vrijdag 29 mei 2015

Belhamel

Vandaag ren ik door tot hectometerpaaltje 127 want ik heb veel om te overdenken. Dat wist ik toen ik het stukje dijkhelling passeerde waar sinds enkele weken een aantal volwassen schapen met hun lammeren lopen. Terwijl ik daaraan voorbijging vroeg ik mij af waarom deze dieren niet in opstand komen tegen de schapenhouder, tegen de heer wiens lijfeigene zij zijn. Zij zullen toch ook vinden dat het onderkomen dat hun heer hen verschafte, veel te tochtig is? Dat schamel verblijf bestaat uit een golfplaat als afdak, aan drie zijden ondersteund door wanden van draadijzer. Tegen de wind uit het oosten heeft de boer een overtollig houten pallet opgericht. Daarmee moeten de zes ooien en tien lammeren, ik hoop dat ik goed geteld heb, het doen.
      Ik zou daarin geen enkele nacht een oog dicht doen.
      Geloof het of niet, het is niet altijd zo geweest, dat schapen lijfeigenen zijn. Zoals ik hoorde hebben zij zichzelf in deze positie gemanoeuvreerd. Dat was vele duizenden jaren geleden. Veel mensen waren er nog niet in die tijd. Af en toe pakte een van die zeldzame mensen een schaap. Bijna altijd om haar melk te stelen. Dat was in Klein Azië. Zij, die oerschapen van het geslacht Ovis, boden zo’n rondzwervende Klein-Azië-mens dan ook een gemakkelijk houvast. En daar zat feitelijk hun probleem.
      Waarom kan een schaap geen eigen schuilplaats bouwen? Vogels maken een nest, konijnen graven een hol, bevers bouwen een burcht en schapen dan? Als je, zoals ik, eens goed naar de handen en voeten van schapen hebt gekeken, weet je, met zulke hoefjes kun je geen potlood of meethaak vasthouden om zelfs maar een zaaglijn aan te brengen. O, misschien zijn schapen wel dom, maar ooit waren zij slimmer dan wij, mensen. Zij dachten ‘wat wij niet kunnen, dat kan die mens voor ons doen’.
      Klein Azië stikte in die tijd van de wolven zodat de meeste schapen hun lammetjestijd niet overleefden. Ook de oudjes onder hen werden niet met rust gelaten. Toen gebeurde het dat er schapen opstonden die beweerden dat zij mensen ertoe konden brengen om hen te beveiligen. Een beetje zoals Geert Wilders wordt beveiligd, maar dan anders. Daar zat wel een prijs aan, aan die bescherming door de mens. Zij, die van Ovis, moesten, om die mens met succes over te halen, hun vrijheid inleveren, hun wol en hun melk. Natuurlijk, alles heeft een prijs!
      Daarover hebben zij toen gesteggeld – gepolderd, zouden wij vandaag zeggen.
      Toen kreeg hun oude vijand weinig kans meer. De kudden gedijden flink (op een bepaald moment waren zij met zo velen dat een nieuw contingent als Australië, geheel door schapen kon worden bevolkt!)
      Aanvankelijk genoten zij in grote kudden nog min of meer van hun vrijheid. In de loop van de eeuwen werd die steeds meer ingeperkt. Met name de prijs voor de rammen was hoog. Zij verdwenen de een na de ander uit het zicht van de families. Sommigen kwamen verminkt terug. Die werden hamels genoemd. Enkele van de hamels gedroegen zich autoritair als stoere mannetjesputter. Leden van de kudden hadden echter ontzag voor hen (zij eerden in de hamels hun verdwenen broers en zonen). De mens bond op een keer zo’n hamel een bel om de nek. Dat werd de eerste belhamel.
      Vandaag is er zelfs voor belhamels geen plaats meer in kudden zoals hier, op de dijkhellingen of in de uiterwaarden.
      Schapen hadden zo’n succes, met de mens als hun beschermer, dat zij het leven maar een beetje over zich heen hebben laten komen. Luieren werd de kern van hun zijn.
      Nu weten schapen dat zij slaaf zijn – gedomesticeerd, noemen wij dat liever –, de mens doet met hen wat hij wil. Dat vinden zij lang niet altijd fijn, maar nu het te laat is weten zij niet wat zij daartegen kunnen doen. Dat komt door al die jaren van niets doen, daar zijn zij niet slimmer door geworden!


      

dinsdag 26 mei 2015

Pinksteren

Op de Waalbandijk, ter hoogte van hectometerpaaltje 110, nog ongeveer tweehonderd meter voor mijn gedachte keerpunt, realiseer ik mij dat de hinder in mijn rechterbovenbeen bijna tot nul is gereduceerd. Hardlopen deed ik tot dit punt op de automatische piloot terwijl ik ondertussen de gedachten-film terugkeek waarin het pinksterweekeinde een centrale rol speelde.
      Pinksterzaterdag een huwelijk in Mol (België) en op eerste pinksterdag de doop in Haarlem. Twee gebeurtenissen, die mede bijzonder werden door de inbreng van de pastoor en de diaken. Om het maar chronologisch af te werken: in de Sint-Pieter en Pauwelkerk in Mol sprak de pastoor, Michel Brasseur, het kersverse bruidspaar hartelijk toe. Een zinnetje raakte mij bijzonder.
      De toespraak van de pastoor kan ik uiteraard niet woordelijk weergeven, ik heb zijn woorden niet stenografisch vastgelegd noch er een bandopname van gemaakt. Het kwam hierop neer: God houdt van alle mensen. Het maakt hem niet uit hoe ze zijn of wat ze doen. Zijn liefde is onvoorwaardelijk. Altijd en door alle eeuwen heen. Zo is het ook met de liefde gesteld. Je wordt verliefd omdat je de ander ziet door de ogen van God. Daardoor zie je die persoon zoals hij of zij is. Zonder vooroordelen. Liefde is dan ook een godservaring.
      Ik voelde dat de bewering van pastoor Brasseur helemaal klopt.
      Op het moment dat Michel zo sprak keek ik Riky aan en zag bevestigd wat ik voelde: wij hebben die ervaring. In de loop van de eerste minuut van ons samenzijn, daar op dat parkeerplaatsje boven het dal van de Inn (Oostenrijk), wist ik, maar durfde het nauwelijks te geloven, met dit meisje deel ik de rest van mijn leven. Nu weet ik hoe dat kon: ik zag Riky door de ogen van God!
      Daarmee ben je er natuurlijk nog niet, want God leent je niet eeuwig zijn ogen. In de loop van je samenzijn ontstaan er hobbels. Daarvoor stelde Michel Brasseur het bruidspaar overigens een eenvoudig maar mooi hulpmiddeltje ter beschikking in de vorm van een huwelijkskaars. Maar dat is een ander verhaal.
      Toen kwam pinksterzondag met weer een gebeurtenis waarnaar we hadden uitgezien: de doop van onze kleinzoon, Samuel. Die vond plaats in de Sint Bavokathedraal in Haarlem. Het werd een intieme plechtigheid. Diaken, Erik Fennis, vertelde ons over de restauratie van de kathedraal als om een beetje eigen met ons te worden, voordat hij overging tot de doop. Precies zoals pastoor Brasseur vertelde ook hij over God. In mijn eigen woorden: God mogen we zien als een persoon, als God de vader, omdat het veel te moeilijk voor ons is om ons een beeld van zoiets groots te vormen. God is alles en in alles. Hij is het licht, het water en de wind, maar ook de sterrenstelsels (ik belande in mijn opstandige jeugd. In een discussie met mijn broer over het geloof, stelde ik dat geloven in God voor mij gelijkstond als geloven in de natuur.)
      Erik vertelde terloops dat de kerk de wetenschap niet kan ontkennen, niet wil ontkennen. De oerknal en het verhaal over God, ergens komen zij samen maar blijft eeuwig de vraag: wat is God?
      Samuel kreeg een extra naam bij zijn doop, Jokübus. Hiermee is zijn afkomst, zijn roots, zijn Nederland en Litouwen, samengesmeed in zijn naam.
      Pinksteren leverde ons gisteren, tijdens de ruim vijfentwintig kilometer lange wandeling rond Horssen, voldoende gespreksstof op.
      Tijdens de eerste paar honderd meter van dit rondje dacht ik nog, het wordt niks vandaag. De pijn van de verstijving in mijn rechterbovenbeen en bil was heftig. Nu, bij (het toch nog bereikte) hectometerpaaltje 112, keer ik terug in de wetenschap dat ik verder kan, maar dat, anders dan bij een huwelijk of een doop, het verstand soms boven het gevoel moet gaan.
 


vrijdag 22 mei 2015

Glimlachebekjes

Het kan niet missen, in alles doet deze man mij denken aan het fazantenhaantje dat nog op mijn netvlies kleeft. Met een schrille roep vestigde hij, het haantje bedoel ik, mijn aandacht op zich. Stevig met zijn poten in de pas ingezaaide akker van Thé wachtte hij mijn reactie af. Stevig en trots, als het symbool van de Franse natie. Zo lijkt ook de man: in alles oogt hij stevig. Sommigen zouden hem stoer vinden. Joggend over de waalbandijk, richting Tacitusbrug, wandelt hij mij ferm tegemoet. Op de hoogte van de Trompet, het fruitbedrijf van de familie Engelen, passeren wij elkaar. Duchtig stappend verschuilt hij zich achter een zonnebril. Uit niets blijkt dat hij mij heeft opgemerkt, zelfs mijn groet negeert hij. Terwijl wij ons voorgoed van elkaar verwijderen associeer ik hem met beveiligers, in plaats van het trotse fazantenhaantje. Hij zou zomaar weggelopen kunnen zijn uit het legertje van veiligheidsagenten die gaan waar mensen als Barack Obama gaan. Hij lijkt volledig verdwaald en niet op zijn plaats in dit vredige rivierenlandschap van bloeiende dijken, ruig begroeide uiterwaarden en de Waal, een landschap gevuld met runderen, paarden, pony’s en schapen, vogels, ganzen, ploeterende schepen, enkele fietsers, wandelaars, een enkele jogger en overzeilende wolken.
      Op de terugweg valt mij pas de pracht van dit dijktraject op nu het tafereel voor mij wordt uitgelicht door het, door hoge bewolking gefilterde, zonlicht. Speciaal voor mij, zo lijkt het. In vergelijking met een half uurtje geleden, toen ik nog op weg was naar mijn keerpunt, is het alsof er in de tussentijd een toneelknecht wakker werd die eindelijk bemerkte dat zijn volgspots niet juist stonden afgesteld. Nu dat probleem is opgelost genieten honderdduizenden boterbloemen en ik van het zonlicht, zacht en warm. Ieder afzonderlijk bloemetje lijkt zich fier op te richten om mij met een glimlach op het gelaat te begroeten. Ik durf niet stil te staan om deze uitbundigheid met mijn GSM vast te leggen. Wee mij, indien ik deze sfeer verstoren zou! In plaats daarvan ren ik blijmoedig door en leg deze pracht vast in de grijze kronkels van mijn hersenen: dit lange en brede lint vol feestelijk geel gekleurde glimlachebekjes. Zij maken hun naam helemaal waar; boterbloem. Ik wil ze niet alleen zien maar ook op mijn lippen proeven zodat ik traag hun naam spel, voor mij en voor hen: bo-ter-bloem. Het klinkt en smaakt lekker vet.
      Aan de andere zijde van de Waalbandijk registreer ik ongewild drie pony’s die, anders dan ik, niet langs maar door een veld doorspekt met scherpe boterbloemen, slenteren. Zoekend naar eetbare grassen steken zij hun fluweelzachte neuzen links en rechts tussen de voor hen heuphoge gele bloemen. Immers, zij weten als geen ander dat boterbloemen giftig zijn.
      Weer terug naar het bloeiende lint. Dat wordt hier en daar onderbroken door het gestreken witte kantwerk van jong fluitenkruit, het roze-heideblauw van traag wuivend duifkruid en af en toe een feeëriek belichte wollige zeepbel van een uitgebloeide paardenbloem. Enkele meters voor mij torent veldzuring hoog boven het geel. De vorm en het roestige roodbruin van hun aren steekt opvallend af tegen de glanzende botergele bloemen en de witte vlekken van het fluitenkruid. Ik zie hier de skyline van New York, die, nu het One World Trade Center officieel geopend is, weer in oude glorie is hersteld. Op de foto in de Gelderlander van deze morgen, steekt die glanzende toren, als de zuring hier langs de Waalbandijk, trots en blauw, weliswaar, boven de rest van de hoekige stadstorens uit.
      Een beetje jaloezie voel ik wel. Zoals de pony’s aan de overkant, zou ik tussen de boterbloemen willen dwalen, in plaats van naar huis te rennen en mij over te geven aan de gekte van de dag. Als pleister op de wonde pluk ik enkele stelen druifkruid en verlaat met dit blauwroze tuiltje het vreedzame tableau, Freedom Tower van onze rivierdijk.
     


dinsdag 19 mei 2015

List

Terwijl ik de Tempelstraat uit ren om de Van Heemstraweg over te steken – er is weinig verkeer vanwege de reconstructie van deze weg (in Weurt) –, speelt er veel door mijn hoofd waar ik alles behalve vat op krijg. Ik zou willen dat ik het zo duidelijk zeggen kon als Ollie B. Bommel (in ‘De Waden’ van Marten Toonder): “’Het is mijn innerlijk,’ zei heer Ollie mat. ‘Dat zit vol met diepe gedachten, die ik vergeten ben, zodat ze me de keel uithangen.’”
      Er hangen mij weliswaar geen diepe gedachten de keel uit, maar wel rennen flarden Berlijn, Trijntje en Marlene chaotisch door mijn hoofd. Joggend probeer ik daarin ordening aan te brengen.
      Op de Hommelstraat zijn de gordijnen van Marie nog stijf gesloten (op andere dagen dan vandaag zou ik op dit tijdstip ook nog lekker in bed nasluimeren.)
      Vorige week woensdag namen we deel aan een avondwandeling door Berlijn. In het kielzog van gids Ben Wolters, die als student in het Berlijn van voor de val van de muur domicilie vond, doorkruisten we een bijzonder deel van deze opmerkelijke stad: de voormalige Joodse Wijk. Terwijl we in het schemerduister enkele oude winkelpanden passeerden hoorde ik in gedachten de verre echo van de Kristallnacht die in november 1938 woedde. Gedurende die dagen werden duizenden Joden uit hun huizen gesleept, honderden vermoord of tot zelfmoord gedreven, zo’n tweeduizend synagogen verbrand en duizenden winkelpanden leeggeroofd en gesloopt, vaak door normale mensen zoals jij en ik, opgezweept door de toenemende macht van de nazi’s. Zogenoemde Struikelstenen (Stolpersteine, een project, begonnen in 1994, van de Duitse kunstenaar Gunter Demning) markeren op vele plaatsen woning (HIER WOHNTE…) of werkplek (HIER WIRKTE…) van de ongelukkige, de Jood, zigeuner, gehandicapte, homoseksueel of Jehova’s getuige, die in handen van de nazi’s viel. Soms liggen er vijf of meer van deze kleine messing plaatjes (tien bij tien centimeter), op een kluitje. Zij houden de herinnering levend aan de mens die gruwelijk leed onder de hand van zijn medemens.
      Het project van Gunter liep voor hem persoonlijk een beetje uit de hand. Tegenwoordig laat hij zich ondersteunen door bevriende kunstenaars of stratenmakers, zoals in Eindhoven waar een groot aantal werd geplaatst.
      Het werd een gedenkwaardige wandeling die eindigde in een café. Een flink glas rode wijn en de nabijheid van elkaar bracht mij weer in een vrolijker stemming nadat ik diep onder de indruk was geraakt van het verhaal over Otto Weidt. Ben vertelde het boeiend en levendig in de nabijheid van het museumpje dat de voormalige borstelfabriek tegenwoordig is. Gedurende de Tweede Wereldoorlog liet Otto Weidt er voornamelijk Joden werken die blind en of doof waren. Door een list – als een ware Tom Poes verkreeg hij voor zijn fabriek het keurmerk ‘onmisbaar voor de oorlogsindustrie’ – zorgde Weidt er voor dat velen van ‘zijn’ Joodse arbeiders, a la Schindler’s List, lange tijd behoed werden voor deporatie. In februari 1943 werden deze mensen toch weggevoerd, maar hij slaagde er in om een Joodse familie verborgen te houden in zijn fabriek. Ook anderen die hij op verschillende plaatsen in Berlijn verborg, hebben het overleefd.
       Tijdens ons verblijf in Berlijn passeerden we het geboortehuis van Marlene Dietrich, onder andere beroemd geworden door haar vertolking van ‘Lili Marleen’, gezongen ter bemoediging van de geallieerde troepen. Of deze soldaten onder de indruk waren van haar stem of vanwege de schoonheid van haar benen, dat kunnen we helaas niet meer achterhalen.
      Is dit de reden van Trijntje’s kledingstruggle?
      Ik weet niet of Trijntje Oosterhuis net zulke mooie benen bezit dan die van Marlene. Zelf is zij de mening toegedaan dat haar zang de doorslag moet geven. Waarom zou zij zich anders in zo’n vormloos broekpak verstoppen?
      Na vanavond weten wij of Trijntje’s list gewerkt heeft!
     


vrijdag 8 mei 2015

Integriteit

Gedurende de eerste meters van mijn hardlooprondje voel ik dat er een wezenlijk verschil is met eerdere. Waar komt dat gevoel vandaan? Heeft het misschien met die schnauzer te maken?
      Op de Tempelstraat wandelde een man met zijn hond. Ik passeerde hen vlak voordat een gevoel van onrust mij bekroop. Ik kom dit koppel vaker tegen. Meestal als ik aan weer een nieuw rondje hardlopen begin, zoals vandaag.
      Rennend over de Van Heemstraweg en Hommelstraat realiseer ik mij dat het met onze logé te maken heeft, mijn gevoel van ongerustheid. We hebben de instructies van Koen, onze kleinzoon, niet tot op de letter uitgevoerd. Daar zit ‘m de kneep (om met Farce Majeure te spreken)!
      Vlak voordat ik de buitendeur achter mij dichtsloot heb ik hem, Snuf, onze gast dus, een vers paardenbloemblad en het loof van twee worteltjes gegeven, waar hij met driftig enthousiasme op begon te knabbelen. Snuf is een cavia. Hij is een mannetje, dat wordt in de wereld van de cavia’s een beertje genoemd (vrouwtjes zijn zeugjes). Ik bespeur de neiging om alles wat met Snuf te maken heeft, te verkleinen. Vanuit de cavia gezien is dat onjuist. Snuf is volwassen en dus is hij niet langer een beertje, maar een beer.
      Deze caviabeer is spierwit en in het bezit van oranjerode ogen, een zachtroze neus en roze, enigszins flapperende oren.
      Paardenbloemsla en wortelloof werden niet genoemd in de instructie die Koen voor ons heeft achtergelaten. Maar die was dan ook zeer summier: ‘ –zaterdag bak verschonen –1 x per dag voer (hij bedoelde de korrels waarin alle ingrediënten zitten die een cavia nodig heeft) –elke ochtend schoon water2 x per dag hooi in oranje bakje’. Nu weet ik dat deze knaagdieren ook veel en graag op vers groen knabbelen en verzot zijn op vruchten. Met onze logé kwam dan ook een hele komkommer mee, waarvan we hem af en toe een plakje aanreiken. Hij is er dol op, rukt het als het ware uit onze handen! (Evenals een stukje wortel, een druif, partje mandarijn of een klein stukje appel).
      Aan de verzorgingsinstructie heeft Koen nog een bijzondere opdracht toegevoegd: ‘…en Snuf tot 45 min. vasthouden’. Dit heeft, zo begrepen wij van onze kleinzoon, met het welzijn van Snuf te maken. Door hem vast te houden, te knuffelen en lieve woordjes in te fluisteren, zoals Koen gewoon is minstens een keer per dag te doen, geeft hij Snuf het gevoel dat hij er ook bij hoort. Dit ter bevordering van zijn geestelijke conditie, ter voorkoming van een gevoel van eenzaamheid.
      Snuf logeert vanaf dinsdagmiddag bij ons. Zijn kooi staat in de huiskamer.
      Mijn ongerustheid zit hem in het feit dat ik Snuf nog niet één keer heb vastgehouden, laat staan gedurende drie kwartieren! O, ik heb het wel geprobeerd. Meerdere malen. Telkens als ik een poging ondernam gaf Snuf te kennen dat hij die behandeling niet op prijs stelt.
      Onderwijl ik over de Waalbandijk ren, op een flinke afstand van Snuf in zijn kooi, zie ik mijzelf een hand door de opening steken. Even laat Snuf toe dat ik hem met een vinger over de kop wrijf en van daar met mijn duim en wijsvinger achter beide oren. Hij lijkt dat wel prettig te vinden. Zijn ogen vernauwen zich en zijn lichaam ontspant. Dan, op het moment dat ik mijn hand om zijn lijf sluit, spert hij zijn oranjerode ogen wijd open en zet het op een bokken; zoals een cowboy, zo rust mijn hand op de rug van Snuf. Als het startpoortje opengaat, mijn hand zich sluit, bokt hij, heftig genoeg om mij in het zaagsel te doen landen.
      Anders dan met Koen duld Snuf mij niet zo dichtbij, laat hij zich niet oppakken.
      Ik respecteer de integriteit van het dier en troost mij met de gedachte dat de band tussen Snuf en Koen zo hecht is dat wij die niet verbreken mogen.
     

      

dinsdag 5 mei 2015

Rummikuppen

Op het moment dat ik de voordeur achter mij dichttrek voor weer een rondje hardlopen valt de zonnewarmte als een wollen deken om mij heen, terwijl het nog geen acht uur is. Het voelt als een Indian summer. Jammer dat het gisteren niet zo aangenaam was dan op ‘t ogenblik, dan hadden we gezellig buiten kunnen zitten.
      Hoewel het gisteren qua weer iets minder was en de dag, dodenherdenking, zich misschien minder goed voor deze activiteit leende dan vandaag, Bevrijdingsdag, werden we zeer plezierig ontvangen in zorgboerderij ’t Personnebos. De familie Peer deed er alles aan om ons zo aangenaam mogelijk te verpozen. Wij hebben zodoende ervaren hoe ouderen zich kunnen voelen tijdens de dagopvang.
      Met zestien gasten, mensen met een fysieke beperking, en vier vrijwilligers van de Zonnebloem zaten wij, ontspannen in luie stoelen – behalve degenen die in hun rolstoel bleven zitten –, in een grote kring in de enorme huiskamer annex woonkeuken. Onder het genot van een verse kop koffie of thee en een stukje eigen gebakken appeltaart, vertelde Gerrie Peer-Dorussen ons hoe het er bij haar gewoonlijk aan toe gaat. Gedurende vier dagen per week ontvangt zij, met hulp van vrijwilligers en stagiairs, dagelijks gemiddeld tien deelnemers. Het programma deed mij denken aan de wijze waarop het er vroeger bij ons thuis aan toe ging. Op de dagen dat we niet naar school gingen of naar ons werk, dronken wij bij ons thuis ook rond tien uur ’s morgens gezamenlijk koffie en aten daarbij een vers stuk eigen gebakken appeltaart. Hoewel dit laatste uitsluitend op bijzondere feestdagen, dien ik er eerlijkheidshalve bij te vertellen. Soms kregen we er een koekje bij, dat dan weer wel.
      Zoals hier in ’t Personnebos, de deelnemers helpen met het schillen van de piepers, snijden van de groenten en het roeren in de soep, hielpen mijn zussen onze moeder met het huishoudelijk werk en de voorbereiding van de maaltijden. Mijn broers en ik werden ingezet voor klusjes rondom het huis of we werkten in de tuin, zoals hier meestal het manvolk in de moestuin of in de stallen werkt, dan wel enig timmerwerk doet (hondenhokken, vogelkastjes, paasboompjes, enzovoorts).
      Van ons, Zonnebloemers, werd niets van dat alles verwacht. Wij mochten na de koffie en de taart de deels aangepaste groentetuin bewonderen, waarin je zonder bukken keukenkruiden kunt snijden of aardbeien plukken. Vervolgens bezochten we de koeien in de ruime inloopstallen, het fjordenpaard, de stoere haan met zijn onderdanig toompje kippen en de varkensstal in aanbouw, waarbij boer Jan Peer enthousiast en vakkundig uitleg gaf.
      Ondertussen werd onze lunch voorbereid en konden wij gemakzuchtig aan de lange tafel aanschuiven. De met onder meer huisgemaakte kaas belegde broodjes gleden, met behulp van ter plaatse geproduceerde melk, gemakkelijk naar binnen.
      Gedurende de middagen is er in de gezellige woonkeuken van de zorgboerderij voor de deelnemers volop ruimte om spelletjes te doen, zich met iets creatiefs bezig te houden, te puzzelen, lezen of in een van de luie stoelen een dut te doen. Ook voor ons, eenmalige bezoekers, werden spellen uit de kast gehaald. Zelden heb ik dames zo fanatiek zien rummikuppen!, en ook sjoelbak en mens-erger-je-niet-bord werden driftig gebruikt.
      Veel te vroeg moesten we weer naar huis, maar niet voordat we afscheid van de koeien namen, die op hun beurt van de buitenlucht en het lentegras mochten gaan genieten. Wij keken ademloos toe en hadden medelijden met een stel dat treuzelde vanwege 'een klein ongemak' aan de tenen.
      Zoals een van onze gasten het na afloop uitdrukte: “Ik heb zo genoten, dat ik er wel een hele week op teren kan!”
      Foto’s zien?
     

      

vrijdag 1 mei 2015

Splitsing

Hier liep ik afgelopen nacht ook, over de Waalbandijk, maar koos toen het pad tegenover het fruitbedrijf van de familie Engelen dat door de uiterwaard voert. (Het klaphek gaf problemen en ook het pad werkte niet echt mee: dat veranderde van een wagenspoor in voetverzwikkende harde modderkluiten, in drassig grasland en ten slotte modderde ik door sompige moerasgrassen die zich rond mijn voeten verstrengelden, teneinde weg te komen van niet zomaar een stier, maar een heuse langharige Rode Geus, een angstaanjagende mannetjesputter, bezitter van wijd opengesperde dampende neusgaten, drager van gemeen scherpe hoorns! Maar dat terzijde.)
      Opnieuw ren ik over de Waalbandijk en nu valt dit loopje samen met dat van een paar uur geleden. Op de hoogte van het bewuste klaphek stel ik vast: de stier houdt zich elders op! En in afwijking van die eerste keer is er niets in mij dat naar herhaling verlangt, zodat ik deze onheilsplek in alle rust rechts laat liggen. Berust deze verdubbeling op toeval? Schuilt er een waarschuwing in de droom? Bereidt die droom mij voor op wat komen kan?, of is het juist andersom?
      Vragen produceren is gemakkelijk, maar antwoorden heb ik niet.
      Dromen en bewust leven lijken vaak op elkaar. Vanwege de ervaring van zo-even, maar er zijn meer momenten dat ik dit beleef. Bijvoorbeeld als ik naar het achtuurjournaal zit te kijken gebeurt het geregeld dat de commentaarstem andere beelden in mijn hoofd veroorzaakt dan het televisiebeeld laat zien. Werkelijkheid, de televisiebeelden naar ik aanneem, en droom lopen dan naadloos in elkaar over maar volgen, vanaf het punt waarop de wanorde een aanvang neemt, elk een eigen weg. Het verschil valt mij overigens pas op als ik weer bij de les ben, hoewel ik dan moeilijk kan bepalen welke beelden het echte leven vertegenwoordigen.
      Het zijn onze hersenen die deze verwarring van tijd tot tijd veroorzaken.
      Gisteravond zagen we bij De Wereld Draait Door het eerste deel van ‘College Het Brein’. Erik Scherder, hoogleraar klinische neuropsychologie, vertelde ons enthousiast over de werking van de hersenen. Tevens toonde hij ons, soms schokkende, beelden van mensen die leden aan de gevolgen van een hersenbeschadiging of die als gevolg van operatieve ingrepen specifieke problemen ondervinden. Met name de scheiding van de twee hersenhelften bij een man die lijdt aan epilepsie, om te voorkomen dat deze ziekte zich uitbreid over het gezonde deel, is bij mij blijven hangen. Doordat signalen niet langer door beide hersenhelften worden gedeeld ontstaan er als het ware twee persoonlijkheden.
      Die splitsing in twee hersenhelften en de gevolgen daarvan, brengen mij hier en nu op een interessante vraag. Tijdens je slaap gaan bepaalde hersenactiviteiten door, al was het maar om te blijven leven. Wat niet nodig is gaat in de ruststand. De verbinding tussen je twee hersenhelften, het corpus callosum, is, veronderstel ik, niet van levensbelang. De dromen die vervolgens ontstaan worden door de twee afzonderlijke hersenhelften geproduceerd. In die dromen onderneem je vaak activiteiten waar je in werkelijkheid nooit aan zou beginnen. Of reageer je agressief, of juist angstig, tot in het absurde toe. Zou de oorzaak van dit voor iedereen herkenbare fenomeen, gevonden kunnen worden in het ontbreken van coördinatie tussen de twee hersenhelften tijdens de slaap? Voor een neuropsycholoog-in-de-dop een interessante onderzoeksvraag, lijkt mij.
      Droom en werkelijkheid zitten vaak dicht tegen elkaar en lopen soms door elkaar heen, het overkomt ons allemaal geregeld. Het is jammer dat ik hier langs de Waalbandijk niemand ter controle kan vragen ‘Knijp eens in mijn arm!’ Hoewel, er is toch een mogelijkheid: bij aanvang van dit loopje werd ik gepasseerd door Niek (mijn kleinzoon). Hij fietste naar school en lachte mij breed toe en, ter verduidelijking van die big smile, riep hij: “De laatste dag!”        
      Wat hij bedoelde te zeggen is dat na vandaag de meivakantie van start gaat.
      Als Niek onze ontmoeting bevestigt, is wat ik hier meemaak werkelijk.