder ren, alweer bijna bij de drijvende villa van Klaartje (uit de Gelderlander leerde ik dat zij het is die hier woont. Een mooi herkenningspunt vind ik zelf: zowel haar woonboot als haar naam! (Zie ook ’Goederenschaarste’)), probeer ik mij in te beelden wat er gebeurd kan zijn. Mijn fantasie produceert een klein drama:
Een hardloopgroep is aan het oefenen. Het miezert. Als zo vaak rent Dave dicht achter Maggy, iets waaraan zij zich in toenemende mate ergert.
Maar laat mij eerst Maggy introduceren: zij is drie maanden geleden bij de groep gekomen vanwege haar  behoefte aan ‘een stok achter de deur’, opdat zij haar hardloopambitie kan waarmaken. Van meet af aan dringt Dave zich aan haar op terwijl zij hem daarvoor geen aanleiding gaf. Integendeel, zij voelt zelfs enige afkeer voor hem, al was het maar vanwege het geurmengsel van ouwe kranten en vuile kleren die hij vaak verspreid. Dat zou zij echter nooit tegen hem durven zeggen! Tot zover deze introductie.
Het gebeurt halverwege de training. Maggy en haar groepsgenoten rennen richting Tacitusbrug. Zij luistert naar het pletsende gesprek dat door vele voeten met het natte asfalt wordt gevoerd. Die van Dave voeren het hoogste woord. Natuurlijk, het is altijd Dave die zich opdringt, zelfs met zijn voeten, denkt Maggy een beetje zuur! Zweet vermengt met regenwater dringt hinderlijk in haar ogen. Met haar vlakke hand veegt zij over haar voorhoofd. Daarbij blijft haar bril lichtjes achter de top van haar pink hangen om vervolgens nadrukkelijk van haar neus weg te glippen. Driftige pogingen het springerige ding nog op te vangen mislukken jammerlijk.
Maggy slaakt een schrille kreet en stapt half uit. Haar oren registreren het tinkelen van harde kunststof terwijl zij zich omdraait. Te laat! haar bril verplettert onder een grote voet van Dave. Woede welt in haar op. Een deel van haar verstand stelt de onredelijkheid daarvan vast maar het lukt haar niet om haar opgebouwde frustratie te onderdrukken: “Dave, lompe kloot! Zie je nou wat je doet? Ren toch verdomme niet altijd zo dicht op mijn hielen!”
“Jeetje Még, ik kan toch niet voorzien…!”
Agressie en sport, dat moet anders!
Terwijl ik langs het kleine wiel nabij het fruitbedrijf van de familie Engelen ren neem ik mij voor: zo meteen ga ik bij Johannes langs, dan kan ik persoonlijk deelnemen aan de bloemenhulde voor Riky. Enkele kikkers geven ongevraagd hun commentaar: “goed zo jochie!”

vrijdag 14 juni 2013

Kiezen

Bij de eerste zijstraat, de Dwarshommelstraat, klauwt een ‘beer’ naar mijn linkerkuit. Hij groeit ook veel te dicht bij de rand van de weg. In slow motion zie ik mijn voet het geprononceerde blad knakken en misschien doe ik dat bij een volgende ontmoeting alsnog, tenzij een berm-maaibeurt hem eerder noodlottig wordt.
Terwijl ik richting dijk ren denk ik aan de twee spontane bekentenissen die Niek mij de afgelopen dagen deed. Zijn eerste melding komt als uit het niets: “Opa, ik heb meer behoefte aan slaap dan kinderen van mijn leeftijd!” Ik begrijp dat hij zijn slaapbehoefte niet echt een probleem vindt. Het zit ‘m meer in de bewering van klasgenoten die zeggen dat zij pas om negen uur of zelfs half tien naar bed gaan. Voor hem daarentegen is het ‘al om half negen’ bedtijd.
Niek wil weten hoe laat ik naar bed moest toen ik bijna twaalf jaar was. Toch ook wel om half negen, stel ik hem gerust: “Net als jij had ik ook veel behoefte aan slaap. En dat is tegenwoordig nog steeds zo.”
Hoe hij zijn volgende opmerking met zijn slaapbehoefte rijmt, begrijp ik niet: “Soms wordt het wel één uur voordat ik slaap!” Hij zegt het met enige trots. Televisie en stripboeken houden hem wakker. Zijn beweringen doen mij acuut onder de dunne zomerdeken op het stromatras van mijn jeugd tuimelen. Moe zond mij veel te vroeg en onverbiddelijk naar bed, geen idee meer waarom, maar het lukte prima om mijn boek – waarschijnlijk een nieuw avontuur van jachtvliegtuigpiloot Biggles – mee te smokkelen. Het verhaal verdringt het gedruis van de kermis spoedig naar de achtergrond. Zo ook het gestommel op de trap vanwege haar komst. Wij, mijn held en ik, worden ruw gescheiden, mijn oor suist en tintelt flinke tijd na…
Het is woensdagavond. Wij wandelen getweeën vanwege de avondvierdaagse van Beuningen, vijftien kilometer. Even terzijde: het is gezellig maar vooral bijzonder om samen met een kleinzoon te lopen; ik vertel Niek dat ik met mijn opa nooit zo’n wandeltocht maakte: “Nog geen vijftien meter!”
Terwijl ik de Tacitusbrug passeer wordt een ‘schilderswerktuig’ op een dieplader vastgesjord. Een paar weken geleden stond een bouwvakker op deze hoogwerker met plamuurmessen te hannesen. Roepen is nutteloos; verkeer raast op slechts een paar meter afstand van de man in het bakje. Ik ga in zijn zicht staan. Geduldig vult de man een gat en strijkt het cementmengsel zo glad dat slechts de kleur verraadt dat er een stukje beton ontbrak. We krijgen contact, de Duits sprekende Pool en ik. Reparaties zijn nodig vanwege mogelijke ‘bedürfnis’ (betonrot?) Ik vraag naar de oorzaak van de beschadigingen. Vanwege ons taalprobleem wijst hij naar enkele pallets met stalen profielen, vervolgens naar een shovel; die machines moeten het zonder hoogtesensoren stellen begrijp ik. “Aha, keine biep biep?” Hij bevestigt: “Keine biep biep!” Wij nemen lachend afscheid.
Gisteravond, de tweede wandelavond, bekent mijn kleinzoon pardoes: “Ik heb een spelverslaving!” Niek lijkt van zijn eigen ernst te schrikken en relativeert: “Maar het lukt al om te minderen hoor.” Echter, elke dag een poosje spelen moet volgens hem wel kunnen. Ik prijs hem om zijn streven, “maar misschien moet je wel echt kiezen, Niek!” Om geluk en plezier te kunnen beleven, daar past immers geen enkele verslaving bij.
Timo, een vriend van Koen, loopt met zijn ouders. Hij vraagt mij of ik weet waar wij heen gaan. Ik aarzel, denk aan een raadselspelletje. “Naar de Kameleon?”
“Ja, dat weet ik ook wel! Maar hoe gaan we dan?”
O, dat is een gemakkelijke vraag: “lopend!” Zijn ouders schateren. Timo reageert gevat: “Jij mag kiezen; een lolly, een sticker of een ballon?”
Toch nog een aapje: help, ik kan niet kiezen!

dinsdag 11 juni 2013

Dagobertdroom

De zon laat zich voorzichtig voelen. Zij brandt mijn twijfel over wel of geen windstopper, en de scherpe randjes van de ochtendfrisheid zachtjes weg.
Hoe toevallig is het als beide echtelieden op dezelfde dag en in dezelfde golfclubwedstrijd, een hole-in-one slaan? Of als een bankmedewerker een bedrag overmaakt dat uit elf tweeën bestaat, doordat hij eventjes in slaap valt? En is het toeval als je opziet tegen huis-aan-huis verkopen van zonnebloemloten en je vervolgens droomt dat je heel veel muntgeld vindt?
Ik pieker over deze toevalligheden als mijn neus mij opmerkzaam maakt op gemaaide dijkhellingen: foei, de goudgele bloemenweelde ligt te verhooien! Het Waalwater is weer binnen haar zomerbedding zie ik nu. Op haar terugtocht nam zij veel van haar water uit de uiterwaarden mee maar liet een flinke rest achter: zolang de schapen niet slagen voor hun zwemdiploma kunnen zij niet terug hun wei in. De reeds drooggevallen vegetatie ziet grijs van ontsteltenis.
Ik, noch Riky, sloeg een hole-in-one (sterker nog, wij golfen niet!) En die vermoeide bankmedewerker stortte geen 222.222.222,22 euro op mijn rekening. Afgelopen nacht beleefde ik wel een Dagobert-Duck-droom. Meestal vervliegen mijn dromen tijdens het begroeten van de nieuwe dag, deze bleef zeurderig hangen:
Ik heb haast, geen idee waarnaar ik op weg ben, als ik de eerste munt zie glinsteren. Vijf eurocent. Het steekt half verscholen tussen twee straatstenen. Ik kan het niet laten liggen. Gaandeweg volgen er meer, steeds meer. Al snel kan ik de muntwaarde niet herkennen en zijn ze overgegaan naar ovaal, doen aan stocknägel denken, van die blikken schildjes, souvenirs, die je met twee koperen spijkertjes aan je wandelstok kunt bevestigen. Al vlug pik ik munten op zoals je onkruid wiedt. Mijn broekzakken slaan, zwaar als collectebuiltjes tijdens de kerstnachtmis, tegen mijn benen.
Een jonge vrouw met een baby houdt mij gezelschap. Ook zij raapt geldstukken op, er zijn er bij van vijf euro, zie ik in een flits voordat zij haar hand schielijk sluit. Het voelt alsof zij zich mijn geld toe-eigent! Bij haar huisdeur aangekomen vertel ik over mijn verhuizing naar de Broerdijk; dat het geld uit de doos achterop mijn fiets rolde! Ondertussen heb ik oogcontact met haar kinderen, het zijn er inmiddels twee. Zij zijn identiek. Het lijkt alsof zij hun tong naar mij gaan uitsteken, dan golft bij beiden vette brij uit hun mond over hun kin.
Hun moeder geeft mij de munten, weifelend! Ik blijf alleen achter in een halfronde hal waarop veel deuren uitkomen. Een daarvan zwaait open. Wij kennen elkaar, de stokoude, zwaar gekromde mevrouw en ik. Zij schuifelt moeizaam over de drempel terwijl ik nog snel een paar geldstukken opraap. Ik vertel haar over de Zonnebloem; dat die munten nodig zijn voor loten. Ondertussen komt er nog een dame bij ons staan die geïnteresseerd naar mijn verklaring luistert.
De gebochelde vrouw graait in haar tas, waarvan de bodem bijna over de vloer sleept, en duwt een geopende briefomslag in mijn handen. Er steken bankbiljetten uit. Ik bedank haar en prop de slordige envelop achteloos in een zijzak van mijn jasje, waarop de jongere dame opmerkt: 'Weet je dat er tweehonderd euro in zit!’
Ik kijk haar verward aan als ook zij mij papiergeld aanbiedt. Het ziet er uit alsof zij de biljetten even daarvoor opstreek. Ik beloof hen zonnebloemloten en ga gehaast verder. Als ik ontdek dat ik mijn jasje achterliet slaat paniek toe. Ik zet een sprint in, terug naar het gebouw. Kan het niet vinden, kom amper vooruit…
Boven het bosje rond slot Doddendael echoot een koekoek: Petrus’ haan? Ik werd onrustig wakker. Zo’n Dagobertdroom helpt niet, je moet echt zelf langs de deuren, liefst vandaag!

vrijdag 7 juni 2013

Goederenschaarste

Ik verzuim bijna mijn nieuwsgierigheid naar de hoogte van het Waalwater te bevredigen, terwijl ik al een poosje op de Waalbandijk ren. Dat is vanwege een voorstel, onlangs ontvangen via Waardekaart, dat een (voor mij) boeiend gedachtetreintje laat lopen.
Een zomers geklede dame, op een sukkeldrafje gevolgd door een moddervette mopshond (hoe zou ik het anders noemen, zo’n worstachtig dier op korte pootjes en voorzien van woest uitstekende snorharen), laat mijn boemeltje tot stilstand komen zodat ik weer opensta voor de omgeving: de uiterwaarden zijn sinds afgelopen dinsdag veranderd in een heuse waterwereld. Tussen het water en het slingerende asfaltlint straalt het warme geel van boterbloemen, akkermelkdistels en leeuwentanden waarmee het dijklichaam is getooid. Het is alsof zij met moeite water en beton van elkaar kunnen scheiden.
Grassen, distels en andere voor mij (vanwege de afstand) ondefinieerbare planten steken op veel plaatsen nog boven het water uit. Een waterhoen scharrelt tussen deze, voor de tijd ongewoon natte vegetatie en duikt er als een waterrat in weg. Wellicht is het geschrokken van de dame met de sukkelende mops of van mijn plotselinge verschijnen. Terwijl ik langs dit tafereeltje ren vraag ik mij af of de bewoonster van de woonboot in De Loenensche Wel vandaag vrij over de dijk kan kijken.
Het idee om ons economische systeem in te ruilen voor (of te verrijken met) één met duurzaamheid als uitgangspunt, heb ik enthousiast ontvangen. Niet voor het bezit, maar voor de functionaliteit van een product wordt in de toekomst betaald, ook wel cirkeleconomie genoemd, waarmee grondstoffenschaarste wordt tegengegaan. Ik heb altijd moeite gehad om dingen weg te gooien. Deze week nog, bij het uitruimen van mijn kast teneinde mijn zomerkleding er in op te kunnen bergen; met heel veel moeite stopte ik een broek, een truitje – al vier jaren niet gedragen, helaas nog zo goed als nieuw! – en drie paar overmaatse sokken, in een plastic zak om deze later op de dag in een container van de Stichting KICI kledinginzameling te deponeren (gedaan, ik kan ze niet meer terughalen!)
Een broek leasen om deze later, als ik er op uitgekeken ben of als het door de mode is achterhaald, om te ruilen voor een nieuw model, zoals Mud Jeans mij via Waardekaart voorstelde, lijkt mij zeer aantrekkelijk: hoera, nooit meer iets weggooien! Voor de kosten hoef ik het niet te laten: zo’n (in Italië geproduceerde) ‘Lease A  Jeans’ kost op dit moment maximaal tachtig euro.
Om onszelf te dwingen ons kledingbezit binnen de perken te houden – Riky vindt het afdanken van kleding net zo moeilijk als ik –, zouden wij een ‘lease system’ kunnen ontwikkelen. Wij hebben daarvoor al een basis, namelijk zakgeld! Stel dat een overbodig kledingstuk elke maand een negatieve invloed op ons zakgeld heeft, bijvoorbeeld vijftig cent per maand, dan helpt deze financiële prikkel wellicht om iets definitief uit de kast te plukken: zes euro per jaar voor een truitje of broek die je misschien nog draagt is immers veel geld! Maar er moet ook een positieve prikkel tegenover staan…
De woonboot komt in zicht. Op het zien daarvan ontstaat kippenvel op mijn armen: in plaats van het romantisch groen geschilderde krap bemeten woonbootje, dat er dinsdag nog lag, ligt er een drijvende villa! Hardhouten opbouw, twee verdiepingen hoog, dakterras, veel glas en een lichtkoepel. De bewoonster leest de krant in de schaduw van een ruime parasol, kopje koffie (waarschijnlijk) binnen handbereik. Wij hebben oogcontact. Ik schreeuw: ‘Bijzonder!’ En ‘Mooi!’, maar ik wordt niet gehoord. Zij zwaait. Ik steek mijn duim op. Terwijl ik op huis aan ren zit ik boordevol vragen, zoals gekocht of geleaset?
Over dat eigen huur-model moet ik nog even nadenken, maar de jeans die ik voor komende winter nodig heb ga ik leasen. Dat besluit geeft een goed gevoel!

dinsdag 4 juni 2013

Januskop

Jammer dat de hemelkoepel helemaal grijs is; hardlopen met de zon in je rug voelt zo lekker en bovendien is een van mijn zusjes jarig. Dat verdient een zonnetje! Ria is vijfenzestig, opnieuw slechts één jaar jonger dan ik! Een oudere man, korte broek en stevige bergschoenen, kiest, gebogen onder een kleine beige rugzak, een andere richting dan ik. Vermoedelijk traint hij voor de komende Vierdaagse van Nijmegen.
De maïs op het veld van Thé komt al lekker omhoog. Tegenover het maïsveld groeien de suikerbieten ook stug door, of zijn het voederbieten? Vanuit de verte zijn nog duidelijk zaairegels te onderscheiden. Van nabij vormt het veld een strak zachtgroen laken: een paar overmaatse keuen en ballen, en we kunnen zo biljarten.
De Waal is minder hoog dan ik vanwege de berichtgeving op radio en televisie had verwacht. Ook de Gelderlander van deze morgen staat vol met verhalen over kampeerders die hun tenten en caravans voor de komst van het water wegruimen, wilde paarden en koeien die door Free Nature vanuit de uiterwaarden naar elders zijn overgebracht en ondergelopen steden. Vooral het Duitse Passau is zwaar getroffen, sinds 1501 kwam hier het water, van de drie rivieren die de stad doorsnijden, Donau, Inn en Ilz, niet zo hoog.
Het schapenweitje in de uiterwaarden tegenover de fruitboomgaard van de familie Engelen heeft door de komst van het hoge water een andere functie gekregen, het is nu een meer. Dat is doordat deze wei dieper ligt dan de omringende gronden, in strenge winters vormt het soms een ideale natuurijsbaan. Maar dat terzijde.
Terwijl ik voort ren blijf ik nog even bij dat schapenweitje hangen. De boer heeft zijn schapen (zes in totaal) in het begin van deze week geëvacueerd; ik miste hen dinsdagmorgen, terwijl ik extra op hen lette omdat zij dit voorjaar nog geen moeder zijn geworden. Jammer dat zij nu elders worden geweid; zo zal ik de eventuele komst van kleintjes mislopen.
Dat schapen nog dit jaar kunnen lammeren bewijst een berichtje op Nu.nl: op Ameland is onlangs een lammetje geboren. Ja inderdaad, het is vreemd dat zoiets alledaags als een nieuwsfeit wordt gezien. Maar het betreft dan ook geen gewoon lam. Het is er een met twee gezichten: terwijl het met haar ene staartje kwispelt, knippert zij met vier ogen en niest zij uit twee neuzen. Waarschijnlijk veroorzaakte een foutje bij de celdeling haar januskop. Twee gezichten zoals Janus uit de Romeinse mythologie, de god van het begin en van het einde.
Gelukkig komen afwijkingen als een januskop niet vaak voor want zulke dieren worden niet lang in leven gehouden. Een grappenmaker op Nujij.nl meent dat het vanwege incest is, omdat de geboorte op Ameland plaatsvond. De mening van deze malloot riep bij mij een gebeurtenis op uit de tijd dat mensen nog niet over genen en erfelijkheid hadden gehoord. Een Engelse bioloog vertelde, in Quest meen ik, over een gebeurtenis met dodelijke afloop. Een Amerikaanse man, laten we hem Will noemen, verloor als kind een oog bij een ongeval. Toen er dertig jaar later een kalf geboren werd met één oog, werd Will in de gevangenis gegooid. De burgemeester meende dat het eenogige kalf door Will verwekt was, zodat hij vanwege sodomie veroordeeld en opgehangen werd.
Helaas voor Will wisten de mensen toen nog niet, zoals die grappenmaker met zijn commentaar, dat verschillende soorten ‘dieren’ zoals een mens en een koe, of een mens en een schaap, samen geen kindjes kunnen maken.
In mijn volière, tientallen jaren geleden, werden soms zebravinkjes geboren met een afwijking aan hun pootjes, waardoor ze niet op een stokje konden zitten… 
Gelukkig leven wij niet in de tijd van Will!