vrijdag 27 september 2013

Lichtpuntje

Tot mijn opluchting zie ik dat ik niet de enige ben die zijn handen verstopt, drie kinderen fietsen aan de overkant, richting school neem ik aan, één draagt handschoenen en de andere twee houden hun handen warm in hun mouwen: 6,3° C, daar moet een mens weer even aan wennen.
Namens de Verenigde Naties worden vandaag de meest actuele gegevens over de opwarming van de aarde gepresenteerd. De Gelderlander bericht daar deze morgen over in “Schieten op klimaatconclusies”. Het onderwerp houdt mij sinds de lezing van bioloog en schrijver Han Blok, afgelopen woensdagavond, meer bezig dan anders. Nu ik hier op de Hommelstraat ren en de Kanzi-appels zie hangen, zo aantrekkelijk glanzend in de zon dat ik de drang voel om er van te proeven, is het moeilijk te geloven dat zich grote problemen boven ons hoofd opstapelen. Groter en weerbarstiger dan dat van de stagnerende economie waarover regering en kamervertegenwoordigers gedurende lange dagen driftig, soms zelfs giftig, debatteren.
Woensdag leerde ik dat onze aarde dagelijks ‘kleiner’ wordt. De feiten spreken voor zich. Wij moeten steeds meer opschikken om plaats te maken voor de ongeveer 209.000 baby’s die er iedere dag bij komen. De opwarming van de aarde laat ijs smelten en het water van de zeeën uitzetten waardoor de bewoonbare delen almaar kleiner worden. Wij brengen voor ons voedsel steeds meer land in cultuur, zoveel is nodig dat binnen afzienbare tijd tekorten dreigen. En wij zijn hartstochtelijk verslingert aan onze welvaart en aan de nieuwste hebbedingetjes, met het gevolg dat wij veel te veel grondstoffen gebruiken, ook die van toekomstige generaties. Het zijn omstandigheden die wij allemaal kennen, die regelmatig op ons af worden gevuurd en waarvoor velen van ons, ik ook, het liefst onder de dekens zouden willen wegkruipen – ach, hielp dat maar!
Het kostte mij moeite om na afloop van Blok’s lezing de vrolijke stemming waarin ik bij de bibliotheek aankwam weer terug te vinden. En nu ik daaraan terugdenk, aan dat sombere moment, lijkt dat ver weg: de zon schijnt warm op mijn rug, mijn schaduw strekt zich meterslang uit over het asfalt van de Waalbandijk en naar gelang de kronkelingen van het dijklichaam, vloeit dat verwrongen beeld links of rechts dieper en langer over de gemaaide bermen van mij weg. Ik bedoel: het leven is heerlijk!
‘Mijnheer van Vliet’ komt mij tegemoet gewandeld, achtervolgt door zijn schaduw, zo te zien en aan zijn groet te horen in dezelfde opgeruimde stemming als waarin de zon mij heeft gebracht. Ik sprak een paar weken geleden met hem, ongeveer op dezelfde plek. Hij wandelt alle dagen zo’n anderhalf tot twee uur, maar niet in het weekeinde. Dat gegeven maakte dat ik, nadat ik mijn loopje weer hervat had, de tekst van “Altijd is Kortjakje ziek” verving voor Van Vliet en zijn wandelgedrag, en om het te laten rijmen koos ik die naam voor hem. Ja, best wel een beetje kinderlijk, dat geef ik direct toe.
Han liet overtuigend zien dat wij in evolutionaire zin, ons nog steeds het liefst in dorpen ophouden. Daar kennen wij elkaar, voelen ons geborgen, neigen minder naar overconsumptie en zijn meer geneigd om samen aan oplossingen te werken: geluk, daar gaat het om! Ons hardnekkige geloof in de noodzaak dat onze economie moet blijven groeien, verplicht ons echter om dicht op elkaar in grote steden te gaan wonen. (Wil jij je door Han Blok laten bijpraten? Lees dan zijn boek “De Meerziekte”.)
Toch, er is ook een lichtpuntje: wij hebben al deze problemen zelf over de aarde gebracht (niet expres, puur uit onwetendheid en gedreven door onze biologische aard), wij kunnen er zelf oplossingen voor vinden. Ook als overheden laks blijven. Zo is er een groep, in Druten hoorde ik, die de handen ineen wil slaan om grootschalig zonne-energie op te wekken. Theo zorgt er voor dat ik op hun maillijst kom zodat ik misschien mee kan doen. Ik wil wel! 

dinsdag 24 september 2013

Kweekvlees

Op de hoek Tempelstraat Gewelf doet een jong paar stevig haar best om een tenger hondje in een klein rugzakje te proppen. Het is paars met flinke roze stippen, dat rugzakje bedoel ik. Het hondje draagt een baardje dat zijdelings over zijn onderkaak hangt en schopt heftig met zijn stokkerige poten. Een smoushond wellicht, zo te zien een volwassen exemplaar. Het werkt niet echt mee of heeft misschien nog weinig ervaring met rugzakken. Ik heb de neiging om te wachten tot het beestje stevig op de rug van het baasje hangt maar wil niet onbeleefd of nieuwsgierig lijken.
Langs dit niet alledaagse tafereeltje rennend vang ik nog net “toe maar jochie, toe maar” op, waarmee het vrouwtje haar huisdier bemoedigt. De vraag ligt op mijn lip maar ik aarzel te lang om haar te stellen. Jammer dat ik nu niet weet of er een speciale reden is waarom dat hondje gedragen moet worden – in een rugzakje dat bijna zeker niet voor dat doel is gemaakt (niet vanwege dat paars of de roze stippen, ik kon duidelijk zien dat het model rechttoe-rechtaan was: in draagzakken voor baby of peuter zijn uitsparingen gemaakt waar de beentjes doorheen kunnen steken zodat er een stevige zit ontstaat.)
Terwijl ik op de Hommelstraat ren bedenk ik dat er veel dingen zijn die ik gemakkelijker in mijn rugzak stop dan een huisdier. Nooit kreeg ik de gedachte om levende have op mijn rug te vervoeren, terwijl wij toch ook een tijdje ons gezinsleven deelden met huisdieren: een poos was dat Boris de kater – die ging, na een val van het balkon in een boterdoos mee naar de dierenarts – later kwam Amos, dat was een Sint-Bernardhond van bijna tachtig kilo. Inderdaad, die paste niet gemakkelijk in een rugzak.
Bij nadering van de Loenensche Wel hoor ik de roep van scholeksters maar vind hen niet. Het typische geluid wordt steeds sterker. Een wandelaar, in gezelschap van een kleine Schotse collie, beaamt dat het alarmerende piepen sterk op het geluid van deze steltloper lijkt. Wat we zien, naast het prachtig door mist verzachte rivierlandschap, is een kleine groep waterhoentjes. Twee van hen zwemmen nadrukkelijk om een derde heen. Deze laatste lijkt de veroorzaker van de alarmkreten.
Misschien is het in nood, veronderstelt de wandelaar. Terwijl wij dit schouwspel geboeid bekijken maken we nader kennis. Hij woont in Ewijk en vertelt dat hij niet lang kan blijven staan vanwege artrose en een nieuwe knie. Omdat ik afkoel komt die mededeling goed uit!
Nabij de woonboot van Klaartje staan twee rode geuzen, die passen bij lange na niet in een rugzak. Farm 432 kan daarentegen wel gemakkelijk daarin worden vervoerd. Dit is een vensterbankfabriekje voor kweekvlees ontworpen door Katherina Unger. Deze Oostenrijkse student industrieel ontwerpen bedacht dat wij daarmee zelf onze eiwitten kunnen produceren. Koeien, varkens en kippen hoeven wij dan niet meer te slachten en ook weilanden zijn niet langer nodig!
Lees alles over de farm van Katherina. Het lijkt een beetje op een overmaatse douchekop afgedekt met een stolp van glas, daarin stop je een paar maden die uitgroeien tot vliegen. De douchekopgaten geven toegang tot water, voedsel en een plaats om eitjes te leggen. Larven die uit de eitjes komen, klimmen zelf door een tunneltje naar hun eindpunt: een bakje waar ze verzameld worden om opgegeten te worden.
Het duurt 432 uur om in deze machine één gram vliegeneitjes te laten uitgroeien tot 2,4 kilo eetbare larven. De larven voeden zich met biologisch afval, waarmee deze vorm van eiwitproductie vele malen efficiënter is dan de productie van ons hedendaagse vlees. Wel even wennen!
Ons voorbereidend op de 4Daagse van 2020, terwijl ik geroutineerd mijn rugzakje inpak, roep ik naar Riky: “Schat, wil jij bromvliegenlarfjes op jouw boterham? Of liever toch die van de junikevers. Je weet wel, die knoerten die jij zo lekker vond?”

donderdag 19 september 2013

Onnozel

Deze dagen gaat het geregeld over ‘het eerlijke verhaal’. Zoals zojuist tijdens de lunch op Radio1 en op de avond van Prinsjesdag: fractievoorzitters bekvechtend tegenover elkaar, van elkaar eisend om nu het hele verhaal te vertellen, of het oorspronkelijke verhaal. De waarheid, dat eiste men van elkaar. Of daaraan werd voldaan kan ik niet beoordelen, ik ken niet de oorsprong van de verhalen en beweringen waarmee men elkaar dinsdagavond bestookte, maar ik geloof niet dat wat ik hoorde vooral met de waarheid of met eerlijkheid te maken had. Men bedreef politiek, dat was duidelijk.
Over dit en daarmee samenhangende onderwerpen peins ik als ik het pad, het is drassig ondanks de houtsnippers, op ren dat naar de Waalbandijk voert. Op dat moment probeert de hond die het terrein achter het hek bewaakt mij luidruchtig te verjagen. Dat doet hij zelden, maar steeds zal hij geloven dat hij in zijn opzet slaagde. Deze onwelluidende herrie verjaagt ook een Vlaamse gaai. De prachtig gekleurde vogel scheert rakelings over de struiken langs het hek en kan een frontale botsing met mij nog maar net voorkomen. Nog nooit zag ik een vogel in diens vlucht in deze positie en op zo’n korte afstand (ongeveer een meter). Tijdens dit ultrakorte moment kijk ik als het ware in zijn wijd opengesperde bek. De gaai zwenkt over mijn hoofd, ik hoor zijn vleugelslag veranderen, om scheldend in de notenbomen aan de overzijde van het pad te verdwijnen. Ik neem hem zijn lelijke commentaar niet eens kwalijk. Ik bedoel maar, ik zou hetzelfde hebben gedaan als ik op de vlucht was voor zo’n gevaarlijk beest en mijn vluchtweg verspert zie door een onnozel mens (die zich door het hek veilig weet).
Het verbaast mij steeds opnieuw als ik een politicus van een andere politicus ‘het eerlijke verhaal’ hoor eisen, of de ander van draaierij betichten. Zij moeten toch als geen ander weten dat politiek en eerlijkheid niet altijd een perfecte combinatie zijn, dat het vak altijd om de waarheid heen draait. Daarom is het beroep van politicus ook zo moeilijk: je kunt niet altijd eenvoudig de waarheid vertellen, terwijl het vertellen van het juiste verhaal het leven eigenlijk veel eenvoudiger maakt, ook voor politici. Want is ‘het eerlijke verhaal’ niet veel gemakkelijker te onthouden dan het politieke? Ik denk van wel, waarbij ik mij realiseer dat er situaties zijn waarin de waarheid betrekkelijk is (het leven moet ook weer niet te simpel zijn!)
Rennend over de dijk, de wind voelt veel kouder dan ik had verwacht, denk ik na over eerlijkheid en als vanzelf zie ik weer de damestas over een stoelleuning in het restaurant van La Place. Wij trakteerden onszelf daar gistermorgen op een kopje koffie met een superlekker stuk gebak omdat wij iets te vieren hadden. Ja inderdaad, wij zijn met weinig tevreden! Na kort beraad gaven wij de vergeten tas bij de balie in bewaring, de eigenaresse zou zichzelf vanzelf wel melden. En dat gebeurde ook. Het was duidelijk dat de dame die zich besluiteloos in onze buurt ophield op zoek was naar haar eigendom. Opgelucht kwam zij naar ons tafeltje terug om ons te bedanken: “Wat fijn om eerlijke mensen te ontmoeten!” Wij wimpelden haar aangeboden traktatie af.
Wij hadden het plezierige gevoel dat we een goede daad hadden verricht: eerlijkheid wordt altijd beloond. Een bewijs daarvoor is hetgeen een zwerver deze dagen in Boston overkomt. Hij vond een rugtas met geld (meer dan $ 40.000 in contanten en Traveler Cheques) en bracht deze naar de politie. Een stadsgenoot was zo getroffen door dit eerlijke gedrag dat hij een campagne startte om de dakloze een huis en middelen van bestaan te geven. Zijn actie sloeg geweldig aan zoals je zelf kunt lezen.
Ja, eerlijkheid loont: ‘onze dame’ mocht toch een klein dingetje voor ons doen. Iets dat haar niets kostte. Wat dat was? Ja, dat houd ik lekker voor onszelf!

dinsdag 17 september 2013

Les

Hoe zou Willem Alexander wakker zijn geworden op deze derde dinsdag van september? Vast wel anders dan toen zijn moeder, zittend op zo’n ongemakkelijke overmaatse stoel haar, door ministers voorgekauwde, rede las. Zou hij toch wel nerveus zijn? Misschien vanwege een weerbarstige alinea waar hij voor het slapen gaan al over struikelde? Ach, denk ik terwijl ik over de Hommelstraat ren, appeltje eitje voor zo’n doorgewinterde spreker. Waarschijnlijk baalt de koning er wel van dat hij ook zinsneden moet voorlezen waar hij inhoudelijk niet helemaal of helemaal niet achter staat, krijgt het warm van het idee dat wij, zijn volk, zullen denken dat hij daarmee instemt, zweet peentjes bij de gedachte dat hij per abuis een tussenopmerking zal maken als ‘dit was niet mijn idee hoor!’ Trouwens, hoe zou ik het vinden om een tekst voor te lezen die iedereen al kent? Niemand luistert geboeid, niemand is nieuwsgierig naar wat ik te melden heb. Nee, journalisten zijn vooral attent op eventuele versprekingen, becommentariëren achteraf jouw intonatie bij het uitspreken van tekst waarvan zij vermoeden dat deze jou tegenstaat!
Langs het asfalt op de Waalbandijk vallen mij een paar helderwitte kiezelsteentjes op. Sommigen schitteren eenzaam tussen grauw grit, anderen liggen maagdelijk wit in kleine groepjes bijeen. Even vraag ik mij af hoe het kan dat deze kiezels zo schoon blijven maar direct daarop begrijp ik dat ik met paddenstoelen van doen heb. Wilde champignons? Niet zo heel ver van hier, ongeveer tweehonderd meter hemelsbreed, staat een champignonkwekerij. De wind kan sporen van daar gemakkelijk hebben opgenomen en hier neergeslagen. Daar waar de dijk tegen de wind uit het zuidwesten wordt beschut zie ik deze vruchtlichaampjes niet. Dus …?
Van Prinsjesdag is een kleine stap – vanwege bijenkoninginnen en een rit in een paardentram – naar onze familiereünie, naar dekkertjesdag. Dat zit zo: afgelopen zondag waren wij in Opperdoes te gast (zoals dat in West-Friesland heet) bij imkerij De Bijenstal. Daar kregen wij tevens les over de ‘bijtjes en de bloemetjes’. Al spoedig had ik door, mijn broers en zussen leden onder hetzelfde euvel maar ik zal voor mijzelf spreken, dat ik van de lessen biologie niet zo heel veel meer wist, tenminste waar het insecten betreft. Zo leerde ik dat bijen ademhalen met hun achterlijf, via kleine buisjes die tracheeën worden genoemd, na duizend kilometer vliegen – van Opperdoes naar München – last krijgen van versleten vleugels en zodoende sterven, zij geen nieren hebben maar buizen van Malpighi, jonge werksterbijen in hun eerste dagen huishoudelijke taken krijgen, na zes dagen de larfjes gaan verzorgen en voeden en na drie weken eindelijk uitvliegen om nectar en stuifmeel te verzamelen. Een van onze klasgenoten wilde weten hoe bijen konden leren niet verder te vliegen dan het hekje. De meester legde haar verontschuldigend uit dat hij een grapje over dat hek had gemaakt.
Op mijn weg terug ren ik weer langs de champignonnetjes en herinner mij mijn zakmesje dat ik met enige moeite uit mijn piepkleine binnenbroekzak peuter (door de lage temperatuur heb ik stijve vingers.) Ik had mij de moeite kunnen besparen: op het moment dat ik de eerste boleet vastpak om zijn voetje te vinden, houd ik de vrucht al in mijn hand. Ik hoef niet terug met een schaaltje of bakje, er valt niets te oogsten. Vermoedelijk zijn dit stuifzwammen, waarvan de meeste soorten overigens ook eetbaar zijn. Dat te ontdekken laat ik graag aan anderen over.
Dekkertjesdag sloten wij af met een etentje dat, hoe kan het anders, in het teken van insecten stond. Meelwormen en sprinkhanen als voorafje. Zwager Jan stond vooraan om een nog levende meelworm fijn te kauwen. Ach, hij zal, tijdens zijn bakkersbestaan, daarmee reeds de nodige ervaring hebben opgedaan.
Als ik een uitgelekte troonrede zou moeten voorlezen zou ik doen als de meester in onze bijenles-klas, ik zou volksvertegenwoordigers vragen: ‘Wat denkt u dat deze minister bedoelt met de volgende zin…?’

vrijdag 13 september 2013

Liefde

Prachtige mist tref ik deze morgen en toch voel ik geen spoor van de herfst; de zomer claimt haar verloren terrein! Ik stem daarmee van harte in. Terwijl ik over de Hommelstraat ren, nagenietend van het gesnater van een groepje ganzen dat zich tegoed doet aan tarwe- of gerstrestanten, zie ik weer de gelukzalige glimlach – liefde, zo interpreteerde ik het – op het gezicht van Juul Martin. Hij vertelde bij Pauw & Witteman over zijn duurzaamheidproject Huis Van Overvloed.
De aankondiging van dit onderwerp deed mij besluiten om nog even op te blijven – eigenlijk ben ik na al die jaren wel een beetje uitgekeken op het praatprogramma van Jeroen en Paul. Ik moest wel enig geduld oefenen: Martin was pas na de zapservices aan de beurt. Even terzijde voor mijn nageslacht: door deze zapservices hoefden televisiekijkers niet meer zelf met de afstandbediening van zender naar zender te zappen om opmerkelijke kijkervaringen op te pikken. Van alle kanten uit het land kreeg de redactie van Pauw & Witteman up-to-date-surprises, bijzondere beelden, uitspraken of grappige voorvallen zoals bijvoorbeeld een correspondent die vanuit Washington een politiek statement duidt, gaat haperen en stilvalt omdat hij zijn tekst kwijt is, aangereikt. Uit dit aanbod werd vervolgens een soort van pauzefilmpje samengesteld.
Juul vertelde over de grote groep vrijwilligers die zoveel overgebleven goederen via bedrijven en particulieren vergaarden dat daarmee het huis compleet kon worden opgebouwd. Het project mocht geen geld kosten, dat was het idee: Juul geloofd heilig in een betere wereld op basis van deeleconomie. Vervolgens waren er plannen en methoden nodig: voor bouwen met stoeptegels en pallets, werken met vrijwilligers, dat om een nieuwe manier van organiseren vroeg (“…doe wat jij denkt dat goed is om je doel te realiseren…”), enzovoorts.
Aan de hand van een kleine fotoprojectie waren wij getuige van het bouwrijp maken van de grond aan de Bemmelsedijk (waar over een paar jaren een deel van het Waalwater zal stromen), de fundamenten, het opbouwen van de buitenmuren, en een beeld van het huis compleet met ramen en deuren tot slot.
Ik las in krantenberichten over het afbranden van dit bijzondere ontwerp. Desondanks zette Juul mij voor even op het verkeerde been. Zowel vanwege de enthousiaste manier waarop hij over zijn liefdeskindje vertelde en zijn uitstraling daarbij, alsook zijn mededeling dat aanstaande zaterdag (morgen dus) de officiële opening van het Huis Van Overvloed is! Blijkbaar had Pauw & Witteman er een soort spel van gemaakt om een spanningsboog op te bouwen, terwijl het feit op zich schokkend genoeg is: Juul vertelde, nu in volle ernst, over het fatale einde.
Zo’n gezichtsuitdrukking als van Juul Martin zag ik tijdens mijn bezoekje aan Leo, eerder deze week. Hij vertelde over de eerste dagen van zijn relatie met zijn vrouw die zes jaar geleden overleed. Dat was in 1951, Leo was toen vijfentwintig. Zijn ogen gingen glinsteren, gezichtslijnen werden zacht, er kwam een lach in zijn stem en hij ging zowaar rechtop zitten toen hij terugdacht aan die spontane ontmoeting. Mijn ogen werden vochtig.
Terug naar huis. Enkele superlange rietstengels hangen over de sloot langs de fruittuinen van Winnemuller. Het lijkt alsof zij een buiging voor mij maken. Wees gerust, er is niets mis met mij, ik weet best dat zij dat nooit zouden doen, en ik zou ook nooit willen dat zij het doen. Stel je voor! Nee, al het riet – op enkele eigenwijze types na – is deze week uit de sloot verwijderd (onderhoud watergangen) waardoor de nieuwe appeloogst, Kanzi, als in een etalage te kijk hangt. Ook de appelkisten staan plukgereed.
Ik hoop dat Juul Martin en zijn team ooit zullen weten waarom hun unieke project in brand is gestoken. Zijn liefde verdient dat, zoals Leo’s herinnering aan hun eerste dagen zijn rouw om haar voor enkele ogenblikken verzachtte.

dinsdag 10 september 2013

Reflex

Wat een verschil! Nu de herfst ons zo nadrukkelijk confronteert met haar grillige karakter is het duidelijk; de zomer is echt voorbij. Ik had al een beetje opgezien tegen dit loopje. Nog binnen de eerste vijftig meter rits ik mijn jasje dicht en keer terug om mijn petje op te halen; het is duidelijk, ik zal moeten wennen aan omstandigheden die niet ongestraft toelaten onbezorgd naar buiten te rennen.
Terwijl ik de Tempelstraat uit loop, de Van Heemstraweg oversteek, de Hommelstraat en de Waalbandijk, richting Verkeersbruggen, neem, kalm en voorzichtig, eigenlijk meer joggend dan rennend, blijf ik mij volkomen bewust van het onderste gedeelte van mijn rug. Ik zie de woonboot van Klaartje reeds liggen en tegelijkertijd een paar ruziënde kraaien. Zij betwisten elkaar het recht op een walnoot van vorig jaar. Jammer dat ik niet heb kunnen waarnemen dat de een de walnoot uit de snep van de ander stal of dat de ander een kans heeft afgewacht, loerend op het moment dat zijn opponent eindelijk diens voorraadkamertje zou verraden, waarin dit lekkere hapje, mogelijk al sinds oktober vorig jaar – het uitzonderlijk rijke walnotenjaar –, werd bewaard. Bij het passeren van de arena, waar het gevecht luidruchtig gaande blijft (hoe jammer dat ik deze kraaien niet versta zodat ik aan de hand van hun vloeken en schelden misschien zou kunnen achterhalen wat de aanleiding voor deze twist werkelijk is), realiseer ik mij dat mijn onderrug niet meer zo nadrukkelijk aanwezig is.
Mijn eerste serieuze rugprobleem ontstond tijdens het opknappen van ons eerste huis. Het is eind augustus 1970 (over een paar weken stappen Riky en ik in ons huwelijksbootje, dat wij nog steeds stevig op koers houden): ik heb een vrije dag, een kostbare vrije dag! Ons flatje geurt naar stopverf en koffie. Uit de keukendeur, die in de voorlak staat te glanzen, heb ik het vensterglas zorgvuldig verwijderd om het te vervangen voor figuurglas (flessenglas, behoorlijk trendy in deze tijd.) Tussen mijn lippen klem ik een aantal koperen spijkertjes waarvan ik er één tussenuit neem om daarmee het eerste, bovenste, glaslatje vast te spijkeren. Voorzichtig breng ik mijn hamer in de aanslag en… laat het spijkertje tussen mijn vingers uit glippen. Het valt naast mijn rechtervoet. In een reflex buk ik zijdelings, terwijl ik het glas met mijn linkerhand op z’n plaats houdt, waarbij een smalle baan van pijn vanuit mijn rug naar mijn rechterbil golft. Overeind komen is heftig… De rest van deze kostbare dag breng ik op een stretcher door, horizontaal. Ik kan niemand bereiken (mobieltjes moeten nog uitgevonden worden). De dag eindigt, laat in de avond, nadat Riky mij kort daarvoor in het toekomstige kamertje van Timothy vond, terwijl ik door brede ziekenhuisgangen wordt voortgeduwd, als Kojack, na een criminele aanslag in een rolstoel: voldaan en voorzien van een kwijlzoete knots (hoewel ik zulk snoepgoed ontbeer.)
Mijn ‘beetje opzien tegen dit loopje’, heeft alles te maken met een kleine blessure in mijn kuit die ik afgelopen dinsdag opliep. Niet tijdens of als gevolg van hardlopen maar aan mijn bureau. Echt waar! De pijn voelde als een gevolg van een kleine zweepslag, maar is onopgemerkt ontstaan. Dit kwam bovenop een al weken zeurend pijntje onder in mijn rug, dat af en toe opspeelde. Het werd tijd om in te grijpen!
Gistermiddag was het zover. Comfortabel op mijn buik op de behandeltafel. De fysiotherapeut, door iedereen Jaantje genoemd, manoeuvreert mij in een ingewikkelde houding. Vlecht haar arm door die van mij en torst met voorzichtige inspanning mijn bovenlichaam ten opzichte van mijn heupen. Op de judomat zou het er uit zien als een houdgreep en volgt een sono-mama van de scheidsrechter, een ‘niet bewegen’: jammer dat er toen geen scheids bij mij in de keuken stond!
Stijver dan ooit, als na een slopende judowedstrijd, kostte het vanmorgen moeite om uit bed te komen. Desondanks vertrouw ik op Jaantje: goed bezig jochie!

dinsdag 3 september 2013

Roest

Bovenop de Waalbandijk, de houten treden van de dijkopgang waren vanmorgen een beetje glibberig vanwege de ochtendmist, ruik ik dat er weer gemaaid is: geen aantrekkelijke wilde bloemen meer, links en rechts maaisel dat wacht tot het droog genoeg is om binnen te worden gehaald. Het is alsof het zegt: “De R is terug in de maand, het is herfst hoor!”
Of deze laatste maaibeurt – die nog niet voltooid is, zie ik als ik de fruittuinen van de familie Engelen passeer – invloed heeft op bezoekers, mensen en dieren, weet ik niet, feit is dat het reuze stil is. Ik zag tot nu toe slechts één ekster stil overvliegen, zijn staartveren spreiden en, nog net binnen mijn gezichtsveld, landen. Kort bij de rivier. Wellicht zag het iets van zijn gading op een van de Waalstrandjes.
In de verte komen mij toch nog twee dames in gezelschap van hondjes tegemoet. Ik zou hen zo dadelijk kunnen vragen wat zij van de sfeer vinden. Hun gekeuvel is al snel hoorbaar. Zij bespreken duidelijk hun sociale leven; daar kom ik niet tussen! Een van de hondjes ravot door het verse maaisel, zijn maatje is wat dat betreft beperkt; hij is stevig aangelijnd en krijg bij mijn nadering nog minder ruimte van het vrouwtje.
Inmiddels krijg ik de verkeersbruggen in het oog. Alle pijlers van de oude brug zijn voorzien van werksteigers. Vermoedelijk zijn die nodig om het opvijzelen gecontroleerd te kunnen uitvoeren (de Waalbrug, het oude tweelingzusje van de nieuwe betonnen Tacitusbrug, wordt verstevigd met duizenden meters ijzerwaar, om daarna op dezelfde hoogte van de nieuwe te worden gebracht.)
Een paar weken geleden stond er een prachtige foto van het bruggenpaar op de voorpagina van de Gelderlander. Die bracht niet alleen de stand van de werkzaamheden aan de oude brug en het nog bijna maagdelijke wegdek van de nieuwe in beeld, maar ook de rivier: de lage waterstand maakte de kribben zichtbaar. De Waal lijkt zo op een overmaatse ritssluiting, zo vertelde het onderschrift, en dat was een treffend beeld.
Goed te zien was ook dat het asfalt tot en met het laatste brokje van het stalen brugdek was gepeld. Ontdaan van zijn beschermende bekleding veranderde dat in een langgerekt roestig lint. Het nieuwe wegdek wordt opgebouwd uit een laag hogesterktebeton en daarop twee lagen open asfalt (zoab), zo las ik in een van de nieuwsbrieven van Rijkswaterstaat: daarvan heeft de roest vast niet terug!
Ik ren onder de bruggen door en zie een man, gekleed in oranje veiligheidsjas compleet met helm, die zeer geïnteresseerd de borden bekijkt die het publiek informeerde over de verschillende stadia tijdens de bouw van de nieuwe verkeersbrug. Deze bouwer, de naam Bob past hem wel, is blijkbaar zeer benieuwd naar het werk van zijn collega’s. Een conventionele brug van staal renoveren is een technisch hoogstandje, zeker, maar een nieuwe, moderne betonnen brug bouwen is toch andere koek. In zijn hele houding bespeur ik bij Bob jalousie, of misschien zelfs spijt omdat hij niet betrokken was bij dit imposante werk. Ik ren verder om nog een klein stukje uiterwaard er bij te nemen en vraag mij af wat Bob straks, tijdens de koffie in de schaftkeet, aan zijn collega’s te vertellen heeft.
Op mijn weg terug vind ik het informatieplatform verlaten. Dan zie ik Bob. Hij staat wijdbeens en met afgezakte schouders op het werkterrein, vol met enorme transformators, bouw- en schaftkeet, ladders, een hoogwerker, kabelhaspels en zo meer. Bob neemt het allemaal in zich op. Ik kan mij levendig voorstellen dat hij denkt: “Is dit nu alles?”