De eerste
paar honderd meter waren er kleine pijntjes en stijve gewrichten die mij als
het ware lieten weten dat dit rondje hardlopen niet zo gemakkelijk zal gaan. Als
een grote groep ganzen gakkend van het water van de Loenensche Wel opvliegt, realiseer ik me dat pijntjes en stijfheid
verdwenen zijn en vind mijzelf weggezonken in berichten over het gebruik van
gereedschap door vogels. De laatste weken lees en hoor ik daar opvallend veel
over. Zo schreef Gerrit Jansen – afgelopen dinsdag in de Gelderlander – over roeken en kraaien die de walnoten uit zijn
tuin openbreken met behulp van groeven tussen de kinderkopjes van zijn terras.
In zo’n spleet klemmen zij een noot en bewerken die, als vaardige smeden met hun
zware snavels, om het voedzame vruchtvlees te bemachtigen.
Hier langs de Waalbandijk zie ik
geregeld halve walnootdoppen liggen. Een enkele keer smaakte ik het genoegen om
zo’n zware vrucht vlak voor mijn voeten op het asfalt te zien stuiteren. Uit het
luchtledige, zo leek het wel. Het lukte de bommenwerper, in de vorm van een
kraai – roeken zie ik hier nooit –, niet direct om zijn projectiel te doen
barsten. Maar ongetwijfeld had het slimme dier op den duur succes, want later
zag ik hem bezig met het uitpulken van het vruchtvlees. En ik was niet de enige
die hem in de gaten had; verschillende soortgenoten betwistte hem zijn lekkere
hapje. Hij hipte verdedigend om zijn buit. Toen de dieven hem te dicht naderden
en door zijn verdedigingslinie dreigden te breken, nam hij de zwaar gehavende
noot in zijn snavel, vloog er mee weg, landde tien meter verder en ramde zijn
snavel haastig in de bast om zoveel mogelijk van het lekkers op te eten voor de
strijd zou herbeginnen. Ondertussen landden zijn concurrenten weer om hem heen
en begon het spel opnieuw. Uiteindelijk raakte hij een flink deel, van de zo
zwaar bewerkte en bevochten vrucht, kwijt aan zijn neven en nichten.
Als vogels gebruik maken van
gereedschap, getuigt dat van intelligentie. Dat beweren Gerrit Jansen en andere
biologen. Volgens mij heb je als vogel ook hersenen nodig om bijvoorbeeld een
nest te bouwen. Oké, je kunt het vormen van een nestkuil door een zilvermeeuw instinct
noemen. Maar als je naar de verrichtingen van een wevervogel kijkt, hoe kunstig
hij met takjes en grassen een vrij hangend nest weet te bouwen (veilig tegen
slangen en andere predators), dan kan je toch niet anders dan concluderen dat
hij over zekere inzichten beschikt.
Een tweede groep ganzen verlaat, eveneens luid
snaterend de smalle nevengeul. De ochtendschemer laat niet toe dat ik kan zien
om welke soort het gaat. Het doet mij denken aan de smienten. Ik heb met ze te
doen: stel je voor dat er direct om uitroeiing wordt geroepen, zoals
pluimveeboeren doen, als een paar van je soortgenoten drager van een
besmettelijke ziekte blijken te zijn!
Terug naar de slimmeriken onder de vogels, zoals de
mees die het nestkastje bij onze buren in gebruik heeft genomen. Of getuigt dat
niet van intelligentie? Geldt dat dan weer wel voor de klapekster die kevers op
de stekels van prikkeldraad spietst (waarmee hij zijn prooi langer (want
levend) kan bewaren voor later)? Waarschijnlijk ontdekte de klapekster de
potentie van een scherpe stekel aan een boom of struik bij toeval en leerde hij
daardoor ons prikkeldraad gebruiken. Gewoon een kwestie van evolutie dus.
Als dat zo is, als de hersenen van
vogels door toevalligheden kunnen evolueren, gaat dat dan eindeloos door? Wat
betekent dat dan voor onze mees, die van de buurvrouw bedoel ik, als die geen
nestkastjes meer vindt? Bijvoorbeeld omdat onze soort, tegen de tijd dat mezen superslim
zijn geworden, uitgestorven is. Zoekt hij dan de ruïne van een Gamma of Praxis om er geschikt hout en een zaag te vinden?
Nou ja zeg, volgens mij is het nu de hoogste tijd
dat ik een punt zet!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten