vrijdag 30 december 2016

Inpakken

Sommige bewoners van deze planeet hebben vreemde gewoonten ontwikkeld om zich voort te planten, anderen doen het op de gebruikelijke manier maar hebben afwijkende opvattingen over seksualiteit. Daarover peins ik terwijl ik hier over de Waalbandijk ren op de laatste hardloop dag voor mij persoonlijk, de laatste in 2016 bedoel ik.
Het is vijf graden onder nul en de zon die net is opgekomen veroorzaakt een zachtroze band langs de horizon maar nog geen merkbare warmte. Nadenken over voortplanting heeft overigens niets met deze lage temperatuur te maken en, in spijt van de roze verkleuring rondom aan de horizon, ook niet met het moment van de dag. Alles in mijn omgeving dat zich maar enigszins uitstrekt is berijpt, stram en stijf bevroren, zodat er niets is dat mij aan seks doet denken, voor zover ik dat tenminste zien kan want wie weet wat zich afspeelt daar, diep onder dat verse molshoopje! Nee, ik denk aan seks vanwege het programma van Jeroen Pauw, gisteravond op de televisie, ‘5 jaar later’ met Heleen van Royen. Volgens schrijfster Van Royen ‘moet iemand het doen’ waar Jeroen Pauw zich, met ons, afvraagt waarom je zoveel van jezelf blootgeeft. Het gaat dan over haar project ‘Selfmade’, een boek met daarin een selectie weinig verhullende selfies die zij gedurende de afgelopen jaren maakte met behulp van haar mobiel, spiegels en webcam. Net zo obsessief als het vastleggen in fotografische beelden van haar lichaam, haar stemming en haar seksualiteit, verzamelt de schrijfster Heleen materiaal voor haar (autobiografische) romans: direct na de daad, bij wijze van spreken nog op de rand van de liefdessponde, legt zij nauwkeurig in aantekeningen vast welke handelingen het precies zijn geweest die haar naar haar hoogtepunt voerden. Ik zag in Heleen van Royen iemand die er seksueel genoegen in schept om zichzelf bloot te geven, een exhibitioniste dus, meer nog dan een schrijfster of grafisch kunstenaar.
Is dat erg? Helemaal niet. Ik ben heus geen verzuurde bejaarde die een ander geen pleziertje gunt. Integendeel. Als Heleen er genoegen in schept om haar lichaam en seksualiteit in beeld te brengen en er ook nog flink aan kan verdienen, prima, maar doe dat dan niet onder het motto: ‘omdat iemand het verhaal vertellen moet!’
Het is wel een beetje vreemd, vind ik, dat je als volwassene nog steeds de behoefte hebt om je geslachtsdelen fotografisch te onderzoeken. Dat past meer bij de pubertijd, lijkt mij. Ook dat is geen probleem, nogmaals, ieder zijn pleziertje, maar dat het resultaat daarvan ook nog vol in beeld moet worden gebracht in een programma als dat van Pauw, dat is wel een heel ander punt.
Iemand die wel eerlijk uitkomt voor wat hem drijft is meneer Pisaurina Mira. De vrouw van meneer Mira houdt van bondage. Hij benadert zijn geliefde zo stil dat zij hem niet hoort naderen. Dan, op het moment suprême, wikkelt hij haar razendsnel in stevige zijde, brengt zijn penis in stelling – hij zou het zijn pedipalp noemen – en loost zijn sperma.
Voor Pisaurina en zijn eega is er geen ruimte om na de daad zorgvuldig aantekeningen te maken. Voor hem is het meer een kwestie van inpakken en wegwezen. Want is hij te langzaam of ligt zijn vrouwtje niet stevig genoeg in haar boeien, dan zuigt zij hem leeg zoals zij met alle insecten doet die zich in haar web wagen. Maar ja, meneer Mira is dan ook een spin. En bij spinnen liggen de zaken nu eenmaal minder ingewikkeld dan bij mensen!
Wat ik mij nu afvraag, na het verhaal van Heleen en Pisaurina, is of sadomasochistische activiteiten zoals bondage, een overblijfsel zijn uit het verleden. Zijn dergelijke psychische voorkeuren via evolutionele selectie bij ons blijven hangen? Wel jammer dat ik het niet aan meneer Darwin vragen kan.
Evengoed ben ik benieuwd wat 2017 ons brengen zal!



dinsdag 27 december 2016

Toeval

Ondanks het gezellige Zonnebloemuitstapje was Mien erg verdrietig toen zij pas na thuiskomst bemerkte dat het handige boodschappenmandje waarmee zij haar rollator had uitgerust, niet met haar meegekomen was. Vooral toen het ook nog eens onvindbaar bleek. De vrijwilligers die het uitstapje hadden georganiseerd, deden er alles aan om dat handige ding voor haar terug te vinden. Niets. Ook de chauffeur van het taxibusje kon het donkerrode gazen mandje niet vinden en bij de zorgboerderij, waar Mien samen met andere deelnemers en vrijwilligers een aantal uurtjes had doorgebracht, vond men het ook niet.
Ik word daaraan herinnert, en aan een ander verloren goed, nu ik hier op de Kloosterstraat langs een slordig op de stoep geparkeerde scooter ren. Wie laat zo’n ding op dit vroege uur zo achter? Dat is toch vragen om moeilijkheden? Dat kan ik van Mien niet zeggen, dat zij slordig is bedoel ik, en om moeilijkheden vraagt zij al helemaal niet. Om eerlijk te zijn is slordigheid iets dat ik wel in mijn gedrag herken. Hoe ik me ook voorneem het de volgende keer anders te doen, af en toe loop ik toch tegen mijn eigen lamp, als je begrijpt wat ik bedoel.
Een aantal weken voordat Mien haar rollatormandje miste, was ik mijn huissleutel kwijt. Dat ontdekte ik op een zondagavond toen ik wilde afsluiten voor de nacht. Een grove zoektocht in de huiskamer en in mijn jas- en broekzakken brachten het vermaledijde ding niet tevoorschijn. In bed gingen we nog onze gangen na: ik wist zeker dat ik mijn sleutel had gebruikt toen we na onze zondagmiddagwandeling thuiskwamen. Daarna hadden we het huis niet meer verlaten. Kortom, het moest in huis te vinden zijn.
De andere dag zetten we samen de zoektocht naar mijn huissleutel voort. Het moest gemakkelijk gevonden kunnen worden omdat aan mijn huissleutelring ook een Zwitsers zakmesje hangt. Rood, het kleinst verkrijgbare model, korter zelfs dan de huissleutel, en evengoed compleet met schaar, nagelvijl annex schroevendraaier, pincet en tandenstoker. Een handig dingetje waar ik regelmatig gebruik van maak.
Die maandag vonden we het niet. Ook niet de daaropvolgende dagen en weken. Gelukkig hadden we nog een reservesleutel, maar ik miste mijn zakmesje. Ik herinner me nog goed dat ik het kocht. Dat was kort nadat mijn werkplek naar Ewijk verhuisde, zodat ik het al langer dan vijftien jaar in een rechterbroekzak bij me droeg. O, ik geloofde nog steeds dat ik het zou vinden, maar langer wachten lukte niet. Met behulp van een internetwinkel kreeg ik een vervangend exemplaar. Precies hetzelfde model.
Eind november ontving ik een mail van Netty. Het mandje van Mien is terecht! Een thuishulp van een andere Zonnebloemdeelneemster kreeg de rollator niet uitgeklap omdat het mandje van Mien ertussen geklemd zat. Slordigheidje van de taxibuschauffeur! Deze thuiswerkster had gehoord van de tegenslag van Mien en zo kwam het mandje weer in haar gelukkige bezit.
Het was alsof er niets was veranderd. Mien had haar mandje en ik weer een huissleutel voorzien van een Zwitsers zakmesje. Pakjesavond kwam en daarmee steevast: ‘Opa, help je even met jouw mesje?’ Evengoed speurde ik nog regelmatig op plaatsen waarvan ik dacht dat ik er nog niet zocht. Ik zocht nog aan de vooravond van kerstavond! Toen, op de morgen van kerstavond, ik zat midden in een artikel over de werking van onze hersenen, merkte Riky op: ‘Wat zit er een grote kier tussen jouw zitting en de rugleuning!’
Inderdaad de rechtse punt van de zitting van mijn stoel, model Taxi, sloot niet langer strak tegen de rugleuning. Een mankement aan de bevestiging, net nu we kerstvisite krijgen, dacht ik nog voordat ik iets in de spleet zag glinsteren. Vast een oorbel van Riky! Dan zie ik het goed. Met de hulp van een vleesvork hengel ik het dingetje tevoorschijn.
Dit keer geen slordigheidje maar dom toeval waardoor mijn huissleutelring zich onopgemerkt kon verstoppen, compleet met zakmes!



vrijdag 23 december 2016

Kerstverhalen

Nieuwsmedia zoals De Telegraaf vertellen ons dat Kerstmis vieren niet meer kan, dat wij veel van onze landgenoten voor het hoofd stoten als we elkaar prettige kerstdagen toe wensen, om maar helemaal te zwijgen over een wens als ‘Zalig Kerstfeest!’ Stemmen gaan op om deze wereldomspannende traditie te veranderen, om elkaar in plaats van een goed en gezellig kerstfeest, vrolijke decemberdagen toe te wensen of prettige winterfeesten. Over deze gekkigheid peins ik als ik hardlopend de Waalbandijk nader en er een klein zangvogeltje vrolijk naar mij fluit. Hier kan zomaar een nieuw kerstverhaal ontstaan, zoals er ieder jaar nieuwe kerstverhalen verschijnen.
Het is altijd (het lijden van) een klein kind dat ons medegevoel opwekt, dat ons weet te verbinden in onze hoop op vrede, dat ons mild stemt en het beste uit onszelf naar boven haalt. Verhalen die wij heel goed kunnen gebruiken in tijden dat zelfs een vrachtwagen een kerstmarkt kan bezoeken. Deze week is dat het verhaal van de zesjarige, doodzieke Tijn die ons laat zien dat we ons verbonden kunnen voelen met de problemen van anderen, in plaats van ons blind te staren op onze eigen sores. Ondanks de wetenschap dat zijn ziekte binnen een jaar het leven van hem af zal pakken, ondersteunt Tijn 3FM Serious Request bij hun pogen zoveel mogelijk geld op te halen voor kinderen die aan een longontsteking lijden. In zijn eentje harkte dit jochie al meer dan een miljoen bij elkaar.
De kleine Charlotte hier, het zangvogeltje dat beter bekend is als vink of boekvink, brengt mij alleen al door zijn zang in een betere stemming. Ook al versta ik het niet, misschien wenst het mij een vrolijk kerstfeest toe. Het kan ook zijn dat het zo luidruchtig fluit om zijn territorium af te bakenen. Je weet het niet! En terwijl ik over de Waalbandijk ren stel ik me voor dat deze vinkenman zich uitslooft om voor zijn broedende vrouw voldoende insecten te vangen of eiwitrijke zaden te verzamelen. Het is er wel helemaal de tijd niet voor, maar je weet het maar nooit want het is bijna kerstmis. Misschien gaat de hemel open en is alles mogelijk, misschien zal haar ei dan op tijd uit kunnen komen als een kerstwens voor ons allemaal. In het lied Midden in de Winternacht, zingen we immers niet voor niets ‘Ondanks winter sneeuw en ijs, bloeien alle bomen, want het aardse paradijs is vannacht gekomen’!
Kerstgroep door de ouders van Riky in 1928 aangeschaft.
Ik herinner me een krantenberichtje over de rubber matten die op de fietsstrook van het gerenoveerde deel van de Tacitusbrug worden gelegd, in afwachting van asfaltbeton, zodat fietsbanden niet slippen op het kale stalen wegdek. Mijn nieuwsgierigheid doet me besluiten om over de strook die gewoonlijk voor plaatselijk landbouwverkeer bedoeld is, naar de overkant te rennen. Het diep onder mij stromende rivierwater doet me denken aan dat andere Bijbelverhaal. Daarin gebiedt farao alle Hebreeuwse jongetjes in de Nijl te gooien. De moeder van de kleine Mozes legt haar kind in een mandje van papyrus en verstopt het tussen het riet langs de oever van de Nijl… Dit verhaal, dat eigenlijk een Oudtestamentisch kerstverhaal is, boeide mij als kind nog meer dan het verhaal over de geboorte van Jezus.
Na iets meer dan een kilometer sta ik aan de andere kant van de Waal, maar kan ook van hieruit niets van dat rubbermattenklusje onderscheiden. Er verschijnen een paar felle lampen onderwijl ik weer naar ‘mijn kant’ van de rivier ren. Ze behoren toe aan een zware landbouwtractor. Tussen de kapitale banden en de console waarop het veiligheidshek is gemonteerd blijft slechts een smal stukje wegdek vrij. Als ik op de scherpe betonnen rand stap hoor ik Riky onze jongens waarschuwen: ‘Niet op het randje staan hoor!’ De logge wielen rollen soepel langs mij heen en als dank steekt de boer zijn hand op. Voor hetzelfde geld had ook hier een nieuw kerstverhaal kunnen beginnen. Gelukkig was dat niet mijn lot.
Zalig Kerstfeest!



dinsdag 20 december 2016

Verkoopbord

Het is koud en grijs op deze bijna kortste dag van 2016. De warme damp van mijn uitademing slaat neer op mijn brillenglazen zodat het effect van de mist nog wordt versterkt waardoor ik weinig van mijn omgeving zie. Als vanzelf pieker ik over de aanstaande verhuizing van het gezin van Timothy. Gistermiddag werd het verkoopbord van de makelaar in hun voortuin gepoot. De witte kapitalen op de donkerblauwe ondergrond maken dit feit wel erg definitief: TE KOOP.
Deze actie komt voor ons minder onverwacht dan hun mededeling dat zij een huis hadden gekocht. Dat was eind 1998, kort nadat we van onze bevriende buren te horen hadden gekregen dat zij elders in Beuningen een huis hadden gekocht.
‘Een huis gekocht?’, reageerden wij verbaasd. ‘Raad eens waar?’, was hun wedervraag. Wij gokten natuurlijk op Nijmegen, op Nijmegen Oost, om meer precies te zijn, want we wisten dat zij daar het liefst zouden wonen. Zij begrepen wel dat we nooit op Beuningen zouden komen als hun nieuwe woonplaats, dus gaven ze een hint in die richting. Dat zij het huis van onze buren gingen kopen, nog voordat het te koop werd aangeboden, dat hadden we natuurlijk nooit verwacht, want wie gaat er zo dicht bij ouders en schoonouders wonen? Nou, Timothy en Annemarie!
Daardoor bleven wij betrokken bij het huis van de buren, dat nog steeds het huis van de buren is! Bijna net zo lang als wij in Beuningen wonen, drieëndertig jaar inmiddels, vieren we er verjaardagen en regelmatig pakjesavond en Oud- en Nieuwjaar, spelen we spelletjes en zorgen we voor de tuin, de post en de huisdieren als de buurtjes op vakantie zijn. De laatste helft daarvan passen we bovendien geregeld op onze kleinkinderen of lopen er even binnen met een of andere boodschap (bijvoorbeeld even kijken of mijn klauwhamer – zaag, schaaf, boormachine, enzovoorts – in de garage van T&A ligt, als ik dat gerei nodig heb en het niet op mijn gereedschappenbord aantref.) Met andere woorden, in de loop van al die jaren is het huis van de buren ook een beetje van ons geworden! Nu dat bord in de tuin staat komt daar een einde aan.
Mijn ogen tranen. Evengoed zie ik de bruine rat langs de kant van de Hommelstraat liggen. Het ziet er ongeschonden uit waardoor het lijkt alsof het slaapt. En dat is ook zo, maar het zal nooit meer wakker worden. De haartjes van de vacht van zijn of haar zachtgrijze buik warrelen ligt terwijl ik eraan voorbij ren. Had deze rat ook een verhuizing in gedachten toen het aan zijn of haar laatste tocht begon?
Timothy en Annemarie kwamen samen maar vertrekken met z’n vijven. Het buurhuis biedt te weinig ruimte nu de kinderen steeds groter worden. Niek die boven zijn vader uit is gegroeid, kan letterlijk op slechts een smalle strook van zijn zolderkamer rechtop lopen. Het nieuwe huis biedt die ruimte wel. En meer. Maar eerst moet zich een serieuze koper melden (je kunt het hier bekijken.)
Timothy was een paar jaar jonger dan zijn oudste zoon nu is, toen wij in Beuningen kwamen wonen. Hij was een goede verhuishulp. Samen met Jesse sjouwde hij keer op keer de trappen op en af om alle spullen die voorlopig nog niet nodig waren op de toen nog open zolder te bergen. Niek en Koen zullen ook goede verhuishulpjes zijn, evenals Sofie. Ik verwacht dat ‘onze buurtjes’ geen gebruik van een professionele verhuizer zullen maken. Hun nieuwe huis staat immers óók in ons dorp! Dus eigenlijk verandert er niet eens zo veel.
Toch, nu het verkoopbord in de tuin staat komt het akelig dichtbij. Straks kunnen we niet ‘even naar hiernaast!’ Kunnen we niet de uitgelezen krant in de brievenbus steken, een paar aardappelen (uit)lenen – eieren, uien, appels, suiker, melk.
Natuurlijk hopen we voor hen dat zich spoedig een koper meldt, dat zij hun nieuwe gedroomde woning over niet al te lange tijd mogen inrichten, maar…!



vrijdag 16 december 2016

Kappen

Het voelt anders, langs het verlaten huis te rennen nu ik de laatste bewoonster daarvan in haar nieuwe onderkomen bezocht. En alsof dit moment een extra accent nodig heeft kleurt de opkomende zon de lucht boven het vermoeide dak van het oude boerderijtje warm lila-roze. Werkelijk prachtig. Peinzend ren ik een paar honderd meter verder over de zo vertrouwde Hommelstraat voordat bij mij opkomt dat ik wel erg ondankbaar ben als ik deze bijzondere zonsopgang zomaar voorbij laat gaan, zomaar laat wegzakken in het grijs van het toekomstige verleden. Er zit niets anders op dan mijn handschoen uitwurmen zodat ik dit via mijn smartphone vastleggen kan. Om een voor mij nog duistere reden verspringt de camerafunctie van foto naar video. Wat ik ook doe, het lukt me niet terug te keren naar de foto-functie zodat ik genoegen neem met bewegend beeld waaruit ik misschien een stilstaand plaatje kan knippen (thuis leer ik dat ik moet ‘vegen’ om tussen de verschillende functies te kiezen.)
Een naamplaatje bij de brievenbus leerde mij jongstleden woensdag welk van de appartementen Marie tegenwoordig bewoont, maar het viel nog niet mee om met behulp van de digitale huisbel het juiste nummer te kiezen. Uiteindelijk laat haar nieuwe buurman me binnen en wijst naar haar voordeur. Haar dochter doet open. Vanuit haar woonkeuken annex huiskamer probeert haar moeder te ontdekken wie voor de deur staat. Het duurt even voordat zij weer weet wie ik ben. Niet zo gek als je bedenkt dat ik bij de entourage van de Hommelstraat hoor, bij de laatste jaren die zij in dat oude boerderijtje doorbracht. Doordat op de huiskamertafel hetzelfde kleed ligt voelt het alsof alles nog bij het oude is. En dat is natuurlijk ook zo, slechts muren, plafond en vloer zijn nieuw.
...waaruit ik misschien een stilstaand plaatje kan knippen.

Het huis aan de Hommelstraat was niet nieuw toen haar man het zestig jaar geleden van de vermoedelijk eerste bewoner kocht. Voor iets meer dan zevenduizend gulden (tijdens de verhuizing kwamen moeder en dochter de originele koopacte tegen.) Zij schatten het huis op meer dan honderd jaar oud en dat is ook zichtbaar. Het wacht nu op een nieuwe koper die het wellicht ingrijpend zal moeten verbouwen om het (weer) comfortabel te maken. Maar wat er ook mee gebeurt, dankzij de foto’s van Wim Piels zullen we nooit kunnen vergeten hoe het was toen Marie er nog woonde.
Bij een kopje koffie en kerstbrood praten we over de betekenis van verhuizen, over de impact vanwege het verliezen van je ouderlijk huis. Voor Marie is het vooral de mooie horizon die zij zal missen, het uitzicht op korenvelden en fruittuinen. Maar ook het stukje grond om het huis. Niet langer kunnen wroeten in de tuin, zorgen voor bloemen en planten. O, er is wel het voornemen om bloembollen te planten in het kleine perkje naast de voordeur, voor zover dat kan en mag – desnoods met gebruik van bloempotten –, misschien dat dit het verlies een klein beetje vergoeden kan. Voor haar dochter zijn het de noten- en de mispelboom. Die waren er altijd. Je moet er toch niet aan deken dat de nieuwe eigenaar die zal kappen, zoals de overbuurman met de hoogstamkersenbomen deed! Zouden we als koopvoorwaarde kunnen stellen dat deze bomen niet gekapt mogen worden?
Voor mij is er al veel veranderd. Als ik tegenwoordig langs ren, langs het neergelaten lamellengordijn, zie ik twee plaatjes die Wim onlangs maakte. Op het ene kijkt Marie aandachtig uit het raam, zij wijst met haar vinger en ik verbeeld mij dat zij zegt: ‘Is dat niet die hardloper? Kom, hoe heet hij toch?’ Het andere is een close-up van de wc-deur waarop geschreven staat: ‘Heren, bril omhoog! Want de meisjes zitten graag droog!’ Ernaast hangt de mattenklopper die de mogelijke consequentie bij veronachtzaming van deze oproep in beeld brengt.  
Ik vertel Marie dat ik het zwaaien mis.



dinsdag 13 december 2016

Hallucineren

Tijdens een van de laatste dagen van onze vakantie in het Harzgebergte fotografeerde ik een bloemetje van de Stinkende gouwe. Dat was de start van enkele bizarre ogenblikken waaruit ik mij slechts met de grootste moeite losscheuren kon. Ik denk hieraan omdat ik gisteravond een beginnetje maakte in ‘Brug naar de hemel’ (‘World without end’), het boek dat verhaalt over een reeks gebeurtenissen op de dag van Halloween in 1327, van de Welshe schrijver Ken Follett, de auteur waarop ik attent werd gemaakt door mijn zus Ria. En nu ik hier langs de Waalbandijk ren, in de regen en de prettige wetenschap dat Gelderland het ambitieuze plan heeft opgevat om de eerste afvalloze provincie van Nederland te worden, begrijp ik ook waarom ik door dit verhaal weer herinnerd wordt aan die ogenblikken met dat gele bloemetje.
De tijd die nodig is om enkele foto’s te maken, langer duurde het niet. Terwijl ik op het bloemetje scherp stelde landde een kleine zweefvlieg op de rand van het meest linkse bloemblad. In werkelijkheid meet een bloemblad ongeveer een halve centimeter doorsnede – ieder bloemetje van de stinkende bezit er vier – maar vanaf de afstand van nog geen twee centimeter kon ik de verrichtingen van het insect, via het oculair van mijn camera, prima volgen. Het vliegje, achteraf vond ik uit dat het een vertegenwoordiger van de Chrysogaster-familie was, dat Donker Doflijfje wordt genoemd, haakte het achterste paar pootjes brutaal aan de rand van het bloemblad dat warmgeel in het zonlicht glansde, vervolgens gebruikte het de twee overgebleven paren om zich aan enkele meeldraden te zekeren. Het leek slechts geïnteresseerd in de okergele helmknoppen, boordevol eiwitrijke stuifmeelkorrels, zoals hongerige hotelgasten in een 'erweitertes Frühstück'. Waarschijnlijk werd het afgeleid door het paarsblauwglanzende oppervlak van mijn lens, waardoor ik zijn verrichtingen prima volgen kon.
De opbollende donker-bruinrode ogen van het doflijfje staarden mij met duizenden facetten aan. Even dacht ik aan 'Twee reebruine ogen', in 1956 gezongen door het schlager-duo de Selvera's (zusjes Jansen). Wij, Jan en ik, `waren in de tijd dat we het liedje regelmatig hoorden bijna pubers, dus zongen we regelmatig in koor: 'Twee reetbruine ogen, die keken de jager aan…'. Verder dan deze eerste strofe kwamen we nooit vanwege de slappe lach.
Het waren geen reebruine ogen, maar de facetogen van het zweefvliegje, dat ik liever Roodoogje had genoemd. Zij keken mij niet aan maar hypnotiseerden me en deden mij hallucineren alsof ik te gulzig naar adem hapte. Ik zag razende, vuistgrote wespen rond een insectenhol tussen het wortelstelsel van giftige kruiden en voelde me alsof ik in een draaikolk zat, alsof ik dwars door lens en rode facetogen in die zanderige holte kon worden gezogen. En precies zoals dat gebeurde tijdens onze puberale slappe lach voelde ik de spieren in mijn knieholten verweken en dreigde ik voorover te tuimelen, midden in het bed met Stinkende gouwe…
Vlak voordat Riky en ik onze wandeling voortzetten inspecteerde ik de opnamen, vijf in totaal. Ik weet nog dat ik me ongemakkelijk voelde en dat ik Riky niet wilde vertellen wat mij overkomen was. Diezelfde avond constateerde ik dat alle vijf opnamen onbruikbaar waren, terwijl ze op de camera nog in orde leken. Er was duidelijk iets niet pluis, met dat insect of met dat plantje.
In 1327 zochten we tijdens Halloween bescherming in kerken en kloosters, want op heilige gronden achtten wij ons veilig tegen duivelse machten. En behalve heksen en kwakzalvers hielden we ons ook verre van kruiden als Stinkende gouwe, dat, wisten we, verwant is aan Papaver, vanwege de hallucinogene werking van het gele melksap. We wisten nog niet dat we ziek konden worden van ons eigen afval, we pisten zelfs nog in de kerk als dat zo uitkwam, tenzij het ons verboden werd.
We leerden met vallen en opstaan. Vandaag weten we dat ons afval miljoenen opbrengen kan. Gelderland is niet gek!



vrijdag 9 december 2016

Wintertenen

Twee kraaien vallen uit de kale kastanjeboom nabij de Dwarshommelstraat. Hun vlerken flapperen als zwartgallige denkbeelden terwijl zij gemeenzaam landen in de vers doorploegde akker. Ik wil mij niet overgeven aan deze zwartgalligheid, ondanks de somberte van deze grijzer dan grijze morgen en de pijn in mijn tenen.
Ja, die zere tenen! Op dit moment is het de grote teen van mijn linkervoet die zich laat voelen. Niet heftig, zeker niet prettig, hoewel het me bij het hardlopen niet belemmert. Dat was anders met de teen van mijn rechtervoet, die naast de grote teen, de aanwijsteen zogezegd, die domineerde vorige week dinsdag alles. Joggend over de Tempelstraat, automobielen ontwijkend waarmee kinderen zo dichtbij als mogelijk is, bij de schoolpleinpoort werden afgeleverd, ontstond gaandeweg een aanzwellende pijn. Al snel bestond niets buiten de top van mijn rechter aanwijsteen. Dat allesoverheersende ongemak maakte dat ik na iets meer dan een halve kilometer er al de brui aan gaf. Eindelijk weer thuis bleek het bovenste lid van mijn teen dik opgezwollen en rood. Het kwartje viel onmiddellijk: winterteen!
Ik heb vaker last van wintertenen. Maar afgelopen dinsdag was ik me er nog niet van bewust dat het weer eens zover was. Een van mijn tenen was overigens nooit zodanig ontstoken dat hardlopen niet mogelijk was. Dit keer was het anders. Waarschijnlijk omdat de ontstoken teen langer is dan de anderen. In gestrekte toestand, zoals bij het neerkomen en afwikkelen van mijn voet, reikt hij zowat een halve centimeter voor mijn dikke teen. Daardoor was er wellicht extra druk. Inmiddels kreeg ik het probleem onder de knie maar ontstond in mijn linker dikke teen eenzelfde infectie.
Terwijl ik verder ren richting Waalbandijk bedenk ik dat het onderliggende probleem het Fenomeen van Raynaud is. Daarvan krijg ik gaandeweg steeds meer last. Mijn voeten (en handen) warm houden is een van de moeilijke opgaven waarvoor ik me al langere tijd gesteld zie. Dat lukt lang niet altijd, met onder meer risico van wintertenen. Bij Pauw kregen we een kleine vooruitblik op een nieuw televisieprogramma van Midas Dekkers, ‘Het ei van Midas’. Daarin laat Dekkers zien dat de evolutie voor de meeste van onze (technologische) problemen een oplossing vond. Voor een vaatziekte, als ik Raynaud zo noemen mag, is in de natuur misschien al een oplossing gevonden. Ik weet dat bijvoorbeeld vogels nooit (last van) koude voeten hebben mede vanwege een ingenieus vatenstelsel. Dat zit zo: in de poten van een vogel stroomt het warme bloed vanuit het lichaam zeer dicht langs de ader met het afkoelende bloed dat op de terugweg is naar het hart. Dit wordt het tegenstroomprincipe genoemd: de bloedvaten liggen in de poten zo dicht bij elkaar dat het warme bloed het koude bloed opwarmt en er veel warmte voor het lichaam behouden blijft. Het wonderlijke is dat in de winter de ader die het afgekoelde bloed weer naar het hart brengt zich verplaatst naar de kern van de poot, zodat er minder warmte verloren gaat, maar de poten evengoed iets warmer dan de omgevingstemperatuur blijven.
Anders dan mijn persoontje hebben vogels minder behoefte aan goed doorbloede voeten omdat in hun pootjes geen spierweefsel zit. Waar ik de spieren in mijn benen vooral tijdens het hardlopen aanzet tot extra arbeid wordt al zulk werk in vogelpootjes door pezen verricht. Ergo, een tegenstroomprincipe lost mijn wintertenenprobleem niet op.
Evengoed kunnen de poten van vogels ook te koud worden. Ook dat probleem hebben zij opgelost op een manier die voor mij niet is weggelegd. Mits ik lang genoeg ren of wandel worden mijn voeten lekker warm. Dat geldt evenzo voor vogels. Maar zo spoedig we inactief worden daalt de temperatuur in onze voeten. Vogels schudden hun veren los, gaan op hun buik liggen en trekken hun koude poten tussen hun isolerende veren. Dat zie ik mezelf niet doen!
Nu heb ik mijn hoop gevestigd op Midas!



maandag 28 november 2016

Buiging

Winter! Het is vier graden onder nul en er worden links en rechts in de kruisende straten autoruiten afgekrabd terwijl ik zonder meer lekker kan joggen. Ook Herman acteert als gewoonlijk: hij slaat zijn tong om een polletje grassprieten, die dit keer fris berijpt zijn, en doet alsof hij mij niet ziet. Op de Waalbandijk aangekomen ren ik richting Weurt, richting opkomende zon. Na mijn keerpunt, net voorbij de Bonenkampstraat, verwarmt de zon mijn billen. Dit brengt me terug naar het ‘paardenmeisje’ dat gistermiddag met haar vriend voor ons uitwandelde.
Riky en ik passeerden vlak daarvoor de paardenbak boven aan de Hommelstraat, waar twee jonge vrouwen hun rijdieren over een lage barricade lieten springen, steeds opnieuw nadat ze een vol rondje langs de randen van de bak hadden gegaloppeerd.
‘Wat denk jij’, vroeg ik Riky, ‘zouden deze paarden hier nu echt van genieten?’ ‘Waarschijnlijk wel’, antwoordde zij, ‘je hoort toch altijd dat paarden draven en rennen leuk vinden.’ En dat is precies wat paardenliefhebbers altijd beweren. Over haar bejaarde ex-toppaard Salinero vertelt Anky van Grunsven:
“Hij staat de hele dag in de wei en een paar keer per week wordt hij nog gereden. Hoe intensief die ritjes zijn, hangt van Salinero af. Soms is hij wat frisser en heeft hij wat meer zin om te lopen, maar soms is hij wat rustiger en dan gaan we alleen naar buiten om een rondje te stappen.”
Onlangs las ik het artikel ‘Knol op hol’, naar aanleiding van de vraag: Wat vindt een paard van een ruiter op zijn rug? Waar het op neerkomt is dat liefhebbers van de paardensport in het algemeen deze vraag bevestigend beantwoorden. Paarden kun je het niet vragen. Anky ziet haar paard genieten, maar dat is afgericht en getraind. Waarschijnlijk rent, draaft of springt het niet uit vrije wil in een wedstrijd. Paarden lummelen erg graag. Ze eten gras en trekken af en toe een kort sprintje. Dat is ook wat ik Konikpaarden hier in de uiterwaarden zie doen. Je kunt eindeloos naar hun verrichtingen kijken zonder dat er iets (spectaculairs) gebeurt. Een van de conclusies in ‘Knol op hol’ luidt dan ook dat paarden niet kunnen beslissen wanneer ze de wei ingaan, zich laten bereiden of liever op stal staan. Laat staan dat zij zelf hun partner mogen kiezen. (Gedomesticeerde) paarden hebben dus geen enkele vrijheid. Ik vertelde er Riky over voordat ik dat stel voor ons uit zag wandelen.
Nu ik hier onder de warme begeleiding van de zon ren, herinner ik me de grote paarden van Het Land, de Ranyhyn, die wel kiezen. Deze paarden worden liefdevol verzorgd door Koorden zonder dat zij hen ooit berijden, of dwingen te gaan of te doen wat zij niet zelf willen. De enigen die hen berijden zijn de Heren van het Land. Waar een van hen ook is, op zijn fluiten komt de Ranyhyn die hem gekozen heeft, om hem te brengen naar waar hij wil. Zo kiest een van deze grote paarden, tot ontzetting van de betreffende Koord, uit vrije wil de ringdrager Thomas Covenant. Dit alles speelt zich af in de psychologische fantacy-thrillerserie van de Amerikaanse auteur Stephen R. Donaldson. Terwijl een van de belevenissen van Thomas Covenant door mijn hoofd speelt wordt mijn aandacht getrokken door een groepje Konikpaarden nabij de buizenfabriek. Ik voel enige opwinding als ik me voorstel hoe ik fluit, en dat een van hen daarna uitbreekt, naar mij toe draaft en zijn buiging maakt. Ha! Dat zou wat zijn!
Het meisje droeg lange laarzen waarvan ik even dacht dat het rijlaarzen waren. Daarom betitelde ik haar als het paardenmeisje. Opnieuw zie ik het gebeuren: terwijl zij traag voor ons uit slenteren kruipt zijn hand op haar rechterbil. Het lijkt alsof deze hand een eigen wil demonstreert, met instemming van beiden. Terwijl wij het stelletje passeerden lieten zij luidkeels elkaars wensen blijken. Wij bestonden niet voor hen. Ik zag iets wat echte vrijheid kan zijn.


vrijdag 25 november 2016

Wimpie

Er heerst nog diepe rust in huize de Trompet. Onderwijl de zon aanstalten maakt boven de horizon te klimmen ren ik langs het fruitbedrijf. Hier maakte Wim een vijfentwintigjarig dienstverband vol. Na zijn pensionering wel te verstaan. Hij is de enige die ik ken die in zijn negentigste levensjaar nog hand en spandiensten voor een baas verrichtte. Dat is inmiddels ruim zeven jaar geleden. Zijn kortetermijngeheugen laat het de laatste jaren steeds sneller afweten, zodat de gesprekjes die ik tegenwoordig met hem voer voornamelijk over het verleden gaan.
Een paar weken terug herinnerde Wim zich de geboorte van zijn jongste zus. Ik probeerde hem daar meer over te laten vertellen, maar mijn oude Zonnebloemvriend kon geen woorden vinden om uitdrukking te geven aan het beeld dat hem zo duidelijk voor ogen stond. Ik had met hem te doen. “O”, verzuchtte Wim, “Ik weet nog maar zo weinig!”
“Als ik me niet vergis is Tonnie nu tweeënnegentig. U was dus nog maar een kleuter, u was vijf jaar, Wim! Dan is het toch niet zo vreemd dat u daar nog maar weinig van weet.” Wim keek mij aan. Zijn ontstoken, roodomrande ogen drukten twijfel uit. “Het is al heel wat, dat u zich Tonnie als baby herinnert. Volgens mij is dat omdat deze geboorte, zoveel jaren na die van u en uw broers en zussen, een bijzondere gebeurtenis was.”
Terwijl de zon boven de horizon uit piept...
Ik moet even iets zeggen tegen twee wandelende broers uit Winssen die mij hier, op de Waalbandijk vlak na de Brugstraat, tegemoetkomen, ik moet even zeggen dat ik de wekker een kwartier later ga zetten zodat we elkaar tot het voorjaar niet meer zien. We kletsen een paar minuten over de wind, de kou en de voortgang van de werkzaamheden aan de verkeersbrug. Dan wens ik hen het allerbeste – voor sinterklaas, kerstmis, nieuwjaar en driekoningen. Terwijl de zon boven de horizon uit piept geven we elkaar een hand, en vullen dat aan met een boks en een high five, speels als waren we tegenwoordige pubers.
Terwijl Wim aarzelend in laden rommelde, op zoek naar een foto, zag ik de slaapkamer van mijn ouders. Direct rechts van de deur staat een bedje, waarschijnlijk was het een wieg maar een hemeltje herinner ik me niet. Ik ben er met een opdracht, ik moet de baby een flesje geven. Die baby is Wimpie, die via Wim Willem werd, of het is Gerda, mijn jongste zusje. Ik neem aan dat het mijn jongste broertje was die daar in de wieg lag, en als dat zo is was ik zeven en een half jaar oud, groot en mans genoeg om deze belangrijke taak te volbrengen. Op het moment dat mijn babybroertje mijn hoofd boven zich ziet verschijnen trappelt hij lakentje en deken opgewonden van zich af. Achteraf denk ik dat het vooral de fles is die hem enthousiast maakte. Aanvankelijk gaat de melk in een hoog tempo naar binnen maar dan blaast Wimpie schuimbellen. Ik kan maar net boven het bedje uitkomen en het gaat lang duren. Mijn armen en benen beginnen van ongeduld te kriebelen. Mijn oog valt op een schone luier, die prop ik onder de fles en vorm ter ondersteuning een gootje. Wimpie blijft langzaam zuigen waarop ik mijn kleine broertje alleen achter laat…
Toen die specifieke foto onvindbaar bleek kwam Wim weer naast mij op de bank zitten. Ik vertelde hem over de herinnering aan mijn babybroertje. Mijn moeder was niet blij toen zij een leeg flesje en een huilende Wimpie in een nat bedje aantrof, en zij kwam er al snel achter wie daarvoor verantwoordelijk was.
Die dag toonde ik aan dat ik nog niet mans genoeg was voor zo’n gewichtige taak. Als zij bekend was geweest met dit onder jongeren zo populaire gebruik, zou mijn moeder mij zeker geen boks of high five hebben gegeven.



dinsdag 22 november 2016

Pootgoed

De zon laat nog even op zich wachten als ik de Tempelstraat uit ren. De kruising met de Van Heemstraweg wordt in beslag genomen door een trekker met oplegger. Dezelfde brandweerrode hijskraan die in de dieplader staat, zag ik gistermiddag vanuit de huiskamer van Koos en Francien over de Wilhelminalaan rijden. Blijkbaar was de machinist net klaar met het hijswerk aan het Julianaplein, waar twee afvalsilo’s op hun plaats werden gezet. Terwijl ik naar de overkant ren nadat de zware combinatie lawaaierig passeerde, denk ik aan de tulpenbollenzetmachine.
Jan liet me er een foto van zien, ongeveer twee weken geleden. We waren het er direct over eens, een groter verschil met vroeger bestaat niet! Mijn broer nam de foto tijdens een wandeling. Het was vroeg in de ochtend en nog mistig zodat zijn foto geen details van de machine laat zien. Evengoed sprak het gevaarte enorm tot mijn verbeelding. Via internet vond ik al snel enige filmpjes waardoor ik begreep hoe dit apparaat zijn werk doet. Wonderlijk dat het kan, zoveel bewerkingen in één keer (evenals rooien en pellen.)
Zestig jaar geleden. Ik was rond negen jaar oud en hielp mijn buurman regelmatig bij zijn tuinderswerk. Toen ging alles met de hand. Toegegeven, buurman Jaap beschikte over een lange kruiwagen. Daarop kon je gemakkelijk tot twaalf kistjes pootgoed vervoeren mits je het gevaarte in evenwicht hield. Dat ging meestal goed, behalve die keer toen ik er te veel kisten vol aardappelen op stapelde. Het hele gevaarte kieperde om toen ik daarmee weg probeerde te rijden, met een berg losse aardappelen en een paar kapotte kisten tot gevolg. Maar dat terzijde.
Wat tegenwoordig door een machine wordt gedaan deden Jaap en ik handmatig. Het begon ermee dat we het bloembed klaar moesten maken. Met behulp van paaltjes en touw werd een baan uitgezet. Vervolgens schepten we de bovenste tien centimeter aarde naar de kant van het volgende bloembed. Daarna harkte ik het verdiepte bed zo gelijkmatig mogelijk los en glad, waarna Jaap er strepen in trok – dat deed hij met behulp van een balk waarin met behulp van afstand houdertjes houten pennen waren vastgezet. Op de zo ontstane regels zetten we vervolgens de tulpenbollen uit. Dat was een tijd vergende klus: in een ‘kruipersbroek’ gemaakt van stug zeildoek, kropen we ieder aan een kant van het bloembed en duwden steeds een afzonderlijke bloembol, op de goede afstand van elkaar, een klein stukje in de aarde zodat deze stevig rechtop bleef staan. Onderwijl zongen we een liedje, schoven het kistje met het slinkende pootgoed voor ons uit en, als dat leeg was, stonden we op om een volle te halen. Nadat we zo een bed met bollen vulden, schepten we de aarde die we er eerst uit hadden geschept, voorzichtig over het pootgoed. Omdat dit zwaar werk was begon Jaap daar al mee als we voldoende rijtjes hadden gevuld zodat ik hem met poten vóór kon blijven. Dat ging niet altijd goed, maar dat is een ander verhaal.
Als tulpenbollen de grond in moeten, tussen half oktober en half november, kan het al flink koud zijn. En tulpen poten, afgezien van het uitscheppen en toedekken van de bloembedden, is geen energiek werk, dus gebeurde het regelmatig dat we opstonden om de bloedsomloop in onze handen weer een beetje op gang te brengen door ze ritmisch op onze rug te slaan. Tegen vijf uur, als het te donker werd, gooiden we het gereedschap, onze kruipersbroeken en de rest van het pootgoed op de kruiwagen en liepen naar buurvrouw Toos die dan koffie en thee klaar had. Aan het begin van de tuin stonden we altijd even stil om naar het werk van die dag te kijken: wat schieten we lekker op, hé?
Je kunt hier zien hoe al ons werk nu in één beweging machinaal wordt gedaan.
Of de tuinders het nu ook zo gezellig hebben als Jaap en ik toentertijd? Dat betwijfel ik.


vrijdag 18 november 2016

Marteling

Workshops tijdens een open dag en een feest, de Pompekliniek viert deze weken haar vijftigjarige bestaan in Nijmegen. Van verschillende kanten werd ik erover geïnformeerd, maar teleurstellend genoeg vond ik op mijn deurmat geen uitnodiging. Terwijl ik over de Waalbandijk ren en de eerste voorzichtige zonnestralen via de gescheurde bewolking mijn rug verwarmen, beland ik door een gat in de tijd op de Weg door Jonkerbos. Moeiteloos. Daar heb ik geen transponder voor nodig, noch een captain Kirk die zijn chief engineer, Montgomery Scott, verzoekt: ‘Beam me up, Scotty!’
Het is tijdens de laatste dagen van 1966, het kunnen ook de eerste van 1967 zijn. Het is zondag. We wandelen over de Weg door Jonkerbos Het gebouw met-de-opvallend-grote-ramen is nog niet helemaal afgebouwd – het eerste in het verder nog ongeschonden Jonkerbos, waarvan later nog vele bomen worden gekapt om ruimte te bieden aan het Canisius-Wilhelminaziekenhuis, Sanadome en Pro Persona (GGz). Het bouw-informatiebord meldt dat hier de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek wordt gerealiseerd.
Riky herinnert zich dat het veel in het nieuws is geweest en dat bewoners van een nabije nieuwbouwwijk aan de Opaalstraat, zich fel uitspraken tegen de komst van deze nieuwe kliniek. De naam, Pompekliniek, liet bij mij een belletje rinkelen: Daar wil ik werken! Riky kijkt mij met een vragende blik aan. Ik vertel haar over de televisie-uitzending die ik bij ons thuis zag. Ik weet nog goed, omdat ik toen in Medemblik woonde en we nog niet lang over televisie beschikten, dat de uitzending op een vrijdagavond was. Een professor – toen ik hem later in de kliniek ontmoette wist ik weer dat het de forensisch psychiater Simon van der Kwast was – vertelde over de verpleging van mannen die via de rechter tbr (ter beschikkingstelling van de regering, tegenwoordig tbs) opgelegd hadden gekregen. Met die mannen was iets, zij misten iets. Zij hadden geen geweten ontwikkeld en konden niet meevoelen met anderen. Daardoor waren zij in aanvaring gekomen met justitie. Kortgezegd kwam het verhaal van de professor hierop neer: in deze nieuwe kliniek kunnen de tbs-gestelden over al hun problemen praten en via gedragsverandering weer een normaal leven leiden. Dat leek mij machtig interessant en aantrekkelijk bovendien, dat je over al je problemen kunt praten bedoel ik. Want die had ik ook, problemen, hoewel ik die toen nog niet helder kon benoemen, en dat het om psychisch gestoorde delinquenten ging, dat had ik toen ook niet in de gaten.
...de eerste voorzichtige zonnestralen...
Een paar jaar nadien, ik woonde en werkte bijna een jaar in Nijmegen, herinnerde een advertentie me weer aan mijn wens om in deze kliniek werk te vinden. Ik had hem niet zelf gezien, die personeelsadvertentie, maar van horen zeggen en wist niet eens om wat voor werk het precies ging. Kortom, ik ging solliciteren. Het schrijven van een sollicitatiebrief was een nieuwe ervaring en een ware marteling. Mijn spelling was in die dagen namelijk een drama. Maar gelukkig, ploeterend aan de woonkamertafel bij haar thuis aan het Potgieterplein, wist ik Riky naast me. Zij kon mijn fouten verbeteren zodat de vierde of vijfde brief foutloos bleek.
Na de bouwvakvakantie van 1968 liep ik voor de eerste keer over de ‘Zeedijk’, de lange brede gang met de grote ramen, die van de toenmalige portiersloge naar de kapel voerde en vandaar naar onder meer de onderhoudswerkplaats. Vol verwachting wandelde ik over de gewassen-grind-vloer, nog in het ongewisse van de komst van onze twee kinderen en dat zij in deze kapel gedoopt zullen worden, wij een dienstwoning aan de Weg door Jonkerbos gaan betrekken en dat ik vlak na de geboorte van Jesse als sociotherapeut zal worden aangesteld.
Ruim twaalf jaar toog ik bijna dagelijks naar de Pompekliniek.
Mijn teleurstelling over het uitblijven van een uitnodiging is vervlogen nu ik begrijp dat buiten directbetrokkenen ook gepensioneerden werden uitgenodigd. Logisch, vind ik!



dinsdag 15 november 2016

Prematuur

De wind is kil en voert onafgebroken motregen aan. Joggend over het fietspad langs de Van Heemstraweg denk ik eerst aan een snackverpakking, maar dichterbij gekomen blijkt het een knuffel te zijn. Nu ik het opraap zie ik dat het een konijn moet voorstellen. Het is doornat maar nog redelijk schoon, ondanks het bijna midden op het pad lag is er dus niemand overheen gefietst. Het troetelkonijn is zacht-beige van kleur en heeft een zalmroze neus in de vorm van een hartje. Zijn ‘hazenlip’ is gevormd door donkerbruin stiksel, evenals de ogen, de uit de kluiten gewassen teennagels en navel (gevormd door een simpel kruis midden op de buik). Ik wurm de veel te lange oren, ze lijken meer op de lepeloren van de haas, door het gaas van het hek rond het terrein van het tuincentrum, zodat het kind dat dit konijn verloor, hem gemakkelijker terug kan vinden. Terwijl ik verder ren zie ik dat een achterpoot bleef haken zodat het lijkt alsof het knuffeldier ieder moment weg kan springen.
Rennend over de Waalbandijk verkeer ik nog steeds bij het kind dat Snuf verloor, intussen heb ik blijkbaar besloten om de doorweekte vondeling, die nu afwachtend in het hek hangt, Snuf te noemen. Niet vanwege de cavia van Koen, maar zoals het konijn waarvan Lieneke (in ‘Zoete mond’ van Thomas Rozenboom) pas gaat houden als zij het op aanraden van dierenarts Rebert een naam geeft – ‘…na een diepe ademteug bevestigde zij het ook: ”Hij heet Snuf.”
Een ander meisje hield zoveel van Snuf dat zij hem niet thuis wilde laten. Misschien zat het kind achterop op de fiets bij vader of moeder, en heeft het ongemerkt haar lievelingsknuffeltje laten glippen. Nu is het in paniek, misschien. Het zal in ieder geval niet van een van de Gelderman-kindjes zijn! Dat moet ik natuurlijk even uitleggen: Gelderman en zijn vrouw kregen van bol.com twee knuffels cadeau. Het berichtje viel mij op omdat ik vlak daarvoor óók een presentje van deze webwinkel ontvangen mocht. Veel minder waardevol dan ik aanvankelijk dacht, maar evengoed erg aardig van de dame die de telefoon opnam.
Zoals vaker gebeurt gaf de postman bij ons een pakketje af. Voor een van de buren, dacht ik nog, maar nee dit keer was het voor mezelf bestemd, terwijl ik toch zeker wist dat ik niets besteld had. Het pakje openmakend dacht ik nog ‘dat is aardig van bol.com!’ Er kwam echter een sjiek sporthorloge tevoorschijn zodat de twijfel reeds toesloeg. Toen de pakbon ook nog repte over ‘uw bestelling…’ wist ik het zeker, dit is geen cadeautje! Met behulp van het bestelnummer kon de juffrouw van de klantenservice mij snel vertellen hoe het zat. Ik kon evengoed niet nalaten haar deelgenote te maken van mijn gedachtegang bij het openen van het pakketje. Zij begreep mijn teleurstelling. Daarom, en ook omdat ik erover belde, kreeg ik korting op mijn eerstvolgende bestelling. Zeven en een halve euro. Geen waardevol horloge maar evengoed erg aardig!
Gelderman en zijn vrouw wilden de bedjes ruilen nadat bleek dat hun tweeling daarin niet meer pasten, toen zij eindelijk met papa en mama mee naar huis mochten. De kinderen, een jongen en een meisje meen ik, wogen bij hun geboorte slechts achthonderd gram. En zoals dat met kindjes die prematuur zijn gaat, waren er veel problemen die operatief ingrijpen vergden. Dus pasten zij niet meer in de wiegjes. De Geldermannetjes kregen het geld van de aankoop terug, ondanks de retourdatum reeds lang was verstreken. Een paar dagen na het telefoontje met bol.com ging de deurbel en werd een pakket bezorgd: de twee knuffels voor hun tweeling werden begeleid door een lief kaartje van de medewerkster!  
Weer terug op het fietspad langs het tuincentrum zie ik direct dat Snuf er niet meer hangt. Dat kan twee dingen betekenen: of hij heeft zelf de benen genomen of zijn kleine eigenaresse heeft hem opnieuw in haar armen gesloten. Ik gok op het laatste!


vrijdag 11 november 2016

Bartjes

Mijn neef vult bijna in zijn eentje ons halletje zodat ik wel even moest slikken toen ik hem begroette: wat een grote kerel! Omdat hij een uur vroeger is dan ik had verwacht haast ik mij naar boven om me om te kleden. En terwijl ik me boven in de pijpen van mijn hardloopbroek wurm onderwijl Riky hem van een kopje koffie voorziet, pieker ik me gek over hoe dat moet gaan, samen hardlopen. Zijn lange benen snellen natuurlijk voor mij uit voordat ik pap kan zeggen.
Stefan bracht de afgelopen dagen met zijn team door in Maasbommel. Teambuilding maar wel op een leuke en ontspannen manier. Een cadeautje van het management, vertelde hij later, vanwege de positieve resultaten van het afgelopen jaar. Gisteravond sloten zij deze jaarlijkse activiteit af met een uitgebreid etentje in Slot Doddendael (“Prachtige locatie en schitterende maaltijd! Zij voeren geen Michelinsterren, maar gaan die binnenkort verdienen, wed ik!”) en werden rond middernacht met een kleine touringcar weer naar Maasbommel gebracht. Steef had mij vanmorgen al vroeg gewaarschuwd, ‘Simon, ik ontbijt even en dan kom ik eraan. Ben rond 9 uur bij jullie. Hardloopkleding heb ik al aan J tot straks‘, maar dit berichtje had mij niet bereikt. Nu joggen we in een rustig tempo over de Tempelstraat, steken de Van Heemstraweg over en rennen de Hommelstraat in waar Rie, met wie ik gisteravond nog telefonisch contact had (ik mocht haar uitnodigen voor het Kerstdiner van de Zonnebloemafdeling), ons in haar knalrode autootje tegemoet komt rijden. Terwijl Rie en ik naar elkaar zwaaien leg ik Stefan uit wie zij is.
... ervoor zorgend dat de Tacitusbrug zichtbaar is.
Na een vrolijk begin van de week waarin wij onze duizendste verjaardag vierden (zie ‘Millennium’) werden we wel weer flink met onze voeten op de grond gezet. Niet eens zozeer vanwege de uitverkiezing van Donald Trump boven Hillary Clinton als vijfenveertigste president van de Verenigde Staten. Hoe vervelend dat ook moge zijn, het valt helemaal in het niet bij het waardeloze bericht dat mijn zus Tiny, de moeder van Steef, gister kreeg. Haar scan wees uit dat de vlekjes op haar lever, ondanks een langdurige hormonenkuur, verder zijn uitgegroeid. Om haar langer in ons midden te houden of misschien wel helemaal te laten herstellen, wordt de hormonenkuur die al eerder werd gestopt vanwege vervelende bijwerkingen, opgevolgd door chemokuren. Dit roept onmiddellijk associaties op met misselijkheid, pijn, hevige vermoeidheid en haaruitval. Gelukkig heeft een chemokuur ook een positieve kant, het kan herstel betekenen en hoop voor de toekomst.
Stefan en ik passeren alle bekende plekjes die geregeld in mijn dekkertjes langskomen onderwijl Riky bij bakker Bart voor de toonbank staat om er Bartjes, smakelijke broodjes ‘gezond’, te laten klaarmaken. Daarmee verrast zij ons aangenaam bij thuiskomst. Hardlopend houden we genoeg zuurstof over om te ontdekken dat we beiden van dezelfde soort literatuur houden. Ik verras Stefan met het bestaan van ‘Hex’, de horrortriller van Thomas Olde Heuvelt die in het nabije dorp Beek speelt en speciaal werd aanbevolen door Stephen King, en op zijn beurt beveelt Steef mij een Amerikaanse schrijver aan die ik binnenkort zal leren kennen omdat hij belooft mij de titel van dat boek te mailen.
In de nevengeul zien we slechts één zilverreiger waar er een week geleden meer dan twintig stonden te vissen. En het is niet eens gemakkelijk vast te stellen dát het een reiger is, zo verdekt weet de grote witte vogel zich bij enige wilde begroeiing op te stellen als wil hij zijn aanwezigheid voor zijn blauwe soortgenoot, die nietsvermoedend in het water staat, verheimelijken.
Op het keerpunt stelt Stefan voor, voor het nageslacht vast te leggen dat wij hier waren, ervoor zorgend dat de Tacitusbrug zichtbaar is. O ja, ik moet hier nog wel even aan toevoegen dat mijn langbenige neef zich voorbeeldig heeft aangepast aan zijn kortbenige oom!

dinsdag 8 november 2016

Millennium

De dichte mist levert een aspect aan mijn ‘rondje’ hardlopen dat ik anders missen zou: er is weinig te zien waardoor ik mij gemakkelijker op mezelf terugtrek. Joggend over de Waalbandijk, in gedachte met mijn broers en zussen verkerend, dringt zich vanuit de grijze massa plotseling een geeloranje rechthoek aan mij op dat ik niet herken. Gedurende een aantal meters voel ik me gedesoriënteerd, vooral als ik zie dat het om een omleidingsbord gaat: hoe kan dat nou, hier is toch geen afslag? Dan pas dringt tot mij door dat ik al vlak bij de Brugstraat ben.
Voor mijn broers en zussen zijn er voor het moment geen Amerikaanse verkiezingen want zij rennen hier allemaal met mij mee. Ook degenen die niet meer onder ons zijn, onze jongere broer Nico en oudste zus Ina die tevens de eerstgeborene was. Dat is vanwege een bijzondere gebeurtenis die gistermorgen rond tien uur plaats heeft gevonden. Ongeveer op dat tijdstip bereikten wij, de veertien kinderen van vader en moeder Dekker die nog in leven zijn, de gezamenlijke leeftijd van duizend jaar. Daar hebben we gemiddeld eenenzeventig jaar en iets meer dan vijf maanden over gedaan. Annie had er op een week na tachtig jaar voor nodig om dit punt te bereiken, Willem deed het als jongste broer sneller: tweeënzestig jaar en tien dagen om precies te zijn.
... die schattige foto met Annie en haar jongste zus en broer...
Vaak werd gevraagd hoe het was om met zestien kinderen samen te wonen ‘in dat kleine huisje aan ’t Laantje’, en werd het veronderstelde antwoord er meestal automatisch aan toegevoegd: best gezellig zeker? En vaak beaamde ik dat. Want ja, je had bijna altijd iemand om mee te spelen, je hoefde niet alleen te gaan schaatsen en klusjes in en rond het huis deed je meestal samen met een broer of zus. Veel van die gezellige momenten dringen zich weer aan mij op, zoals met z’n allen om de keukentafel erwten en bonen lezen waarvan de opbrengst bestemd werd voor de aankoop van sinterklaascadeautjes – maar dat wisten de meesten van ons toen niet. En terwijl de ‘goede’ peulvruchten ritselend in potten en pannen op onze schoot werden geschoven luisterden we samen naar een hoorspel op de distributieradio, zongen we mee met de liedjes van de familie Doorsnee en poften ondertussen tuinbonen op de gloeiendhete kachelplaat.
En toen de eersten van ons in het huwelijk traden maakten we samen de versierselen, zoals corsages en feestmutsen van felgekleurd crêpepapier, zetten we voordrachten in elkaar en bereidden we de maaltijden voor: zo schilden mijn broer Jan en ik geregeld de piepers voor zo’n feestmaaltijd, hele wasteilen vol! Ja, er kleefden ook nadelen aan samenwonen met zo veel mensen onder een dak. Als je bijvoorbeeld een keer alleen wilde zijn, kon dat niet binnenshuis, of je moest genoegen nemen met de wc (maar als je vergat de deur met het haakje te vergrendelen kreeg je geheid gezelschap van een ander met hoge nood!) Het gebeurde in latere jaren ook geregeld dat je over een vrijend paartje struikelde dat intimiteit zocht op de trap of tussen de jassen aan de kapstok.
Zondag kwamen we bijeen bij mijn jongste broer in Julianadorp. Het leek voor een paar uurtjes als vanouds: de huiskamer puilde uit en ook in de keuken stond geregeld een groepje in steeds wisselende samenstelling. De koppen moesten dicht bijeen om elkaar goed te verstaan! Ook dat herinnerde aan vroeger. Er was ook nieuws, hoewel meer dan zestig jaar oud kreeg ik het voor het eerst onder ogen: die schattige foto met Annie en haar jongste zus en broer, gemaakt tijdens de kermis in Wadway.
Onze pa en moe zouden trots zijn geweest: het Noordhollands Dagblad kopte gisteren ‘Millennium-feest voor De Dekkertjes’, en een andere krant ‘Broers en zussen leven samen al millennium’.
Zestien kinderen. Dat was niet eens heel bijzonder in die tijd: samen hadden mijn vader en zeven van zijn broers en zussen achtentachtig kinderen. Zestien, dat waren er maar vijf meer dan het gemiddelde in het gezin van opa en opoe Dekker!


vrijdag 4 november 2016

Fröbelen

Woedend geschreeuw maakt mij attent op een conflict dat zich afspeelt in en rond het bijna opgedroogde water van de nevengeul. Van deze trotse Loenensche Wel is bijna niets meer over dan enkele langgerekte plassen, naast het diepere gedeelte waarin de woonboot van Klaartje ligt. Als het peil in de Waal blijft zakken wordt de leefwereld van planten en dieren in deze resterende watertjes steeds verder ingeperkt. Dat weten de reigers ook! Zij staan met zovelen in en rond dit kleine plasje, het moet wel zijn dat schraalhans hier keukenmeester is. Evengoed arriveren meer naar verse vis hongerende soortgenoten, voornamelijk zilverreigers, die prompt en in niet mis te verstane klanken, te horen krijgen dat zij hier niet gewenst zijn.
 Terwijl ik aan dit woeste tafereel voorbij ren prijs ik me gelukkig dat ik niet steeds voor een plaatsje aan tafel hoef te vechten. Gisteravond leek het wel even nodig maar gelukkig hadden Monique Janssen en haar hulptroepen voor voldoende werkplekken gezorgd. Ook karigheid was in het atelier van mevrouw Janssen ver te zoeken; waar de reigers in deze plas naar zich wanhopig verstoppende visjes moeten zoeken – zo stel ik mij voor –, werd ons een schaal voorgehouden, volgeladen met super dik afgesneden plakken cake als traktatie bij een royale beker verse koffie! En toen moest het nog beginnen!
Joop en Harry, de wandelende broertjes uit Winssen, groeten enthousiast. Ik meen dat Harry zich vrolijk maakt over mijn snelheid, maar de kwintessens van zijn grap verwaait helaas in het korte ogenblik dat we elkaar passeren. Het zal, neem ik aan, niets met de jaarlijkse vrijwilligersactiviteit van onze Zonnebloemafdeling te maken hebben, daar heeft hij immers geen weet van. Sommigen van ons dachten overigens dat er bloemschikken op het programma stond. Niet zo vreemd want de uitnodiging eindigde in de schimmige zin: ‘…kortom, het is tijd om te fröbelen!’ Bovendien werden we verwacht in Groenbinderij ’t Hogewald.
... als weer een geslaagde creatie in veiligheid werd gesteld ...
Rond halfacht stroomde de goed geoutilleerde werkplaats van Monique vol. Tweeëntwintig Zonnebloemvrijwilligers veroorzaken samen veel gerucht, maar we waren muisstil toen we uitgelegd kregen wat van ons verwacht werd. Hier toonde ‘juffrouw Janssen’ dat bij haar het onderwijsbloed nog steeds warm door de aderen stroomt. Klei. We zouden iets maken van klei. Uit haar vaardig knedende vingers kwam een kippetje tevoorschijn die zij snel liet veranderen in een musje, of misschien was het wel een grasvink. Het was ons overduidelijk dat we konden maken wat we maar wilden ‘… en als het fout gaat duw je het gewoon weer in elkaar en begin je opnieuw!’ Met de hulp van Ginny, Hanneke en Ina, de reeds doorknede keramisten die van Monique het vak leerden, vonden we een werkplek en werden voorzien van een bonk chamotteklei, zwart of wit naar keuze. Zo togen we aan de slag.
In mijn hoofd had zich een beeld gevormd van een kubistische raaf die als butler aan het Engelse Hof niet zou misstaan. Natuurlijk moest de vreemde vogel worden voorzien van een vlinderstrik. Vanuit dat beeld liet ik mijn vingers het werk doen. Tenminste, met die bedoeling zette ik ze daartoe aan. Het viel echter niet mee en ik was blij met de tips van de vaardige meiden om mij heen zodat Raaf daar uiteindelijk in de gedachte pose stond.
Het was prachtig om te zien hoe mijn collega vrijwilligers zich inzette om iets moois van hun werkstuk te maken. De hulptroepen en Monique zelf, hadden het zo druk dat Willy, de man van Monique, zich in liet zetten om ons van koffie en frisdrank te voorzien.
De tevreden blikken als weer een geslaagde creatie in veiligheid werd gesteld bewezen dat deze avond een schot in de roos was. En terwijl ik langs de nevengeul waar de rust intussen is weergekeerd, op huis aan ren, is er slechts één ding dat mij verontrust: hoe zal Raaf het in de oven doen?


dinsdag 1 november 2016

Knip

In de tweede ellebooghoek van de Hommelstraat laat de enig overgebleven peppelboom zijn gele bladeren los in een tempo van misschien honderd per minuut. In mijn hoofd maak ik een berekening: de boom staat ongeveer vierhonderd meter van mij verwijderd – die afstand slinkt tijdens mijn calculatie uiteraard gestaag, dus zet ik er vaart achter – terwijl ik met een snelheid van ongeveer tien kilometer per uur jog. Dus ben ik bijna twee en een halve minuut onderweg naar de boom en zijn er in die tijd tweehonderdvijftig boomblaadjes gevallen. Onder de bewuste boom door rennend zie ik in dat mijn aanvankelijke schatting, honderd per minuut, veel te hoog is want hoeveel blad draagt zo’n boom wel niet? Dit bewijst maar weer eens hoe zinloos het is om zulke berekeningen te maken! Goed, laat ik mij op iets anders richten. Op die schapen bijvoorbeeld. Zij komen net niet boven het laagje mist uit. Iets waar zijzelf waarschijnlijk weinig van merken, hoewel ze zich allemaal in dezelfde richting bewegen.
Op de Waalbandijk beland ik in ‘De Japanse minnaar’ van Isabel Allende. Daar maakte ik gisteravond een beginnetje mee. En hoe dat kwam weet ik niet, maar terwijl ik las hoe Alma aan haar kleinzoon en haar secretaresse vertelt op welke wijze zij Ichimei Fukada heeft ontmoet kwam de bakkerij van Bakker Blank in mijn gedachten (ik logeerde bij Blank omdat mijn moeder weer een kleintje ging krijgen). Ik zag er mezelf weer in bed liggen, samen met de oudste zoon van de bakker. Het maakt grote indruk op mij dat hij zich verwaardigt om tegen mij, een broekie van net zes jaar oud, die feitelijk de gast van zijn ouders is, zijn verontschuldiging uitspreekt voor het mogelijke gebrek aan comfort in zijn bed! Het is inderdaad hard, dat bed. De matras die niet dikker lijkt dan een opgevouwen paardendeken ligt op een houten deur. Dat is nodig vanwege een probleem met zijn rug, zo laat hij mij weten. Terwijl ik muisstil naast deze bijna volwassen jongen lig staar ik blind in de ruimte (het bed staat op de zolder boven de bakkerswerkplaats) en vraag me af of ik de pot durf te gebruiken als ik plassen moet.
Dit was het eerste beeld dat kwam bovendrijven terwijl ik over de Japanse minnaar las. Daarna dacht ik aan de bakkerij.
Ik vond het heerlijk dat ik Bakker Blank mocht helpen. Ik mag meel uit een papieren baal in de kuip van de kneedmachine scheppen waarna hij de andere ingrediënten zoals water en melk toevoegt. Op een langgerekte smalle werktafel heb ik blikken strak naast elkaar opgesteld nadat ik ze invette met donkerbruine olie. De Bakker vormt op de kneedtafel rollen deeg die precies in de blikken passen. Dat gaat met heel veel lawaai gepaard en ik heb het gevoel dat hij, om mij een plezier te doen, steeds harder in en met het deeg slaat. Nadat de hele rij blikken is gevuld zwelt het lauwwarme deeg tot net onder de rand van de blikken waarna de bakker met een schaar een keer of zes in de lengterichting van het deeg knipt zodat links en rechts opstaande puntjes ontstaan en het deeg weer een klein beetje inzakt. Daarna schuift hij de blikken met knipbrood de oven in. Zo leerde ik waarom dit brood knip, of knipbrood werd genoemd. In het deeg is geknipt. Duidelijk!
Maar gisteravond, toen ik over de eerste ontmoeting tussen Alma en Ichimei las, vroeg ik mij af waarom er in het deeg geknipt werd. Wat voegt inknippen toe aan de kwaliteit van het brood?
Met mijn tabletcomputer dat naast mij op de bank lag, vond ik het antwoord snel: dat knippen zorgt ervoor dat luchtbellen die tijdens het rijzen ontstaan, gemakkelijker uit het brood ontsnappen zodat er tijdens het bakken geen ronde gaten in het brood ontstaan. Aha!
Nadat ik het antwoord kende, kon ik weer rustig verder lezen. ‘De Japanse minnaar’ ontwikkelt zich tot een zeer boeiend en lezenswaardig verhaal!


vrijdag 28 oktober 2016

Kekkeren

Vandaag, de dag waarop Willem, mijn jongste broer, de respectabele leeftijd van tweeënzestig bereikt, leer ik dat blauwe reigers kunnen knorren. Nog nietsvermoedend van dat feit jog ik over de Waalbandijk onderwijl ik in mijn herinnering vanuit een kappersstoel bij Color & Style, naar Tulay luister die achter mij staat en vertelt waarom zij de tekst van ‘Kleine jongen’ zo geweldig vindt. Omdat mijn bril op het schapje bij mijn e-reader lag, even werkloos als de handen van de kapster op dat ogenblik, zag ik haar slechts vaag in de grote kappersspiegel. Bovendien viel het, vanwege het lawaai van de handdroger waarmee de haren van de klant naast mij droog werden geblazen, niet mee haar betoog te volgen. Dan trekt deze knorrende reiger al mijn aandacht naar zich toe.
De grote sierlijke vogel staat roerloos bovenop de dijk, vlak naast het asfaltlint waarover ik langs de Loenensche Wel ren. In de nevengeul staat het water dramatisch laag. Vissen, naast mollen, kikkers, muizen en grote insecten de meest geliefde prooidieren van reigers, vinden, nu diep water hier ontbreekt, niet langer een veilig heenkomen. Waarschijnlijk is dat de reden waarom er extreem veel reigers in het water staan. Het zijn er zoveel dat het me niet lukt om ze te tellen, tenzij ik stil blijf staan. Ongeveer tien blauwen tel ik, en meer dan vijfentwintig zilverreigers. Deze laatsten zijn duidelijk minder aan mensen gewend want op mijn nadering vliegen ze steeds haastig op terwijl hun grijs gekleurde neven geduldig in het water blijven staren, wachtend op een kans om een nietsvermoedend visje te verschalken. De witte vogels zeilen als sierlijke fregatten boven de plassen om een stukje verderop weer op hun telescopisch lange, zwartgekleurde dunne poten in het ondiepe water te landen, onderwijl zij verontwaardigd naar elkaar schreeuwen of misschien wel naar mij.
Het begon ermee dat Nathalie iemand via de telefoon gedecideerd afpoeierde door te zeggen dat haar baas vakantie viert. Tulay knipte intussen mijn wenkbrauwen in model en maakte zich vrolijk over haar zogenaamde vakantie. Aanleiding voor een kortverhaal, vond ik. Het triggerde haar om te vertellen over haar schrijfwens, iets wat haar niet is gelukt: “Ik zou zo graag over mijn gevoel willen schrijven!”, verzuchtte ze.
Wellicht ook omdat zij zelf geen kinderen heeft, vindt Tulay het onvoorstelbaar dat iemand als André Hazes in een simpele liedtekst de liefde voor zijn kind tot uitdrukking kan brengen. Vaag maar ontegenzeggelijk zie ik in de spiegel de ontroering van mijn kapster terwijl zij lijkt te horen: 'Kleine jongen /als jij dan later groot bent /dan is je vader er misschien niet meer /vertel dan aan je eigen kinderen /de wijze lessen van je oude heer.’
Ik ben al vlak bij de eenzame reiger als hij zo onverwacht in mijn beeld springt. Felle kraalogen houden mijn komst nauwgezet in de gaten terwijl hij zijn geeloranje dolkvormige snavel in gereedheid brengt. Voor het geval dat…? Na iedere pas verwacht ik dat hij op zal springen, maar voorlopig zijn het slechts zijn sierlijk afhangende lange kopveren die bewegen. Ze wapperen traag op de zachte wind die langs de tegenoverliggende bosschages rond slot Doddendael trekt.
Man en vogel, het is bijna de titel voor een roman over eenzaamheid. Nog een paar passen, dan zijn we op gelijke hoogte. De blauwe reiger doet waarin hij sterk is: hij wacht af. We kijken elkaar aan terwijl ik aan hem voorbij ren. Nog nooit was ik zo dicht bij een reiger, het is slechts de breedte van de smalle asfaltweg die ons scheidt. Op dat ogenblik hoor ik het. Een zacht en laag klinkend knorrend geluid. Ik wist dat een reiger kon schreeuwen, kon krijsen en kekkeren. Nu komt daar knorren bij.
Terwijl ik verder ren vind ik een reden voor zijn geknor. Ik zie het als het zingen of neuriën van een liedje, bijvoorbeeld om je angst te verdrijven. Of dicht ik deze vogel nu te veel menselijke trekjes toe?


maandag 24 oktober 2016

Gekwebbel

Mijn eerste gedachte is dat zij me iets willen vertellen, dat ik het kalm aan moet doen misschien. Maar ik heb mezelf al voorgenomen om wat rustiger en korter te rennen, de komende weken, om eerst goed te herstellen van die vervelende verkoudheid. Wat is daar dan aan de hand? Steeds luider klinkt het gekwebbel van een grote groep kraaien die de monumentale boom op de kruising van de Hommelstraat met de Dwarshommelstraat bevolkt. Terwijl ik de kruising nader vliegt een aantal onder luid protest op uit de kastanje waar ik onderdoor ren. Hun pogingen om nog een plaatsje te bemachtigen in de hogere toppen van de reeds overbevolkte boom op de T-kruising, mislukt jammerlijk omdat hun soortgenoten juist dit ogenblik kiezen om er te vertrekken. Het gevolg is dat de boomkruin door opgewonden dalende en opstijgende kraaien wordt omgeven als het hoofd van een eenzame visser die belaagd wordt door een wolk muggen. Wat heeft al deze opwinding veroorzaakt? Ik weet het niet. Het enige waarover ik me druk maak, nu ik onder deze belegerde boom door ren, is dat deze vogels hun fatsoen houden.
Het is ochtend, toen was het avond. Dat is anders en bovendien ging het niet om opgewonden kraaien maar waren het spreeuwen. Duizenden spreeuwen. Ik zag ze al van ver aan komen vliegen. Vanuit verschillende richtingen en in formaties die steeds andere vormen aannamen. Het dak van ons huis aan de Weg door Jonkerbos vormde voor mij een eersteklas platvorm van waaruit ik de spreeuwen in alle rust kon observeren. In het laatste zonlicht landde een eerste zwerm in bomen en struiken achter het nabije stukje bos. Anderen aarzelden. Een dikke wolk spreeuwen dook op hetzelfde stukje bos maar trok als één organisme op het allerlaatste ogenblik weer op, verdunde zich tot een brede waaier en maakte een wijde bocht, en alsof zij mij bewust trakteerden op een vliegshow of weleens wilden weten met wie zij van doen hadden daar bovenop dat dak, vlogen zij zwenkend en rollend luidruchtig om mij heen waarna zij opnieuw neerdoken in struiken en boomkruinen die al zwaar doorbogen onder het gewicht van duizenden soortgenoten. Nadat deze tweede groep was aangekomen nam het gekwebbel een aanvang en terwijl de laatste spreeuwenwolken arriveerden zocht ik haastig mijn gereedschap bijeen en verliet het dak. Ik wilde dit spektakel weleens van dichtbij bekijken.
Via het hekje verliet ik onze achtertuin en worstelde mezelf door lage begroeiing en struiken in de richting van waaruit het geroezemoes van de roestende spreeuwen steeds duidelijker hoorbaar was. Al na enkele tientallen meters voegde zich een ander geluid bij de honderden gesprekken die de spreeuwen gelijktijdig voerden. Dat geluid, als van dikke druppels die op droge boombladeren uiteenspatten als de eerste druppels van een zware herfstregenbui, werd intensiever bij het naderen van de struiken en bomen waarin de spreeuwen zich vrolijk leken te maken over het einde van de dag. Nog net op tijd realiseerde ik mij wat ik hoorde: de spreeuwen maakten avondtoilet. Onder prettig gekout met buren op dezelfde tak over de gebeurtenissen van de voorbije dag, ontlastten zij zich van onverteerbare resten van de vele bessen, vliegen, rupsjes, spinnetje en torretjes waarmee zij vandaag hun buikjes hadden rond gegeten. Om niet te worden bescheten kon ik niet verder gaan…
Op mijn qui-vive ren ik onder de boom en diens lawaaiige gasten door in de richting van de Waalbandijk en de Tacitusbrug, en stel vast dat kraaien keurig opgevoede lieden zijn. Evengoed weet ik nog steeds niet of zij mij iets wilden vertellen en zo ja wat.
Ach ja, kraaien en spreeuwen, het zijn net mensen.


maandag 17 oktober 2016

Fantasie

Deze keer rennen we met z’n tweeën. Timothy had er zin in want ruim tien minuten voor het afgesproken tijdstip tikten zijn vingers op het raam als het snaveltje van het roodborstje uit het gelijknamige kinderlied. Ik deed hem open maar strooide kruimeltjes suiker noch kruimeltjes brood in mijn schoot, hoewel dat brood er wel aan te pas kwam vanwege het ontbijt dat ik niet wilde overslaan. Gelukkig is Timothy nog steeds een geduldig kind zodat hij zonder morren wachtte en zich voorbeeldig aanpaste aan het slomere tempo van zijn vader (die ditmaal nog iets langzamer gaat vanwege een vermoeiende verkoudheid die maar niet verdwijnen wil.)
Terwijl we over de Hommelstraat en aansluitend de Waalbandijk joggen wijs ik onze zoon op verschillende herkenningspunten die met enige regelmaat een rol in mijn hardloopblog spelen, zoals Marie, het fruitbedrijf van de familie Engelen, de Stoel van Claudia Rahayel en Klaartje. Op zijn beurt wijst hij mij op zaken die door mijn ogen niet gemakkelijk in beeld worden gebracht zoals de vele kleine, bijna zwarte slakjes op het nog vochtige asfalt – “Naaktslakjes?”, wil ik weten, “Nee, ze hebben een huisje!” – en de vele overtrekkende ganzen. Zij vliegen zo hoog dat het ondanks zijn aanwijzingen even duurt voordat ik de formatie, bestaande uit wel honderd individuen, gevonden heb die als een dun afvinkteken in de ijle bewolking wordt gekrast.
Onder normale omstandigheden zou er nu een verhaaltje door mijn hoofd spelen. Een waarin deze ganzen, deze hoogvliegers, wellicht een rol spelen. Maar meer waarschijnlijk is dat het over gras en koeien zou gaan, over het speciale gras dat een aantal Deense boeren aan hun koeien te vreten geven, als ik zoals gewoonlijk in mijn eentje zou rennen. Het gras van het dijktalud dat zich herstelt van een zoveelste dramatische maaibeurt deed mij namelijk even aan dit speciale gras denken. Voor Timothy is het nieuws dat Deense weilanden met gras worden ingezaaid dat door een wijziging in de DNA-structuur gemakkelijker door koeienmagen wordt verteerd. Het effect daarvan is dat koeien minder boeren laten en daardoor minder bijdragen aan de luchtvervuiling. Kort door de bocht: beter voor het milieu en tegen de opwarming van de aarde.
Het is een begin: “In mijn fantasie”, zeg ik tegen Timothy, “vertellen onze achterkleinkinderen aan hun kinderen dat hun grootouders melk dronken dat door dieren werd geproduceerd!” Hun kinderen zijn natuurlijk verbaasd, en zij kunnen maar moeilijk geloven dat wij onze ‘melkfabrikanten’ zonder pardon opaten nadat zij niet langer in staat waren om tegen een economisch aanvaardbaar tarief melk te produceren.
“Zeg nou zelf”, vraag ik Timothy, “hoe kan onze aarde twintig miljard, misschien wel dertig miljard en meer monden voeden? Dan moet er toch iets drastisch worden gewijzigd in de productie van al dat voedsel? Onze wetenschappers kunnen bijvoorbeeld nu al een menselijk oor en longweefsel in een laboratoriumschaaltje laten groeien, waarom dan geen eiwitten voor consumptie? Nagemaakte melk-, vlees- en graanproducten?"
“Dat gaat echt niet gebeuren”, meent Timothy. Onze zoon denkt dat de tegengestelde belangen in de wereld dat zullen verhinderen. Het is veel realistischer te geloven dat een derde wereldoorlog grote delen van de wereldpopulatie zal vernietigen dan dat we gaan samenwerken om zulke ingewikkelde processen een kans te geven.
O ja, ik denk ook dat er heel veel hobbels te nemen zijn, maar in plaats van een pessimistisch denkbeeld van wéér een grote wereldbrand, koester ik liever de gedachte dat het mogelijk is. In mijn fantasie zie ik onze nakomelingen, in een verre toekomst weliswaar, verbaasd zijn bij de ontdekking dat hun voorouders dierenvlees aten en melk dronken van beesten, en daardoor hun eigen leefmilieu verpestten met stinkende bergen stront en verstikkende wolken methaangas. In mijn fantasie eten zij kunstmatig geproduceerd voedsel en genieten zij van schone rivieren en onbedorven landschappen. Op naar het nieuw Eden!