dinsdag 30 december 2014

Experiment

Gistermiddag bladerde ik door de bestanden op mijn eReader – dit zijn de laatste dagen van het jaar; tijd om een beetje op te ruimen. Daarbij stuitte ik op het boek ‘Over leven en schrijven’ van Stephen King. Ik las het dit voorjaar en vertelde er Riky over op een zondag in april. Ik begeef mij op glad ijs als ik je vertel waar we toen wandelden, want dat is meer haar ding en er is een grote kans dat ik zo meteen, als ik dit blogje aan Riky laat lezen, gecorrigeerd zal worden. Evengoed: we wandelden nabij Driel, richting Heteren. Het kan heel goed de Karstraat zijn geweest, de bermen bloeiden boterbloemgeel en in de voortuinen speelde het geel van trompetnarcissen de boventoon, toen ik haar vertelde dat Stephen King veel aan zijn vrouw te danken heeft. Tabby viste ‘Carry’ uit de prullenbak en overtuigde hem van de kwaliteit van dat boek. Het werd zijn eerste bestseller en bevrijde hem uit zijn geestdodende baan aan een middelbare school. Zijn tweede redding, door haar en zijn kinderen, had tot resultaat dat Steve zelf baas werd over drank, drugs en verdovende middelen, nadat deze laatste zoveel jaren over hem hadden geregeerd.
         Het verbaasde mij overigens dat ik pas dit jaar hoorde over het bestaan van deze autobiografie, terwijl het al voor 2003 werd vertaald. Toen ik gister opnieuw door het boek wandelde nam ik mij voor het bij een eerste gelegenheid opnieuw te lezen, vooral ook omdat ik mij herinnerde dat ik zoveel van mijzelf in Stephen herkende. Niet omdat wij beiden in 1947 zijn geboren, maar vooral omdat ik evenals hij, een ouder broertje had die tijdens mijn jeugd een belangrijke rol in mijn leven speelde. Wij hadden elkaar vaak nodig, Jantje en Siempie, zoals Dave Stevie nodig had. Al was het maar om zijn ideeën uit te kunnen werken: je kunt niet in je eentje het experiment ‘de melkboer’ uitvoeren als je nog maar amper in staat bent om een emmer water – kostelijke melk in onze ogen – bij de buurvrouwen links en rechts uit te venten. Samen lukt dat wel. En als je zelf niet voldoende lef bezit om de stekker in het stopcontact te duwen om te zien of de door jou bedachte Superdynamo werkt, laat je dat je broertje doen die het volste vertrouwen heeft in jouw technische inzichten.
         Sorry Jan, ik bedoel helemaal niet dat jij mij steeds voor jouw karretje spande. Integendeel, wij vulden elkaar prachtig aan zoals Stephen zijn oudere broertje David aanvulde. Toen ons buurmeisje ons liet weten dat zij niets nodig had – niet omdat zij nog over voldoende melk beschikte, maar om de in onze ogen, super domme reden dat zij geen zin had om een rol in ons spel te spelen – voerde jij in eigen persoon jouw intuïtieve plan onmiddellijk uit door de volle ‘literkan melk’, in de vorm van moeders steelpannetje gevuld met water, over haar heen te gooien. Samen renden wij weg en zaten in onze rats vanwege de mogelijke gevolgen van die actie! Voor Stevie en Dave waren de gevolgen iets dramatischer. Op het moment dat Stephen de stekker in het stopcontact duwde eindigde hun experiment vanwege het doorbranden van een hoofdzekering. Vanuit hun slaapkamer zagen zij de politie komen en hoe een man met spikes onder zijn schoenen, een mast beklom om de transformator te herstellen…
         Hier moet ik mijn verhaal beëindigen in verband met het hier en nu. Op het frame waarin normaliter een prullenbak gevat is, nu uit voorzorg vanwege mogelijk vuurwerkoverlast verwijderd, zit een vogel trots en fier. Ik ren in zijn richting, oplettend vanwege de spiegelgladde restanten ijs en sneeuw, maar ook om het mooie dier niet te verstoren. Natuurlijk doe ik dat evengoed. Pas in de laatste tellen zie ik dat het een sperwer is die zich zijdelings van de buis laat vallen, zijn vlerken uitslaat en richting Waal vlucht.
         In gedachten schreeuw ik opgetogen: “Hew je ‘m zien Jantje?”
        

         

zaterdag 27 december 2014

Meebuigen

Vanachter het keukenraam keek ik uit over de slechtst denkbare omstandigheden om hard te lopen. Het was nog donker. De wind, gebruik makend van het smalle ventilatierooster, floot een krankzinnig lied, dat ik abrupt beëindigde door aan het sluitkoordje te trekken. Onderwijl ik een dikke plak kerstbrood afsneed en mijn beker melk door de magnetron liet opwarmen, manoeuvreerde een vroege automobilist zijn auto behoedzaam door een verrassend dik pak verse sneeuw. In de koplampen woest dwarrelende vlokken. Iets in mij fluisterde: Simon, je gaat toch niet hardlopen? Je doet er verstandiger aan in de bank te duiken met dat spannende verhaal van Joe Hill!
         Ik negeerde dat irritante en betweterige advies en beet mij vast in mijn voornemen en het zoete brood, en sloeg daarna de Gelderlander trefzeker open naar de column van Thomas Verbogt. Ha, dat verhaal van Joe loopt heus niet van mij weg.
         Inmiddels jog ik in een rustig tempo onze straat uit. De wind houdt zich nog koest achter de bomen en huizen. De klep van mijn pet belet de gestaag vallende sneeuw mij het zicht te belemmeren en mijn voeten landen geruststellend in het zachte tapijt. Angst om uit te glijden hoef ik niet te hebben, ondanks dat ik verzuimde mij voor te nemen iets aan mijn manier van vallen te doen, zoals Thomas dat zichzelf op de valreep van het oude jaar heeft beloofd. Ik doe er goed aan de donkerder gekleurde stukken in het witte sneeuwtapijt te vermijden; mijn plotseling nat geworden voeten vertellen dat zich daar, onder de sneeuw, een laagje water bevindt.
         Op de Hommelstraat deelt het weer dat het midden houdt tussen herfst en winter, zijn scherpe kantjes serieus aan mij mee. Hoe anders dan de laatste keer dat ik door een besneeuwd landschap jogde. Dat was op 22 januari 2013. Toen was het een echte winterse dag. De zon scheen en er woei een ijskoude wind uit het oosten. Jong en oud was op de been om van het winterse rivierenlandschap te genieten. Joggen, wandelen en schaatsen. De oude Pieter Bruegel zou geïnspireerd zijn er een prachtig wintertafereel te schilderen. Het enige dat ontbrak was een koek-en-zopie tent (zie ook Koekijs’.)
         Aan zo’n tent heb ik geen behoefte, nu ik hier alleen ren. Voor mij uit is de Waalbandijk nog maagdelijk wit. De wind blaast mij pal in het gezicht. Diep voorover ploeg ik er tegenin. De wind en de sneeuw bijten in mijn wangen. Ik zie beelden uit ‘Hemelbestormers’, de documentaire over een Nederlandse expeditie naar de Himalaya. Een van de klimmers beult tegen een steile ijswand, de wind en de extreme kou op. Het lukte overigens niet, de Cho Oyu te bereiken. Het weer liet zich niet bedwingen en datzelfde gold voor de menselijke natuur. Dat wil zeggen, waar het sommige bergbeklimmers betrof. Met name Wilco van Rooijen die deze expeditie leidde, kon zijn egoïsme niet bedwingen en gaf niet thuis door met een klimmaatje een toppoging te wagen terwijl op een traject onder hen, een nog onervaren teamgenoot zwaar in de problemen zat. Uiteindelijk walste een lawine de droom van alle expeditieleden aan flarden…
         Pas bij het dijkhuis waar voorheen de veerman woonde, voegen zich een aantal sporen bij die van mij. Een wandelaar met zijn of haar hond is hier twee maal langsgekomen, lees ik er uit. Ik leg mijn eigen spoor opnieuw naast dezen en volg mijn oude voetstappen terug naar de Hommelstraat. Vlak bij de dijkafgang laat een wandelaar mij weten dat hij geen concessie doet zoals zijn vrouw, die wel met hem mee is gewandeld maar eerder afgehaakt.
         Ik heb lekker gerend, ondanks ik mijn rondje een beetje aanpaste. Naar gelang de omstandigheden is meebuigen soms beter.
        

         

dinsdag 23 december 2014

Bitter

Carcinologie, zomaar een woord uit de Dikke Van Dale waarvan ik de betekenis niet kende. Er zijn, natuurlijk, heel veel woorden in De Dikke waarvan de zin mij onbekend is. De betekenis van de glinsterende karafjes daarentegen, een op iedere vensterbank langs de splinternieuwe huiskamerramen van het hagelnieuwe ‘Roelofshuis’, dat aan het einde van de Hommelstraat staat, spreken voor zich: de aanstaande bewoners laten er geen gras over groeien; zij trekken er in, in de tijd dat de kwasten en verfrollers van de huisschilder waarschijnlijk nog nat zijn. Terwijl ik er langs jog vraag ik mij af hoe kort het geleden is dat de firma Van Vulpen met de sloop van de oude woning startte (zie Sloop.)
         Op aanraden van de schrijver van de vijfentwintigste editie van het Groot Dictee der Nederlandse Taal, Bart Chabot, sloeg ik ruim een week geleden een van de boeken van Van Dale, op een willekeurige plaats, open en priemde mijn wijsvinger halverwege in een van de vier kolommen. Aanvankelijk nog gedeeltelijk verborgen onder mijn vinger, direct voorafgaand aan carcinoom, las ik de betekenis van het woord ‘carcinologie’: ‘(de (v.)) leer, studie van de krabben en kreeften’.
         Onze taal zit maar vreemd in elkaar, vind ik. Tussen een kwaadaardig kankergezwel (carcinoom) en de mate waarin een stof kankerverwekkend is (carcinogeniteit) in, wordt in de woordenlijst de aanduiding van het beroep van de carcinoloog weergegeven, van de man of vrouw die krabben en kreeften bestudeert. Het bevreemde mij sowieso dat er betreffende krabben en kreeften een aparte studierichting bestaat, daarom zocht ik het op en ontdekte dat er zesentachtighonderd soorten krabben beschreven zijn. Alleen al deze enorme aantallen rechtvaardigen een studiespecialisatie.
         Rennend over de Waalbandijk – hoeveel krabben en kreeften zullen een bestaan vinden in het stukje Waal dat ik nu passeer? – bedenk ik dat Bart Chabot gelijk heeft. Af en toe een woordenboek openslaan om een willekeurig woord te bekijken, kan helpen. Zowel om de schrijfwijze te leren als de betekenis. Er is overigens een tijd geweest waarin we in ons gezin regelmatig een spel speelden dat lijkt op de tip van Bart. Daarvoor gebruikten we het ‘Prisma-woordenboek Nederlands’ dat in 1964 werd uitgegeven door Uitgeverij Het Spectrum.
         Ergens in de jaren tachtig vermaakten we ons vele uren met dat dunne boekje (325 pagina’s voor alle Nederlandse woorden, waar Van Dale er 4.464 nodig heeft) als het buiten te koud of nat was om er op uit te gaan. De spelregels, voor zover ik mij die nog herinner, zijn simpel: om de beurt zoek je een woord op (bijvoorbeeld in een Prismawoordenboek) waarvan je vermoedt dat de andere spelers de betekenis niet kennen. Vervolgens bedenk en schrijf je drie betekenissen op waaronder de juiste. De anderen kiezen vervolgens het goede antwoord op jouw meerkeuzevraag: betekent …: a. …, b. …, of c. …? Diegene die het juiste antwoord geeft krijgt een punt en mag de volgende vraag stellen (als meerdere spelers het goede antwoord geven, gaat de beurt naar de eerstvolgende volgens de wijzers van de klok). Komt niemand met het goede antwoord dan krijgt de vrager alle punten (een per speler) en stelt een nieuwe meerkeuzevraag.
         Misschien ga je dit spel spelen, de komende kerstdagen; het zal je nog verrassen hoeveel onbekende woorden er tevoorschijn komen!
         O ja, nog een aanvullende spelregel: je slaat het woordenboek op een willekeurige pagina open. Vind je in de twee pagina’s die voorliggen geen woord dat jou geschikt lijkt, mag je nog één keer openslaan. Op die twee verse pagina’s kies je een woord, of je slaat je beurt over.
         Nu ik weer aan dat spel terugdenk vraag ik mij af: had het een leereffect? Misschien wel. Wat ik over krabben leerde is dat het vlees dat je uit de tien poten peutert, heerlijk is, maar datgene onder het dekschild vind ik persoonlijk te bitter.
        

         

vrijdag 19 december 2014

Succes

Over het weer zal ik het niet hebben. Niet nu een leuke herinnering, vanwege een verhaal in National Geographic, de kop op steekt. Wel kan ik je melden dat mijn lichaam fel reageerde op wind en regenvlagen tegen het slaapkamerraam. Dat was kort voordat de wekker afliep. Ik draaide mij nog een keer om alsof ik daarmee de tijd kon bedwingen. Niet veel later wenste Riky mij sterkte! Je kunt er ook ‘veel plezier’ van maken, antwoordde ik haar. Dat deed zij graag (zolang ik maar droog en warm blijf, dacht zij daar misschien achteraan.)
         Nu jog ik over de Waalbandijk en verzamelt zich een kerstguirlande van waterpareltjes langs de rand van mijn pet. Een wielrenner, op een ligfiets met aanhanger – vermoedelijk om zijn kleren droog te vervoeren –, fietst om mij heen. We groeten elkaar net iets enthousiaster dan gebruikelijk, alsof we daarmee willen zeggen “ha, jij ook in dit beestenweer!”
         Zo, ik heb de dijk weer voor mijzelf en alle tijd om in die herinnering te duiken. Meester Pannemans vertelde ons, de vijfde klas van de lagere jongensschool, dat er dieren zijn die jagen en dat er om die reden prooidieren zijn. Wij zijn eigenlijk ook jagers, beweerde hij. Maar wij ontdekten dat het veel slimmer is om van onze prooidieren huisdieren te maken. Dat ‘wij’ bracht ons in verwarring, mij ook. Maar hij koos (gelukkig) de zoon van een molenaar uit, en zei zoiets als, Klaas, beste jongen, ik bedoel niet jou, of jouw ouders, maar wij, mensen. Wij deden dat en daar hebben we duizenden jaren over gedaan.
         Iets in de bewering van Meester klopt niet, dacht ik, maar kreeg er geen vinger achter. Het duurde nog een paar jaar voordat het voorval in de vijfde klas mij te binnen schoot toen ik over de evolutietheorie van Charles Darwin las. Ik was toen ongeveer zeventien. Door een boek van The Reader’s Digest, de ‘Wondere wereld der dieren’ genaamd, was ik wat meer in de dierenwereld geïnteresseerd geraakt, en in de natuur in het algemeen (ik heb dat boek nog steeds hoewel het papier verre van aangenaam ruikt.)
         Toen ik dus kennis maakte met de theorie van Darwin dacht ik aan de prooidieren van Pannemans, zag ik als het ware koeien rennen voor hun leven en wist, iets klopt er niet. Evolutie is een proces gebaseerd op succes. Dieren die worden bejaagd passen zich op den duur aan door bijvoorbeeld sneller te rennen, vliegen of zwemmen. De jagers op hun beurt ontwikkelen weer aanpassingen in hun jachttechniek. Enzovoort.
         Onze koeien staan op zijn gunstigst in de wei. Meestal gescheiden van de stieren. De enige die op hen jaagt is de mens. Daar merken zij niet zo veel van, want wij pikken onze prooi er stilletjes tussenuit, dirigeren het naar de vrachtwagen en het abattoir. De koe denkt dat zij succes heeft en geen reden om vlucht- dan wel ander gedrag te ontwikkelen; wegens domesticatie geen evolutie!
         Zouden onze runderen in het wild leven, zoals dat stel op Sutherland, in de baai van Chileens-Patagonie, dat binnen tientallen jaren verwilderde, dan wordt het een heel ander verhaal. In dat stukje land, ontoegankelijk wegens kliffen, oerbossen en moerassen, jagen cowboys eens per jaar op deze woeste dieren – baguales genoemd – omdat hun vlees zeer in trek is. Baguales laten zich echter niet gemakkelijk vangen. De verslaggever trof een stier op zijn pad. In de nabijheid was geen boom om in te vluchten. Op dat precaire ogenblik arriveerden vier cowboys. De stier zag hen ook en maakte zich uit de voeten…
         Zo’n jacht is goed om overtollige hormonen kwijt te raken. Daar heb ik gelukkig geen last meer van. Wel raad ik je aan het verhaal, ‘Cowboys van Patagonië’, te lezen (je vindt het in de National Geographic van deze maand.)
        

         

dinsdag 16 december 2014

Misverstand

Op de Waalbandijk, ik ben de Tacitusbrug nog maar net gepasseerd, wandelt een jonge vrouw voor mij uit. Zij houdt een stevig tempo aan. Even lijkt het er op dat zij de Uiterwaard in gaat. Die veronderstelling bezigt haar hondje blijkbaar ook, maar nu Bazinnetje rechtdoor beent rent het dier haar weer voorbij en zoekt driftig een geschikte plek voor een plas, door her en der haar neus diep in de begroeiing te steken. Zo te zien is het een schapendoes.
         Langzaam loop ik op Bazinnetje en haar huisdier in en nader het hectometerpaaltje dat ik als keerpunt in gedachte had. Een paar kilometer terug, bij het bankje tegenover het fruitbedrijf van de familie Engelen, trof ik een paar weken geleden een bordje met het verzoek van een wanhopig bazinnetje, of wij, recreanten, alstublieft willen uitkijken naar haar lieve hond. De precieze tekst staat mij niet meer voor ogen. Wel weet ik nog dat het om een schapendoes ging, wit met zwarte vlekken.
         Weer een schapendoes.
         De gedachte dat het hondje, dat zo’n vijftig meter voor mij uit neerhurkt omdat het blijkbaar een geschikte plasplaats vond, misschien het beestje is dat door ons wordt gezocht, is dus niet vreemd. Nu zijn er drie mogelijkheden.
Een: Het betreft niet de lieve hond waarnaar wij werden verzocht uit te kijken.
Twee: Daar voor mij uit loopt een gelukkig bazinnetje dat haar weggelopen lieve hond, wit met zwarte vlekken, terug heeft gevonden, al dan niet met onze hulp. Als dat waar is, dan neemt zij overigens wel een groot risico door het beestje (weer) los te laten lopen!
Drie: Het is inderdaad het lieve hondje waarnaar wij op zoek waren, maar het is niet overgedragen aan diens rechtmatige bazinnetje. De conclusie dat degene die voor mij uit wandelt een vals bazinnetje is, is dan juist.
         Het lukt mij niet om Bazinnetje en de hond, dat misschien niet het hare is, voor mijn keerpunt in te halen. Nu passeer ik het bewuste hectometerpaaltje en besluit impulsief om door te joggen. Beiden hebben nog niets van mijn nadering gemerkt terwijl de afstand tussen ons minder lijkt dat tien meter. Bazinnetje hoort iets en kijkt over haar schouder. Aan haar houding zie ik dat zij schrikt. Zou het dan toch?
         Terwijl ik naast haar ren houd ik mijn snelheid in.
         “Wat een leuke hond. Is het een schapendoes?”
         “Nee,” antwoordt Bazinnetje, opgelucht lachend, “het is een heidewachtel.”
         Het zoekgeraakte huisdier glipt uit mijn gedachten, maar er ontstaat evengoed een misverstand. Ik versta namelijk ‘heidewachter’. Daarom vraag ik of zij met haar hondje ook iets met schapen doet. “Nee, schaapherders gebruiken meestal een schapendoes.”
         Ja, ik weet het. Maar waarom noemt zij dit een heide-wachter? Er is te veel dat mij nu bezighoudt, daarom vraag ik niet door (via internet vind ik naderhand de reden van mijn verwarring). Ik mompel dat ik hier om keer en wens haar een plezierige dag.
         Terwijl ik op huis aan ren bedenk ik dat je gemakkelijk verkeerde conclusies kunt trekken. Zoiets overkomt staatssecretaris Sharon Dijksma misschien ook, nu op haar advies de ministerraad besloot om het gebruik van wilde zoogdieren in het circus te gaan verbieden. Want is dat advies wel op stevig wetenschappelijk onderzoek gestoeld? Meerdere (belangen) organisaties menen van niet. Op mij komt dit besluit ook wel vreemd over. Al kijk ik niet graag naar optredens van wilde dieren in het circus, al dan niet zoogdieren, vraag ik mij af of het welzijn van deze dieren wel zo sterk wordt aangetast.
         Ook al is het tegennatuurlijk om wilde dieren te houden en te doen optreden, hebben de beesten zelf het wellicht erg naar hun zin. Misschien moet mevrouw Dijksma zich meer zorgen maken over onze kippen, eenden, geiten en koeien, om maar een paar voorbeelden te noemen.
        

         

vrijdag 12 december 2014

Specialisten

Milieudefensie nodigde mij uit om deel te nemen aan een project dat moet leiden tot de aankoop van een windmolen. Gister, aan de vooravond van de laatste dag van de klimaattop in Lima, heb ik mij ingeschreven voor drie zogenoemde Winddelen (een Winddeel is een stukje van een windmolen.) Die geven het recht op ongeveer vijftienhonderd kilowattuur per jaar. Dat is zowat tweederde van ons gemiddelde gebruik, dat al beduidend lager is vanwege de zonnecollectoren op ons dak (die dingen zetten het licht van de zon om in heet water dat vervolgens wordt opgeslagen in een boiler. Voor douche en tapwater is op die manier veel minder stroom en gas nodig.)
         Terwijl ik de Hommelstraat af ren, daarbij geholpen door de onstuimige wind uit het zuidwesten, kan ik al een beetje ervaren hoe de rotorbladen van de windmolen onder deze omstandigheden zullen rondtollen en zodoende elektriciteit voor ons opwekken. Ik was veel te laat voor de Vier Winden waarvan de Winddelen, ruim vijfenvijftighonderd, binnen twee dagen waren uitgegeven. Evengoed heb ik mij er nog niet geheel in verdiept. Zo weet ik bijvoorbeeld niet of deze nieuw te bouwen molen zal worden opgebouwd uit herwinbare grondstoffen, hoewel ik aanneem dat zoiets bij Milieudefensie wel goed zit. Toch? Ook vraag ik mij af hoe het zit met het onderhoud. Wij worden immers mede-eigenaren en dus ook medeverantwoordelijk voor veiligheid en een ongestoord productieproces. Nou ja, de doe-het-zelver in mij hoeft natuurlijk niets te doen. Niet te poetsen, schilderen of smeren en bij een storing zal ik geen oproep krijgen. En dat is maar goed ook want die molen staat misschien in Burgerbrug, in Culemborg of in Meedhuizen (bij Delfzijl).
         Plotseling krijg ik een enorme opdoffer vanuit links. Ik passeerde zojuist voor de tweede keer de Tacitusbrug, op weg naar huis en ben even niet bedacht op de wind die hier weer vrij spel krijgt. Of ik wil of niet, ik verlies mijn evenwicht en beland in de berm waar ik uitglijd in de natte slib. De wind bindt een ogenblik in waardoor ik mijn balans hervind en voorkom dat ik zomaar van het dijktalud af rol. Ook al ben ik hier alleen, door het natte gras rollen zou al te lachwekkend zijn.
         Het is nog maar zeer de vraag of de klimaattop in Lima lukt, ook al zijn de twee grootste vervuilers van onze aarde, Amerika en China, met elkaar overeengekomen om hun uitstoot aan broeikasgassen aan banden te leggen. Mijn conclusie is derhalve dat wij, als privépersonen, niet moeten wachten op onze regeringsleiders die al bijna dertig jaar met elkaar over dit probleem bakkeleien, maar zelf verantwoording nemen voor het welzijn van onze leefomgeving.
         Bij voorkeur zou ik gaan voor zonne-energie. Immers, terwijl er veel windstille dagen zijn, schijnt de zon iedere dag. Vorig jaar, vanwege het vervangen van onze zonnecollectoren, heb ik serieus nagedacht over de vraag of ik niet beter kon overgaan op zonnepanelen. Nu ik eerder deze week over het succes van Australische wetenschappers las, ben ik blij dat ik niet voor zonnepanelen koos. Het is deze specialisten gelukt om een superefficiënte techniek te ontwikkelen met zonnecellen die bestaan uit vier kleinere cellen die ieder een specifiek deel van het zonlicht verwerken. Daarmee kunnen zij het rendement flink opschroeven.
         Waarvoor je ook kiest, je weet aanvankelijk nooit zeker of je het goed doet. Neem de bestuurders van het Duitse plaatsje Kirkel. Zij besloten een nieuwe brandweerkazerne te laten bouwen. Daar hadden zij 2,6 miljoen euro voor over. De nieuwe kazerne is weken geleden opgeleverd. Maar wat blijkt? Hij is niet toegankelijk voor auto’s!
         De moraal: achteraf zal blijken of ik de juiste keuze maakte.
        

         

dinsdag 9 december 2014

Voldaan

Mist en lawaai begeleiden mij tijdens de eerste driehonderd meter van mijn hardlooprondje. Een deel van de herfst verdwijnt in de buik van een bulderende veegzuigwagen. Het langzaam voortbewegende voertuig neemt met zijn omvang, hels kabaal en felle verlichting een groot deel van de Tempelstraat in beslag. Twee meisjes schieten op hun fiets vlak voor mij het voetpad op. Zij roepen een verontschuldiging die in de herrie van de zuigmachine verloren gaat. Met iedere pas verdwijnt het geraas naar de achtergrond, maar de mist blijft.
         Winterzolen voor hardloopschoenen, zoals winterbanden voor de auto, bestaan die eigenlijk? Hier op het asfalt van de Waalbandijk, zouden die welkom zijn nu mijn voeten geregeld weg slippen. Er zit niets anders op dan uit te wijken naar de berm. Voorzichtig ren ik verder, plassen ontwijkend, terwijl ik in gedachten terugga naar een van de vroege winters van weleer. Ondanks de vrieskou en schrale wind droegen we nog onze zomerse kleren onder een jas en sjaal. De wind blies onze wangen stijf en liet onze ogen tranen. Thuis kleurden onze handen en benen vuurrood door de warmte van de kachel. Moe smeerde een goedje over onze schrale benen, sprôze biene noemden wij dat in ons Westfriese dialect. Aanvankelijk werd het brandende gevoel nog erger maar Moe verzekerde ons dat dit van korte duur zou zijn.
         Misschien was die plotseling invallende winter in dat jaar de gelegenheid dat onze kleren werden omgewisseld. Best spannend trouwens, zo’n gebeurtenis: past alles nog of zijn we er uit gegroeid? Misschien was het bij die gelegenheid dat ik voor het eerst een lange winterbroek kreeg die was voorzien van broekzakken. Passen in de warme huiskamer. De broek had opbollende pijpen veroorzaakt door bandjes of elastiek in de zoom van de pijpen. Of het een afdankertje was van mijn oudere broer, of nieuw, dat weet ik niet. De zakken, die waren van belang. De rest telde niet. Als vanzelf verdwenen mijn handen daarin en kreeg ik voor het eerst de waarschuwing te horen die nog vele malen volgen zou: “Handen uit je zakken!”
         Tot dat moment had ik er niet over beschikt, over broekzakken bedoel ik.
         Als een klein stukje bevroren tijd staat het in mijn geheugen gegrift: de eerste keer in die broek voelde ik mij alsof ik van het ene op het andere moment een stukje was gegroeid, alsof ik er plotseling bij hoorde, bij de wereld van de grote jongens. En ondanks de felle waarschuwing gleden mijn handen trots en voldaan in deze verborgen ruimten (en spoedig leerde ik de vele voordelen kennen die broekzakken te bieden hebben als bergruimte voor van alles en nog wat.)
         HEMA beloofde mijn bestelling, twee winterpyjama’s, binnen enkele werkdagen beschikbaar te hebben in hun plaatselijke filiaal. Na een paar dagen ontving ik echter een excuusmail; vanwege de drukte rond het sinterklaasfeest kon de toezegging niet worden waargemaakt. Eindelijk, op 4 december was het zover. Het voelde een beetje als op pakjesavond, hoewel er geen rijm op het pakje was geplakt. Eerst het pakpapier verwijderen, dan het beschermende plastieken omhulsel. Direct maar passen, want niet goed: ruilen of geld terug.
         Het was een vreemd gevoel, bij daglicht in de huiskamer. Net als die eerste keer, waarschijnlijk meer dan zestig jaar geleden, gleden mijn handen als vanzelf in de zakken van de pyjamabroek. Zakken in de pyjamabroek? Ja, er zitten zakken in mijn nieuwe pyjamabroeken. Ook ik begrijp daar nut en noodzaak niet van, desondanks, er zitten zakken in mijn nieuwe pyjamabroeken.
         Nu was er niet dat speciale gevoel van toen, was het niet alsof ik plotseling een stukje groeide. Maar evengoed: voor de eerste keer heb ik broekzakken in mijn winterpyjama. Wat zal ik daar in opbergen?
        

         

vrijdag 5 december 2014

Evolutie

De eerste paar honderd meter waren er kleine pijntjes en stijve gewrichten die mij als het ware lieten weten dat dit rondje hardlopen niet zo gemakkelijk zal gaan. Als een grote groep ganzen gakkend van het water van de Loenensche Wel opvliegt, realiseer ik me dat pijntjes en stijfheid verdwenen zijn en vind mijzelf weggezonken in berichten over het gebruik van gereedschap door vogels. De laatste weken lees en hoor ik daar opvallend veel over. Zo schreef Gerrit Jansen – afgelopen dinsdag in de Gelderlander – over roeken en kraaien die de walnoten uit zijn tuin openbreken met behulp van groeven tussen de kinderkopjes van zijn terras. In zo’n spleet klemmen zij een noot en bewerken die, als vaardige smeden met hun zware snavels, om het voedzame vruchtvlees te bemachtigen.
         Hier langs de Waalbandijk zie ik geregeld halve walnootdoppen liggen. Een enkele keer smaakte ik het genoegen om zo’n zware vrucht vlak voor mijn voeten op het asfalt te zien stuiteren. Uit het luchtledige, zo leek het wel. Het lukte de bommenwerper, in de vorm van een kraai – roeken zie ik hier nooit –, niet direct om zijn projectiel te doen barsten. Maar ongetwijfeld had het slimme dier op den duur succes, want later zag ik hem bezig met het uitpulken van het vruchtvlees. En ik was niet de enige die hem in de gaten had; verschillende soortgenoten betwistte hem zijn lekkere hapje. Hij hipte verdedigend om zijn buit. Toen de dieven hem te dicht naderden en door zijn verdedigingslinie dreigden te breken, nam hij de zwaar gehavende noot in zijn snavel, vloog er mee weg, landde tien meter verder en ramde zijn snavel haastig in de bast om zoveel mogelijk van het lekkers op te eten voor de strijd zou herbeginnen. Ondertussen landden zijn concurrenten weer om hem heen en begon het spel opnieuw. Uiteindelijk raakte hij een flink deel, van de zo zwaar bewerkte en bevochten vrucht, kwijt aan zijn neven en nichten.
         Als vogels gebruik maken van gereedschap, getuigt dat van intelligentie. Dat beweren Gerrit Jansen en andere biologen. Volgens mij heb je als vogel ook hersenen nodig om bijvoorbeeld een nest te bouwen. Oké, je kunt het vormen van een nestkuil door een zilvermeeuw instinct noemen. Maar als je naar de verrichtingen van een wevervogel kijkt, hoe kunstig hij met takjes en grassen een vrij hangend nest weet te bouwen (veilig tegen slangen en andere predators), dan kan je toch niet anders dan concluderen dat hij over zekere inzichten beschikt.
         Een tweede groep ganzen verlaat, eveneens luid snaterend de smalle nevengeul. De ochtendschemer laat niet toe dat ik kan zien om welke soort het gaat. Het doet mij denken aan de smienten. Ik heb met ze te doen: stel je voor dat er direct om uitroeiing wordt geroepen, zoals pluimveeboeren doen, als een paar van je soortgenoten drager van een besmettelijke ziekte blijken te zijn!
         Terug naar de slimmeriken onder de vogels, zoals de mees die het nestkastje bij onze buren in gebruik heeft genomen. Of getuigt dat niet van intelligentie? Geldt dat dan weer wel voor de klapekster die kevers op de stekels van prikkeldraad spietst (waarmee hij zijn prooi langer (want levend) kan bewaren voor later)? Waarschijnlijk ontdekte de klapekster de potentie van een scherpe stekel aan een boom of struik bij toeval en leerde hij daardoor ons prikkeldraad gebruiken. Gewoon een kwestie van evolutie dus.
         Als dat zo is, als de hersenen van vogels door toevalligheden kunnen evolueren, gaat dat dan eindeloos door? Wat betekent dat dan voor onze mees, die van de buurvrouw bedoel ik, als die geen nestkastjes meer vindt? Bijvoorbeeld omdat onze soort, tegen de tijd dat mezen superslim zijn geworden, uitgestorven is. Zoekt hij dan de ruïne van een Gamma of Praxis om er geschikt hout en een zaag te vinden?
         Nou ja zeg, volgens mij is het nu de hoogste tijd dat ik een punt zet!
        

         

dinsdag 2 december 2014

Supertop

De oudere man, gehelmd en voorzien van een geel veiligheidshesje, benijd ik niet. Aan zijn handlichtbaken te zien is het zijn taak passanten veilig langs de wegwerkzaamheden te leiden. Aangezien de Hommelstraat dood loopt en aan het einde daarvan weinig aanwonenden zijn, is wachten hetgeen hij voornamelijk doet. Dat lijkt mij met deze temperatuur geen pretje. Ik zou, als ik hem was, wel graag even ruilen met de collega die iets verderop in de geul staat – welke voor zijn voeten gestadig wordt verlengd door de derde collega die de graafmachine bedient – en met een spade de verse zijwanden glad steekt. (Ik vermoed dat men bezig is de huizen waarlangs de sleuf wordt gegraven, te voorzien van glasvezelkabel.)
         Gisteren speelde ik ook een bescheiden rol, zoals deze oudere werknemer, maar ik hield mijn voeten tenminste warm. Als je de lampendrager hier verkeersbeveiliger zou kunnen noemen, functioneerde ik gisteren in de rol van producer. Peter Venema, van Peter Venema Foto Films, zocht kandidaten om op te treden in een internetfilm die hij in opdracht van De Zonnebloem maakt. Deze film, die door Peter uit vele ultrakorte clips wordt opgebouwd, is bedoeld om de duizenden zonnebloemvrijwilligers te bedanken voor hun werkzaamheden tijdens het afgelopen jaar. Het was mijn taak om deelnemers – bij ons meestal nog gasten genoemd – te vinden die in deze film zouden willen optreden. Dat was geen zware taak. Evenals het begeleiden van de cameraman tijdens de opnamen bij de filmacteurs thuis, geen moeilijk werk was. Wel erg leuk om te doen!
         Wim was de eerste kandidaat. Zijn haren zaten goed en zijn nieuwe onderkomen helemaal op orde. Het was dus een fluitje van een cent. Op naar Henk. Daar kregen we een tegenvaller te incasseren. Joke, zijn echtgenote, had nog zo gezegd: “Niet in de ochtend, want dan is het spitsuur voor Henk!” Ik, producer van niks, was dat natuurlijk al weer vergeten. De fysiotherapeut die ons aan de deur te woord stond maakte ons vriendelijk duidelijk dat wij er niet meer bij pasten. Dan maar doorgereden naar Nico. Daar werden we, zoals ik gewoon ben, hartelijk begroet door Rex, Jenny en Annabel, de hondjes van de familie. Nico zat al op zijn praatstoel en Ida, gastvrij als zij altijd is, maakte direct een kopje koffie voor ons, onderwijl Peter aan Nico uitlegde welke rol hem is toebedacht. De tijd nodig voor de koffie met speculaas, stond in geen verhouding met het maken van de filmclip. Nico zat dan ook perfect in zijn rol: het ging in één keer goed.
         Na de middagboterham – Peter filmde ondertussen een aantal vertrekkende vakantiegasten bij de zonnebloemboot in Arnhem – togen we naar Rie. Ook bij haar werden we door een viervoetige huisvriend begroet. Zoals ik Rie ken speelde zij haar rol onberispelijk en op geheel eigen wijze. Bij Henk thuis was de rust inmiddels geheel weergekeerd (hoe anders dan enkele uurtjes geleden!) Ook Henk was er al helemaal klaar voor en vertolkte zijn rol alsof hij dagelijks voor de camera speelde. Tot slot togen we naar Joke. Zij rolde zichzelf met veel enthousiasme en zonder aarzelen voor de camera, die goed in beeld hield hoe zij haar dagen vaak breiend doorbrengt, opdat armlastige Poolse kinderen de winterse kou in hun land kunnen trotseren. Met haar gebruikelijke bezieling stak Joke haar beide duimen, waarderend voor alle zonnebloemvrijwilligers, in de lucht: “Supertop!”
         Vlak voordat ik hardlopend op de hoogte van de gehelmde verkeersbeveiliger ben zet hij zijn lamp naast zich in de berm en groeten we elkaar vriendelijk. Ik meen dat hij mij ‘succes’ toewenst, maar het lawaai van de grondhapper overstemt hem. Als ik de man weer zie, op mijn weg terug, staat hij bij de bedrijfswagen/kantine en vraag ik hem naar de aard van de werkzaamheden: omleggen van de gasleiding. (Geen glasvezelkabel, dus, maar misschien ligt die er al!)
        

         

vrijdag 28 november 2014

Poetsen

Op de Hommelstraat realiseer ik mij dat ik nog een verslag moet schrijven over het bezoek aan de Tingieterij in Alphen. Het is waarschijnlijk de tuinpoort, die twee werkers bezig zijn te plaatsen, die mij aan dat klusje herinnert. Later, op weg naar huis, zie ik dat het niet om een poort gaat, maar om de aanleg van extra bestrating. Wat ik aanzag voor een tuinpoort is de oprijplaat die zij gebruiken om kruiwagens vol plaggen in de aanhanger van hun bedrijfsauto te legen.
         Het vond al een paar weken geleden plaats, het Zonnebloemuitstapje naar Alphen.
         Na aankomst bij Tingieterij ’t Oude Ambacht, werden we in de gezellige ontvangstruimte voorzien van koffie en thee met een vers stuk slagroomgebak. Zo was het ook afgesproken: “Belt u op de dag voor het bezoek even om te zeggen met hoeveel personen u komt? Dan zorgen wij voor vers gebak!” En nadat wij dat verse gebak soldaat maakten werden we geïnformeerd over tin, en de ontstaansgeschiedenis van dit bedrijf. Daar sneuvelde tevens een algemeen bekend feit over tin. Algemeen, hoewel ik het niet kende – maar ik had mij tot dat moment ook niet echt in tin verdiept en bovendien bezit ik geen tinnen voorwerpen. Nou is dat niet helemaal waar; ergens bij ons in huis moet nog een tinnen lepel zijn. Dat vond ik in 1967 in een dakgoot van een huis aan de Sint Annastraat. Het had de kleur van lood en was in mijn ogen oud. Zeer oud. Ik bracht het met de Romeinen in verband, de stichters van Nijmegen – toen Ulpia Noviomagus Batavorum genaamd –, want, vond ik, welke moderne mens eet zijn soep met een tinnen lepel? Dat was onzinnig natuurlijk, dat idee dat een of andere Romein dat ding in die dakgoot zou hebben achtergelaten. De Romeinen vertrokken in 400 en dat eetgerei lag echt geen zestienhonderd jaar in die dakgoot. Het zei (en zegt) echter wel iets over mijn relatie met tin.
         Het publieke ‘feit’ dat tinnen voorwerpen die spiegelend glanzen, gemaakt zijn van met zilver verrijkt tin en donker gekleurde, matglanzende tinnen voorwerpen, van onverrijkt tin, werd door de ambachtsman genadeloos naar de prullenbak verwezen. Tegenwoordig is glanzend tin meer gewenst. Het wordt verkregen door poetsen, Als je het vervolgens maar lang genoeg laat staan wordt het vanzelf weer dofglanzend en donker. Met andere woorden, tin is tin. (Hier en daar hoorde ik enig gemor zodat ik geloof dat de fabel nog wel een poosje overeind zal blijven.)
         Terwijl ik luisterde kon ik mij niet geheel losmaken van de bijzondere omstandigheid waaronder deze Zonnebloemactiviteit plaatsvond. Er zat namelijk een rouwrandje om: op de avond voorafgaande aan het uitstapje, vernam ik dat een van de deelnemers plotseling was overleden.
         Een tingieter kan met evenveel reden tindraaier worden genoemd. Veel tinnen voorwerpen worden tegenwoordig niet gegoten maar gedraaid. In de bedrijfsruimte stonden stoelen voor ons klaar zodat wij op ons gemak de demonstratie konden volgen. De tindraaier liet ons een cirkelvormig plaatje tin zien (het ontstaan daarvan had hij reeds in de kantine uitgelegd.) Dat plaatje zien wij in verschillende stappen veranderen in een buikig vaasje. Steeds vertelde hij wat hij zou gaan doen en vervolgens voerde hij de handeling uit. Ondertussen verdween ik voor even naar de ambachtsschool waar de leraar aan ons uitlegde hoe wij, met behulp van een uitgegutst stuk hardhout en een bolhamer, uit een rond plaatje koper een asbak konden vormen.
         Terug naar die middag: als een goochelaar na een geslaagd kunstje steekt de ambachtsman het tinnen vaasje omhoog, dat in niets herinnert aan de ronde plaat. Zo, nog even een poetsbeurt en de bloemen kunnen er in!
         Feit (dus geen fabel): bloemen bloeien langer in een tinnen vaas.
        

         

dinsdag 25 november 2014

Hoogtepunt

Twee opvallende berichten de afgelopen dagen. Daar denk ik aan als ik langs Tuincentrum Bull ren. Waarschijnlijk dachten we beiden aan Samuel toen we de eerste melding hoorden. Zo gaat dat met echtelieden, bij alles wat je doet of onderneemt; ‘twee zielen, een gedachte’.
         Samen drink je nietsvermoedend een kopje koffie en leest de krant terwijl op de achtergrond een nieuwslezer een gruwelijk nieuwsfeit vertelt. Het blijkt een horrorbericht. Zo noem je dat als een baby, dat vermoedelijk in liefde werd verwekt, door de moeder als rommel in een vuilstortkoker wordt gedeponeerd. Hoe eenzaam kan je leven beginnen en eindigen, al slaagde dit ‘stuk afval’ er in om met gehuil de hulp van voorbijgangers in te roepen.
         Als vanzelf dacht ik aan die andere baby. Dacht ik aan onze kwetsbare kleinzoon die al meer dan drie weken, dag in dag uit, voor zijn leven vecht. En die deze strijd nog lang niet gewonnen heeft, ook al heeft hij zijn eerste mijlpaal bereikt. Afgelopen zaterdag mochten wij zijn eerste diploma bewonderen dat boven zijn couveuse in de intensive care hangt: 1.030 gram, geschreven op een vel papier dat is opgevrolijkt met een veelkleurig Rupsje Nooitgenoeg.
         O, ik geef toe, er zijn niet zo veel momenten van de dag dat ik niet aan Samuel denk. Ook nu, nu ik door de kille mist over de Waalbandijk ren, is het moeilijk om niet in gedachten bij hem te zijn en zijn papa en mama te zien, die hem koesteren met liefde en zorg. Ik vraag mij af wat de moeder van die andere, minder fortuinlijke, baby dacht of voelde, nadat zij haar kindje op die troosteloze plaats achterliet. Was zij verdrietig of juist opgelucht?
         Hoe uitzichtloos moeten je omstandigheden zijn als je tot zo’n daad in staat bent?
         De tweede, veel optimistischer, mededeling zagen we een dezer dagen op de pagina’s met familieberichten van de Gelderlander (misschien wel dezelfde krant waarin wij lazen toen via de radio het eerste bericht werd uitgesproken.) Ik geef toe dat het vreemd overkomt om een overlijdensbericht optimistisch te noemen, toch was het dat in zeker opzicht wel degelijk.
         Wij hebben het er met een zekere regelmaat over, over ons levenseinde. Niet omdat we het leven moe zij, zeker niet, we willen graag een hoge leeftijd bereiken. Samen, wel te verstaan. En daar zit de pijn. Eens zal het moment komen. Maar als een van ons overlijdt, blijft de ander alleen achter. Dat is iets dat je niet wilt.
         Het is raar om te denken ‘ik hoop dat ik eerder ga’, want dat is tamelijk egoïstisch. Maar het is evengoed zelfzuchtig om te hopen dat de ander juist eerder sterft.
         Het is niet te regisseren, toch sterven wij liefst tegelijkertijd. En dat overkwam afgelopen week Willy en Jet, op de gezegende leeftijd van negentig, respectievelijk zevenentachtig jaar. Het voelt bijna als de hoofdprijs. Het kan niet anders of dit was een hoogtepunt in hun leven. Na zesenzestig jaar lief en leed met elkaar te hebben gedeeld, stapten zij samen uit. Op dezelfde dag, onafhankelijk van elkaar.
         Toeval? Nee, dat geloof ik niet. Dit overlijden van twee zielsverwanten, onafhankelijk van elkaar, is meer dan gewoon toeval. Hoewel dat feitelijk ook niets verklaart, denk ik dat hier sprake is van wat Carl Gustav Jung synchroniciteit noemt. Misschien is het zoals wij regelmatig hetzelfde denken en soms tegelijkertijd dezelfde vraag stellen, of een opmerking van gelijke strekking maken. Twee zielen, een gedachte!
         En hoe bijzonder is het dat op de dag dat zij elkaar, zesenzestig jaar eerder, voor de wet hun jawoord gaven, Willy en Jet worden gecremeerd?
         De zon verhult zich achter de mist. Ook van die kant zal geen antwoord komen.
        

         

vrijdag 21 november 2014

Uitgewoond

Waar ik was of wat ik deed herinner ik mij niet. Vanwege kerstavond ligt het voor de hand dat ik bij Riky thuis, toen nog mijn verloofde, aan de huiskamertafel zat en ademloos naar de televisie keek toen ons en de wereld, het eerste kleurenbeeld van onze aarde werd getoond. Een spectaculaire aardopkomst in plaats van een ‘ordinaire’ zon- of maanopgang. Adembenemend mooi, deze dagkant van onze dierbare, blauwe stuiterbal. Helverlicht en sterk contrasterend met de grijze horizon van de maan op de voorgrond, die daardoor extra saai oogde. Op 24 december 1968 maakte William Anders zijn wereldberoemde foto die zich aan mijn netvlies hechtte om nooit meer los te laten. Nou ja, dat moet je maar niet al te letterlijk nemen, wat ik bedoel is dat ik weinig hoef te doen om dat plaatje van onze planeet, tegen de achtergrond van de inktzwarte ruimtelijke duisternis, op te roepen.
         Het is misschien vanwege de blauwe winterhemel dat ik daaraan denk, terwijl ik hier over de Waalbandijk ren, weer op weg naar huis, recht tegen de koude oostenwind in die mijn ogen doet tranen. Een effect dat nog versterkt wordt door het licht van de opkomende zon.
         Toch zijn er veel mensen die onze aarde voorgoed willen verlaten. Een paar maanden geleden was het regelmatig in het nieuws. Een paar Nederlanders kwamen door de eerste selectieronde als deelnemers voor het Mars One-project. Vanwege de enorme kosten van het project moet het een enkelvoudige reis worden. Dus niet ‘daarheen en weer terug’, zoals Tolkien als werktitel gebruikte voor zijn ‘De Hobbit’, geen spannende reis met een goed - maar een reis zonder einde. Een vaarwel voor altijd. Toch zijn er meer dan tweehonderdduizend mensen die zich hebben aangemeld.
         Het doel is een kolonie op Mars vestigen. Teams van vier mensen worden de komende jaren opgeleid om dat kunstje te klaren. Er is daar niets. Alles moet in een baan om de aarde worden gebracht, en vandaar af naar Mars getransporteerd.
         Onze aarde dreigt overbevolkt te raken. Daarom moeten we naarstig op zoek naar een nieuwe bewoonbare planeet. En als we die niet vinden, moeten we er een creëren. Dat is de achterliggende gedachte. Het klinkt alsof jouw huis is uitgewoond, dus ga je op zoek naar een ander. Stel dat het lukt, hoewel de kans daarop klein is – deskundigen geven het project slechts twintig procent of minder kans van slagen –, dan zal de druk van de wereldbevolking niet verminderen. Zelfs niet als alle mensen die met de Mars One mee willen daadwerkelijk daarheen gaan (en niet terug komen).
         Op zichzelf vind ik het wel een goed plan, om vervangende woonruimte te vinden voor het geval dat. Maar de eerste stap moet volgens mij toch wel zijn het oplossen van onze problemen op deze fantastische planeet. We moeten deze narigheid niet langer voor ons uit schuiven en voor de oplossing daarvan zoveel mogelijk middelen vrijmaken. De miljarden die voor het project Mars One nodig zijn, zouden een mooi opstapje zijn.
         O, ik weet ook wel dat Mars One een Nederlandse stichting is en derhalve een particulier initiatief, dat door andere geïnteresseerde particulieren en bedrijven over de hele wereld gefinancierd wordt. Iedereen mag zelf weten waar hij zich het liefst mee bezig houdt of waar hij zijn geld aan spendeert. Maar is het evengoed geen beter idee om mensen wereldwijd te interesseren voor het opknappen van onze goeie oude aarde? Daar moeten toch ook leuke en spannende projecten voor te verzinnen zijn?
         Terwijl ik via het ‘houtsnipperlaantje’ de dijk af ren weet ik een ding zeker: dit mooie blauwe bolletje ga ik niet vrijwillig omruilen voor een akelig leeg Mars, ondanks zijn vierentwintig kilometer hoge Olympus Mons.
        

         

dinsdag 18 november 2014

Paranoia

Facebook en Twitter, en andere sociale media, lijken onschuldige programma’s waarmee mensen gemakkelijk kunnen communiceren, maar is dat wel zo? Harvard student Mark Zuckerberg zal in alle oprechtheid een onschuldig spel hebben bedoeld toen hij op zijn studentenkamertje de software voor Facemash schreef, waaruit Facebook is voortgekomen. Maar als je zoals ik, net het artikel ‘Breinkapers’ (in het novembernummer van National Geografic) hebt gelezen, dan ga je willekeurig twijfelen. Met andere woorden, schreef Mark het zelf, of…?
         Terwijl ik over deze vraag peins, ren ik vanuit de Hommelstraat het met houtschilfers bedekte paadje op dat mij naar de Waalbandijk voert, onder en langs de walnotenbomen, en land met mijn rechtervoet op een klein en hard rond ding (wat later een gedeeltelijk afgegeten peer blijkt te zijn, een keiharde vrucht die ik vanwege de schaduw onder de bomen niet van het gevallen blad kon onderscheiden.) Mijn voet zwikt onverwacht om, maar gelukkig reageert mijn lijf alert door mee te gaan in de beweging naar rechts waardoor erger wordt voorkomen.
         Je vraagt je misschien af of ik, vanwege mijn twijfel in Mark of diens bedoelingen, paranoïde ben geworden. Zoiets is altijd moeilijk over jezelf vast te stellen, maar volgens mij is dat niet zo. Niet alleen vanwege de horrorverhalen in ‘Breinkapers’ maar ook vanwege de jongste uitingen, via Facebook en Twitter, naar aanleiding van een selfie van een deel van het Nederlands Elftal.
         Eerst maar even een voorbeeld uit het betreffende artikel (kort samengevat): een wesp (Dinocampus coccinellae) landt naast een lieveheersbeestje en steekt onverhoeds haar angel in de onderzijde van het slachtoffer. De larve die uit het wespeneitje kruipt benut de lichaamssappen van de gastheer. Het arme kevertje, dat geleidelijk wordt leeggezogen, blijft functioneren als een lieveheersbeestje: niets aan de buitenzijde en in het gedrag, doet vermoeden dat er vreemde dingen in het keverlijf gaande zijn. Onderwijl de wespenlarve naar volwassenheid groeit en zijn gastheer uiteindelijk verlaat, is de kever gehersenspoeld: hij blijft geduldig zitten terwijl de wespenlarve zich tussen zijn poten in een zijden coconnetje spint en zich daarin transformeert tot volwassen wesp. In de cocon is de larve uiterst kwetsbaar voor roofinsecten, maar geniet bescherming van het schijndode kevertje. Op het moment dat een rover naderbij komt, schopt het lieveheersbeestje wild om zich heen en schrikt de aanvaller af. De volwassen wesp snijdt zich tenslotte uit de cocon en verlaat zijn gastheer. Eindelijk is ons lieveheersbeestje van zijn overheerser verlost en valt dood neer.
         Terug naar de sociale media.
         Stel dat de sociale media overgenomen zijn door een intelligentie, zoals deze wespenlarve het besturingssysteem van een lieveheersbeestje kaapte. Het lijkt wel alsof die programma’s doen wat ze moeten doen, maar schijn bedriegt hier misschien (zoals we zagen is aan de buitenkant van het slachtoffer niets te zien terwijl de vreemde bezetter zijn of haar gang gaat.) Met welk doel?
         Op die vraag kauw ik een poosje onderwijl ik langs de dijk ren en een buizerd terzijde opvliegt. Wat een prachtige vogel. Afschuwelijk, als diens brein ooit wordt overgenomen.
         Mark Zuckerberg zal niet de bedoeling hebben gehad dat zijn Facebook gebruikt zou worden door een stel niksnutten die de vrijheid nemen om hun misselijk makende opmerkingen, over een aantal voetbalvrienden op een foto, rond te strooien. Als een vreemde intelligentie daar achter zit met de bedoeling mensen tegen elkaar op te zetten, dan is die opzet geslaagd. Maar misschien wil deze anonieme infiltrant meer. Misschien is de volgende fase van diens ontwikkeling, bijvoorbeeld, onze rechterlijke macht overspoelen met aangiften om deze uiteindelijk lam te leggen. Dan kunnen sommige elementen onder ons zich gevrijwaard voelen eigen rechter te spelen. Of…?
         Paranoia of niet, je weet maar nooit welke kant het uitgaat met onze sociale media!!
        

         

vrijdag 14 november 2014

Gezin

Het muisje ligt in het midden van de Hommelstraat. Ik neem aan dat het om een zij gaat die hier op haar rug ligt. Schaamteloos. Haar witte buikje naar mij toegewend alsof zij een hondje is dat gekroeld wil worden. In plaats van op haar uitnodiging in te gaan ren ik door.
         Overduidelijk een Mus musculus en overduidelijk dood. Terwijl ik het schamele lijkje van deze onfortuinlijke huismuis passeer en het nog een laatste blik gun, zit ik weer even in de auto…
         Wij rijden over de Elsenpas, Niek en ik. Mijn kleinzoon verwondert zich over de groene achterwerken van de schapen. Waarom dat zo is, wil hij weten. Gekleurd door de sappen van het gras, denk ik in eerste instantie, maar dat kan niet kloppen: schapen zitten gewoonlijk niet genoeglijk met over elkaar geslagen achterpoten op hun gat. Ik heb dat tenminste nog nooit gezien. Maar Niek stelt een serieuze vraag, die verdient een oprecht antwoord.
         In plaats van hem met mijn fantasieën lastig te vallen vertel ik over de regelgeving die het boeren verplicht om hun dieren te merken.
         “Je hebt toch wel eens van die gele oormerken bij koeien gezien?”
         Niek beaamt dat. Onderwijl herinner ik mij een radioprogramma over deze lelijke ‘oorbellen’, zoals Niek ze noemt. Een boer weigert zijn dieren, die hij ergens op de Veluwe houdt, van oormerken te voorzien en vertelt over de consequenties die dit voor hem had. De reden voor zijn halsstarrigheid is dat hij iedere koe kent. Niet alleen aan uiterlijk en naam maar ook aan het gedrag. En de koeien kennen hem. Deze boer achtte zichzelf verantwoordelijk voor het welzijn van zijn dieren en beschouwde hen als leden van zijn gezin. “Je gaat je kind toch niet oormerken!” Daar had de verslaggever niet van terug.
         Samen vinden we de houding van deze boer sympathiek. 
         “Jij beschouwt Loes toch ook als lid van jullie gezin?,” vraag ik mijn kleinzoon, “Zou jij haar oormerken?” We schateren om het beeld van de poes met gifgele ‘oorbellen’ in haar oren (dat Loes waarschijnlijk is gechipt, vergeten we voor het gemak maar even.)
         “En Snuf, de rat van Koen?” Niek verbetert mij giechelend: “Cavia, opa! Snuf is toch geen rat!”.
         “Ja natuurlijk, cavia. Ik kon er even niet opkomen. Niet aan Koen vertellen hoor, dat ik Snuf voor rat uitmaakte.” En natuurlijk vindt Niek dat ook Snuf deel uitmaakt van het gezin…
         De huismuis hier op het asfalt, is eveneens lid van een gezin en wordt misschien nu al gemist. Waarschijnlijk bestaat haar huishouden uitsluitend uit muizen, maar dat maakt geen verschil. Terwijl ik verder ren vraag ik mij af hoe zij midden op de straat aan haar einde is gekomen en tegelijkertijd komt een koeientekening aan de wand van de koestal bij Broers bovendrijven. Zo’n tekening was in mijn kindertijd verplicht om daarmee iedere afzonderlijke koe te kunnen identificeren. Vol bewondering was ik daar over, tot Piet mij vertelde dat de koeien al voorgetekend waren. De boer hoefde er slechts de vlekken in aan te brengen. Hij beloofde mij dat, als er een nieuw kalf geboren werd en dat kalf zichzelf had bewezen, ik de vlekken mocht intekenen en inkleuren. Opgetogen vertelde ik dat aan Moe, maar volgens mij is Piet zijn belofte niet nagekomen.
         Thuisgekomen, na dat autoritje gistermorgen, ben ik aan het googelen gegaan en ontdekte de ware reden voor de groene achterwerken die Niek bij die schapen langs de Elsenpas signaleerde. Nu, rennend over de Waalbandijk, denk ik na hoe ik die aan hem ga vertellen.
         Wil jij weten hoe het zit? Lees het hier. Maar let op, deze webpagina kan spannende beelden oproepen!
        

         

dinsdag 11 november 2014

Toezien

Voor Wim, mijn oude zonnebloemvriend, is vandaag een bijzondere dag. Hij gaat verhuizen. Samen met zijn medebewoners van Zorgcentrum Alde Steeg. Eindelijk is het zo ver. Het heeft hem wekenlang bezig gehouden en met hem alle andere bewoners. De laatste maanden bracht hij het veelvuldig ter sprake: “Hoe moet dat met de lamp? Waar zal ik die kast plaatsen? De klok, kan die zo’n verhuizing wel overleven? Moet ik die glazen zelf daar naar toe brengen? Is er wel een aansluiting voor mijn computer?”
         Terwijl ik hier over de Hommelstraat ren zie ik hem en andere bekende oudjes, door de gangen van hun, bijna tot op de draad versleten, (bejaarden)huis scharrelen op weg naar de recreatiezaal. Hun eigen kamer is vandaag taboe. In de zaal worden zij tot laat in de middag als bannelingen opgevangen. Daar moeten zij wachten tot hun nieuwe kamer zover is ingericht dat zij er tenminste de komende avond en nacht op zichzelf kunnen zijn en veilig slapen. 
         Wim en zijn trawanten mogen de verhuizers niet voor de voeten lopen. Ik herinner mij die keer dat wij ook bijeengedreven werden. Dat was in de gymnastiekzaal tussen de jongens en de meisjesschool. Die morgen, het zal in de decembermaand van 1955 of 1956 zijn geweest, mochten we ons klaslokaal niet in. We werden naar de zaal gedirigeerd en wachtten daar opeengepakt op de dingen die te gebeuren stonden. Ondertussen zongen we onder leiding van meester Dam. En naderhand, toen we eindelijk weer naar ons lokaal mochten, zag dat er feestelijk uit: op ieders tafeltje een speculaaspop of taaitaai!
         Ook Wim wordt bezig gehouden, tot hij eindelijk naar zijn nieuwe kamer mag. Die heeft hij al gezien. Nog helemaal leeg. Later vandaag zal deze gevuld zijn met vertrouwde spulletjes. Dat zal een feest zijn.
         Verhuizers en zorgcentrumbewoners, twee werelden die verschillen van elkaar zoals de ganzen en schapen die ik nu voor mij zie! Het zijn ganzen, waarvan ik enkele tientallen meters geleden nog meende dat het molshopen zouden zijn, of wellicht pollen en polletjes andersoortig gras. Duizenden liggen er hier in de nog frisgroen ogende weide tussen de Waalbandijk en de Waal. Ertussen en er buitenom tientallen grazende schapen dik schommelend in hun wol. Ik ren er langs en hoor slechts op enkele plaatsen voorzichtig gekwebbel. Het ziet er naar uit dat de meesten van de grote watervogels de slaap nog uit de ogen wrijven. Enkelen rekken en strekken hals, poten en vlerken en in de verte, dicht bij de rivier, is er een bezig met stemoefeningen. Misschien mag hij of zij later op de dag een voorstelling voor de schapen verzorgen, als dank voor hun tolerantie. Die laatste trekken zich van deze vreemde snaters echter niets aan en grazen stug door.
         Zenuwachtigheid zal van deze laatste nacht voor Wim en velen van zijn medebewoners een bijna slapeloze hebben gemaakt. Het is ook een hele gebeurtenis om op zo’n hoge leeftijd een nieuwe woonruimte te gaan betrekken. Als je jong bent is dat spannend. Maar nu, nu je niet langer zelf kunt inpakken en versjouwen, nu je afhankelijk bent en zelfs niet mag toezien hoe anderen jouw klok, die je dubbeltje voor dubbeltje bijeenspaarde, overbrengt en een nieuw plaatsje geeft (“We mogen geen spijkers of schroeven gebruiken, mag de klok wel aan de muur hangen?”), nu zie je daar huizenhoog tegenop.
         O, Wim wist dat dit hem te wachten stond. Toen zijn oude huisje moest worden gesloopt verliet hij dat met pijn. Het was er vol herinneringen die onder het puin terecht kwamen. Die kamer in ‘Het Huis’ zou maar tijdelijk zijn. Een tijdelijkheid die zich langer rekte dan gedacht. Dat nieuwe plekje werd weer eigen, werd opnieuw met gewoonten en herinneringen gevuld.
         Vandaag verlaat hij zijn oude nieuwe kamer voor een appartement. Wat zal hij trots zijn als hij mij mag rondleiden in zijn nieuwe huis!
        

         

vrijdag 7 november 2014

Paardenharen

Pas op de Waalbandijk deelt de wind zijn minder aangename trekjes mee, terwijl deze mij tot nu toe welwillend voort blies. Vanwege deze ruggensteun voelde ik niet de kou van de herfst, die nu duidelijk in de wind aanwezig is, nog niet bitter maar wel degelijk guur; fijn dat ik mijn handschoenen aantrok (ondanks ze tegenover mijn korte broek stevig uit de toon vallen!)
         Aan het zachte najaarsweer lijkt een einde te zijn gekomen, zoals alles dat begint eens eindigt. Neem die akelige ziekenhuisbacterie MRSA. De stiekeme sluipmoordenaar, van mensen met weinig weerstand, die zich voordoet als ordinaire huidbacterie en zich bovendien verstopt in het stof op vloeren, wastafelkranen, afstandsbedieningen of op schakelaars. Veel jaren heeft deze bacterie ellende veroorzaakt, al was het maar vanwege het noodzakelijk evacueren van complete ziekenhuisafdelingen. Binnenkort kan MRSA het wel schudden. Groot nieuws, dat een uurtje geleden, in een opvallend onopvallend berichtje op de voorpagina van de Gelderlander, mijn aandacht vroeg. Naast een boterham met pure hagelslag.
         Deze dagen eindigt er ook iets totaal anders. Namelijk mijn vrijwilligerswerk voor het zorgcentrum. Of eigenlijk meer precies, mijn vrijwilligerswerk voor de werkgroep liturgie van Zorgcentrum Alde Steeg, waarvan Riky al ruim zesentwintig jaar deel uitmaakt. Eenvoudig en weinig omvattend werk is het, maar evengoed is daar na zeventien jaar een einde aan gekomen. Gister heb ik de naam van vermoedelijk de laatst overleden bewoner – de bewoners verhuizen vanaf aanstaande maandag naar nieuwe onderkomens – geschreven en geprint in de vorm van een In Memoriam. Een veel te groot woord voor wat het is: naam, geboorteplaats en datum, datum en plaats van overlijden, meer gegevens zijn het niet.
         De naam van Dora is de laatste die vandaag wordt opgenomen in het ‘in-memoriam-boek’ van het stiltecentrum, het kleine kamertje waar een bewoner van het zorgcentrum zich even terug kan trekken, een kaarsje kan branden en even stil kan zijn.
         Deze ruimte werd aan het einde van 1997 ingericht. Al spoedig daarna overleed Ceciel, een paar maanden voordat zij honderdenvijf jaar oud mocht worden. Na haar volgden 182 bewoners, 117 vrouwen en 65 mannen. Niemand van hen werd zo oud als Ceciel.
         Regel na regel, langzaam groeide de verzameling namen van overledenen uit tot een boek. Het aardige daarvan is dat het herinneringen oproept aan de mensen die in het zorgcentrum hebben geleefd. Ik liet gister mijn ogen over de regels glijden en vond Piet. Ach ja, Piet! Met Piet had ik regelmatig gesprekken. Hij was kleermaker en heeft mij haarfijn uitgelegd hoe het zit met paardenharen in de revers van pakjasjes. Dat was in de tijd dat ik nog kleding maakte, maar aan paardenharen heb ik mij nooit gewaagd. Iets verder vind ik Jo, in zijn jaren de kapper van het dorp. Hij was de enige bewoner bij wie ik, als vertegenwoordiger van Alde Steeg, op huisbezoek ben geweest voor hij er met zijn vrouw kwam wonen. En zo zijn er nog velen die ik heb gekend.
         Een klein stukje geschiedenis gedurende zeventien jaar. Dramatisch misschien, maar sterven hoort bij het leven. Tenzij het werd veroorzaakt door zoiets geniepigs als een MRSA bacterie.
         Terwijl ik weer op huis aan ren vraag ik mij af of deze gemene bacterie op den duur ook resistentie kan ontwikkelen tegen het enzym uit de keuken van het Wageningse Micreos, dat hem binnenkort, overal waar hij verschijnt, misschien wel wereldomspannend, zal doden. Een antwoord op deze vraag vond ik vanmorgen niet en ik vind het eigenlijk een te negatieve gedachte die niet past bij dit geweldig goede nieuws!
        

         

dinsdag 4 november 2014

Opgevoed

Heb jij dat ook wel eens, dat je iemand voor het eerst tegenkomt en onmiddellijk weet wat voor vlees je in de kuip hebt? Terwijl ik de De Balmerd oversteek zie ik een man met een zwarte, weliswaar volgroeide maar nog jonge herdershond. Man en hond zien mij ook.
         De man reageert zenuwachtig en haalt de leiband aan. Het zogenaamde huisdier, maakt zich op voor een confrontatie met mij. Dat zie ik aan zijn houding: gespannen en alert. Als het ware klaar voor de eerste sprong…
         Later vraag ik mij af of de hond zo reageerde omdat ik hardlopend op hen af kwam. En tegelijkertijd bedenk ik dan, relativerend, dit is een nutteloze veronderstelling; eigenaren van honden moeten hun dieren leren omgaan met alle mogelijke situaties in de openbare ruimte. Deze eigenaar doet er goed aan met zijn hond aan een opvoedingsprogramma deel te nemen, om zichzelf baasjes-gedrag aan te leren en zijn hond van diens psychische stoornissen te genezen, voor het te laat is. Bestaat er zoiets als een Pompe-kliniek voor honden?
         Naar ik sterk vermoed, eigenlijk weet ik het zeker, gedraagt dit jonge maar vervaarlijke koolzwarte dier, zich als de alpha van zijn roedel, de leider van het gezin waarin hij als huisdier opgenomen is. Zijn zogenaamde baasje – in werkelijkheid is dat de hond – doet er alles aan om het beest strak bij zich te houden. Dat lukt maar half. Grommend neemt het krachtige dier een sprong. Ik houd mijn pas in en poog mijn buik zover mogelijk van de grauwende bek vol blikkerende tanden weg te houden. Adrenaline neemt het van mij over: als vanzelf kromt mijn lichaam als een schoenlepel en strekken mijn armen zich als die van een drenkeling. De hond wordt teruggerukt, waarop ik mij ontspan en weg probeer te lopen. Opnieuw rukt de woeste hond de leiband deels uit de handen van de hulpeloze man.
         “Nouw…!”, mompel ik krachteloos protesterend. Opnieuw sta ik stil, maar na een tel zie ik mijn kans schoon om weg te rennen. Achter mij hoor ik de man zeggen: “Dat mag je niet doen!” Waarschijnlijk tegen de hond en tegen beter weten in.
         Onderwijl ik verder ren keert de rust terug in mijn lijf.
         Vandaag is een bijzondere dag. Onze zoon, de oudste van de twee, zit nu op de fiets naar zijn nieuwe baan. Is mogelijk al in de Pompe-kliniek gearriveerd, mijn oude werkgever en een poosje die van onze tweede zoon. Als ‘de pompe’ niet zou zijn gesloopt, opnieuw opgebouwd en alles bij het oude zijn gebleven, dan zou ik hem op zijn weg hebben kunnen volgen. Met zijn 0-sleutel opent hij de deur naar de ‘Zeedijk’ – een lange brede gang, die aan een zijde bestond uit grote ramen die veel zonnewarmte doorgaven. Die warmte kroop in je broekspijpen omhoog, vooral als de ploeg van het hoofd huishouding met boenmachines de uitgewassen-grind-vloer onder handen had gehad.
         Opnieuw gebruikt hij zijn 0-sleutel. Nu voor de deur van de volgende gang die onder meer naar de kapel voerde…
         De kapel, waarin onze zonen zijn gedoopt, is intact gebleven. Ik heb zoonlief gevraagd om daar eens plaats te nemen en zijn blik te werpen op het plafondraam dat het dichtst bij het Canisius-Wilhelmina-ziekenhuis is. Mijn eerste klusje in de kliniek, een paar jaar voor zijn geboorte, was het repareren van het mechanisme waarmee dat raam kon worden geopend en gesloten.
         Over de Waalbandijk komt een fietsster mij tegemoet. Aan haar zijde loopt een witte poedel. Als wij elkaar op vijftig meter zijn genaderd stapt de vrouw af. Met een gebiedend gebaar laat zij haar hond aan haar zijde in de berm zitten en wacht mijn komst rustig af. Terwijl ik haar groetend passeer hoor ik haar mompelen: “Zit stil!”
         Deze hond is goed opgevoed en het bazinnetje de alpha.