zaterdag 31 december 2011

Slachting

vrijdag 30 december 2011  Vanmorgen kopte de Gelderlander: ‘Basisbeurs op de tocht’. In een split second dacht ik, dat is wel een erg snelle reactie van Marja van Bijsterveldt. Gisteravond namelijk, verkondigde Reid de Jong – vroeger hoogleraar architectuur en tegenwoordig zelfbenoemd vuurtorenwachter – dat het onderwijs zou moeten beginnen met natuurlessen. Met het leren villen van een konijn, het slachten en plukken van een kip gevolgd door kennis van gewassen, in plaats van taal en rekenen. Met deze basiskennis kunnen wij overleven in de ons omringende natuur, zoals mijnheer De Jong al bijna twintig jaar in praktijk brengt en voor ons allemaal wenselijk acht. Dit verklaarde hij, stijf kauwend op zijn pijp, tegenover Joris Linssen via de camera van Joris’ Showroom, onderwijl een maaltijd opdienend bestaande uit groenten en aardappelen uit eigen tuin, aangevuld met het vlees van een gans die even daarvoor, argeloos op weg naar warmer oorden, nog over zijn territorium vloog.
Op de eenzame dijk komt mijn eerste gedachte, naar aanleiding van de stelling van de voormalige pijprokende architect, weer bovendrijven: Oké! Ik beschik over de vereiste basiskennis, kippen en konijnen leveren voor mij geen probleem op! Nu, op deze relatief koude wintermorgen, tijdens mijn laatste hardlooprondje van dit recessieve jaar, verwonder ik mij over het gemak waarmee ik mijzelf bekende dat villen, slachten en plukken voor mij bekende acties zijn. Terwijl het in werkelijkheid de meest beroerde handelingen zijn die ik kan bedenken. Toegegeven, ik zou net zo lief vegetarisch eten als dat niet zo ingewikkeld was. Maar ik zou mij subiet en absoluut aan die gedragslijn overgeven als ik uitsluitend vlees kan verkrijgen door zelf de noodzakelijke basishandelingen uit te voeren. Ik zal nooit opnieuw een kip vangen en plukken sinds ik het leven van een haan, nu ongeveer vijfendertig jaar geleden, in onze soeppan liet eindigen.
Samen met Piet, toenmaals mijn buurman, hield ik een toom kippen voor onze dagelijkse verse eitjes. Of liever gezegd eieren, want het betrof een fors soort. Er liepen echter twee hanen bij. Aanvankelijk geen probleem, maar allengs ontstonden meer en heftiger gevechten, werden deze mannetjeskippen groter dan gedacht en vraten onwijs veel van het beschikbare kippenvoer. Het was ons duidelijk: een moet er wijken. Maar wat te doen met een overbodige haan? De soeppan leek de meest logische oplossing en gezien ik eerder kippen had geslacht werd dit mijn taak. Ik zag erg op tegen het vangen, en ook de kippen stelden deze actie niet op prijs. Achteraf moet ik toegeven dat de haan in mijn vingers krijgen nog het minste was van wat mij te wachten stond. Toen het dier eindelijk slachtklaar in onze garage hing, moest ik eerst weer een beetje bijkomen. Ik voelde mij tamelijk beroerd, en hoewel ik dat toen niet volmondig toegaf was dat zichtbaar. Pas bij het beëindigen van dit overbodig gedachte hanenbestaan, pas toen kwam keihard bij mij binnen dat het om een levend wezen ging en een schending van het sociale leven van de toom.
Mijn ‘slachtervaring’, opgedaan in mijn pubertijd, had mij niet op dit gevoel voorbereid. Ik deed wat iedereen deed. Wij dorpelingen hielden geen dieren voor de leuk, hoewel dat voor mijn konijntjes genuanceerder lag. Een vis ving ik niet alleen vanwege de spanning, maar ook als gewenste aanvulling op de beschikbare voedingsmiddelen.
Moeten we daar weer naar terug? Nee, hoe inspirerend de levenswijze van Reid de Jong ook mag zijn, ik volhard in onze huidige manier van leven en laat slachtingen graag aan de slager over. En wat als niemand dat meer wil doen? Niets aan de hand, word ik alsnog veganist.

zaterdag 24 december 2011

Wederkerigheid

vrijdag 23 december 2011  Het is bijzonder te weten dat André, met Oleg en Don, boven mij bezig is aan te schuiven bij de bemanning van het International Space Station. Hij beweegt zich met een snelheid van vijfendertigduizend kilometer per uur! Ik houd het bescheiden op iets meer dan tien.
De laatste dagen gaat het in het nieuws niet alleen over de ruimtetrip van Kuipers, maar toch vooral over het mooiste woord van het jaar. Persoonlijk heb ik daar niet zoveel mee. Ik vind de genomineerde woorden over het algemeen niet mooi. Nu buitelen columnisten zich met hun commentaren over elkaar. Zo voegde Cisca Dresselhuys deze morgen, met haar radiocolumn, ook haar steentje bij de reeds verzamelde stapel. Zij had vooral behoefte de nadruk te leggen op wat zij het lelijkste woord van 2011 vindt: transparant. Hoewel ik het met haar redenering eens kan zijn, steekt haar keuze mij toch ook een beetje. Nu ik mij hier op de dijk met niets dan hardlopen kan bezighouden heb ik ruimschoots tijd daarover te piekeren. Ik ontdek meerdere oorzaken voor mijn dwarse gevoel. Persoonlijk vind ik transparant een prachtig woord. Al was het maar omdat de goede doelenorganisatie waarvoor ik werk, vorig jaar met haar jaarverslag, de Transparantprijs won. Ook vond ik het in mijn tijd als huisschilder, uitdagend om met behulp van transparante lak de natuurlijke uitstraling van hout te kunnen versterken. 
Ik ben niet zo gecharmeerd van de persoon Cisca Dresselhuys, dat zal het vooral zijn. Zij vertegenwoordigt voor mij veel van hetgeen ik liever niet in een vrouw wil zien. En dan roept iedereen natuurlijk: “Ja, begrijpelijk, jij bent een echte man!” Maar die mij goed kennen, weten dat ik niets tegen feministen heb en hun uitgangspunt van harte onderstreep. Cisca roept bij mij bovenal weerzin op vanwege de negatieve lading waarmee zij haar standpunten gewoonlijk onderbouwt. En ook wel een beetje vanwege de klank van haar stem. Maar daar kan zij niets aan doen.
Toegegeven, ik vind ‘Wildbreien’ een prachtig woord, maar welk woord zou ik nomineren? Daarover hoef ik eigenlijk niet lang na te denken. Als ik aan dit verkiezingsspelletje zou deelnemen, zou ik ‘Wederkerigheid’ op plaats één zetten. Ik ontdekte al heel snel dat ik voor kleine dingen soms veel terugkrijg. Zo mocht ik als kind een klein stukje van de tuin afbakenen met stokjes waartussen ik sisaltouw spande, om dat vervolgens ‘Mijn Tuintje’ te noemen. Daarin zaaide en plantte ik van alles. Maar het begon met goudsbloemen. Van mijn stokoude buurman Groot kreeg ik zaadjes voor mijn tuintje: ‘Gouwse’ noemde hij ze.
“Ondiep inzaaien en voorzichtig water geven!”, luidde zijn instructie. De zaadjes deden mij denken aan pootloze kevertjes met een streepje over hun rug. Zij kwamen in korte tijd op. En al spoedig ontdekte ik dat de plantjes heel tevreden waren met af en toe een beetje water, want wachtte ik daarmee iets te lang, dan lieten zij hun kopje hangen. En zo denken wij er bij de Zonnebloem ook over: regelmatig iets geven, daar krijg je veel voor terug. Tegenwoordig hebben wij het bevorderen van sociale samenhang expliciet opgenomen in ons meerjarenbeleidplan. Wederkerigheid: als vrijwilliger geef ik (extra) betekenis aan mijn eigen leven door aan dat van mijn gasten een positieve bijdrage te leveren. Volgens mij kun je geen mooier woord bedenken. 
Rest mij nog te bekennen wat ik dan wél graag in een vrouw zie. Een moeilijke vraag en tegelijkertijd zo eenvoudig! Want mijn gedroomde vrouw komt sinds 26 juli 1966 volledig overeen met mijn lief.

woensdag 21 december 2011

Dromen

dinsdag 20 december 2011  De angel is uit de herfstbuien als ik aan mijn hardlooprondje begin. Ik kies vandaag een andere route, maar blijf trouw aan de dijk en de verkeersbrug. Het is druk in de Kloosterstraat. Veel arbeiders die de laatste hand leggen aan bioscoop en bioscoopterrein. Jawel, dankzij Ton krijgt ons dorp een eigen filmhuis! Een dezer dagen, stellig voor kerstmis, kunnen wij dichtbij een filmpje pakken. Een mooi doel voor een uitstapje met Zonnebloemgasten trouwens! Toen ik nog een kleine jongen was baalde ik ervan dat wij er zo lang voor moesten lopen of fietsen. We hadden nog geen televisie. De ‘films’ die ik zag waren mijn privéfilms naar aanleiding van een hoorspel of tijdens het lezen van een boek. Ik zal een jaar of dertien zijn geweest toen ik voor de eerste keer met mijn vriendje naar de bioscoop ging. Hans was gek op muziekfilms. Als er een in Hoogwoud draaide vroeg hij mij steevast mee. Alleen gaan vond hij niks. Hans had nooit gebrek aan zakgeld, dus hij betaalde. Dat leek ons de juiste verhouding, vooral ook omdat dit soort sentimentele rolprenten mij niet echt boeiden. Het uitstapje op zichzelf was al spannend genoeg. Ik kan mij dan ook geen enkele titel herinneren. Wel zie ik vaag een zeetocht, bezongen door een gebruinde schipper: Rex Gildo? Wat een feest als wij een bioscoop in eigen dorp zouden krijgen! Met leuke en interessante films natuurlijk. Die droom verloor ik inmiddels. Jammer, nu zij eindelijk uit kon komen!
Op de dijk aangekomen blijkt niet alleen de bioscoop bij te dragen aan de verandering van onze omgeving: de Waal heeft sinds zondag een opvallend hoge waterstand bereikt. De in de loop van de afgelopen jaren spontaan gegroeide rommelige bossage, staat geheel in het water. Zwaarbeladen schepen steken trots boven de oever uit en hier en daar knabbelt het water aan de dijkvoet. Twee jonge mannen houden zich op bij een aantal verse molshopen. Een auto van Rijkswaterstaat is in de nabijheid geparkeerd. Ik zie niet wat zij feitelijk doen. De fluwelen gravertjes hebben hier en daar ijverig grond verplaatst en opgeworpen tot hun hoge karakteristieke bouwsels. Waar de waterstaatheren waren zijn de heuvels geslecht: zou het kunnen dat zij er klemmen plaatsten? Kan het zijn dat deze dienst meent dat het opkomende water via mollengangen kan doorsijpelen?
Buitendijks staan hier en daar al kwelwaterplassen. Ik ben benieuwd hoe het met de nevengeul is gesteld! Op weg daarnaar toe, tegen de stevige, koude westenwind in, komt mij een dikke automobiel tegemoet gereden. Gezichtjes tegen de zijramen gekleefd. Schoolkinderen? De chauffeur houdt er de gang goed in. Ter plaatse is het niet aantrekkelijk om het wegdek te verlaten: de berm ziet modderzacht en er staan uitgebreide plassen regenwater. Ondanks ik mijzelf smal maak, mist de bolide me op enkele centimeters. Ik doe hard mijn best niet de pest in te krijgen, daarbij geholpen door een glinsterende waterplas onder de brugpylonen. Dankzij de nieuw gegraven inlaat is de bijna opgedroogde nevengeul supersnel veranderd in een heuse binnenzee. In korte tijd flink opgeheven worden, dat moet voor de bewoners van de woonboot een sensatie zijn geweest. Misschien droomden zij van een ballonvaart.
Nu pas realiseer ik mij dat deze waterinlaat de nevengeul een schommelend waterpeil zal bezorgen. Vooral in de winter heerst hoogwater over de rivier. Dat zal niet bevorderlijk zijn voor een strakke ijsvloer. Zo verliezen we onze perfecte natuurijsbaan: weer een droom aan flarden!

zondag 18 december 2011

Bekabeling

zaterdag 17 december 2011  We dronken een glas op een vertrekkende collega, daarom zaten Loes en ik niet in de trein die gisterenmiddag de vrachtwagen op de overweg bij Maasbergen open reet. Een vervelend ongeval, vooral voor de talrijke stijf bevroren kalkoenen, die nu zelfs geen troost mogen ontlenen aan hun bestemming: de hoofdrol in een kerstdiner. Tegenspoed achtervolgde mij via Den Bosch tot in eigen huis. Maar dat realiseer ik mij pas nu ik op deze zonnige zaterdagmorgen al halverwege de Hommelstraat loop.
Als we het achtuur journaal op de televisie willen gaan zien weigert de mediabox dienst. Het toont ‘INIT’ en wil ook na herstarten niets anders. Ik herinner mij van een voorgaande storing dat ik het beste via de internetsite naar een oplossing kan zoeken. De gevonden uitkomst werkt echter niet. Toch maar de helpdesk bellen: tien cent per minuut. Na meer dan vijf minuten wachttijd begrijpt de helpdeskmedewerkster mijn probleem en stelt voor de afstandbediening, met de UPC knop ingedrukt, vijftien tellen op de mediabox te richten. Niets dan een kalm blauw televisiebeeld. Ook na meerdere pogingen blijft het resultaat beperkt tot serene stilte. Vanaf haar desk kan de UPC-medewerkster onze mediabox controleren: alles is in orde. Uiteindelijk raadt zij mij aan om de HDMI kabel te controleren. 
“Hoe kan een kabel in de afgesloten kast, plotseling problemen geven?”, vraag ik haar. 
“Slijtage”, oppert zij. “Slijtage?” 
“Jazeker, er gaat veel informatie op en neer, daardoor kan verval in de kabel ontstaan!”
Mijn irritatie neemt toe als de dame aanbiedt een monteur in te plannen, maar waarschuwt dat ik voorrijkosten moet betalen als de HDMI-kabel kapot blijkt te zijn. In de overtuiging dat sleet onzin is, zeg ik haar dat ik de bekabeling opnieuw ga nalopen en haar eventueel voor een reparatieafspraak terug zal bellen. Terwijl ik aan die klus begin mopper ik dat ik dit soort storingen meer dan spuugzat ben. En ook onze meevoelende provider die al bij voorbaat dreigt met voorrijkosten. “Stel je voor,” roep ik verontwaardigd, “vijfenzestig euro boete als het kabeltje kapot blijkt!”
In de krappe kast zitten voor mij veel te veel kabels. Welke is de HDMI? Ik geeft het op en loop naar onze buurtjes. Weer thuis krijg ik de boodschap dat ik verzuimde af te bellen. In de stille huiskamer hoorde Riky de dunne stem van de helpdeskmedewerkster die zich afvraagt waar mijnheer Dekker nou toch is gebleven. Zij heeft mijn irritatie zeker meegekregen! Nou ja, niets aan te doen.
Aanvankelijk lukt het ook Timothy niet. De mediabox blijft hatelijk met INIT reageren en het televisiebeeld loopt zo mogelijk nog blauwer aan dan het al was. Dan vindt hij de oplossing: “Je hebt helemaal geen HD-TV man!” En jawel, als ik het toestel op een analoog kanaal zet krijg ik een keuzemenu en uiteindelijk beeld. Onze zoon blijkt eerder een gelijksoortige storing voor ons te hebben verholpen. Ik herinner het mij vaag. Ook toen probeerde ik het signaal tevergeefs via een HDMI-kanaal te ontvangen. 
Pas op de terugweg zie ik de groep ganzen. Ik ben aan dit troepje gehecht geraakt maar zag het al enkele weken niet. Zij zijn met zestien, gelijk het aantal kinderen in het gezin van mijn ouders. Zes die er uitzien als Grauwe Ganzen, vijf witte en vijf bonte dieren. Doordat zij waarschijnlijk in gevangenschap zijn geboren, hadden zij geen moeder om hen op te voeden. Daardoor hoorden zij niet over de Ganzengewoonte om tijdens koude maanden warmere oorden op te zoeken, maar spelen ook geen rol in kerstdiners.
Vlak bij huis bedenk ik dat het handig is op te schrijven hoe ik een INIT-storing moet oplossen: niet bellen met de helpdesk en mij vooral niet laten kisten door de bekabeling, digitaal noch analoog.

woensdag 14 december 2011

Steltlopers

dinsdag 13 december 2011  De depressie is al grotendeels overgetrokken als ik mijn hardloopschoenen aantrek. Ik neem een iets langere route dan gewoonlijk en bereik de dijk via de Waardhuizenstraat. Ter hoogte van De Werd, het nieuwe straatje dat naar het voetveer leidt, zijn een paar jonge mannen bezig met iets dat er uitziet als een antenne. Het laat een hoog piepend geluid horen waarvan de frequentie voortdurend verandert. Een metaaldetector vermoed ik. Gezien de directe nabijheid van een brommobile verplaatsen zij zich comfortabel.
Ik probeer een beeld te krijgen van wat de mannen met hun detector hopen te vinden maar wordt daarin gestoord: na weer een bocht schuift de persoon die ik in de verte zie lopen naast de dijk! Hij, of zij is geheel los van het dijklichaam gekomen. Mijn hart maakt een sprongetje. Ben ik getuige van een wonder? Jezus liep over het water naar zijn vissende volgelingen die angst hadden voor de heftige storm. Hier loopt iemand zowaar in het luchtledige. Het kan niet maar ik zie het. Dichterbij gekomen tekenen zich echter steeds duidelijker dunne stokken af. Niks wonder! Gewoon, iemand op stelten. Jammer, hoewel niet alledaags. De jongeman loopt op zijn verlengde benen richting nevengeul. Misschien om die over te steken naar de Ewijkse plaat en de Waal? Dat kan gemakkelijk omdat het water nog steeds laag staat.
Dit tafereel doet mij denken aan een zaterdagmiddag in mijn jeugd. Op conservenblikken lopen was toen in zwang. Je zag jouw wereldje dan in een ander perspectief en waande je al groot. Op die bewuste zaterdagmiddag kreeg ik de gedachte om de veel grotere stroopblikken te gebruiken. In die tijd aten wij dat zoete goedje geregeld op brood, maar vooral bij Westfriese broeder, die we ook wel ‘Jan in de zak’ noemden. Ik vind slechts een leeg blik, maar op één verhoogd been kun je niet lopen. Dit is een noodsituatie, bedenk ik. Dus haal ik ongezien het aangebroken stroopblik uit een keukenkastje. Er ligt nog een dikke laag op de bodem, misschien voor nog twee of drie dagen smeren. Ik pik het mee naar de schuur en snoep van de appelstroop, maar mijn maag verzet zich al snel zodat ik de rest onder de kraan in de schuur wegspoel. Oké, zonde, maar mijn stelten zijn klaar! Trots als een pauw stap ik op die hoge blikken het erf rond. Eerst nog onzeker, maar alras gaat het sneller en durf ik rond te kijken. Alles lijkt kleiner, ik kijk zelfs neer op Jan die het ook graag eens wil proberen. Dan stap ik op een in het verwilderde gras verborgen balk die te smal is voor mijn busvoet, en eindigt mijn spel voortijdig. De volgende stap doet het blik dubbelvouwen en mij zijdelings in de eeuwige hoop oud hout stuiteren, dat rijkelijk met brandnetels is doorschoten. Au, dat doet pijn! Een lange gemene schram ontsiert mijn onderarm. Niets gebroken, maar het duurt lang voordat het brandnetelgif is uitgewerkt.
Mij laten troosten zat er toen niet in. En hoewel ik niet geloof dat mijn moeder de verspilde stroop heeft gemist, zat ik een aantal dagen in de rats voor haar mogelijke gram. Aha, de nieuwe verkeersbrug is vandaag weer langer geworden. Aan deze kant is men aan brugdeel negen begonnen.
Op de terugweg, met de wind in mijn rug, zie ik dat Elektrabel weer stroom produceert. Een dikke stoomkolom verlaat de fiere schoorsteen. De steltloper zie ik niet meer. Nu vraag ik mij af of hij zich realiseert dat het waterpeil in de Waal weer behoorlijk is toegenomen.

woensdag 7 december 2011

Winterwarmte

dinsdag 6 december 2011  Het is er toch van gekomen. Of het lang zal blijven moeten we afwachten. Feit is dat Elio di Rupo voor zijn vaderland een kabinet in elkaar heeft geklust. Filip daarentegen, hij trok in mei een te grote broek aan. Nu Regering-Di Rupo 1 een feit is, verhuist Dewinter toch maar niet naar Namibië. En dat is jammer. Tussen de buien door ben ik droog gebleven, maar daarvoor moest ik wel twee keer schuilen. Eerst in een abri en later innig tegen de dikke stam van een paardenkastanje. Dat was nodig want de stevige wind voerde veel winterse kou mee en mijn jasje blijkt wel wind- maar niet waterdicht. Conclusie: niet goed opgelet bij de aanschaf ervan. Als ik iets later dan gebruikelijk, lekker in mijn hardloopvel zit, keer ik als vanzelf terug naar het intakegesprek dat ik een paar uur eerder met een kandidaat vrijwilliger had.
Ik ontmoette Gerda, laat ik haar voor ons gemak deze willekeurige naam geven, tijdens huis-aan-huis verkopen van Zonnebloemloten. Ik moest even wachten omdat zij haar knip ergens in huis probeerde op te diepen, en had tijd om uitvoeriger naar de auto op de oprit te kijken. Een die geschikt is gemaakt voor het vervoeren van een rolstoelgebruiker. Gerda zag mij kijken en om mijn verlegenheid te verbergen zei ik misschien: ‘Ik zie dat u bekend bent met gehandicapten’. Zij vertelde over haar man in het verpleeghuis en over de aangepaste auto, voor hem een manier om af en toe nog thuis te zijn. Als vanzelf breng ik ons gesprekje aan de voordeur, op het werk van de Zonnebloem. Gerda gaf op mijn vraag te kennen best wel toe te zijn aan vrijwilligerswerk en wij maakten een afspraak voor contact. Vanmorgen was dat zover. Gewapend met een brochure “De Zonnebloem van A tot Z” wandelde ik naar haar adres. Gerda komt oorspronkelijk van Friesland, dat vroeger door de Zuiderzee van West Friesland gescheiden was. Tegenwoordig doet dat het IJsselmeer. Zoiets schept een band vanwege de Westfries in mij. Het eerste half uur spreken wij over haar echtgenoot en de consequenties van zijn ziekte en handicap. Zij hebben de Zonnebloem leren kennen door zijn bootvakantie. Gerda’ ogen stralen als zij daarover vertelt: het is nog lastig zoeken naar de aanlegsteiger in Arnhem. In plaats van de voorspelde twintig minuten wordt het anderhalf uur. Gelukkig, het Zonnebloemschip ligt nog aan zijn trossen. Wij worden met open armen ontvangen. Ik krijg geen kans ook maar een klein stukje van zijn bagage zelf aan boord te brengen. De koffers worden mij door vrijwilligers uit handen genomen. Op de badge van een van die sjouwers lees ik dat ik met een arts te maken heb. Dat maakt bij de Zonnebloem blijkbaar geen verschil. Ik laat mijn man graag en onbezorgd in zulke handen achter!
Ook het ophalen werd een bijzondere ervaring. Eigenlijk onnodig haar te vertellen dat hij het ongelofelijk naar zijn zin had. Gerda zag het warme afscheid. Hij werd door vrijwilligers en enkele passagiers uitbundig omarmd en geknuffeld: ‘Voor zo’n vrijwilligersorganisatie wil ik graag aan de slag, nu ik sinds een jaar met prepensioen ben’.
Pas op mijn weg terug zie ik hoe prachtig groen en fier de wintertarwe aan de Hommelstraat is opgekomen. Terwijl het nog maar pas ingezaaid werd. Op deze herfstige dinsdag lijkt het hier al voorjaar. Niet te geloven dat de maïs nog maar zo kort geleden van diezelfde akker werd geoogst.
Een ding weet ik zeker: in Gerda heeft onze afdeling een prima collega gevonden. Ik laat er geen gras over groeien en meld haar direct aan bij ons Nationaal Bureau.

zondag 4 december 2011

Toiletjuffrouw

vrijdag 2 december 2011  Opnieuw tref ik zonnig en uitgelezen weer om te joggen. Het weer staat in schril contrast met dat van deze morgen: tijdens de afscheidsdienst voor Fietje in de kerk en op het kerkhof kregen we gepast begrafenisweer. De ceremonie was warm en eenvoudig. Passend bij Fietje en overeenkomstig haar wensen. 
Het staat er niet langer, dus moet ik terug naar enkele dagen geleden als ik voor het eerst de Dixie spot. Het staat bijna aan het eind van de Hommelstraat. Of aan het begin, want ik zie het vanaf de dijk. Mijn eerste gedachte is: leuk, daar gaan ze verbouwen. En ik krijg bij voorbaat zin in de extra activiteiten gedurende de komende maanden. Grappig dat ze de klus beginnen door het plaatsen van een toiletgelegenheid voor de bouwer en zijn personeel, is mijn tweede gedachte. Dichterbij zie ik een vel papier op de voorzijde gekleefd met daarop de volgende drie regels tekst in vlot viltpenschrift: “WC Juf 28.”
Tja, weet ik dan, die veronderstelde verbouwing staat met deze mededeling op losse schroeven. Er wordt verbouwd bij het nabije transportbedrijf. Maar voor die bouwvakkers is het minstens 150 meter lopen naar dit tijdelijke toilet. Hoe zit het dan? Is het misschien zo dat de toiletjuffrouwen elkaar aflossen? En is nummer 28 vandaag de dienstdoende toiletjuffrouw? Het is sowieso bijzonder dat een bouwer personeel in dienst neemt om het toilet schoon te houden, maar zoveel juffrouwen zal een bouwondernemer daarvoor toch niet contracteren? Het hoeven overigens niet alleen juffrouwen te zijn. Toiletjuffrouw is geen beschermd beroep, daarin is het gelijk aan directeur of professor. Jongeheren of gehuwde vrouwen kunnen in onze geëmancipeerde tijd ook best toiletjuffrouw worden. Ik vind overigens retiradejuffrouw een veel mooier woord. Ik kwam het tegen in een verhaal van Remco Campert. Echt jammer dat we het tegenwoordig niet meer gebruiken. ‘Ga het maar even aan de juffrouw van de retirade vragen,’ klinkt toch veel aardiger dan: ‘Dat moet je maar even aan die toiletjuffrouw vragen!’
Ik nam mij voor om de buitenzijde van de box nog eens te bekijken. Wellicht dat ik er een aanduiding zal vinden dat verklaart waarom de Dixie daar is neergezet. Maar helaas, de doos is weer opgehaald. Er is weinig dat meer veranderlijk is dan de standplaats van een tijdelijke toiletbox, weet ik. Toch jammer dat ik nu niet ontdek waarom het er stond. Ik moet het doen met de aanwijzingen die ik al kreeg. Namelijk WC, Juf en 28. WC is duidelijk: een Dixie is niets meer of minder dan een toilet. WC is dus een overbodige aanwijzing. Juf slaat volgens mij op een persoon. Het hoeft geen luie omschrijving voor toiletjuffrouw te zijn, zoals ik aanvankelijk dacht. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een aantal basisscholen een fiets of wandeltocht organiseerden. Onderweg was dan behoefte aan een toiletgelegenheid, want wildplassen en wildpoepen zijn taboe. En daarbij moet natuurlijk enig toezicht zijn. Maar wat beduidde 28? Is dit wellicht het nummer dat een bepaalde school of juffrouw kreeg toebedeeld? Of wacht, het kan ook zijn dat dit toilet voorbehouden is geweest aan juffen van 28 jaar of ouder. Of aan juffen tot 28 jaar. Of woont er een schooljuffrouw op nummer 28? Of slaat het op de dag van deze maand: deze WC is besteld door Juf (?) voor de 28ste november. Klinkt dat logisch? Niet echt, vind ik. O…, wacht, waarschijnlijk is ‘Juf’ een aanduiding voor de mensen die op Hommelstraat 28 wonen en was het papier een geheugensteuntje voor de vrachtwagenchauffeur. Maar waarom dan geen aanduiding voor de straatnaam?
Ik geef het op. Ik zal de komende week extra op de weekkrant letten, misschien kom ik er dan alsnog achter.

woensdag 30 november 2011

Hazenpad

dinsdag 29 november 2011  Het zonnige en kalme herfstweer is uitnodigend om te lopen. Dus vroeg in de middag van start, dacht ik. De telefoon gooit enig roet daarin. Mijn bijna Zonnebloem bestuurscollega is verrast dat ik achter het nummer op zijn nummermelder zit. We spreken lang en intensief. Ik zal daarop niet ingaan maar houd er warme gevoelens aan over en verheug mij op een volgend contact.
Opgewarmd voor de start word ik opgehouden door een voordeurverkoper op jacht naar vroege glasvezelkabelgebruikers. Terwijl ik mijn schoenen veter probeert de man zoveel mogelijk voordelige informatie in mij te proppen. De eerste paar meters loopt hij zelfs mee. Onder het uiten van een soort verontschuldiging trek ik echter de kuierlatten aan. Kies zogezegd het hazenpad. Wel krijgt Glasvezelventer nog mijn instemming om tegen zessen een paar minuten van mijn tijd te snoepen. Eindelijk kan ik aan mijn hardlooprondje beginnen.
Mijn hazenvlucht brengt het verhaal ‘Haas in de Kloostertuin’ terug in mijn herinnering. Sinds ik een paar weken geleden daarover vertelde laat het mij niet meer los. Het is zaterdag, ergens in het vroege voorjaar van 1962. Ik help mijn baas, Jan Rood, met het bijeenzoeken van noodzakelijk schildersgerei en -materialen en laad daarmee diens auto. Jan heeft een klus in het klooster van de zusters Clarissen. Deze orde leeft afgezonderd van de dorpsgemeenschap. Hoewel er in die jaren weinig verkeer is, rijden we in kalme vaart naar Nieuwe Niedorp. We kletsen wat over de klus die wacht, iets wat Jan graag en veel doet. Op de smalle polderweg nabij Langerijs beukt er plotseling iets tegen de zijkant van de auto. Door de achterruit zie ik midden op de smalle landweg een dier stuiptrekkend liggen. Jan remt schielijk. Voor we echt stilstaan ben ik er uit. Een haas. Een flinke. Het beestje schopt nog zwak met de achterpoten. Strekt zich dan in overgave. We zijn het eens, zonde het karkas te laten liggen. Ik leg de stille haas tussen de verfblikken. Voordat ik de achterklep sluit, zachter dan bij de werkplaats, aai ik het onfortuinlijke beestje voorzichtig over de flanken. We overleggen over onze buit. Jan zegt toe een paar boutjes mee te geven voor mijn moeder. Mijn baas herneemt zich en informeert mij over de kloosterregel: niet praten met de zusters! Terzijde van de brede houten kloosterpoort bel ik aan. Dat resulteert in enig gescharrel achter de strenggroen geschilderde deuren. In het piepkleine getraliede luikje verschijnt een, in mijn ogen kinderlijk gezichtje, omgeven door strakgetrokken witte katoen. Zij ziet ons en sluit vriendelijk het luikje toe. Opnieuw gerommel. Duidelijk hoor ik sleutels knarsen en een balk wegnemen alvorens de poort krakend opendraait. Voor mij is dit het eerste van vele werkbezoeken. Jan rijdt naar binnen. De twee Clarissen met portierdienst sluiten, ieder met haar eigen sleutel, de kloosterwereld hermetisch af van de boze buitenwereld. Nabij een soort van bijkeuken parkeert Jan, ik open de achterklep. Iets bruins springt langs mij heen en vanuit mijn ooghoek zie ik de door mij vergeten haas nog net een goed heenkomen vinden: het looppaadje tussen enkele bloeiende struikjes zal het wederopgestane beestje regelrecht naar de ommuurde kloostergroentetuinen brengen. Na mijn eerste schrik en Jan’s ingehouden teleurstelling (religieuzen houden niet van vloeken), voel ik opluchting voor de haas. Het vindt in deze tuinen zoveel potentie! Of de zusters konden waarderen dat wij een geduchte concurrent voor hun kolen, worteltjes en sappige kropsla binnensmokkelden? Ik weet het niet. Daar mocht ik hen immers niet naar vragen!
Alweer op de Tempelstraat vraag ik mij af of ik er goed aan deed in te stemmen met de huis-aan-huis-verkoper. Wel was ik al van plan bij de eerste gelegenheid over te gaan op het glasvezelnet. In het algemeen ben ik misschien vatbaar voor dergelijke methoden. Dat belooft weinig goeds voor ons, toekomstige leden van de groep kwetsbare ouderen. Hardlopend vluchten zit er dan niet meer in. Nou ja, voor dat lidmaatschap ben ik voorlopig niet te porren.

zondag 27 november 2011

Afscheid?

zaterdag 26 november 2011  Ik heb weer eens op een zaterdagmorgen gelopen. Dat bleek een goede keuze, het weer was veel vriendelijker dan gisterenmiddag. Het gaf tevens gelegenheid op bezoek te gaan bij Miep H, een Zonnebloemvriendin[1] opgenomen in een van de Nijmeegse verpleeghuizen. Ik vond haar slapend, als een kwetsbaar vogeltje in een veel te groot bed. De verpleegkundige adviseerde geruststellend haar wakker te maken. In haar ene oog, dat zij moeilijk open kreeg, zag ik herkenning. Miep is al maanden aan het sukkelen: we hadden veel om bij te praten. Over de Zonnebloemafdeling, over haar wel en wee, en ook over Fietje, de zus van onze schoonzus, die eveneens in een verpleeghuis verblijft.
Thuisgekomen vertelde ik Riky over mijn bezoek en stellen we vast Fietje spoedig te willen bezoeken. Gisteravond ging de telefoon over. Het was laat. Ik zag het nummer en zei: ‘O jee Riky, Fietje is al overleden!’ En ja, Wenny vertelde mij dat haar zus die avond gestorven is.
Tijdens het hardlopen loopt Fietje met mij mee. Of zij ooit eerder hier over de dijk langs de uiterwaarden liep? Ik weet het niet. Ik leer Sophie in 1966 kennen en meen dan dat zij al wel achtentwintig jaar moet zijn. Dit blijkt vierenveertig te zijn. Weet een negentienjarige veel! Onze kennismaking begint dus goed. De familie weet: onze Sophie wordt niet oud! En inderdaad, vaak is er een probleem dat slechts chirurgisch kan worden opgelost. Het gaat van minder naar slecht en naar beroerder. Maar Fietje blijft optimistisch. En zij betekent veel voor ons. Vaak kunnen wij bij haar terecht als we eens een paar dagen van huis moeten en oppas zoeken voor onze kinderen. Zij geniet daarvan. Later ontstaat een ander soort verstandhouding tussen ons: de Zonnebloem heeft onze gemeenschappelijke interesse. Zij als vakantiegast met het motorschip of touringcar. Daar geniet Fietje hartstochtelijk van en is, als een enkele keer haar aanvraag helaas moet worden afgewezen, diep teleurgesteld. Daar leert zij soms ook iemand kennen waarmee zij telefonisch of per brief contact onderhoudt.
Inmiddels ben ik bij de verkeersbrug bij Ewijk gearriveerd, mijn gebruikelijke keerpunt. De nieuwe brug is sinds dinsdag zichtbaar gevorderd: het zevende brugdeel werd doorgeschoven en het storten van het achtste aangevangen. Het werk aan het draagvlak voor de nieuwe rijbanen, aan deze kant van de rivier, is bijna halverwege het gedeelte dat de uiterwaard gaat overbruggen. Er zijn vandaag relatief veel brugspotters bij het observatiepunt. Waarschijnlijk vanwege zaterdag.
Terug naar Fietje: vlak voordat ik mijn hardloopschoenen aantrek ga ik aan de buurtjes, onze kinderen vertellen dat tante Fietje overleden is. Ook al weten wij dat dit bericht eens komt, is het toch onverwacht. De jongens vragen wie tante Fietje is. ‘Je weet wel, die oude mevrouw in de rolstoel, die vaak op de verjaardag van oma en opa komt!’, zegt hun papa. En hij haalt enkele herinneringen op aan logeren en koude schotels na afloop van de vakanties. Ook Joeska, haar hondje komt natuurlijk langs. Steeds als er een Joeska sterft komt er een ander. Fietje houdt nu eenmaal vast aan reïncarnatie van iedere voorganger. Later kan zij er niet meer voor zorgen.
Onze lieve, hartelijke, dappere en trouwe Fietje is er niet meer. Maar wij koesteren warme herinneringen. Zoals aan dat moment kort na de geboorte van onze kleindochter Sofie. Als Sophie haar naar ooghoogte heft kunnen wij duidelijk aflezen: deze genegenheid gaat nooit meer over.

[1]  Bij de Zonnebloem noemen wij Miep een gast. In plaats van gast vind ik vriend of vriendin aardiger en treffender.

woensdag 23 november 2011

Kuilen

dinsdag 22 november 2011 Ik las er onlangs over in Natuurbehoud, hoe de dieren het redden in de winter. Over de gaaien wordt in “Hoe redden ze het in de kou” verteld, dat zij tot wel vijfduizend eikels per maand in de zachte grond hameren om deze later gemakkelijker op te kunnen peuzelen. Zij schijnen een fabuleus geheugen te bezitten. Een Vlaamse gaai bezocht ons terras. Een gebeurtenis die sowieso in mijn dagboek zou zijn opgeschreven als ik die bijhield, zo zeldzaam zijn bezoekjes van deze prachtige slimmeriken aan ons buitenplaatsje. Het is eventjes zonnig bij mijn thuiskomst, terwijl grote delen van Nederland nog onder een dichte deken van mist zijn weggestopt. Halverwege de huiskamer valt mij de prachtige bruinroze vogel op met zijn[1] zwart-witte staart en felblauw gerande vlerken. Waakzaam op de dakgoot van de schuur. In zijn snavel een grote eikel geklemd of misschien een kleine walnoot. Zijn verenpak glanst fel in de zon. Duidelijk in afwachting van de fotograaf in mij, maar om bij mijn camera te kunnen moet ik mij blootgeven. Ik kan slechts afwachten maar bovenal genieten. De gaai vliegt op en landt op ons terras. In de hoek staat een grote Franse bloempot vol kerstroos en spontane wilde aardbeien, waarvan vele uitlopers in een waterval over de potrand stromen om tussen de terrasstenen rond de pot voort te woekeren. De trotse vogel, hij moet onderhand kramp in zijn snavelspieren hebben, hipt naar de rand van de verwilderde begroeiing en steekt zijn overbelaste snavel tussen de willige aardbeienplantjes. Mijnheer Gaai wroet wat, laat de grote noot opgelucht los en verzameld links en rechts enig extra groen om zijn hapje-voor-slechtere-tijden zo goed mogelijk te verbergen. Het dier vliegt op, kiest de verkeerde richting en komt bijna in botsing met de schuurwand, maar redt klapwiekend het vege lijf om vervolgens op de schutting uit te rusten. Opnieuw magistraal belicht, de fijne donkergrijze penseelstreken op zijn kop haarscherp tekenend. Hij is mooier dan ik er ooit een zag! De vogel kijkt niet om. Zeker van zichzelf en zijn bergplaats wiekt hij van mij heen voor een herhaalde zoektocht naar herfstlekkers.
Een deel van de Hommelstraat ligt vol geplette natte klei. De velden, kort geleden nog vol maïs, zijn geploegd en geëgd. Helemaal winterklaar. Joggend probeer ik mijn voeten zorgvuldig neer te zetten om er niet in uit te glijden. Op het platte land van mijn jeugd deden wij als deze gaai. Voor de komst van koel- en vrieskasten. Aardappelen, winterpenen en kroten kuilden wij onder een dikke laag stro afgedekt met aarde. Zo kon de vorst geen schade aanrichten. We rekenden vaak buiten de slimheid van dieren. Als mijnheer Muis ons werk in de gaten had, was hij met zijn talrijke gezin graag van de partij. Wij boden hem ongewild een comfortabel verblijf tijdens barre wintermaanden, perfect verborgen voor vijanden en bovendien de hele winter voldoende voedsel, zij het eenzijdig. Pas in de vroege lente snapten wij hen, ofschoon velen een goed heenkomen vonden.
Nu vraag ik mij af wie voor het eerst op het idee kwam om voedsel veilig te verstoppen en het zo te bewaren voor later. Waren wij dat? Of leerden wij dit kunstje van dieren zoals de Vlaamse gaai?

[1] Ik heb aangenomen dat het om een mannetje gaat. Maar dat is bij de Vlaamse gaai niet goed te zien, dus kan het zijn dat ik met een vrouwtje te maken had.

zaterdag 19 november 2011

Springtechniek

vrijdag 18 november 2011  Gisterenavond na afloop van het vrijwilligersuitje ontdekte ik dat mijn voorbereiding voor vanmorgen niet klaar was. Het was de afgelopen week opnieuw ‘met grote stappen gauw thuis' zijn. Ik bereide die stappen weliswaar voor maar kwam niet goed uit op de afzetbalk. Voorbereid? Ja. Passend afgemeten? Nee. Dus nog snel iets uitprinten zodat ik om tien uur toegerust bij het regiobestuur kan aanschuiven.
Tijdens het hardlopen, onder de bijna heldere novemberzon pieker ik daarover. Nog in mijn arbeidsproces heb ik dat probleem met timemanagement proberen op te lossen. Met succes, dacht ik. Het was als met trainen voor een hink-stap-sprong. Iedere stap goed inzetten en uitvoeren. Hink je te ver? Dan verlies je lengte in je pas. Ik val dus weer terug in een oude fout. Maar in mijn prepensioen vind ik deadlineprincipes eigenlijk iets te ver gaan. Nu ik bij die goeie ouwe hink-stap-sprong ben aanbeland, kan ik niet om een nog levendige herinnering heen. Ik denk dat het 1959 is. Ik doe met de jongerenbeweging van Spanbroek, mee aan een atletiektoernooi. Dat speelt zich af op de sportterreinen van de Spartanen in Wognum. Ik sta ingeschreven voor hoogspringen, verspringen en de driesprong. Wachten op mijn beurt duurt eindeloos. Dan gebeurt het! Voor zijn hink-stap-sprong staat een jongen klaar. Ik ken hem vaag, hij is zeker een jaar ouder dan ik. Misschien al veertien. Ik heb mij er al bij neergelegd dat ik, wij allemaal, het op dit onderdeel tegen hem zullen afleggen. Al was het maar vanwege zijn lange benen. Met mij ziet het hele deelnemersveld onze belangrijkste concurrent aarzelen bij de start. Dan versnelt hij zijn aanzet in ongeveer vijftien passen maar twijfelt in de laatste twee. Zijn afzet mislukt, deze sprong gaat niet meetellen. Ik voel bij mijzelf enige opluchting, maar dan gebeurt er bij zijn hink iets geks. Hij valt opzij naast de zandbak maar kan zichzelf nog wel opvangen. Ik kan de aanleiding niet goed zien. Wel zijn landing, die onmiddellijk wordt gevolgd door zijn hoge schreeuw. Onverwachte, overweldigende pijn! Ik zie zijn arm uitstulpen. Gruwelijk. Alsof het onder handbereik gebeurt verschijnt er een fikse knobbel. De elleboog blijkt uit de kom geschoten. Consternatie alom. Ik heb geen idee hoe het is afgelopen, noch hoe het toernooi voor mij eindigde. Zijn aanloop, zijn sprong, die leidt naar pijn, en de knobbel zijn nog haarscherp beschikbaar.
Op de terugweg realiseer ik mij dat ik wordt ingehaald door een snelle jogger. Ik kijk direct over mijn schouder, maar dan is hij al op mijn hoogte. "Jee, het is een echte…" Aan de reactie van de soepele loper zie ik dat ik zoiets uitspreek. Om mijn verwarring te verbergen roep ik hem na: "Je gaat veel te snel voor mij!" Dat slaat natuurlijk nergens op, hoewel hij lachend omkijkt. Dit alles is het gevolg van een gedachte in de splitseconde waarop ik hem voor het eerst hoor: daar is ie weer! Mijn neef vroeg mij laatst op een verjaardagfeestje, of ik, juist op het traject waar ik nu loop, net als hij wel eens het gevoel krijg door een jogger te worden ingelopen, terwijl er dan niemand is te zien. Ik kon dat beamen! Heel vreemd, die ervaring, maar het zal natuurlijke oorzaken hebben.
De bestuursvergadering is overigens goed gelopen. Ik heb het Zonnebloemspeerpunt helder kunnen neerzetten en ondervond geen nadeel van mijn late landing. Nu nog het verslag voor de collega's maar vooral het inzetten van vervolgstappen, waarbij het wellicht aankomt op de juiste techniek!

dinsdag 15 november 2011

Onnieuws

dinsdag 15 november 2011  Mijn morgen begint onrustig. Geen krant. Dat heb ik nog niet direct in de gaten. Hem van de mat rapend denk ik: erg dun. Aan de melk met dagelijkse pil, en daarmee toe aan Thomas Verbogt, daagt pas besef. Geen Verbogtelingen vandaag. Ja, zelfs geen eigen krant! Bellen geeft mij deze dag het eerste nieuwsfeit via De Gelderlander: technische storing, nabezorgen niet mogelijk.
Over deze feiten denk ik na tijdens mijn hardlooprondje. Het is nu al middag. Wat is deze mens waard op een gewone doordeweekse dag zonder zijn krant? Ik bedoel maar, geen krant geen behoefte aan een snel kopje koffie voordat ik naar mijn afspraak ga. Tijdens de vakanties is krantontbering geen punt. Geen krant hoort bij vakantie. Kan ik lekker direct doorgaan met mijn boek. Verstoken blijven van nieuws geeft juist vakantierust. Maar niet op deze gewone dag. Krantloos maakt een gewone dag ongewoon. Van deze onderbreking wordt ik onrustig. Ik rekende op een gewone dag. Het is een kwestie van gewoonten. Zoiets als je aankleden ook een vaste opeenvolging kent. Ik ga niet proberen dat op te sommen. Het is een ingebakken handeling. Onttrek ik mijn onderbroek aan die range, zal dat resulteren in een ongewone dag. En dat geldt waarschijnlijk voor ons allemaal. Ontbijten met de krant hoort daarbij. Snel koppen en columns, later komt verdiepen bij de koffie.
Hier langs de dijk is ook niet veel te beleven. Is iedereen nog van slag? Terwijl het toch schitterend weer is. Beetje koud, dat wel. Ik merk dat ik eigenlijk te weinig aan deed. De oostenwind heeft te veel vat op mijn bezwete huid. Dat voelt onbehaaglijk. Bijna als geen krant.

zaterdag 12 november 2011

Puzzeltocht

vrijdag 11 november 2011  Hoogleraar fysiologie en bewegingsleer Luc van Loon meent dan negentigplussers gezondheidswinst boeken als zij meer aan sport gaan doen. Dat is een goed bericht voor tenminste twee van mijn Zonnebloemvrienden. Vandaag is het prachtig najaarsweer, ik had hen best mee kunnen nemen op mijn hardlooprondje. Misschien wel een beetje veel van het goede in één keer. Een speurtocht door het eigen dorp is wellicht realistischer. Toevallig heb ik, met mijn collega Ans van M, vanmorgen zo’n puzzeltocht uitgezet voor de afdelingsvrijwilligers. Dat was heel gezellig, maar bewegen bleef beperkt: mijn handen en voeten waren moeilijk warm te houden.
Zo’n wandeltocht met vragen en opdrachten zette ik nog niet eerder uit. Nu ik lekker in mijn loopritme zit dringt mijn avontuur op Texel zich heftig aan mij op. Het is 1958, we kamperen op het erf van de weduwe Wittebol. Een spektakel aan zee, dat is ons in het vooruitzicht gesteld vanwege de stormachtige wind. We hebben net het toetje op – havermout met veel suiker – en de afwas gedaan. Ik ben van deze corvee vrijgesteld omdat ik de piepers schilde en de pap kookte. We worden bijeengeharkt en ingedeeld in drie groepen. Onder leiding van een volwassene en instructies gaan we op pad. Het waait stevig. Inclusief Arie tellen wij zeven man. Het daglicht verdwijnt, toch kunnen we de routewijzers op de bomen nog goed zien. We fantaseren opgewonden over kapseizende schepen en jutten. Wat zal er aanspoelen? Eindelijk mogen we onze knijpkat gebruiken. Peter, de zoon van de dorpssmid, kreeg er een paar van zijn pa mee. Onze lichtkegel verdwaalt in het donkere bos. Onder de metershoge, dichte naaldbomen is de volgende instructie moeilijk te vinden. We mogen beurtelings ‘de kat knijpen’. Goed dat we met zo velen zijn want de lamp is eigenlijk niet voor een kinderhand gemaakt. Het afgelopen uur nam de wind merkbaar toe. Af en toe schrikt een van ons luidruchtig op door een onverwacht geluid (een uil?) of heftig geritsel (konijn? vos? of toch een wolf?) De bomen buigen mee met de storm. Sommige stammen knarsen ongeduldig tegen elkaar in deze geheimzinnige donkere wereld, waarin jongetjes niet thuishoren. Ongemerkt lopen we dichter bij elkaar zodat Arie ons niet meer hoeft te manen om als groep op te trekken. Eindelijk, daar is het strand waar het hemellicht vrij schijnt. Boven de zee onheilspellend kolkende luchten. We stormen met z’n allen opgelucht en uitgelaten naar de woeste, brullende zee en de onstuimige branding. We hadden beter op eerbiedige afstand moeten blijven. Er is niets buiten het krankzinnig bulderen van wind en water. De aanwakkerende wind neemt moeiteloos tonnen zand op om er vervolgens meedogenloos onze blote benen mee te striemen. Zand dringt ongehinderd onze natte schoenen binnen, ons vel onaangenaam schurend. We rennen terug naar de bosrand om de storm, maar vooral het geselende zand te ontlopen. Ook het bos lokt niet langer, vooral nu in de verte bliksem flitst en donder naar ons reikt. Geen zand nu, ijskoud striemende regen is wat ons belaagd. Wij vormen een doorweekt groepje angstige haasjes als we kort voor middernacht onze kampplaats terugvinden. Hier heeft intussen een kleine ramp plaatsgehad. Uiteengerukte tenten, geknakte tentstokken. Paniek. Slechts de grote legertent trotseert nog fier de storm. Spullen verzamelen is onze eerste taak. De volwassenen improviseren een extra onderkomen, blij met deze actie. Lang nadat we eindelijk in slaap sukkelden, dicht opeen onder het legergroene zeil, gaat ook de wind liggen.
Vlak voor ik de grasdijk af ga, komt mij een skater tegemoet. Een uitermate lang jongmens. Volgens mij dezelfde van enkele maanden geleden, die ik aanvankelijk voor een schildersezel aanzag toen hij zijn rollerskates opnieuw veterde. Wees gerust Wim en Wim, we houden ons bij het plan voor een rustige wandeling naar de dijk met behulp van jouw scootmobiel, Wim, de rolstoelen van Nico en Frans en mijn arm natuurlijk.

woensdag 9 november 2011

Zwanger

dinsdag 8 november 2011  Vanmiddag, op theevisite bij mijn vriend Nico T wilde Jenny graag bij mij op schoot. Dat ging moeiteloos. Och, Jenny is niet zwaar, zelfs niet nu zij zwanger is. Jenny is een Chiwawa, een Mexicaans minihondje. Als het goed gaat komen haar puppies eind volgende week.
Eenmaal aan het hardlopen stel ik mij voor hoe de jongen van Jenny zullen zijn. De foto’s die ik vanmiddag van haar als puppy zag, deden mij nog het meest aan mijn piepjonge konijntjes denken. Wat was ik opgetogen over dat eerste nestje! Het is eind februari 1956. Een van mijn voedsters is overduidelijk drachtig (de term zwanger kende ik nog niet). Voor mijzelf noem ik haar Schele. Als rechtgeaarde Lotharinger zou zij twee zuiver ronde vlekken rondom haar ogen moeten hebben. Ja, alle zuivere Lotharingers zijn brildragend! Maar Schele heeft slechts één mooi rond glas. Uit het andere ontbreekt een flinke halve maan. De hagelwitte bontkraag onder haar kin wordt zienderogen dikker en langer. Moeder Overste zal stikjaloers zijn als zij Schele zo ziet!
Toen ik mijn dieren gisterenmiddag vers groen gaf meende ik haar te zien plukken, ik bedoel Schele hoor, niet Moeder Overste. Vanmorgen, ruim voor schooltijd, ging ik nog even bij mijn konijntjes langs. Rechts achterin het hok van Schele ligt een zacht dekentje van haar eigen bont. Zij kijkt mij met grote vochtige ogen aan alsof ze wil zeggen: ‘Snap je het niet?’ Nou, ik begrijp het wel degelijk, ook al is dit nieuw voor mij. Ik wist het wel! Ze zijn eindelijk geboren! Ik ren opgetogen naar huis om het grote nieuws te vertellen. Natuurlijk willen mijn broertjes en zusjes dit wonder zelf aanschouwen en in een troepje rennen we naar de kraamkamer. Vijf grote nieuwsgierige kindergezichten verdringen zich voor het gaas. We zijn opgewonden. Willy, een van mijn jonge zusjes voor wie ik in die jaren een zwak heb, wil onder het dekentje kijken. Ik zeg haar dat het niet mag en zie haar onderlip al trillen. Nou goed, eventjes dan, geef ik maar toe. Ik duw de anderen achteruit en zeg ze heel stil te zijn. Voorzichtig open ik het hok. Schele trekt zich zenuwachtig terug op haar mestplek. Ik til Willy op en laat haar een armpje om mijn nek slaan. Behoedzaam til ik Schele’s halfslachtig gevlochten konijnenwollen dekbedje op. We houden onze adem in. Piepkleine doorschijnende roze, blote jonkies liggen er zwak te trekkenpoten. Ik tel er meer dan zeven. Donkere vlekjes doen vermoeden dat daar hun oogjes zitten. Ik laat de wol weer los. Maar nu wil Wimpie het ook beter zien. Opnieuw pak ik het zachte dekje, ondanks Schele’s tik tegen de bodem van haar hok en het waarschuwende stemmetje in mijn hoofd. Niet al mijn broertjes en zusjes hebben het gezien als een brul van onze moeder ons laat weten dat het hoog tijd voor school is.
De schooldag kon niet snel genoeg om. En nu sta ik eindelijk weer bij Schele. Maar hoe verschillend! Nauwelijks pluizig wol meer zichtbaar. Het nestje vertrapt en nat. Even denk ik nog aan lekkage, maar weet dat het niet regende. Ik kan niet anders dan ellendig kreunen. Van de overkant van het Laantje klinkt een donker stem. Onze oude buurman Groot kan net boven de ligusterhaag uitkijken, een streepje donkerbruin tabakssap tekent een van zijn mondhoeken. Buurman vraagt bezorgd wat er aan de hand is. De laatste tijd praat ik niet meer zo vaak met hem, maar nu verlang ik naar zijn warme troost. Hij laat mij omlopen en buurvrouw een kop warme chocolademelk maken. Natuurlijk begrijpt hij mij want buurman Groot is wijs. Ik beloof hem niemand te vertellen als er weer jongen zijn, en het nest volledig met rust te zullen laten.
Inmiddels loop ik onder de nieuwbouwverkeersbrug door (waarvan men juist een nieuw deel – het zesde – aan het doorschuiven is!) en voel nog schaamte en verdriet vanwege Schele’s verloren jonkies. Vanmiddag zag ik niet allen de babyfoto’s van Jenny, maar ook een aantal scans van haar embryonale pups. Tegenwoordig kunnen we zelfs niet meer wachten op de geboorte. We willen steeds vroeger zien en weten. Ik hoop dat die scan geen negatief effect op Jenny’s puppies heeft, zoals onze nieuwsgierigheid destijds.

zaterdag 5 november 2011

Vurrukkulluk

vrijdag 4 november 2011  De elementen zijn opnieuw vriendelijk. Heerlijk om hard te lopen. Vlak voor ik me omkleed, even naar de bibliotheek voor het boekje van Remco Campert, want Nederland Leest! Al op de Tempelstraat ben ik op weg naar de eerste klas van de lagere school. Het is zover, ik mag leren lezen en schrijven! Vooral schrijven trekt mij enorm. Graag wil ik, zoals mijn moeder, mooie krullen op papier zetten! Ze zijn prachtig en tegelijk raadselachtig. Rumoer op de Hommelstraat haalt mij uit deze prettige terugblik.
Een grote berubstbande machine schoont de watergangen. Beuningen is op een goed gekozen moment actief met onderhoud. Het waterpeil is laag, de sloten en greppels langs de buitenwegen staan praktisch droog. Het gele monster beschikt over een schop van zeker vijf meter, duidelijk te breed voor onze plantenbakken. Deze halfronde schep, verbonden aan zijn knikkende grijparm als een baton aan een twirlmeisje en gewapend met snijdende platen en scherpe tanden, wordt door de machinist feilloos en dwars in de greppel gestoken. Vet bezinksel en ongewenste waterplanten, krullen op en worden drastisch terzijde geschoven. Waar de graafmachine was, zijn schone greppels met strakke, gladde oevers achtergebleven. Een niet te missen spoor! Zij doen mij denken aan bezige draglines in een leeg landschap tussen Spanbroek en Wadway. Van school naar huis vormde de verkaveling een extra attractie. Bochtige sloten worden gedempt en nieuwe gegraven. Enorme langgerekte bergen klei. Meerdere draglines nemen reuzenhappen uit het weiland dat even daarvoor nog eindeloos groen en vlak was. Krijsende meeuwen verschijnen uit het niets om zich roekeloos op de verse, glanzende klei te storten.
Onderaan een dijkafgang naar de uiterwaarden laden een man en een vrouw een personenauto uit. Links en rechts is huisraad uitgestald. Misschien hebben zij huurachterstand en bouwen hier een tijdelijk onderkomen? Ik durf niet te vragen wat er gaande is. Terwijl ik daarover pieker hoor ik een paard briesen. Bij de opgedroogde nevengeul probeert een Konik zich te bevrijden uit weerbarstige struiken en prikkeldraad. Een kuddegenoot kijkt bezorgd toe. Het angstige dier slaat en trapt heftig met zijn achterbenen, maar de gemeen stekelige lijn blijft net boven de kniegewrichten haken. Zijn gerei slingert gevaarlijk dicht boven de hongerige draad. Ik overweeg bijstand maar durf niet. Konik’s kunnen onvoorspelbaar reageren, dus is het geen lafheid, denk ik opgelucht. Dan treft mij een meer rustgevend tafereeltje tegenover het dijkmagazijn. Het lijkt op een hij of zij, schrijvend op een laptop aan een laag wit tafeltje. Dichterbij gekomen denk ik aan een landschaptekenaar. Dan hoor ik dunne gitaarakkoorden. De jongeman, zittend op zijn knieën, componeert een melodie. Hij gebruikt er een langgerekte citer bij. O ja, wacht, even terug naar het onderhoud aan de watergangen: In de Gelderlander is de voorzitter van onze Zonnebloemafdeling, Ria Straathof, geciteerd als PVDA-fractielid in de gemeenteraad. Haar partij stelde een alternatieve begroting op om onze gemeente sneller uit de schulden te helpen. In tegenstelling tot ‘regerende oppositiepartijen’ wordt daarin weinig op subsidies voor club- en verenigingsleven gekort: Bravo! Bedacht is, dat onderhoud aan openbaar groen en wegen minder kan. Maar Ria, bedenk ik nu, dan krijgen we wel minder vaak mooie schone greppels!
Het is een bijzondere hardlooptocht met veel verhalen. Op mijn weg terug niets meer van het verstrikte paard. Is hij alleen weggekomen, of kreeg hij hulp van iemand met ‘meer ballen’ dan ik? Feit is dat niets in het prikkeldraad hangt, gelukkig! Ook van de ‘vermoedelijk daklozen’ geen spoor meer te bekennen en de machinist heeft zijn baton voor het weekeinde opgeborgen. Wat blijft is de activiteit van de jonge componist, hier en nu en aan de dijk. Hij onderschrijft mijn gevoel exact: “Het leven is vurrukkulluk!” Remco jongen, bedankt!

donderdag 3 november 2011

Moederliefde

Er zit mij al enkele maanden een verhaaltje dwars. Het ontstond vermoedelijk in maart of april vorig jaar. Tijdens het hardlopen steekt dat regelmatig de kop op, terwijl ik dan juist met een ander bezig ben. Ik schreef het toenmaals niet op. Misschien dat het daarom regelmatig omhoog komt? Ik besluit het eindelijk de vrijheid te geven:
Ik loop nog lekker ontspannen op de Waardhuizerstraat. Het is heerlijk fris deze vroege morgen, de lichte mist versterkt dat gevoel. Bij de dijk kies ik richting Weurt. Ik zie dat de Waal langzaam omhoog kruipt richting dijkvoet. Wij woonden nog maar kort in Beuningen toen we ontdekten dat de kruipruimte bij een hoge rivierstand vol water stond. Kwelwater! Grondwater stroomt langs vaste patronen en blijkbaar is ons huis bovenop zo’n stroompatroon gebouwd. Wij namen maatregelen waardoor de atmosfeer in huis veel behaaglijker werd. Nu het peil in de Waal stijgt neemt ook de druk op het grondwater toe.
Ondertussen voel ik een oplopende druk in mijn ingewanden! O jee, dit houd ik niet vol tot thuis. Zal ik even bij Jan W? Hij leeft als een echte kluizenaar in zijn monumentale dijkboerderijtje, dat na ieder jaargetijde meer in verval raakt. Ik besluit het nog even op te houden hoewel dat lastig is. Knijpen en hardlopen gaan niet samen. 

Ik haal het Roodslag. Het is de eerste keer tijdens het hardlopen dat ik mijn behoefte in de natuur ga doen. Ik glibber via het steile natte pad naar beneden en vindt een paar bomen die mij nauwelijks voor het dijkverkeer afschermen. Hoewel, er is niemand te zien op deze vroege ochtend. Het lucht behoorlijk op. Een bosje gras en wat oude bladeren vormen mijn hygiëne. Alles beter dan niks.
Frank en vrij herneem ik mijn loop en bedenk hoe afhankelijk een mens van zijn fysieke gesteldheid is. En we hebben ook nog de behoefte ontwikkeld ons uitsluitend in afzondering te ontlasten. Ik las hoe lieden aan het hof in Parijs dat een paar eeuwen geleden deden: gewoon in het openbaar. Zij verwijderden zich een stukje van hun disgenoten – dat nog wel – en gingen hun gang! Ik word uit mijn peinzen opgeschrikt door een geluid alsof ik word achtervolgd door een zware dieseltrein. Of misschien een laagvliegende helikopter. Het kunnen ook enkele motoren zijn, overbelast door zwaar­lijvige Hells Angels. Het denderen komt langszij. Ik kijk opzij en zie langs de boord van de Waal een groot aantal golvende paardenlijven. In vol galop rennen zij met mij mee. Het lijkt zelfs dat ik hun voortgang dicteer. Maar ik weet wel beter en bovendien zijn zij veel sneller dan ik. Enkele tientallen goudbruine Konikpaarden passeren mij. Ik herken de leidende hengst die aan kop gaat. Ik zag hem vaak trots en waakzaam een eindje van zijn kudde staan. Zijn broers en zussen, neven en nichten, zonen en dochters volgen in galop. De paardenhoeven slaan krachtig in de klei. Natte stukken spatten de achteropkomende dieren om de oren. Als toeschouwer voel ik mij volledig een met hen.
Voor mij uit wordt de uiterwaard doorsneden door een waterinlaat. De dieren laten zich er niet door weerhouden en rennen er met zichtbaar plezier doorheen. Het water reikt tot boven hun knieën en spat hoog op. De hele groep is door de brede plas op een angstig veulen na. Een van de volwassen dieren, ik neem aan de moeder, keert terug en wrijft haar neus bemoedigend tegen de rillende flanken van het jong. Dit gebaar veroorzaakt een gevoel van weemoed in mijn buik. Weifelend loopt het veulen naar het diepe water, stapt er in en herneemt halverwege zijn oorspronkelijke snelheid. Met moeder en zoon verdwijnen de halfwilde paarden uit mijn gezichtsveld en voel ik mij geheel verlaten.
Verderop, bij de nevengeul en mijn keerpunt voor vandaag, bekijkt een jongeman via zijn kijker de gedragingen van de kudde die inmiddels op de Ewijkse Plaat is aangekomen. Hij ziet aan mij dat ik nog diep onder de indruk ben van het spektakel van zo-even. Bijna tegelijkertijd steken wij onze duim omhoog: Super!
Ik herken nu mijn gevoel van weemoed. Ik liep vaak hard van school naar huis, meestal met Jan, soms met Nico. Maar nog nooit met mijn moeder!

dinsdag 1 november 2011

Duimzuigen

maandag 31 oktober 2011  Het is zover! Ik was zo benieuwd wie het zou zijn. Weet het nu nog niet. Ik kom het waarschijnlijk ook niet te weten. Want de Verenigde Naties besloten: de zeven miljardste wereldbewoner is vandaag geboren in Uttar Pradesh, een deelstaat in het noordoosten van India. Jammer voor de kleur van de muisjes, nu we niet weten of het een jongentje dan wel een meisje is. De zeven met negen nullen willen vandaag niet uit mijn hoofd. Ik ben dan ook niet verbaasd dat ik er tijdens het hardlopen over moet piekeren. Ik heb daarover geen zeggenschap. Ik tref het overigens wel dat het opnieuw zulk prachtig weer is. De mensen die ik onderweg tegenkom hebben zonder uitzondering allemaal een goed humeur. Zelfs de Poolse werknemer die bij de nieuwe verkeersbrug aan het werk is. Getooid met een vriendelijke grijns laat hij in zijn landstaal weten, dat hij – en gelukkig gebruikt hij universele gebaren om zijn woorden breed te onderstrepen – mij helaas geen antwoord kan geven op mijn vraag. Dus weet ik nog steeds niet hoe lang ieder brugdeel is? Of, hoeveel brug per periode wordt geproduceerd en doorgeschoven. Het is veel te zonnig om mij te laten ontmoedigen. Ik kom er echt nog wel achter.
Ik vertoef even bij mijn jarige zusje in Warmenhuizen, maar ook die gedachte wordt verdrongen door India en onze nieuwe boreling. Ik vraag mij af of deze bijzondere geboorte misschien reden is voor zeven miljard beschuiten met muisjes. Dan hebben alle bakkers, waar zij zich ook bevinden, extra werk en inkomen. En onze medewereldbewoners tenminste vandaag iets te eten. Er schiet mij een wetenschappelijk berichtje te binnen: onderzoekers – hoe gek kunnen zij het bedenken – hebben berekend dat als wij, alle wereldbewoners, dicht tegen elkaar gaan staan, we precies genoeg ruimte kunnen vinden in Utrecht, de kleinste provincie van Nederland. Vooropgesteld dat daar geen bebouwing is en dat ook de heuvelrug geen obstakel vormt. Of zij in hun dissertatie meer voorbehouden maken is mij niet bekend. Ook niet of zij antwoord vonden op de vraag hoe al die mensen naar die mooie provincie komen. Meer prangend is de vraag hoe wij allemaal weer heelhuids thuis komen? Het ging hun natuurlijk om de oppervlakte die wij samen innemen. Zij kwamen op 1385 vierkante kilometer. Ik kan er niets aan doen dat mijn fantasie bij zo’n verhaal moeilijk is te stoppen. Ik bedenk dat we wel erg dicht opeen staan. Fijn voor de mensen uit de Gemenebest want zij zijn gewend aan strakke rijen, maar wij Nederlanders ontlopen die liever. En wat doen we als we moe worden? Dan is er geen ruimte om te liggen. Tenzij tweezesden van ons een ander op de schouders neemt, dan kan een kwart even liggen, zo heb ik berekend. Na een redelijke tijd, zeg een uur, wisselen we. We maken dat bekend met ping, want het grootste deel van ons heeft een BlackBerry. O ja, we moeten er wel aan denken genoeg boterhammen mee te nemen! Beschuiten met muisjes zijn niet aan te raden, want hoe houden we de muisjes aan boord? Ik denk toch dat we het maar niet door moeten laten gaan.
Straks thuis ga ik dat artikeltje zoeken. Ik wil weten welke wetenschappers voor de berekeningen tekenden. Ik hoop niet dat Diederik Stapel een van hen is want wellicht dat ik jou dan ongewild iets op de mouw spelde. Dan zijn de uitkomsten mogelijk uit een duim gezogen, een professionele weliswaar. Ik kan je met gerust gemoed verzekeren: ‘Dat was niet mijn duim!’

zaterdag 29 oktober 2011

Strategie

vrijdag 28 oktober 2011  Met mijn meeste landgenoten vind ik dat we Mauro Manuel niet mogen dwingen terug naar Angola te gaan. Ik denk daarover na terwijl ik op deze prachtige warme dag (wat een cadeautje!) in een gematigd tempo de dijk oploop. Een ouderpaar zet zijn kind van negen op een vliegtuig. Bestemming voor hem onbekend. Wij op Schiphol, weten niet goed wat met het joch te beginnen. Uiteindelijk geven we de zorg over aan een Limburgs gezin waar hij met liefde wordt omringd. Na acht jaar is hij deel van dat gezin en volledig ingeburgerd. Minister Leers besluit desondanks. De Tweede Kamer debatteert tien uren over zijn besluit en is er nog niet uit. Echt waar, ik hoorde het op de radio, 10 keer 60 minuten! Het CDA gaat er morgen een partijcongres aan wijden.
Die Mauro heeft me straks toch een verhaal! Het doet mij denken aan Frank, een patiënt in de Pompe kliniek, toen nog in de pioniersfase. Het is 1968. Ik heb veel van mijn vader; zo ben ik best nieuwsgierig naar het waarom van opnamen, maar zou nooit zoals pa zo’n directe vraag stellen: “Heb jij iemand vermoord?” De patiënt in kwestie reageerde laconiek: “Oh, minstens vijftien!”, wat met bulderend gelach werd ontvangen. Mijn vader kon de grap ook wel waarderen. Terug naar Frank. Hij is een vijftiger en gedraagt zich zonderling. In de kliniek sleept hij meestal een dik gevulde, smoezelige linnen tas met zich. Daarin onder meer een paar beduimelde plakboeken. Ook mij vraagt hij of ik ze in wil zien. Frans vertelt dat hij veel heeft gereisd. Onderweg optredend als clown en goochelaar. Het boek puilt uit; foto’s, reisbiljetten, kranten- en tijdschriftartikelen. Ik zie Frans optreden in stadsparken, op pleinen in Parijs, Rome, Israël altijd omringd door tientallen kinderen. Hij is in zijn element. Frans vaak close in beeld. Schud handen van hoogwaardigheidsbekleders of wordt door hen omarmd. Ik herken Konrad Adenauer. Ik zie de premier van Roemenië en vele anderen. Hoe hij het klaarspeelde is voor mij een raadsel gebleven. Maar een parlement tien uren over jouw situatie laten vergaderen, zover schopte Frans het niet!
Bij het dijkmagazijn, dat nog in de steigers staat, stopt een bromfietser. Ik denk een bouwer die even een boodschap in de werkplaats deed. Ik heb het mis. Het motortje wordt afgezet, dan hoor ik een telefoon overgaan. Ik beland direct in de keuken van de familie Vlaar, die als eerste in onze buurtschap over telefoon beschikte. Precies dezelfde ouderwetse rinkel. Mijn eerste telefoongesprek om mij ziek te melden op school. In opdracht van mijn moeder nota bene. Stik zenuwachtig. Gelukkig klonk mijn stem daardoor geloofwaardig ziek! Boven de telefoon een plaatje van Johannes XXIII. Bij het dijkmagazijn rinkelt het totdat de bromfietser zijn GSM uit zijn zak vist en aan zijn oor drukt. Ik grijns onwillekeurig om de situatie, en uit zijn reactie maak ik op dat de beller het eveneens komisch vind. Ik loop nog een kwartiertje met mijn gedachten bij Vlaar en door in de berm te springen kan ik maar net een vrouw op de fiets ontwijken zodat zij niet tussen mijn benen parkeert. Automatisch ga ik foeteren tot ik mij haar wel erg donkere bril herinner. Te laat, want een mijnheer op de fiets bekijkt mij lachend en schud zijn hoofd, nog net zichtbaar voor mij.
Even terug naar de bestuurders in de top van onze samenleving. Het lukt hen niet problemen als met dit kind uit Angola te voorzien, terwijl die confrontatie al bijna negen jaar geleden plaatsvond. En Mauro zal niet het enige kind zijn dat in deze periode op deze wijze ons land is binnengekomen. Met andere woorden, de politiek heeft geen oog voor strategie. En daar zie ik een overeenkomst met mijn vrijwilligerswerk. Het toeval wil dat ik vandaag een animatiefilmpje zag waarmee de KNVB het besturen van verenigingen wil moderniseren en verbeteren. Kernwoorden zijn binden en verbinden. Het bekijken van de aantrekkelijke animatie ontbloot een paar zwakke plekken van mij als Zonnebloembestuurder. Ik wil mij niet schoon praten maar feit is dat bestuurskunde in mijn opleiding ontbrak. En dat geldt voor veel van mijn bestuurscollega’s.
Jesse schreef in 1986 eigenhandig een door mij te ondertekenen verklaring waarin ik beloof dat ik niet opnieuw zo’n lange en intensieve opleiding zal gaan volgen. Hij was toen twaalf jaar en ik had net de opleiding hoger management voor de zorg afgerond. Sorry Jesse, hier moet toch iets gebeuren. Ik ga voorstellen Strategie toe te voegen aan onze bestuurscursussen.

Naïef

dinsdag 25 oktober 2011  Vandaag is het echt herfstweer. Dus doe ik een hardloopbroek met lange pijpen aan. Ik merk dat het wel erg warm aan de benen is. Misschien door de griepprik die ik gisteren kreeg dat het lopen wat moeizamer gaat.
Vanmorgen tijdens de koffie had mijn oude vriend, Wim K. het over zijn verlangen naar de eenvoud van zijn kindertijd. Toen was het leven simpel: “Kon ik nog maar geloven zoals ik dat als kind kon!”, verzuchtte hij. De verhalen die hem verteld werden riepen geen vraagtekens bij hem op. Met het kinderlijk geloof van toen zou hij nu rust hebben en zeker weten dat Mien op hem wacht. Nu blijft hij voortdurende twijfelen en zichzelf vragen stellen waarop hij de antwoorden niet kent.
Peinzend over het dilemma van Wim loop ik langs de uiterwaarden (rechts) en het weiland met grazende pony’s (links), en komt een herinnering aan een artikel over de wetenschap met betrekking tot onze aardbol boven drijven. Ik las het in de Quest. De Engelse astronoom Edmund Halley, die stierf in 1742, dacht dat onze planeet hol was. En als was het een Matroesjka poppetje, er binnenin nog meer holle aardes zouden zitten, elk met een eigen atmosfeer. Hij dacht zelfs dat er leven zou zijn vanwege lichtgevende gassen. Hij zag daarvoor bewijs in het poollicht. Dat zou ontstaan doordat licht van de gassen soms naar buiten lekt via een gat in de Noordpool. Door die opening zou de onderliggende aarde kunnen worden betreden. In 1829 is er zelfs een expeditie uitgerust om zijn stelling wetenschappelijk te onderzoeken. Gaten in de polen zijn echter nooit gevonden, omdat de ontdekkingsreis voortijdig werd afgebroken doordat op het schip muiterij ontstond en de expeditieleider, de journalist Jeremiah Reynolds, dacht dat het idee van een holle aarde toch niet correct was.
Ter hoogte van het dijkmagazijn bij Ewijk zie ik dat de dakisolatie bijna gereed is. Tegelijk met deze constatering betrap ik mij er op dat ik zomaar aanneem dat het dak om die reden wordt gerenoveerd. Er kan, en zal wellicht een andere reden zijn. De astronoom en journalist uit het Quest-verhaal namen in hun tijd ook iets voor waar aan en zij werden niet voor gek versleten! Waar het op neerkomt is dat wij, als we iets niet kunnen verklaren, geneigd zijn geloof te hechten aan een idee dat als uitleg aannemelijk lijkt. Zolang we gespeend zijn van enige kennis kunnen we geloven zoals een kind. Zolang wij als collectief niets van een zaak weten is er geen sprake van naïviteit. Het geloof in een God en een hiernamaals is daar een goed voorbeeld van.
In het keukentje van Wim zitten wij aan ons tweede kopje koffie als de bel gaat. Een pakje van KPN. Wim zegt dat zijn zoon hem al zei dat er deze week een pakketje zal komen. Hij vertelde hem er niet bij waar het om ging, wel bevestigde hij dat zijn vader er niet voor hoefde te betalen. Wim begrijpt niet waarom zijn zoon dit voor hem bestelde: “Wat moet ik daarmee? En binnenkort verhuis ik naar het zorgcentrum!”
Jeetje Wim, zeg ik, uw zoon heeft wel heel goed naar u geluisterd. Toen u kind was wisten uw ouders wat goed voor u was. Daarover hoefde u niet met hen te discussiëren. Nu weten uw kinderen wat goed is voor u. Na bijna tweeënnegentig jaar bent u toch al weer een beetje terug bij uw kindertijd!

Verhuizen

vrijdag 21 oktober 2011  De twijfel is voorbij, hij is niet meer. De voorpagina van de Gelderlander laat deze morgen een foto zien met daarop de Libische dictator. Op de gezichten van de vrijheidsstrijders woeste vreugde, vol en puur. Het nieuws gonst de wereld rond. De natuur laat van deze opwinding gelukkig niets merken. Het is prachtig herfstweer, een blauwe hemelkoepel, een warm zonnetje. Kortom, de oudewijvenzomer is weer actief.
Tijdens het lopen denk ik aan verhuizen. Waarschijnlijk vanwege het redactionele artikel, in dezelfde Gelderlander, met de treffende titel “Begonnen in een paleis, geëindigd in een buis”. Zo gaat dat volgens Dick Hofland en Cees van Zweeden, met dictators die zichzelf onaantastbaar achtten. Hun hypothese over de Syrische dictator Assad luidt: “Misschien is hij ook al op zoek naar een geschikte buis om te schuilen.” Dat kreeg mijn handen op elkaar. Ik at mijn boterham met pure chocoladehagelslag, maar lei mijn eetgerij er toch graag voor opzij!
Misschien ook vanwege het busje dat ik bij het appartementencomplex aan de Tempelstraat zag. Openstaande portieren laten interieurspullen zien. De tijdelijke verhuizing uit mijn jeugd komt langs. Het is april 1962. Wij gaan een nieuwe bovenverdieping op ons ouderlijk huis bouwen. Ik zeg wij omdat het in eigen beheer kan, mijn broers en zussen met hulp van moe, die voor het behangen tekent. Alvorens mijn oudere broer Jan en ik op het grotere sloopwerk worden losgelaten, moeten wij de inhoud van de vliering naar ons tijdelijke verblijf verhuizen: de grote zolder van buurman Jaap. De plafonds van de slaapkamertjes bestaan uit karton. Op de vliering moeten we omzichtig over de houten balken manoeuvreren om niet een paar meter omlaag te vallen. Het is er duister, stoffig en niet groter dan een langgerekt sheltertentje. We vinden er een heuse schat: een witgelakte koffergrammofoon. Met mijn hand veeg ik de dikke laag donkergrijs stof weg. Als ik mijn hoofd schuin houd valt het bundeltje licht, dat langs de dakpannen binnenlekt, precies op het deksel. Dat tovert een levendig plaatje van een wit hondje te voorschijn. Het zit alert rechtop en steekt zijn snuit in een trechtervormige luidspreker (het hoort de stem van zijn baasje, zo leer ik later.) We weten nog niet dat het een grotere schat is dan wij denken, het beroemde Engelse grammofoonplatenlabel ‘His Masters Voice’. Voorzichtig pakt Jan de onhandig grote houten kist op. De beperkte ruimte dwingt hem voorovergebogen te gaan, zijn linkerknie op de ene balk en zijn rechtervoet op het andere. Ik houd mijn adem in en waarschuw hem voor ieder obstakel. Laat mijzelf naar de vloer zakken om ruimte voor hem te maken. Daar verschijnt onze schat, het knalrode hoofd van Jan daarboven. We zijn beiden bezweet en vol spinrag en strootjes. Ik reik omhoog en Jan laat de vuilwitte kist in mijn handen zakken. Dan schiet de sluiting los en glipt het ding door mijn handen. Links en rechts springen brokstukken van de behuizing. De koperen luidspreker kreukelt en scheurt van de arm. We bekijken de schade: ‘hillegaar an barrelen’, zoals we dat in onvervalst Westfries zeggen. Mijn broer en ik oordelen het niet de moeite het ding te repareren en behandelen het als afval. Wee onze onwetendheid!
Dicht bij de verkeersbrug zie ik dat deze juist vandaag verkast is. Het Ewijkse deel is andermaal dertig meter richting finish – halverwege de Waal – geschoven. Sterker nog, als ik hardlopend richting huis ga, opnieuw er onderdoor, zie ik dat het in beweging is. Ja, nog bezig aan de vijfde fase van de verhuizing.
Persoonlijk had ik Muammar Kaddafi zijn diepe gat in de grond gegund. Tijdig door intimi voorzien van leeftocht. Een hol waar hij nooit meer gevonden wordt. Want zijn vertrouwelingen heeft hij na het betrekken van deze schuilplaats omgebracht. Vervolgens, zo fantaseer ik, vergeet hij in de hectiek van de eerste dagen waar de uitgang is. Overdag schreeuwen en tieren. En gekmakend zoeken naar een uitweg. ’s Nachts in zijn dromen, bezocht door zijn slachtoffers. En zo alle dagen tot zijn levenseinde.

Knipwerk

dinsdag 18 oktober 2011  De temperatuur voelt lager aan dan onze buitenmeter beloofde. Toch is hardlopen in een korte broek goed te doen. Op de Hommelstraat ligt buitensporig veel natte klei alsof zojuist een flinke kudde koeien er de melkstal zocht. Ik moet slalommen om te voorkomen in zo’n kleffe flats uit te glijden. De oorzaak wordt mij duidelijk gemaakt door leeg gemaaide velden links en rechts. De maïs is er geoogst. Snijmachines en bergingswagens zijn al niet meer in beeld. Er komt mij een zware tractor tegemoet die met zijn overmaatse, roterende veger en blik, de leem van het asfalt poogt op te vegen.
De pas geschoren akkers vol verse stoppels brengen mij onverwacht terug in de kappersstoel van mijn jeugd. Daar moest ik eindeloos stilzitten. Zwetend en bevreesd. Bang dat de tondeuse toch een stukje van mijn nekvel zou wegnemen. Niet de kapper. Die was aardig, kietelde mij soms waar ik niet gekieteld wilde worden, niet gekieteld behoorde te worden. Dat nou weer wel. Het resultaat van zijn knipwerk was wel beter dan mijn moeder als doe-het-zelver kon bewerkstelligen.
De maïs van Thé van der W staat nog frank en vrij te beven in de wind. De opbrengst belooft veel groter te worden dan de oogst van de omringende velden. Thé was laat met zaaien. Als gevolg van te laat ploegen, waardoor de vorst geen kans zag te helpen bij het verpulveren van de klei. Zijn eerste zaaigoed viel tussen te grote kluitjes en kreeg bovendien geen regen. Het groeide dan ook armetierig op. In de herkansing ging het gelukkig veel beter; mooie regen kwam er overheen, als op bestelling! De stengels gingen in groeistuip die van de buren achterna om ze vervolgens het goede voorbeeld te geven. En nog zijn ze niet uitgegroeid. Het ritselen en bewegen van Thé’ maïs doet mij aan het berichtje over trillende neusharen denken.
Het stond in de Gelderlander van afgelopen woensdag: Neusharen trillen nog tot zeventig uren na overlijden, zo ontdekten wetenschappers. Daarmee krijgen rechercheurs er een meetpunt bij om meer precies het moment van onnatuurlijk verscheiden te bepalen. Zo’n onderzoek roept veel bij mij op. Zoals vragen over de vorm van het onderzoek en naar de aanleiding ervan. Want wees eerlijk: wie let op zoiets? Ik wist sowieso niet dat neusharen uit zichzelf beven.
Wel weet ik dat mijn neusharen in de loop van de jaren steeds sneller zijn gaan groeien. De laatste tijd groeien zij de gaten uit. En ik snap nu ook waarom zij zich zo lastig door mij laten knippen: ze zitten niet stil genoeg en ontwijken bibberend de schaar!

Vrienden

vrijdag 14 oktober 2011  Ik tref prachtig herfstweer vandaag, heerlijk om te lopen. Op de Van Heemstraweg rijdt een tractor waarvan de aanhanger is volgeladen met voornamelijk lege fruitkratten. Ik zie iets bekends in de chauffeur, ik denk dat ik enkele weken geleden met hem sprak in de boomgaard van Winnemuller. Mijn gedachten zijn weer terug bij het redigeren van een verslag, waarmee ik vijftien minuten geleden nog bezig was, als ik na een kleine kilometer op de Hommelstraat de bewuste boomgaard van dat bedrijf nader. De rietkraag langs de sloot is pas weggemaaid zodat enkele felgekleurde appelboompjes al van ver in het oog springen. Ze staan op strategische plaatsen tussen de rijen nu leeggeplukte appelbomen. De wilde appeltjes – de boompjes hangen van onder tot boven tjokvol met de kleine vuurrode vruchten – zijn aangeplant voor kruisbestuiving van de rest. Een methode die de laatste decennia is opgekomen. Daardoor hoeft de fruitteler geen afwisseling in soorten te creëren. Het lukt mij om nog voordat ik bij de dijk ben uit te rekenen dat de plukkers er zes weken over deden om de oogst van dit jaar binnen te brengen.
Nu ik de dijk oploop voel ik mijn voeten pas warm worden. Ha, ik ga vanavond mijn nieuwe voetenbad maar eens uitproberen. Het is er een die het water tot veertig graden opwarmt. En het zorgt voor massage door wel honderd trillende pennetjes. Bovendien is het ding voorzien van luchtgaatjes die voor weer een andere vorm van massage kunnen zorgen. De redactie van Zorgvisie belooft dat regelmatig gebruik de doorbloeding in mijn voeten gaat verbeteren. Ik hoop dat zij gelijk krijgt. Hé verdorie, ik realiseer me opeens dat er vanavond niets van komt vanwege de visite. Ik kan hen niet confronteren met mijn blote voeten in een whirlpool. Ik keer weer automatisch bij het verslag terug. Het zijn de notulen van de bijeenkomst met de penningmeesters afgelopen maandag. Mijn jonge vriend en bestuurscollega Eduard B. heeft ze gemaakt en uitgewerkt. Ik noem hem jonge vriend omdat hij een stuk jonger is dan ik en omdat ik hem heel aardig vind. En als ik mij niet vergis is dat laatste wederzijds. Dat redigeren heeft een heleboel rood in de oorspronkelijke tekst van Eduard opgeleverd. Kijk, dat is nou zo vervelend met dat onderdeel van Word, dat het zowel gewijzigde tekst als toegevoegde tekst in dezelfde contrasterende kleur weergeeft, zodat het lijkt of er veel meer werd aangepast. Ik hoop dat Eduard zich er niet door ontmoedigd voelt.
Ik pieker nog even over het fenomeen vriendschap. Vandaag ontdekte ik opnieuw dat er ook zoiets is als politieke vriendschap en welke vormen dat kan aannemen. Omwille van het behouden van de steun van twee SGPers in de tweede kamer tolereren regeringspartijen ambtenaren die weigeren om mensen van hetzelfde geslacht in de echt te verbinden. En juist de partij van deze twee kamerleden heeft principiële bezwaren tegen het homohuwelijk. En trouwens ook tegen leerkrachten die openlijk voor hun homofilie uitkomen. Daarmee blijft in Nederland discriminatie vanwege seksuele geaardheid in stand, iets waartegen VVD, CDA en PVV juist zeer gekant zijn. Natuurlijk wordt niet helder verklaard dat het behouden van politieke steun de drijfveer voor uitstel is, terwijl wij dat op onze klompen kunnen aanvoelen.
Een van de algemeen aanvaarde synoniemen voor politiek luidt sluw. Volgens mij moeten we er nog een aan toevoegen, namelijk smeerlapperij.

Voedster

maandag 10 oktober 2011  Vanmorgen was er duidelijkheid, zondagavond laat hebben België en Frankrijk Dexia van een failliet gered door de bank te nationaliseren. Via de radio haasten economen ons te verzekeren dat dit niet anders kon, dat dit de beste optie is en er ondanks enorme kapitaalinjecties geen grote risico’s aan kleven. Andere economen zijn een tegenovergestelde menig toegedaan. Ik peins over dat fenomeen terwijl ik richting dijk ren. Vanavond kom ik ook met financiële deskundigen bijeen. Weliswaar van bescheidener formaat want penningmeesters van de regionale Gelderse Zonnebloemafdelingen, maar die kunnen soms ook verrassend uit de hoek komen. Zullen zij ook controversiële standpunten innemen?
Het is een grijze dag. Af en toe regen en de wind probeert mij duidelijk uit balans te krijgen. Op de een of andere manier kan ik mijn konijnen niet uit mijn hoofd krijgen. Het was vroeger zo dat ik soms troost bij hen zocht. Vooral bij een bepaald dier, een voedster (mooi woord trouwens.) Tegen dat dier kon ik mij helemaal uitspreken en het gaf mij het gevoel dat het mij begreep. Als ik toen het prachtige epos ‘Waterschapsheuvel’, van Richard Adams had gekend, zou ik haar vast Hazelaar hebben genoemd.
Mijn konijnenliefde werd gewekt door een diertje met een wormstekige kop. Ik zag het op het erf van een boerderij waar wij dagelijks op onze weg naar school met een zekere spanning langs liepen. Mijn broer en ik waren tien en negen jaar oud. Op de meeste dagen verschenen er op onze nadering twee bloedhonden vanachter de deel om ons met hun felle geblaf angst aan te jagen. Hun woeste snuiten overtuigden ons dat zij met groot gemak over het tuinhek konden springen om ons te grazen te nemen. Onze opluchting was groot als wij er eenmaal voorbij waren of als zij, om niet te achterhalen reden, eens niet verschenen. Het was een verademing toen bleek dat er andere mensen woonden en wij niet langer werden belaagd. Bij dat nieuwe gezin hoorde een opa die konijnen hield. Ik ontdekte dit bij toeval toen ik met een van de kinderen mee opliep vanuit school en hem vanuit hun erf wees waar naar mijn mening een ‘best visstekje’ was. Het schokte mij toen zijn kleinzoon mij achteloos meedeelde dat opa het diertje, dat hij op dat moment uit een van de hokjes nam, uit zijn lijden ging verlossen. Opa die mijn stemming aanvoelde liet toe dat ik het zieke konijn voorzichtig in mijn armen nam. Ik smeekte hem om het in leven te laten en rende vervolgens naar huis om mijn moeder te bepraten. Dat viel niet mee. Maar ik was ook niet gemakkelijk en ging onmiddellijk aan de slag met het maken van een geschikt onderkomen. Slechts twee dagen nadien kreeg mijn moeder al gelijk en ik weet nog hoe ik met al de jeugdige felheid die in mij was, haar daarom heb gehaat, terwijl ik met een bosje hooi de pus die uit de ontstekingen rond oren, ogen en neus van het uitgemergelde beestje stoomde, probeerde weg te vegen. Toen ik op mijn zeventiende van huis ging heb ik de zorg en het eigendom, in die volgorde, overgedragen aan een van mijn jonger broertjes. Tegenwoordig zie ik konijnen liever in hun natuurlijke omgeving.
Nu vraag ik mij af of ik mij vanavond goed staande zal houden in een eventuele principiële discussie over de noodzaak van een sluitende begroting. Is het daarom dat ik steeds aan dat schattige moederkonijn moet denken?

Wolletjes

vrijdag 7 oktober 2011  Het regent al een beetje als ik de deur uitga. Ondanks het herfstweer besloot ik dat een winddicht jackje genoeg zal zijn, maar de wind voelt koud aan. Misschien had ik toch mijn warme sweater aan moeten doen. Ha, er is wat te beleven op de dijk! Aan mijn Zonnebloemvriend Nico T. beloofde ik voor vandaag een verhaal over mijn konijnen. Sorry Nico, ik kan het niet helpen, het zijn schapen die mijn aandacht vragen. Er lopen er drie rustig te kuieren. Nog niet lang zo te zien, want nog maar weinig keutels. Waarschijnlijk uitgebroken uit de wei waarin nog tientallen van hun broers, zussen, neven en nichten onverschillig grazen van het korte natte gras. Misschien zijn het dezelfde dieren als die vluchtelingen van april vorig jaar; ook schapen kunnen immers leren! Die hadden de boel trouwens heel aardig onder gekakt. Wel jammer dat het drie dagen te laat is anders zou ik de perfecte goede-werelddierendag-daad hebben kunnen verrichten. Ik voel dat Franciscus desondanks goedkeurend toeziet als wij, twee toevallig passerende, wielrennende Samaritanen en ik, deze overmaatse bolletjes wol achter hun veilige omheining dirigeren. En dat valt echt nog niet mee, want de wolletjes proberen keer op keer uit onze omsingeling te ontsnappen. Uiteraard zonder succes!
Als kleuter ging ik ook al graag achter wegspringende bollen wol aan. Ik kon urenlang, zo komt het mij nu voor, naar mijn breiende moeder zitten kijken. En wat was ik trots als zij mij ‘haar grote jongen’ noemde, of zich afvroeg ‘wat moet ik toch zonder jou?’, nadat ik weer eens zo’n grote zachte bol van haar, met de nodige moeite tussen de vele stoelpoten rond de eetkamertafel uit gewurmd had.
Ondertussen laat de koude regen weinig van mij droog. Toch is er ook nog toeristisch verkeer op de dijk. Na mijn keerpunt – zoals de laatste tijd gebruikelijk, is dat net na de in aanbouw zijnde nieuwe verkeersbrug bij Ewijk – komt mij een jongedame tegemoet gelopen die een koffer op wieltjes achter zich aanzeult. Zij oogt niet meer al te fris en is veel te moe om op mijn groet te reageren. Heel gewoon, zulke voortrollende koffers in het straatbeeld van bijvoorbeeld Princes Street in Edinburgh, maar hier op de Waalbandijk toch wel bijzonder. Over dat raadsel peins ik nog als vanaf Ewijk een tractor met een gehuifde aanhanger de Dijk oprijdt. Er liggen veel grote plassen water, maar de bestuurder geeft mij voldoende ruimte en ik steek mijn hand op als teken van dank. De ramen in de huif zijn zwaar beslagen, wel kan ik zien dat hij afgeladen is met nog vrij jonge dames. Als zij mij passeren en mij vanuit de open achterzijde vol in beeld krijgen, applaudisseert het damesgezelschap heftig en klinken er luide aanmoedigingskreten. Ik bedank hen. Niet door mij om te draaien want dat gaat hardlopend lastig, maar door beide handen op te steken en ermee te wapperen als in de vogeltjesdans. We verwijderen ons snel van elkaar. Natuurlijk vraag ik mij af, waarom. Misschien omdat zij onze goede daad aan enkele wolleveranciers hebben waargenomen? Omdat ik het slechte weer negeer en mij zoals anders met hardlopen bezighoud? Of is het gewoon om mijn blote benen? Ik geef het op.
Vanwege mijn korte jasje en de enthousiaste herfstbui, ren ik inmiddels in een zeiknatte broek. Ondanks mijn sprint is nergens een conducteur of conducteurkamertje te vinden. Afijn, voor mij is het al veel te laat om met zo’n NS-plaszak de boel nog droog te kunnen houden.

Script

dinsdag 4 oktober 2011  Logisch dat ik, direct als ik mij niet langer op het hardlopen hoeft te concentreren, het gesprek met, laat ik haar Reina noemen (1924), herinner. Met haar had ik vanmiddag een gesprek naar aanleiding van haar wens om zich als gast bij onze Zonnebloemafdeling aan te mogen sluiten. Reina herkende zich in het door mij geschetste gastprofiel en ik kon haar daarin steunen. Het toeval wil (was het wel toeval?) dat ik een uitnodiging bij mij had voor ons uitstapje naar het bevrijdingsmuseum volgende week donderdag. Ik liet het haar zien, als een voorbeeld van de activiteiten die onze afdeling ontwikkelt om mensen, die dat niet (langer) zonder hulp kunnen, mee uit te nemen. Reina vertelde mij, dat steeds als zij in de nabijheid van het bevrijdingsmuseum is, de film van zondag 17 september 1944 haarfijn in haar hoofd wordt afgespeeld. Ik vraag haar of zij mij daarover wil vertellen.
Dit is haar script: Ik ben op weg naar huis na mijn bezoekje aan goede bekenden waar ik regelmatig zuur roggebrood en karnemelk voor mij en mijn ouders mag halen. Ik ben diep in gedachten over hetgeen Rie mij vertelde aangaande onze neef die na de bombardementen (op Nijmegen) nog steeds niet gevonden is. Het is doodstil. Onwerkelijk! Op het moment dat ik mij dat realiseer lijkt het ook of ik kleine geluidjes hoor. Ergens achter mij. Er loopt een huivering over mijn rug. Het is alsof er zich ogen in mijn achterhoofd boren. Mijn nekhaartjes richten zich op als in een mini wave en ik kijk verschrikt om. Geen ogen. Wel zie ik in de lucht boven Groesbeek vele stippen hangen, grote en kleine. Van waar ik sta heb ik goed zicht, bijna alsof ik balkon zit! Pas na enige ogenblikken besef ik wat ik zie; parachutisten. Honderden! Zij zwermen als grijze kwallen in de waterig blauwe lucht. Ik schrik en begin naar huis te rennen. Het is niet zo dat ik bang ben, maar ik kan het beeld van mijn ouders thuis, die zich benauwd afvragen waar ik blijf, niet uit mijn hoofd krijgen. Ik, hun enig kind! Dat maakt dat ik dwars door de bossen ren, terwijl ik heel goed weet hoe vol Duitsers die ligt. Ook dat maakt mij niet angstig. Zelfs niet als ik, rustiger nu, dwars tussen hen door loop.
En het gekke is, vertelt zij mij na afloop, dat ik mij absoluut niet kan herinneren hoe ik thuis ben gekomen. Er is niets met mij gebeurd. Ik weet dat er afweervuur moet zijn geweest, want daarover hoorde ik naderhand. Maar ik kan mij niet herinneren of ik dat toen heb gehoord, terwijl ik er bijna bovenop zat! Het is telkens die stille film waarin de broeierige stilte en de plotseling verschijnende stippen in de lucht, mij op de vlucht doen slaan.
Tijdens mijn ‘vlucht’ over de dijk komt mijn eigen ‘oorlogsherinnering’ boven. Niet van heel diep en ver, want ik weet nog maar sinds kort – door het schrijven van onze familiekroniek – via wat nu mijn oudste zus is, dat er bij ons thuis in Wadway enige tijd onderduikers waren opgenomen. Een van hen was hoogzwanger. Bevallen in dat kleine huisje werd te gevaarlijk geacht. De kleuterschool was toentertijd omgebouwd tot noodhospitaal, zodat in die betrekkelijke veiligheid haar kind werd geboren. Toen hun onderduik eindigde kon het jongetje zelfstandig lopen. Het gekke is dat ik al die jaren tussen toen en nu, niet geweten heb dat dit is voorgevallen. In dat onbeduidend kleine Westfriese gehucht. Terwijl ik aannam dat de Tweede Wereldoorlog geruisloos aan ons voorbij ging. 
Dat scenario bleek niet te kloppen! Er is voordien nooit over gesproken. Niet door mijn ouders en niet door mijn broers en zussen die het meemaakten. Ik heb er ook nooit naar gevraagd.
En nu, door het opschrijven van onze geschiedenis, kwam het zomaar binnenvallen! Maar het kan ook zijn dat het jongetje die ik was, niet heeft willen horen. Bijvoorbeeld omdat hij er best wel de pest over in had dat hij na de oorlog is geboren. Dat hij deze spannende jaren niet zelf meemaakte!
Alvorens ik Reina verlaat schrijf ik haar in voor het uitstapje naar het bevrijdingsmuseum. Ik ben benieuwd of ik in Groesbeek iets van haar film zie.