dinsdag 13 december 2016

Hallucineren

Tijdens een van de laatste dagen van onze vakantie in het Harzgebergte fotografeerde ik een bloemetje van de Stinkende gouwe. Dat was de start van enkele bizarre ogenblikken waaruit ik mij slechts met de grootste moeite losscheuren kon. Ik denk hieraan omdat ik gisteravond een beginnetje maakte in ‘Brug naar de hemel’ (‘World without end’), het boek dat verhaalt over een reeks gebeurtenissen op de dag van Halloween in 1327, van de Welshe schrijver Ken Follett, de auteur waarop ik attent werd gemaakt door mijn zus Ria. En nu ik hier langs de Waalbandijk ren, in de regen en de prettige wetenschap dat Gelderland het ambitieuze plan heeft opgevat om de eerste afvalloze provincie van Nederland te worden, begrijp ik ook waarom ik door dit verhaal weer herinnerd wordt aan die ogenblikken met dat gele bloemetje.
De tijd die nodig is om enkele foto’s te maken, langer duurde het niet. Terwijl ik op het bloemetje scherp stelde landde een kleine zweefvlieg op de rand van het meest linkse bloemblad. In werkelijkheid meet een bloemblad ongeveer een halve centimeter doorsnede – ieder bloemetje van de stinkende bezit er vier – maar vanaf de afstand van nog geen twee centimeter kon ik de verrichtingen van het insect, via het oculair van mijn camera, prima volgen. Het vliegje, achteraf vond ik uit dat het een vertegenwoordiger van de Chrysogaster-familie was, dat Donker Doflijfje wordt genoemd, haakte het achterste paar pootjes brutaal aan de rand van het bloemblad dat warmgeel in het zonlicht glansde, vervolgens gebruikte het de twee overgebleven paren om zich aan enkele meeldraden te zekeren. Het leek slechts geïnteresseerd in de okergele helmknoppen, boordevol eiwitrijke stuifmeelkorrels, zoals hongerige hotelgasten in een 'erweitertes Frühstück'. Waarschijnlijk werd het afgeleid door het paarsblauwglanzende oppervlak van mijn lens, waardoor ik zijn verrichtingen prima volgen kon.
De opbollende donker-bruinrode ogen van het doflijfje staarden mij met duizenden facetten aan. Even dacht ik aan 'Twee reebruine ogen', in 1956 gezongen door het schlager-duo de Selvera's (zusjes Jansen). Wij, Jan en ik, `waren in de tijd dat we het liedje regelmatig hoorden bijna pubers, dus zongen we regelmatig in koor: 'Twee reetbruine ogen, die keken de jager aan…'. Verder dan deze eerste strofe kwamen we nooit vanwege de slappe lach.
Het waren geen reebruine ogen, maar de facetogen van het zweefvliegje, dat ik liever Roodoogje had genoemd. Zij keken mij niet aan maar hypnotiseerden me en deden mij hallucineren alsof ik te gulzig naar adem hapte. Ik zag razende, vuistgrote wespen rond een insectenhol tussen het wortelstelsel van giftige kruiden en voelde me alsof ik in een draaikolk zat, alsof ik dwars door lens en rode facetogen in die zanderige holte kon worden gezogen. En precies zoals dat gebeurde tijdens onze puberale slappe lach voelde ik de spieren in mijn knieholten verweken en dreigde ik voorover te tuimelen, midden in het bed met Stinkende gouwe…
Vlak voordat Riky en ik onze wandeling voortzetten inspecteerde ik de opnamen, vijf in totaal. Ik weet nog dat ik me ongemakkelijk voelde en dat ik Riky niet wilde vertellen wat mij overkomen was. Diezelfde avond constateerde ik dat alle vijf opnamen onbruikbaar waren, terwijl ze op de camera nog in orde leken. Er was duidelijk iets niet pluis, met dat insect of met dat plantje.
In 1327 zochten we tijdens Halloween bescherming in kerken en kloosters, want op heilige gronden achtten wij ons veilig tegen duivelse machten. En behalve heksen en kwakzalvers hielden we ons ook verre van kruiden als Stinkende gouwe, dat, wisten we, verwant is aan Papaver, vanwege de hallucinogene werking van het gele melksap. We wisten nog niet dat we ziek konden worden van ons eigen afval, we pisten zelfs nog in de kerk als dat zo uitkwam, tenzij het ons verboden werd.
We leerden met vallen en opstaan. Vandaag weten we dat ons afval miljoenen opbrengen kan. Gelderland is niet gek!



Geen opmerkingen:

Een reactie posten