vrijdag 29 december 2017

Boerenkoolstruik

Toeval? Dat moet het wel zijn, maar in al die jaren dat ik langs het knollenweitje ren, de leefruimte van Herman, zie ik zijn karige middelen van bestaan en zijn eenzaamheid. Met enige moeite – er is nog weinig licht in deze nieuwe dag – kan ik zien dat hij in zijn wrakke stal ligt. Er is echter wel een groot verschil met alle voorgaande vroege ochtenden. Hij is niet alleen.  
Onmiddellijk zie ik in gedachten het bericht over het promotieonderzoek van Mirjam Vossen aan de Radboud Universiteit. Zij legde aan Gelderlanderverslaggever Mitchel Suijkerbuijk uit hoe het zit met de berichtgeving van kranten en public-relations van goede doelen organisaties, oftewel hoe het komt dat wij, krantenlezers en (toekomstige) donateurs overwegend denken dat de armoede in de wereld niet minder is geworden, terwijl gedurende afgelopen decennia op het gebied van armoedebestrijding veel is bereikt. Als ik me goed herinner onderzocht Mirjam ongeveer negenhonderd nieuwsberichten en bijna driehonderd reclame-uitingen van ontwikkelingsorganisaties. De uitkomsten daarvan laten zien dat bijna altijd wordt bericht over problemen en weinig over successen. Nou ja, het is duidelijk! We hadden het zelf kunnen bedenken: charitatieve organisaties willen zoveel mogelijk geld ophalen en zullen aannemen, of misschien wel hebben ondervonden, dat succesverhalen minder opleveren. En voor kranten geldt over het algemeen: goed nieuws is geen nieuws. Redacties weten, of denken te weten, dat abonnees vooral smullen van drama, dat zij liefst over wantoestanden willen lezen. Natuurlijk wordt ook bericht over positieve ontwikkelingen, maar om kranten te verkopen zitten verslaggevers altijd bovenop het slechte nieuws. 
Heldere zonsopgangen zijn de laatste weken zo zeldzaam...
In onze samenleving is als verrassend resultaat van de overkill aan negatieve berichtgeving gebleken dat de gemiddelde Nederlander een stuk gelukkiger is dan alle pessimistisch gestemde berichten suggereren. De bekendmaking daarvan veroorzaakte zelfs een kleine schokgolf van ongeloof: het is niet waar, kijk maar naar de voedselbanken! Deze discrepantie tussen het werkelijke leven en berichten daarover onderstreept dat we kritischer moeten zijn. Ik moet zelf beter nadenken over wat ik lees, hoor en zie, raadt Vossen ook mij aan. Neem nu Herman hier. Al die keren dat ik vroeg in de morgen bij hem langs kwam oogde hij verlaten, eenzaam in zijn afgetrapte weitje, ongelukkig en ontevreden, te depressief om zijn ruïneuze onderkomen te verlaten. In die zin schreef ik in mijn hardloopberichtjes regelmatig over deze eenzame Schotse Hooglandstier, maar had geen oog voor bijvoorbeeld het hooi dat iemand eerder liefdevol in zijn weitje deponeerde. Vandaag heeft de stier zelfs bezoek. Een man in een geel hesje, wellicht zijn eigenaar, draagt een fris ogende boerenkoolstruik behoedzaam naar een stukje van Hermans wei dat nog in een redelijke conditie lijkt. In zijn andere hand een grote volle, grijze plastic zak met daarin... Wat? Ondanks de sappige kool en de spannende zak, eerlijkheid gebied mij dit op te merken, verlaat Herman zijn nachtverblijf niet. Niet gedurende het ogenblik dat Geel Hesje op zijn doel afloopt en ik aan hen voorbij ren. Zin om te blijven staan zodat ik kan zien hoe dat afloopt heb ik niet.
Eenmaal op de Waalbandijk krijg ik iets anders om op te letten. De zon staat namelijk op het punt boven de horizon uit te kijken. Steeds meer van de lucht en de schaarse wolken worden met pasteltinten gekleurd en met iedere stap worden de tinten intensiever. Het gebeurt terwijl ik naar dit spel kijk. Heldere zonsopgangen zijn de laatste weken zo zeldzaam dat ik besluit om deze fotografisch vast te leggen, liefst vanaf de Waalbandijk. Hoe meer van het dijktraject onder mijn voeten verdwijnt hoe spannender het wordt. Nee hé! Tussen mij en het dijkmagazijn verschijnen twee koplampen. Gelukkig, die is voorbij. Nog is het moment niet daar. Eindelijk, pas als ik aankom bij de kruising met de Waardhuizenstraat verschijnt een snippertje van de zon. Vlug zijn. Nu!
Neem niet alles klakkeloos voor waar aan, dat wens ik jou en mijzelf voor 2018.


vrijdag 22 december 2017

Melkbus

Het lamellengordijn is halfgesloten. Niet om op deze donkere en natte en ongewoon warme decembermorgen onwelkome blikken buiten te sluiten, want binnen is niemand die zich daaraan zou kunnen storen. Het door Marie verlaten boerderijtje staat namelijk nog steeds leeg en nog steeds overeind, want het gaat wellicht plaats maken voor twee woningen, wie weet. Als die er staan zal dit stukje Hommelstraat in niets meer herinneren aan Marie en het van jaar tot jaar meer in verval rakende boerderijtje, of het moeten de foto’s zijn. Zo ongeveer ging het ook met dat huisje in Wognum. Het stond net buiten Wadway, bij de Tramweg, aan het begin van wat tegenwoordig de Westeindeweg heet.
In de slaapkamer van mijn ouders hing een klein schilderstuk van dat huisje, het huisje van mijn oom en tante. Ik weet niet wie het schilderde, wanneer of waar dat werkje gebleven is, maar het toeval wil dat ik er vele jaren geleden een close-upfoto van maakte om mijn camera te leren kennen. Ik kwam vaak in dat kleine huis om mijn oom te helpen op zijn tuinderij. Nog zie ik mezelf aan de keukentafel zitten voor ‘n koppie en ‘n konkelstik (een kop koffie en brood belegd met kaas of spek). De distributieradio stond in mijn herinnering altijd afgesteld op de land en tuinbouwberichten en in de box speelde een van mijn kleine nichtjes of neefjes. Twee van hen, een nichtje én een neefje, heb ik minstens een keer uit het modderige slootje naast de schuur bij dat kleine huis gevist. Dat was niet lang nadat het huisje en de schuur plaats maakten voor een mooie ruime woning en een immense lattenschuur voor het bergen van onder meer tulpenbollen, en natuurlijk de enorme was die tante er minstens een keer per week te drogen hing. In al die jaren heb ik mij nooit gerealiseerd dat mijn vader in datzelfde huisje is geboren. Tot ik die foto vond.

Sinds enkele maanden krijg ik les in schilderen. Aquarelleren, om precies te zijn. Ter voorbereiding van de zesde en vrije les, ging ik op zoek naar een geschikte foto van het kerkje in Wadway dat ik minstens miljoenen keren in klaslokalen tekende, en tijdens saaie vergaderingen en langdurige telefoongesprekken. Toen kwam ik het negatief van dat schilderijtje van het geboortehuis van mijn vader tegen. Het huis waarin opa en opoe Dekker tien kinderen hebben grootgebracht. Mijn vader, hun oudste jongen, was nummer twee en toen mijn vaders jongste broer ging trouwen, op 3 januari 1951, twee dagen voordat ik vier jaar werd, verhuisden mijn grootouders naar de helft van een boerderij verderop in Wognum. 
Het kon geen toeval zijn dat ik juist nu op die foto stuitte. Het huisje waarin mijn opoe in augustus 1956 lag opgebaard. Negen jaar oud was ik, de herinnering aan de gestalte van haar dode lichaam is vervaagd maar nog steeds beschikbaar. Op de foto het luik boven de dubbele deuren van de schuur waaruit opa gevallen is. Hij hield er een zware hersenschudding aan over, maar volgens een van mijn zussen was hij zo eigenwijs dat hij het advies van de dokter – langdurige bedrust – negeerde. Dat luidde zijn dood in. Hij overleed in augustus 1952. Het slootje is helaas niet zichtbaar, maar voor de schuur staat prominent een melkbus. Daarom denk ik dat het geschilderd is, misschien door de jongere zus van mijn vader die in 1932 kloosterzuster werd, toen opa naast zijn tuinderij nog een paar koeien hield en varkens. Over het resultaat van mijn eerste poging, tijdens de les van Marie-José Mol, was ik niet geheel tevreden. Eigenlijk onterecht, want wat mag je verwachten na enkele lessen? Nooit eerder schilderde ik met water en pigment en mis dan ook veel techniek.
Het resultaat van die tweede poging hangt weliswaar in onze huiskamer maar ik verwacht nog een derde en wellicht een vierde. Hoe dan ook, we bewaren de geschiedenis via een soort van replica van het oorspronkelijke schilderijtje.


vrijdag 15 december 2017

Menselijkheid

Grijs is de overheersende kleur deze morgen ondanks de zon inmiddels boven de horizon zal staan. De sombere ochtend past goed bij het nieuws dat gisteravond door Nieuwsuur werd gebracht. Rennend over de Hommelstraat nader ik twee mannen die elkaar bijpraten terwijl hun huisdieren onrustig rond hun benen draaien. Bijpraten? Misschien bediscussiëren zij het gruwelijke nieuws dat gisteravond over ons werd uitgestort. Misschien, maar zij kunnen het net zo goed over de leeuw hebben die een leeuwin doodbeet, een nieuwsfeit dat twee dagen geleden de voorpagina van de Gelderlander domineerde. Tijdens het korte moment waarin ik hen passeer voel ik de neiging me in hun gesprek te mengen, met hen te delen hetgeen mij bezighoudt. 
Volgens het hoofd noodhulp van Artsen zonder Grenzen zijn er in Myanmar duizenden Rohingya vermoord en dat zijn er vele malen meer dan officiële dodental van vierhonderd dat de Myanmarese overheid noemt. Een aangeslagen jongen vertelde dat hij moest rennen voor zijn leven. Zag hoe Myanmarese militairen met machinegeweren op de bevolking schoten. Het regende kogels terwijl hij tussen de huizen van zijn dorp doorrende. Hij maakte mee hoe zijn moeder en zusjes werden verkracht en gedood en zag de lichamen van vrouwen met doorgesneden kelen, afgesneden borsten en afgehakte handen en benen, zag hoe mensen in hun eigen huizen werden opgesloten en hoe die vervolgens veranderd werden in brandende fakkels. Wij, veilig in onze comfortabele stoelen, zagen in een uitzending van Nieuwsuur beelden, en hoorden getuigenverslagen van meer dan gruwelijke geweldsmisdrijven gepleegd door legereenheden en gericht tegen Rohingya, weliswaar een etnische groepering maar evengoed de eigen Myanmarese bevolking. Stuk voor stuk voorbeelden van beestachtige menselijkheid. Ik kan slechts huilen terwijl een moeder mij vertelt hoe haar kind door een soldaat in een brandende stapel hout werd gegooid, alvorens haar te verkrachtten. Een dokter van Artsen zonder Grenzen zei het niet precies met die woorden, maar dat was wel de strekking van haar getuigenis.
We waren nauwelijks bekomen van de afschuw die we voelden tijdens het bekijken van het eerste deel van de documentaire ‘In het spoor van IS’, maandagavond. Verwoesting, verminking, verkrachting. Sinan Can toonde beelden en vertelde bewogen, soms geheel ontdaan bij de beelden van zijn reis door oorlogsgebieden in Irak en Syrië. Ik voelde plaatsvervangende pijn bij de in mijn hoofd opgeroepen beelden waarin soms zelfs kinderen worden onthoofd of gekliefd om vervolgens achteloos, als overbodige rommel, te worden achtergelaten. 
Voorbeelden van losgeslagen menselijkheid, beestachtige menselijkheid. En de wereld, wij, kijkt werkloos toe. Machteloos misschien, maar voor de mensen die het overkomt moet dat wel onverschilligheid lijken. Zij, de verlatenen, slachtoffers van ondenkbare verschrikkingen, geloven niet langer in een uitweg, zij zijn volkomen murw geslagen. Welke toekomst is er nog voor hen? Voor kinderen die ouderloos achterblijven?
Mensen die hun medemensen in een diep lijden storten, alleen omdat zij zich anders gedragen of andere opvattingen hebben. Hoe oud zal ik geweest zijn. Acht, negen, of misschien tien? Toen al probeerde mijn onderwijzer mij en mijn klasgenoten te waarschuwen voor dergelijk ontmenselijkend gedrag van gewone mensen. Nooit zal ik vergeten dat deze schoolmeester beweerde dat de mens het gevaarlijkste roofdier op onze aarde is. Ik moest hem wel geloven, hij was tenslotte mijn meester, maar deed dat niet. Integendeel, ik voelde woede opborrelen maar was onmachtig daaraan uiting te geven.
Na de lagere school werd ik langzaam maar zeker de wereld van de volwassenheid ingetrokken en wist dat mijn onderwijzer gelijk had. Helaas! Wij mensen zijn niet alleen in staat medemensen te vernietigen, maar zelfs de enige wereld waarop we leven!
Er gebeurde overigens evengoed iets wondermoois tijdens mijn hardlooprondje, want zo is het leven!


vrijdag 8 december 2017

Cactus

De klep van mijn pet houdt mijn brillenglazen droog maar beperkt mijn gezichtsveld waardoorheen, geholpen door een gure wind uit het zuidwesten, natte sneeuw driftig en volhardend strepen trekt. En onderwijl ik het land van Thé en het afgetrapte weitje van Hooglandstier Herman onopgemerkt passeer – alleen de dertien schapen die met hun wolharige billen gedwee tegen de wind en de flodderige sneeuw gekeerd staan, krijgen mijn volle aandacht – denk ik aan de Kreidler die ik voorheen bezat, mijn rooie Kreidler Florett. Misschien vanwege mijn regenjasje dat dezelfde signaalrode kleur heeft, maar om eerlijk te zijn is het vanwege een artikel dat ik onlangs las. Op de Waalbandijk neemt het licht verder af. De graskanten langs de weg veranderen allengs van groen naar wit, en ook langs de randen van het asfalt blijft steeds meer van dat natte spul liggen zodat ik op het laatst door een natte pap banjer.
Het artikeltje berichtte over de ontstaansgeschiedenis van de bromfiets. Met verbazing las ik dat de Solex in 1948 voor het eerst in het straatbeeld verscheen, slechts iets meer dan een jaar na mijn geboorte. Aanvankelijk wist men niet hoe deze moderniteit te noemen. Ploffiets? Knalfiets? Fietsmotor? Gemotoriseerde fiets? Mijn vader bezat er één die ik soms gebruikte, tot ik mijn eerste bromfiets kon kopen. Een Berini meen ik, derde, misschien wel vierdehands. Overigens bleek al snel dat het vreemd gesteld was tussen de bromfiets en mij. Apetrots was ik toen dat ding eindelijk in het zwakke lamplicht van de schuur stond te glinsteren (als een dief in de nacht ben ik uit mijn bed geslopen om te controleren of het echt waar was en heb toen een kusje op de benzinetank gedrukt voordat ik gerustgesteld kon slapen – opgelucht ook dat niemand me daarbij had betrapt.) Maar tijdens de eerste winterdagen kreeg ik door dat een brommer voor woon-werk vervoer in de Kop van Noord-Holland geen beste keus is. Koud, verschrikkelijk koud.
De langste rit die ik op een bromfiets maakte was van Wadway naar Schipluiden, ongeveer honderd en dertig kilometer. Vermoedelijk was dat in 1965 maar het kan ook een jaar eerder zijn geweest. Op een van de foto’s die tijdens dit bezoek zijn gemaakt staat een brommer, een zwart-witfoto, dus of het inderdaad die rode Kreidler is? Ik denk het wel maar kan het niet met zekerheid zeggen. Het kan ook de brommer van mijn broer zijn; we gingen samen, mijn broer Jan en ik. Zoveel mogelijk langs de kust, hadden we afgesproken. Een wegenkaart hebben we niet nodig, vonden we, want we wisten dat het plaatsje waar Hans woont, de vrijer van onze zus Tiny, een paar kilometer voorbij Den Haag ligt, dus kunnen we uiteindelijk de richtingborden volgen. Schipluiden zal in Den Haag toch wel worden aangegeven? We waren toch wel enigszins ongerust maar achteraf kwam dat helemaal goed. Alleen dat eenrichtingverkeer! Dat maakte de doortocht door deze stad tot een puzzeltocht. 
Ik weet nog dat ik niet kon ophouden met beven toen we eindelijk bij Hans aanbeland waren, ondanks ik een vliegeniersoverall over mijn kleding droeg. Dat, erg veel meer is mij niet bijgebleven. O ja, Hans heeft ons Delft laten zien en zoals alle toeristen hebben we geprobeerd om de scheefgezakte toren van de Oude Jan weer rechtop te fotograferen. En dan die cactus, zo’n plantje van niks, dat heeft een blijvend plaatsje in mijn herinnering veroverd. Het was het eerste dat ik na aankomst zag staan. Als oud vuil weggezet op een plankje in de schuur in het zuinige daglicht dat door een vuile en gebarsten ruit viel. Een diep verschrompeld geval, zo goed als uitgedroogd. Evengoed bloeide het met een tiental gele bloempjes, elk voorzien van een ragfijn oranje hartje. Hans heeft het toen onmiddellijk een plaatsje in de huiskamer gegeven.


dinsdag 5 december 2017

Amerigo

Op de verjaardag van Sint-Nicolaas verdwijn ik, terwijl ik over de Hommelstraat ren, als vanzelf naar het weekeinde waarin we traditioneel met kinderen en kleinkinderen voor het Sinterklaasfeest bijeen waren. Ter hoogte van het land van Thé hoor ik, gedragen op de wind uit het westen, een vrouw zeggen: “Goede morgen, beste jongens en meisjes…” Ik veronderstel dat de kinderen op het schoolplein van basisschool ‘De Vuurvlinder’ welkom worden geheten, vermoedelijk door de directeur, voor de viering van het Sinterklaasfeest. De rest van haar welkomstwoorden gaat verloren (in ieder geval voor mijn oren, misschien dat die van Herman de Hooglandstier en de twee ganzen die zich tegoed doen aan enkele grassprieten, er meer van meekrijgen). Ik ren in stilte door en verbeeld me dat ik een van de ‘beste jongens en meisjes’ op het schoolplein ben. Niet mevrouw de directeur maar meester Dam, hoofdonderwijzer van de lagere school in Spanbroek, spreekt ons toe op deze bijzondere morgen. 
Heerlijk, dat feest met Sint en zijn Pieten en de traktatie die we na afloop op onze schoolbank vonden! Ik herinner het mij levendig terwijl ik over de Waalbandijk ren. Dan brengt de wind mij opnieuw een fragment van het schoolplein van vandaag: “… kapoentje, gooi wat in mijn schoentje, gooi wat ...” Hoge kinderstemmen klinken als een verre echo van de zondagmorgen. Na het Sinterklaasfeest op zaterdag bleven Jesse, Rima, Samuel en Felizia slapen. Toevallig was er op zondagmorgen de peuter-voorstelling ‘Oh oh Pietje Pepernoot’ in Poppenkasttheater Tingeling aan de Tempelstraat. Riky had plaatsen gereserveerd voor Samuel en voor ons tweetjes (onze zoon en schoondochter pasten op hun kleine Felizia die nog niet tot de doelgroep behoort). Nog nooit eerder was ik in theater Tingeling terwijl het toch al minstens vijftien jaar bestaat en we er slechts vijftig meter vandaan wonen! Dit poppenkasttheater is een uit de kluiten gewassen hobby van twee vrouwen. Hun avontuur begon toen zij als jonge moeders poppenkastvoorstellingen verzorgden in de klassen van hun kinderen. 
Wij, maar vooral toch de echte gasten, de kinderen van twee tot en met vier jaar, werden welkom geheten door Tante Tingeling en Tante Toedeloe, terwijl wij de begeleidende vaders en moeders en opa’s en oma’s onszelf uit de jassen hielpen. Vrolijke vlammen in de open kachel en warm lamplicht toverden de kleine ruimte, vol gezet met voornamelijk kleine stoeltjes, om tot een warm theaterzaaltje. En de toneelwand met poppenkastgordijntjes wekten een gevoel van verwachting. Ouderwets samen liedjes zingen verhoogde nog de sfeer. De vrolijk geschminkte tantes onderwezen de huisregels aan het publiek waarvan de voornaamste was: “Op jullie kadetjes blijven zitten!”, waarbij Tante Toedeloe zich omdraaide om zichzelf nadrukkelijk op haar forse billen te slaan. En nadat de tantes hun schoen en pantoffel hadden gezet – mag dat ook, kinderen, mijn kikkerpantoffel? – verdwenen zij voor een middagslaapje achter de afscheiding.
fragment poppentheatertinggeling.nl

De gordijntjes schoven open en onder vrolijke muziek huppelden Sinterklaas, Pietje Pepernoot en het schimmelpaard Amerigo door de poppenkast. Het spel nam de kinderen mee op een avontuur van Pietje Pepernoot die zeven emmers pepernoten bij Bakker Bolletje moest halen om daarmee een gestreepte doos te vullen – “Zijn dit streepjes?” “Nee,” brullen de kinderen, “dat is een eier-doos!” “En dit?” “Nee,” roepen de kinderen verontwaardigd, “dat zijn toch rondjes!” Enzovoort. Na een telling met het publiek komt Pietje Pepernoot natuurlijk nog één emmer te kort. Terug naar Bolle Bakker – “Geen Bolle, ik ben Bákker Bolletje!” – om uiteindelijk via ‘Kiekeboe!’ in een identieke doos in slaap te vallen, waardoor Sint en Amerigo de verkeerde doos mee het bos in sleepten (aan een eindeloos lang touw!)
Ondanks de titel was Amerigo de ster van de voorstelling want na afloop van de vrolijke vertoning mochten de kinderen het komen knuffelen. Dat was een feest, ook voor deze opa (om over oma maar te zwijgen), toen de lippen van Samuel als het ware aan die van het schattige paardje bleven kleven.


vrijdag 1 december 2017

Krekster

Terwijl boven mijn hoofd kale grijze boomtakken stijf naar een paar grijze wolken wijzen, nadert verderop een wandelaar. Ook al duurt het nog even voordat we elkaar gaan tegenkomen, maken zijn gestalte en bewegingsritme me duidelijk dat hij het is. Het is de eerste keer dat ik hem hier op de Waardhuizenstraat zie lopen. Ik noem hem John, naar een van de romanfiguren van Stephen King. De John waarnaar ik hem vernoemd heb is van Indiaanse afkomst. Hij heeft een uitgesproken zacht en warm karakter, is groot van gestalte en heeft zich geoefend om nagenoeg geluidloos te lopen. Let wel lópen, niet sluipen! In romanfragmenten wordt zijn nadering vaak niet opgemerkt zodat het is alsof hij daar plotseling in opdoemt. En juist in dat voortbewegen lijkt ‘mijn John’ geenszins op die van King. Integendeel. Het is misschien deze tegenstelling waarom John me indertijd een passende naam leek. Wel dicht ik mijn John het zachte en warme karakter van Indiaanse John toe hoewel ik in de afgelopen jaren nooit met hem heb gesproken. 
Gaat dat vandaag misschien gebeuren? 
Toen er nog niets aan de hand was, toen ik nog tweemaal per week ongehinderd naar Ewijk, Winssen of Deest kon rennen, passeerden we elkaar meestal ergens op de Waalbandijk. Onze communicatie ging nooit verder dan een groet. Na verloop van tijd kon ik aan zijn manier van groeten horen dat hij mij herkende zoals ik hem. John hoorde min of meer bij de vaste waarden van mijn hardlooprondjes, hij en anderen waaronder de broertjes uit Ewijk. 
Steeds als ik John tegenkom of passeer verbaas ik mij over zijn hoge bewegingsritme en zijn wandelsnelheid. Zoals altijd krijg ik de indruk dat hij zich haast, dat hij op een bepaald tijdstip thuis moet zijn maar helaas te laat van start is gegaan, of de voor zijn wandeling benodigde tijd verkeerd heeft ingeschat. Meestal draagt John een wollen muts als het zo koud is als vandaag. Deze keer heeft hij de capuchon van zijn donkerblauwe winterse jopper over zijn hoofd getrokken. Van de keren dat ik hem in het gezicht kon zien weet ik dat hij een uitgesproken rimpelig gelaat heeft. In dat rommelige gezicht vallen vooral zijn kin en zijn geprononceerde neus op, die gespikkeld is als een nog onrijpe aardbei. 
We kunnen elkaar al bijna in de ogen zien. Terwijl ik aanstalten maak om de straat over te steken zodat ik hem kan aanspreken, klinkt het waarschuwende gerommel van een vrachtwagen. Over mijn schouder zie ik een groengele Dar-vrachtwagen die vandaag groenafvalcontainers komt legen. De chauffeur van de vuilniswagen neemt gas terug en rijdt tussen ons door. Hij wordt gevolgd door een tractor met aanhanger van het nabije loonwerkersbedrijf en weer daarachter een kleine zwarte Daihatsu. Ik heb er niet op gewacht. John ook niet, waarom zou hij? Hoe dan ook, nu de optocht eindelijk voorbij is zijn John en ik elkaar al ruim gepasseerd, ditmaal zelfs zonder te kunnen groeten!
Ik ren al een poosje op de Waalbandijk en ben nog steeds bij John, me afvragend waarom ik niet de moeite nam om die paar meters terug te rennen, als een zwarte kraai vanwege zijn afwijkende verenpak mijn aandacht vraagt. Links en rechts van zijn stuitje heeft het grote witte vlakken en ook een deel van de staart is wit. Op het moment dat hij opvliegt zie ik dat de onderste delen van beide vlerken grotendeels wit zijn als van een ekster. Is er een ekster met de vader of moeder van deze kraai vreemdgegaan? Is dit een hybride-vogel, het resultaat van een vrijage tussen twee aparte soorten? Is dit een krekster?
Jammer dat ik weer niet de moeite nam John aan te spreken. Dan had ik hem bijvoorbeeld kunnen vragen of hij de Ewijkse broers heeft gezien, hem kunnen vragen of hij Joop en Harry bij de eerstvolgende gelegenheid mijn groeten wil overbrengen.