maandag 31 juli 2017

Boemerang

Polymyalgia rheumatica (spierreuma of PMR) is een lastige aandoening, lastig in die zin dat deze vervelende trekjes heeft – eerder noemde ik deze ziekte al een gluiperd (zie ‘Herenkoppel’). Bovendien laat ‘hij’ zich maar moeilijk kennen. Hoewel ik het er eigenlijk niet over wil hebben, want Zomergasten met Eberhard van der Laan spookt nog steeds in mijn hoofd rond, moet ik uitleggen waarom ik mijn hardlooptraining opnieuw moest aanpassen. Kon ik tijdens mijn eerste trainingsronde, vorige week maandag, nog min of meer euforisch aan stier Herman laten weten dat ik weer hard kan lopen (zie ‘Verschil’), werd dat gevoel daags daarna door hem, PMR, vertrapt zoals onlangs een olifant zijn trainer vertrapte (ondanks dat hij door trainers getemd was zoals spierreuma in mijn lichaam door Prednison getemd wordt.) 
Als ervaren hardloper weet je het wanneer je te veel van je lijf vraagt. Je hebt immers geleerd goed naar je lichaam te luisteren en als je de tijd neemt om jezelf op te warmen voordat je gaat rennen kan er niet veel gebeuren. Hardlopen vraagt echter veel van je beenspieren dus is een beetje pijn na afloop heel normaal, vooral als je dat een poos niet meer deed. Meestal merk je daar een paar uur later niets meer van. Dat was deze keer heel anders: maandagavond voelde ik opnieuw spierpijn opkomen en dinsdagmorgen had die gemene trekjes gekregen. Hij manifesteerde zich in mijn rug, heupen, billen, bovenbenen, scheen/kuitbeen rechts en onderarm links. Niet normaal! En handhaafde zich de rest van de week, hoewel het op de duur wel milder werd (nu is het zo goed als verdwenen, maar zijn er op andere plaatsen weer verschenen.) 
Dokter Snijders, de reumatoloog, heeft mij verzekerd dat ik alles mag doen. Zo vond hij het prima dat ik (met Riky) aan de 4Daagse ging deelnemen, hoewel hij tegelijk van mening was dat ik dat vanwege mijn verminderde conditie niet zou redden (na twintig kilometer zijn we inderdaad, vanwege kramp, uitgestapt). Eventuele pijn is de grens, meent de dokter: als iets zeer gaat doen moet je niet doorgaan. Duidelijk. Met die ‘opdracht’ in mijn achterhoofd begon ik vorige week aan die eerste hardlooptraining en zoals gezegd ging dat lekker. Geen noemenswaardige pijn, tot en met de laatste meters was er niets aan de hand.
Woensdagmorgen stond ik voor de tweede trainingsronde. Oorspronkelijk was ik van plan, volgens mijn trainingsschema, hetzelfde programma te lopen als maandag, maar gezien het resultaat was dat onmogelijk. Stoppen vond ik geen optie, ook al omdat ‘in beweging blijven’ volgens het Reumafonds om verschillende redenen van belang is voor mensen die aan een reumatische aandoening lijden. Dus schroefde ik het schema drastisch terug: 3 – 4 – 2 – 2 minuten rennen afgewisseld met twee tot drie minuten wandelen. Naderhand was er geen verschil in spierpijn, ook niet de dag erna. Vrijdag heb ik hetzelfde schema aangehouden met hetzelfde resultaat en vanmorgen heb ik het iets vereenvoudigd: voor nu en de rest van deze week, houd ik 4 – 4 – 4 aan zodat ik iets minder vaak mijn horloge moet inspecteren.
Het lastige van spierreuma en bewegen is dus dat de reactie zich als een boemerang gedraagt: je rent een lekker stuk en na een poos meldt PMR zich en weet je dat het te veel was. 
Vooral het antwoord van zijn moeder op Eberhards vraag of zij, zijn ouders, tijdens de Tweede Wereldoorlog wisten wat er met de gedeporteerde joden gebeurde, ontroerde mij zeer. Moeder Van der Laan beklaagt haar zoon en zijn naoorlogse tijdgenoten vanwege het besef dat mensen in staat zijn om miljoenen medemensen te vermoorden, kennis waarmee zij niet belast waren. Het voelt alsof toen, twee jaar voor mijn geboorte, een tweede erfzonde over ons is gekomen.



maandag 24 juli 2017

Verschil

Tijdens de eerste meters joggen, nadat ik mij warm heb gelopen, voel ik al direct het verschil met de laatste keer dat ik hardliep. Het laatste rondje, vijf kilometer (op 18 april), toen er nog sprake van een sportblessure was, liep ik op therapeutische basis. Toen moest ik mijn benen als het ware meesjouwen; in plaats van te zorgen voor een prettige versnelling belemmerden ze mij zoals het slippen van de koppeling Max Verstappen in de vijfde Grand Prix van Oostenrijk van succes afhield. Het herstellen van mijn benen en alle andere aangedane spiergroepen is helaas niet zo eenvoudig als het repareren van de kapotte koppeling van Max. Nu het behandelingstraject van de reumatoloog loopt, ben ik zelf aan zet. Met behulp van dagelijkse oefeningen op de mat en wandelen, heb ik mijn conditie al weer een eindje op kunnen krikken. Vanaf vandaag is hardlopen aan de beurt, iets waarnaar ik al een paar weken heb uitgezien. Deze eerste week bestaat mijn training uit drie keer drie blokjes van respectievelijk negen, twaalf en zes minuten hardlopen onderbroken door wandelpauzes van drie minuten en als alles meezit kan ik over dertien weken weer probleemloos een uur of langer rennen.
Een paar uur geleden dacht ik dat het vooral een nat trainingsrondje zou worden en overwoog ik om de wekker maar weer af te zetten. Gelukkig heb ik dat niet gedaan want betere weersomstandigheden dan vanmorgen kan ik mij niet wensen. En waar in mijn droom geen einde aan een rotonde leek te komen, volgens mijn gsm deden we er al langer over dan negen minuten en was het einde nog niet in zicht, ben ik voor ik het in de gaten heb al toe aan de eerste wandelpauze. Deze drie minuten voeren me onder meer langs het lapje grond van Thé waarop de maïs zo hoog is opgeschoten dat zijn snel aftakelende directiekeet zich daar gemakkelijk in kan schuilen, als hij zijn schande voor ons, argeloze hardlopers en andere voorbijgangers, wil bedekken. Het is alsof deze keet, die Thé gebruikt om er handgereedschappen in op te bergen, in vervallust wedijvert met het onderkomen van Herman even verderop aan de Hommelstraat. Nog zo’n groot verschil vandaag: tussen hen, de directiekeet en de schuilhut van Herman bedoel ik, ligt een grondstuk dat wéér anders wordt gebrukt. In september 2013 werden er nog appels (kanzi) geplukt, een prachtige tweede of derde oogst na aanplanting. Daarna lag het een jaar braak voordat de nieuwe eigenaar er maïs op kweekte, vorig jaar aardappelen (zie ‘Realist’). Nu staan er weer fruitbomen, zoals we tot onze verrassing ontdekten tijdens een van de wandelingetjes na onze laatste vakantie.
Vlak voor het weitje van Herman begin ik aan het twaalf-minuten-deel. Terwijl ik hem passeer kauwt hij een verse lading gras weg, stoer als een hooglandstier zijn kan. Zie je het verschil?, vraag ik hem geluidloos, maar hij doet alsof het hem hoegenaamd niet kan schelen dat ik weer hard kan lopen. Evengoed heb ik met hem te doen: nu staat hij lekker buiten, maar spoedig als de zon hoger rijst zal hij de beschutting van zijn onderkomen opzoeken (ik begrijp niet dat de eigenaar die het houden van deze stier nota bene als liefhebberij ziet, niet op de gedachte komt een schaduw werpende boom in zijn weitje te poten!)
Veel sneller dan gedacht zit ik al in het zes-minuten hardloopblokje. Dat voelt anders dan het eerste, ik kan nu echt voelen dat ik een inspanning leverde, bedoel ik; prima, zo’n beetje pijn en vermoeidheid, het is op z’n minst een teken dat ik leef. In dat verband wil ik nog even terug naar die directiekeet: ik suggereerde ‘als hij zijn schande voor ons wil bedekken’, maar misschien wil hij dat helemaal niet. Misschien schaamt hij zich niet voor zijn ruïneuze aanzien. Sterker nog, juist directieketen hebben geen schaamtegevoel. Wellicht.


woensdag 19 juli 2017

Waterloo

Het voelt vreemd aan, een eerste dag van de 4Daagse beginnen, editie honderd en een, terwijl je weet dat je de tocht niet zult volbrengen, zelfs niet deze eerste dag. En terwijl iets in mij ‘je weet maar nooit’ fluisterde, wist ik wel beter. Vijftien kilometer was dit seizoen immers de langst gewandelde afstand. En dat was nog maar een week geleden.
Op dat vreemde gevoel na begonnen we aan deze dag als andere jaren. Op de fiets naar Nijmegen en een korte wandeling naar de startpoortjes. Zoals altijd wenste de bewaker van de fietsstalling onder Plein 1944 ons een plezierige wandel-dag, ruimden medewerkers van de DAR – dat waren er weer veel, heel veel! – onverstoord de rommel op die bezoekers van de Zomerfeesten de avond daarvoor achteloos achterlieten – dat was veel, heel veel! – en werden we vanaf de eerste meters bemoedigend toegezongen door benevelde studenten. Tot zover verschilde deze dag niet met eerste dagen van voorgaande jaren. 
Buiten de wetenschap dat we ergens het wandellegioen zouden verlaten was er méér anders dan anders. Zoals die oude man die zich bijna direct na ons aansloot bij de wachtenden voor een van de startpoorten (omdat de groep dertig-kilometer-wandelaars dit jaar op twee verschillende tijdstippen mochten starten verwachtten we ongeveer de helft van vorig jaar, maar het leken er minstens evenveel!) De man sprak mij met zijn stem én met zijn handen aan. Hoewel hetgeen hij sprak wel op Nederlands leek verstond ik hem niet doordat zijn aanrakingen mij verwarden. Misschien begreep hij uit mijn reactie dat ik hem niet verstond maar niet dat zijn aanrakingen mij stoorden, want opnieuw waren daar zijn stem en zijn handen. Opnieuw miste ik de inhoud van zijn boodschap en weer dwaalden zijn handen over mijn bovenarmen en borst, en terwijl ik naar beleefde woorden zocht teneinde hem te zeggen dat ik niet aangeraakt wilde worden, bedacht hij dat er nog wel tijd voor koffie was. Daarin kon ik van harte met hem instemmen. Dat vond ook de oudere vrouw die zo duidelijk aan Parkinson lijdt: ‘Hij hoort niet bij mij hoor!’
...onder de Sintbenedictuskerk en het Van de Valkhotel...
We wisten dat er nog iets anders is dan anders, daarop verheugden we ons wel. Deze eerste dag wandelen we namelijk tegengesteld! Voor de eerste keer in de geschiedenis van de Nijmeegse Vierdaagse is Oosterhout de eerste plaats op de route; beginnen we als het ware met die door vele 4Daagse-deelnemers vermaledijde Oosterhoutsedijk in plaats van daarmee te eindigen. Vanaf de Waalbrug zien we het wandellegioen linksaf gaan, zien we voor de eerste keer het langgerekte lint over de Lentse Warande langs de nevengeul van de Waal (de Spiegelwaal), als het ware onder de Sintbenedictuskerk en het Van de Valkhotel doorkruipen. Magnifiek!
De Oosterhoutsedijk lijkt korter dan anders. En ook het traject tussen Oosterhout en Slijk-Ewijk is sneller afgelegd dan verwacht, evengoed voel ik mijn benen vollopen. Het matrixbord kondigt nog eenentwintig kilometer aan. We legden er dus al twaalf af. Bij de grote rustplaats houden we onze tweede stop. Riky in de rij voor de toiletten, ik kan direct ‘aan de bak’. Daar schiet een been voor de eerste keer in de kramp: plassen met een verkrampt been, het is een aparte ervaring. De soep en het veldbed om op te zitten zijn dit keer van Franse militairen. Heerlijk, allebei! 
Nadat we bij de uitgang van de rustplaats nog worden getrakteerd op een handje pinda’s en een schijf watermeloen, wandelen we naar Valburg, vier kilometer verderop. Na de controle loopt de spanning in mijn benen verder op en ben ik steeds verdacht op spierkramp. Bij Elst, opnieuw vier kilometer verder, vinden Annemarie, Koen en Sofie ons en ik mijn Waterloo.
Als we in de auto zitten belt Timothy, Koen neemt op, luistert even en zegt: ‘We hebben ze al!’



zaterdag 15 juli 2017

Herenkoppel

Joep had al enkele malen vragen gesteld als: ‘Nemen jullie fietsen mee? Hij doelde op onze vakantie die toen aanstaande was en hij sprak in meervoud, want Joep heeft al langer een professionele relatie met Riky. Hij vraagt ook na iedere behandeling: ‘Ben je met de fiets gekomen?’ Dat bevestig ik altijd. ‘Hoe lang doe je erover?’, en als ik hem zeg dat ik binnen vijf minuten thuis ben, geeft hij mij het advies een andere route te kiezen zodat ik er minstens tien minuten over doe. Met andere woorden, Joep, ‘mijn’ fysiotherapeut, vindt dat fietsen helpt om mijn fysiologisch probleem aan te pakken. Dat probleem, dat eigenlijk een probleempje is, komt bij de verzameling die door spierreuma wordt veroorzaakt, waarvan de belangrijkste vermoeidheid is, terwijl het onbevredigend voelt dat ik niet eens zeker weet of die wordt veroorzaakt door de ziekte (ik weiger het mijn ziekte te noemen) of door de remedie: Prednison is nu eenmaal een paardenmiddel met bijwerkingen, een daarvan kan zo ruïneus zijn dat ik medicijnen slik om het te voorkomen. Ik ga ervan uit dat deze aandoening de veroorzaker van mijn vermoeidheid is omdat die gluiperd gezonde lichaamscellen probeert te vernietigen. 
Met deze gladdakker kan Joep mij niet helpen, maar wel met mijn linkerbeen die onvoldoende bewegingsvrijheid in het heupgewricht ondervindt. Dat is hard werken, voor hem. Nadat hij het maximale bereik heeft vastgesteld verbindt hij zichzelf met behulp van een leren riem met mijn been teneinde het in de gewenste richting te dwingen. Het lijkt veel op zaklopen voor een herenkoppel, maar dan anders. Als toegift pakt Joep mijn linkervoet en gaat daar vol overtuiging aan hangen, waarbij hij zijn totale gewicht inzet alsof hij mij van de behandeltafel wil sleuren.
De laatste behandelsessie startte anders dan anders. Zoals gewoonlijk ben ik tien minuten vroeger en gebruik de wachttijd om te lezen (dit keer in ‘Persoonlijk’, van Lee Child). Meestal zink ik na een paar minuten in het verhaal weg en merk niet zoveel van mijn omgeving. Ditmaal drong een scherp ritselend geluid tot mij door, op het moment dat Jack in een outletwinkel zijn nieuwe broek aantrok (In bijna iedere ‘Reacher-story’ verwisselt de hoofdpersoon zijn vuile broek wel een keer voor een nieuw – Jack wast zijn goed nooit). Ik dacht even aan een aluminium exemplaar, toen dat geritsel klonk, maar buiten superheld Iron Man en Tin Man uit The wizard of Oz, ken ik niemand die metalen broeken draagt. Toen zag ik de openstaande deur van Joep’s behandelkamertje, waarvan ook een raam openstond, en een door tochtvlagen naar binnen bollende zonwering. Daarmee viel het geluid op z’n plaats. Vervolgens gebeurden drie dingen tegelijk (in de wachtruimte, niet in mijn boek): Joep liep richting receptie, evenals, maar uit een andere richting, een mij onbekende medewerkster en als een pop-up verscheen de receptioniste achter haar balie. Deze twee laatsten maakten zich vrolijk over hetgeen Joep diezelfde avond te verduren zou krijgen vanwege een bloempot die eerder door diezelfde zwabberende jaloezie van de vensterbank zou zijn geveegd. Terwijl we zijn behandelruimte betraden zochten we naar ravage. Niets! We keken elkaar aan en beseften tegelijkertijd dat we deze humor niet begrepen.
Dat extra fietsen is bedoeld om Joep’s fysische manipulaties te ondersteunen. Om diezelfde reden zou ik tijdens onze vakantie dagelijks een stukje fietsen. Vanwege mijn eigen belang voer ik gewoonlijk alle huiswerk braaf uit, maar fietsen in de vakantie? Niet gedaan. Sorry Joep! Afgelopen woensdag heb ik het goedgemaakt met een flinke rit door Beuningen en Ewijk. Bovendien heb ik jouw nieuwe oefeningen geïntegreerd in mijn vaste programma dat ik drie keer per dag uitvoer. Dus moet het wel helemaal goedkomen met dat weerspannige been. Zoals het ook goed zal komen met die andere shit, uiteindelijk. Ik heb alvast een trainingsschema geprint om het hardlopen weer op te pakken, over negen dagen is het zover. Ik ben zo benieuwd!



zondag 9 juli 2017

Schrift

Mijn broer belde op het moment dat ik een gezamenlijke herinnering ophaal. Het ligt begraven onder verschillende lagen later opgedane kennis, als een stel lang vergeten sokken onderin een kledingkast. Ik dacht eraan, aan die bijna vergeten herinnering bedoel ik, doordat ik een artikeltje las over het degenereren van het handschrift door het gebruik van WhatsApp en andere sociale media. Terwijl met de hand schrijven onder meer de hersenontwikkeling stimuleert en de motorische vaardigheden verbetert. Aantekeningen maken met de pen draagt ook bij aan het versterken van het geheugen, dat hebben we zelf ervaren bij het maken van huiswerk. Evengoed gaf een derde deel van tweeduizend geënquêteerde Britten (2012, door print- en mailbedrijf Docmail) toe al zes maanden geen reden te hebben gehad om met de hand te schrijven.
Jan wilde weten of ik het hardlopen weer heb opgepakt, maar wat hij eigenlijk wilde horen is hoe het met mij gaat. Nou, hardlopen zit er nog even niet in, maar stevig wandelen gaat met iedere dag die verstrijkt beter (vandaag, 9 juli, vijftien kilometer met Riky). Nog kauwend op die begraven herinnering zei ik plompverloren: ‘Weet je, Jan, dat het jouw schuld is dat ik mijn handschrift verloor!’ Natuurlijk moest ik dat toelichten.
Het begon ermee dat ik mijn manier van schrijven, in vergelijking met dat van hem, kinderachtig vond. Zo mooi en braaf schools vanwege eindeloos oefenen op de lagere school in schriften die bedrukt waren met dunne lichtblauwe hulplijntjes ter begrenzing van letterstokken, onderkastschrift en hoofdletters. Letter voor letter met potlood de voorgetekende beweging maken, eindeloos. Daarna de letters aan elkaar haken om het ultieme doel te bereiken: Schrijven met een kroontjespen (nu ik dit opschrijf hoor ik weer het geluid waarmee dat koperen pennetje langs de glaswand van het inktpotje schraapte).
Ik weet niet meer waarom ik iets aan dat schoolse handschrift wilde veranderen. Zoveel is zeker: Jan, als mijn voorbeeld, en de komst van een balpoint in mijn leven, hielpen mee het schrijven te bederven (pas vele jaren later kwam daar carpaletunnelsyndroom in mijn schrijfhand bij). Mijn broer schreef de letters een voor een. Het schrijven van Jan zag er sterker uit dan dat van mij. Dus vroeg ik hem mij te laten zien hoe dat gaat. Ik zie ons nog aan de huiskamertafel zitten. Jan zit tegenover mij. Ik hang over de tafel om zoveel mogelijk te kunnen zien. Ik herinner me dat het eruit zag alsof zijn pen letterlijk alle kanten uit schoot, alsof die, als het letterbolletje in een latere IBM-schrijfmachine, een eigen leven leek te leiden terwijl letter na letter op het papier verscheen. Wonderlijk, vond ik. Het lukte mij niet deze vaardigheid in m'n vingers te krijgen. Toen ging ik, in navolging van hem, experimenteren: voorover laten hellen, achterover, hoekiger. Het werd helemaal niks en mijn schrijfwijze werd er niet beter van. Aan de telefoon vertelt Jan mij dat hij niet experimenteerde, dat hij op school oefende omdat afgebroken schrift moderner werd geacht. Maar ook zijn handschrift is er niet beter op geworden, vertelde hij.
Minstens twee van de zestien die een slecht handschrift hebben, stel ik vast, terwijl onze moeder toch een prachtig handschrift had. Bij haar waren de letters van alle woorden met elkaar verbonden. Haar schrift was iets vooroverliggend, smal en met lange stokken. Mannelijk eigenlijk. Moe schreef en las veel. Hoe zat dat eigenlijk met pa, vraag ik mij af, ik herinner me niet dat ik hem ooit zag lezen of schrijven. Jij? Volgens Jan was het handschrift van vader Jan nogal houterig en hoekig. Als pa schreef perste hij het puntje van zijn tong tussen zijn lippen uit. Dat beeld helpt me hem weer in de kaasfabriek te zien terwijl hij in een opschrijfboekje aantekeningen maakt over door hem geconstateerde problemen.
Ach ja, onze ouders mengden hun dna in ons, hun chromosomen en genen, dan moet ons handschrift ook wel een vermenging zijn van dat van hen!



maandag 3 juli 2017

Spookje

Het oude huis van Marie staat er nog als een afgeworpen huid, inclusief jaloezieën en plantjes voor de ramen, terwijl het voortuintje steeds weelderiger uitstraling krijgt waarbij kaardenbollen blikvanger zijn. In huis zullen de spinnen inmiddels de regie van de oorspronkelijke bewoonster wel hebben overgenomen, bedenk ik als we langswandelen. Tien kilometers moeten het worden, onze wandeling bedoel ik.
Spinnen! Uit Quest Junior, deze maand bij de normale uitgave, leerde ik dat spinnen als collectief jaarlijks meer dan vierhonderd miljard kilo aan insecten oppeuzelen, zo hebben biologen uitgerekend (onduidelijk is of het hier om wetenschappelijk verantwoorde berekeningen gaat). Als spinnen liever mensenvlees zouden consumeren, dan moeten ze met z’n allen op dieet of een aantal van hen de hongerdood sterven, want wij wegen samen vijftig miljard kilo lichter dan de noodzakelijke hoeveelheid voedsel voor slechts één jaar. En als ze ons allemaal hebben opgepeuzeld is het ook met hen gedaan. Gelukkig voor hen en voor ons eten ze bijna uitsluitend insecten en daar zijn er meer dan genoeg van (alleen al de mieren overtreffen als biomassa ruimschoots die van de mensheid.) Bovendien, spinnen zijn bang voor mensen. Nu is angst voor mensen geen garantie voor onze veiligheid want terwijl de meeste ontmoetingen slecht aflopen voor de spin, loopt een treffen met een spin soms niet goed af voor een van ons af. Wel weer prettig om te weten: dat gebeurde altijd aan de andere kant van onze aardbol en was meestal onbedoeld.
Wij eten liever koeien, paarden en varkens dan spinnen, met uitzondering van een aantal van onze tropische soortgenoten die graag vogelspinnen snacken. Angst speelt daarbij geen rol: ik ken genoeg mensen die bang zijn voor boerderijdieren, evengoed zetten zij daar gretig hun tanden in. En ook al weten we best dat spinnen ontmoetingen met mensen uit de weg gaan, ken ik mensen die voor een spin een ommetje maken. Persoonlijk sta ik niet meer zo onbevangen tegenover spinnen sinds ik een keer door een van hen gebeten ben. Eerlijkheidshalve moet ik daarbij vermelden dat ik het beestje, een vette kruisspin, bij die gelegenheid in mijn vuist had gesloten.
... zij blijft mijn spookje ...
Spinnen zijn bang voor mensen. Toen ik laatst een spin ontmoette kon ik dat feit echter niet staven. Hoewel het spinnetje in kwestie bijna opging in een blauwe knoopkruidbloem, zag ik haar (of hem) vanwege haar opvallende uiterlijk. Zij zag mij bijna op hetzelfde moment, evengoed zocht zij geen goed heenkomen zoals een bang spinnetje doen zou. Nee, integendeel, zij rechtte onmiddellijk haar lijf, een gebaar dat ik interpreteerde als dreigen. Het deed mij denken aan mijn jongste ervaring met een kolonie vliegende mieren in ons vakantie appartement. Daar waren ook ongevleugelde onder, misschien werksters of soldaten. Zij waren veel kleiner en niet zwart, maar bijna doorzichtig. Evengoed kon ik duidelijk zien dat zij hun kop met geopende scharen dreigend opstaken als mijn vingers te dichtbij kwamen. Als ik mijn vingers een beetje terugtrok ontspanden zij zich weer.
Dit spinnetje liet soortgelijk gedrag zien en niet alleen in reactie op mijn vingers, maar ook naar mijn cameralens! Ik veronderstel dat het was vanwege haar uiterlijk. Alsof zij geleerd had niet bang voor menselijke wezens te hoeven zijn omdat die toch wel voor haar op de loop gaan. Mensen gillen immers als zij een spook zien, laat staan een spin die eruitziet als een spook!
Toch bleek het geen spookspin te zijn. Helaas. Via internet leerde ik dat het om een lid van de krabspinnenfamilie gaat die kameleonspin wordt genoemd en inderdaad, haar poten doen sterk denken aan de poten van een krab, maar of dit kameleonspinnetje ook van kleur kan veranderen, weet ik niet. Voor mij verandert er niets, zij blijft mijn spookje en evengoed hebben Riky en ik genoten van een stevige, tien kilometer lange wandeling.