dinsdag 29 september 2015

Draaiduizeligheid

Neuritis vestibularis. John, mijn huisarts, sprak deze twee moeilijke woorden weliswaar niet uit maar bevestigde dat er een probleem is met mijn vestibulaire systeem. Waarschijnlijk, meende John, heeft een virus een ontsteking veroorzaakt in het evenwichtsorgaan. Helemaal zeker weet hij het niet, ook kan hij mij niet vertellen hoe het is ontstaan.
Mijn reactie op de wekker was als gebruikelijk: half overeind komen om dat ding het zwijgen op te leggen. Pas toen ik naast mijn bed stond bleek dat ik maar nauwelijks overeind kon blijven. Verwarrend! Het gedeelte van de slaapkamer dat ik kon zien, begon in steeds rapper tempo, misselijkmakend om mij heen te draaien. Voor een moment zag ik mij met Sofie in een kinderdraaimolen in Wunderland Kalkar zitten. Onze kleinkinderen waren diep onder de indruk toen hun opa, volledig ziek gewenteld, moest afhaken.
(Zij plagen mij er bij gelegenheid nog altijd mee. Maar die misselijkheid van toen heeft een groot voordeel opgeleverd: niemand verwacht nog van mij dat ik in een kermistoestel stap!)
Even op de rand van het bed zitten hielp om de film te temporiseren en uiteindelijk stil te zetten, zodat ik mijn gebruikelijke ritueel rond wassen, scheren en aankleden kon uitvoeren. Evenwel zonder mijn gebruikelijke fitheid. Zit hardlopen er wel in, vroeg ik mij af toen ik de trap afliep. Pas op dat moment voelde ik dat mijn hardloopshirtje aan mijn rug kleefde en er een laagje zweet op mijn voorhoofd stond.
Mijn oog indruppelen, een procedure die iedere dinsdag moet worden uitgevoerd, startte de film weer op, zij het met andere beelden. Misselijk, zwetend en met onzekere bewegingen at ik evengoed mijn boterham met hagelslag, waarover ik lang genoeg deed om weer enigszins te herstellen. Ik had te doen met een forse man, met Oost-Europese uitstraling, die, in de column van Thomas Verbogt, een afgesloten mobiel toilet aantreft en met aangetrokken sluitspier verder moest.
Hardlopen?
Vergeet het maar. Herman (de Schotse hooglandstier), André en zijn broer, zij zullen mij niet op de Waalbandijk treffen, vandaag.
Liggen bracht de slaapkamer weer rap in beweging. Maar zolang ik in dezelfde houding bleef, bleef alles om mij heen zo vast als een huis. Maar o wee, slechts een kwart slag draaien schakelde het weer op volle toeren. Evengoed hielp het wel, een uurtje terug in bed.
Uit de beschrijving van mijn aandoening, draaiduizeligheid, begrijp ik dat ik zoveel mogelijk moet proberen door te gaan met wat ik doe. Maar ook kan ik er uit afleiden dat ik bezocht word door een milde vorm. Tevens lees ik (in een patiënten folder van het Sint Franciscus Gasthuis): De aandoening komt evenveel voor bij mannen als vrouwen, in de leeftijdsgroep van twintig tot zestig jaar.’ Ik val buiten de leeftijdscategorie: Há, toch nog een compliment!



vrijdag 25 september 2015

Bedevaart

Een zeurend pijntje in een lange spier vlak langs mijn linker schouderblad, deed me bijna van dit rondje hardlopen afzien. Evengoed ren ik in het grijze morgenlicht en vraag mij af of ik het beoogde keerpunt halen zal. Ik duw deze zwartgallige gedachte weg door bewust over komende zondag na te denken.
Terwijl ik richting dijkopgang ren herinner ik me mijn boomcertificaat. Heel toevallig is het niet, dat die verklaring me te binnen schiet, want gisteren besloten Riky en ik dat we zondag de Hoge Veluwe gaan bezoeken (we kregen onlangs een entreebewijs voor het park en het Kröller Müller Museum cadeau, en zondag belooft een dag met mooi weer te worden.) 
De Veluwe dus. Na eeuwenlang bomen kappen is de Veluwe rond 1750 woestijn geworden. Het zand stoof ongehinderd zodat er niet alleen duinen ontstonden maar ook dorpen aan de randen van dit gebied, en in cultuur gebrachte velden, er onder bedolven werden. Dat zand moest weer worden vastgelegd. Dus werden bomen en struiken terug geplant.
Vaag herinner ik mij de verhalen van meester Van Gemert over dit onderwerp. Wij, mijn klasgenoten en ik, waren geen fan van deze onderwijzer. We noemden hem niet voor niets Stekeltje (uiteraard in het geniep!) Evenals een stekelbaarsje moest je hem niet tegen de haren in strijken, terwijl die notabene al recht op zijn hoofd stonden! Stekeltje probeerde ons fatsoen bij te brengen met behulp van een aanwijsstok. Van iepenhout gemaakt – daar is een boom voor gekapt! Regelmatig liet hij zijn roede zwiepend op een achterwerk belanden (over fatsoen gesproken!) Dat liep de spuigaten uit, vonden wij, zodat we besloten alle aanwijsstokken uit het klaslokaal te verwijderen. Toen meester even uit het zicht verdween, wierp ik de eerste stok in de kaartenbak, hoewel ik mijn hart in mijn keel voelde kloppen. Voordat je tot tien kon tellen volgden alle andere dezelfde weg. Stekeltje had niets in de gaten, tot …!
Van Gemert bewonderden we dus geen van allen, maar over een ding waren we het roerend eens: hij kon machtig mooi voorlezen en vertellen. Bijvoorbeeld over de geschiedenis van onze bossen. Holland bestond overwegend uit bos toen bewoners van woeste gronden en open plekken in die bossen, het landbouwen uitvonden. Toen werd er gehakt en gebrand. Later, met de opkomst van de Verenigde Oostindische Compagnie, ontdekte men de waarde van hout voor de scheepsbouw: kappen dus! Er waren nog maar kleine stukjes van dat bos over toen de gevolgen zich lieten voelen: verstuivingen. Niet alleen op de Veluwe, maar ook in Brabant en Drenthe.
Ondanks Stekeltjes vertellingen was Siempie een beetje bang voor het bos, terwijl die in Wadway en in de dorpen daaromheen geheel ontbraken. Sprookjes en de boeken die ik las, zullen daaraan hebben bijgedragen. Evengoed, als ik in diepe wouden wandel, vullen die mij nog steeds met ontzag. Nog verbeeld ik mij dan soms dat enorme bomen, zoals in vertellingen, hun wortels lostrekken en aan de wandel gaan. Zich opdringend en verstikkend, evenals grote mensenmassa’s dat soms kunnen doen: weer kwamen mensen in Mekka om het leven, tijdens de jaarlijkse bedevaart. Meer dan zevenhonderd deze keer, en uitgerekend nabij de plaats waar de duivel met steentjes werd bekogeld.
Tot op de dag van vandaag voelen we de gevolgen van al dat kappen.
De laatste jaren ontdekken we steeds vaker de relatie tussen bomen en mensen; de gelukkigen onder ons, met relatief veel bomen in hun buurt, gaan vaker naar buiten en leven gezonder, en langer! Waar ik woon hebben we tegenwoordig twee minuscule bossen, het Roodslag en ’t Personnebos. En in het stroomgebied van de Waal groeien spontaan honderden bomen en struiken. Maar die hinderen de vrije doorstroming van de rivier: kappen dus!
In Nederland moeten we het voornamelijk van organisaties als Natuurmonumenten hebben, als het om het ontwikkelen van nieuwe natuur gaat.
Het beoogde keerpunt heb ik gehaald, maar waar zou ik dat bomencertificaat opgeborgen hebben?


dinsdag 22 september 2015

Onzichtbaar

De perenbomen aan de Hommelstraat, zien er sinds afgelopen vrijdag verlaten uit. Hun vruchteloosheid accentueert de eerste dag van deze nieuwe herfst. Dat is niet steeds zo geweest, tot voor kort toonden zij trots hun succes hoewel ik niet weet hoe succesvol ten opzichte van voorgaande jaren. Vrijdag trokken plukkers langs hun rijen, geassisteerd door een lange rij rollende kisten die geleidelijk met conference peren werden gevuld. Terwijl ik er vroeg in de morgen langs holde, stelde ik mij voor dat ik er bij zou zijn, bij de dames en heren plukkers, en onmiddellijk kreeg ik zin in hete koffie.
Nu ren ik langs de leeggeplukte vruchtbomen en denk met weemoed aan de voorbije zomer. Ik probeer uit te rekenen hoe vaak ik nog langs zal rennen tot deze herfst en de komende winter verleden tijd zijn, maar zie de zinloosheid daarvan tijdig in.
De Loenensche Wel, de langgerekte nevengeul, waarvan het waterpeil zo dramatisch is gekrompen, ziet er deze morgen even verlaten uit als de perenbomen van De Weeropper leeg zijn. Ik verrek nagenoeg mijn nek om uit te vinden waar ze zitten, mijn vrienden en vriendinnen. De dijk maakt hier een flauwe bocht zodat ik wat gemakkelijker terug kan kijken. Niets. Geen zilverreiger te bekennen, ook van de lepelaars geen spoor. Als ik het al bijna opgegeven heb, komt het diepere deel in zicht. Ja, kijk, daar zie ik twee grauwgrijze gestalten in het water. Twee blauwe reigers gaven het nog niet op. Zij staan met hun rug naar mij toe, onafgebroken in de plas turend. Eenzaamheid spoelt langs hun veren.
Terwijl ik verder ren valt mij pas op dat deze twee jagers zo vreemd dicht naast elkaar staan. Het is alsof zij op fluistertoon de afwezigheid van de bezoekers becommentariëren, die de afgelopen weken deze plas bevolkten. Liefst zou ik naast hen staan, desnoods op een poot om mijn aanwezigheid te verheimelijken. Als vanzelf zie ik voor mij hoe dat er uit moet zien en laat dat plan dus varen. Dan realiseer ik mij dat ik me voor deze geduldige vissers met gemak onzichtbaar kan maken. Zo, dat is gelukt. Nu kan ik horen wat zij elkaar vertellen.
Aanvankelijk begrijp ik niet waar zij het over hebben, maar dan doemt het beeld op van een eenzame reiger, een blauwe. Hij, het is een van deze twee, laat ik hem Jack noemen, staat aan de rand van een plas. Zijn ogen, inktzwarte pupillen omringd door gele irissen, staren roerloos langs zijn snavel in het water. Plotseling schiet zijn kop naar voren, in grote snelheid en met uiterste precisie, en spartelt een stekelbaarsje in zijn genadeloze snep. Dan begrijp ik het. Het is alsof Jack zegt: “Wij zijn niet afhankelijk van elkaars hulp, maar die witten, die zilverreigers die hier de laatste weken de boel op stelten hebben gezet, die lijken niet zonder elkaar te kunnen vissen!”
Doordat mijn beeld wisselt, een snavel met een verbreed uiteinde verschijnt in de plaats van de scherpe dolk van de reiger, begrijp ik dat zij het over de lepelaars hebben. Zijn kameraad zag hen voor het eerst en laat weten dat hij met hen te doen heeft, vanwege de vergroeiing van hun snavel. “Welnee joh, dat hoort zo”, stelt Jack hem gerust. “Dat waren lepelaars. Zij komen ieder voorjaar uit Egypte! Ha, je zult ‘t volgend jaar wel merken, als je voor de eerste keer een nest maakt! Die lepelaars zijn dan wellicht je buren!”
“Hoe weet je dit allemaal?”
Ik houd mijn adem in. Want terwijl Jack zijn maat voor deze dag vertelt hoe hij aan deze kennis komt, verschijn ik in mijn beeld, hardlopend langs de nevengeul. Het is alsof ik in een enorme spiegel kijk.
Dan pas valt het kwartje.
Het is helaas volledig mislukt, mijzelf onzichtbaar maken!



vrijdag 18 september 2015

Begeerte

Opgelucht trek ik de deur achter mij dicht. De zon schijnt, de voorspelde onstuimige buien kan ik niet ontdekken. Integendeel, wat ik zie beloofd een mooie dag. Dat kan ook niet anders want het is 18 september.
Sinds 1970 is het, in onze beleving, altijd mooi weer op deze speciale datum.
Vijf jaar geleden vormde een uitzondering op de regel, toen was het beestenweer. We verbleven op Texel en wilden evengoed iets doen. Dat werd onder meer een rondvaart. Worstelend langs de gangboord naar de voorsteven, om een foto te maken, met gevaar overboord te worden geslagen, voelde ik mij Derde Ketelbinkie (natuurlijk overdrijf ik ietwat.) De foto is overigens mislukt.
Vandaag is het veel rustiger, hoewel het vroeg is en er nog van alles gebeuren kan. Voorlopig ren ik lekker langs vertrouwde plekjes. Een rijtje rode geuzen slentert sloom achter elkaar over een ingetreden paadje tussen hoge, ruige begroeiing. De voorste koe is vanaf schofthoogte zichtbaar, van de anderen zie ik slechts koppen en ruggen. Ze wekken de indruk dat zij op weg zijn. Ergens naar toe, ja. Ik ren verder, hun bestemming blijft voor mij onbekend.
De nevengeul, Loenensche Wel, komt in zicht.
Al van ver zie ik dat er opnieuw zilverreigers zijn. Weliswaar (veel) minder dan afgelopen dinsdag. Enkelen staan in dieper water, hals en kop daarin gestoken. Aan hun bewegingen te zien zoeken zij de bodem af naar iets eetbaars.
Zo gedragen zilverreigers zich niet!
Terwijl ik stil sta om het groepje te observeren vliegen twee kleine zilverreigers en een blauwe, zenuwachtig op. Alsof dit een sein is haalt een van de grazers zijn snavel uit het water en werkt schokkerig een prooi naar binnen. Ik weet niet wat ik zie! Ik bedoel, ik weet wel wat ik zie, maar ben volledig verrast om wat ik zie. Aan het einde van de snavel van deze grote vogel is een verbreding in de vorm van een lepel.
Nog deze week zag ik een verzilverde slacouvert bij Is het Kunst of Kitsch?, nu zie ik een exemplaar dat onderdeel is van een vermeende zilverreiger! Dit is dan ook geen reiger, dit is een familielid van de Ibis die in Egypte heilig is verklaard, zoals de koe in India. Hier staan zomaar vijf lepelaars!
In 1970 waren deze sierlijke vogels een zeldzaamheid in Nederland. Nu, op 18 september, vijfenveertig jaar later, zie ik ze voor het eerst, met eigen ogen, in ‘onze’ uiterwaarden en nog wel met vijf tegelijk!
Onwillekeurig tast ik mijn kleding af naar mijn smartphone, die thuis aan de oplader hangt. Ik moet mij met het beeld op mijn netvlies tevreden stellen. Nou, dat is geen probleem. Deze 18de september vergeet ik niet meer. Niet alleen omdat het vijfenveertig jaar geleden is dat Riky en ik in het huwelijk traden, maar vooral omdat ik, uitgerekend vandaag, lepelaars zie. In deze euforische stemming ren ik verder langs de Waalbandijk. De wielrenner die mij tegemoet komt weet het niet! André en zijn broer, hen kan ik het vertellen. Ook zij hebben hier nooit een lepelaar gezien!
Op dit tijdstip, vijfenveertig jaar geleden, werd ik voor de laatste keer wakker in het huis van mevrouw Mouton. Het was schitterend weer. Nu, vijfenveertig jaar later, is het opnieuw mooi weer, maar het mooiste is toch wel dat ik lepelaars heb gezien.
Vijfenveertig jaar geleden werd ik wakker. Het gehuurde pak hing klaar. Ik hoorde mijn hospita al rommelen, ook voor haar is het een bijzondere dag. Op die vrijdag kreeg ik mijn lief. Vandaag denk ik aan iets wat Nietzsche beweerde: ‘je hebt uiteindelijk je begeerte lief en niet het begeerde’. Dat gaat voor veel dingen op, denk ik, maar niet voor mij en mijn lief. Ik begeerde Riky en dat doe ik nog steeds. En nu, vijfenveertig jaar later, krijg ik er lepelaars bij!


dinsdag 15 september 2015

Hooggeëerd

Vijfenveertig vissers staan met hun voeten in het water aan de rand van een van de ondiepe plassen, restanten van de Loenensche Wel die al gedurende lange tijd niet door de Waal wordt gevoed. Andere delen van deze nevengeul liggen er verlaten bij, die werden waarschijnlijk al leeggevist. Het valt niet mee om het aantal ‘hengelaars’ hardlopend vast te stellen.
Terwijl ik Ans groet die naar haar werk fietst, neem ik het tafereel nog eens goed in ogenschouw: achtendertig Kleine Zilverreigers en zeven van die andere familie, die van de Blauwtjes. Het geheel doet denken aan een circusarena op het moment van binnentreden van een groep Lipizzaners. De violen zwepen paarden en publiek op voor een klassieke dressuur die aanstaande is, doorspekt met levades, capriolen en courbettes.
De zilverreigers wachten. Ondertussen vormen zij een keurige halve kring van smetteloos wit getooide paradeleden, hals en snavels naar het oppervlak van de donkere waterplas wijzend als de hoofden van vurige schimmels die tot vlak boven het zaagsel buigen waarmee de vloer van de piste is bedekt. Hier en daar wordt de strenge formatie onderbroken door vuil-grijze gestalten van blauwe reigers die in houding en gestalte laten zien niet te weten wat van hen verwacht wordt, of waarop hun parelwitte neven en nichten wachten, terwijl toch wel duidelijk is dat zij, we, in afwachting zijn van een regisseur, een trainer, temmer of dompteur.
Tegen beter weten in, dat wel.
Terwijl ik verder ren, achtervolgd door een van de reigers, een blauwe, wiens rauwe kreet een schreeuw om hulp lijkt uit te drukken, realiseer ik mij dat deze wilde dieren waarschijnlijk niet eens weten dat zij met ingang van vandaag nooit zullen mogen optreden. Blijkbaar weten zij niet dat hun ijverig oefenen te laat komt, dat zij geen kans meer hebben opgenomen te worden in een reizend gezelschap als dat van circus Renz of Freiwald, publiek applaus nooit hun deel zal zijn.
Juist op deze dag valt die wetenschap rauw op hun en ons dak.
Prinsjesdag.
Als ik één treffend synoniem voor een traditioneel circus moet bedenken, is het Prinsjesdag, een samenspel van mensen en dieren. Het optreden van de paarden – nee, het argument dat paarden gedomesticeerd zijn, geldt hier niet – is een belangrijk onderdeel van deze complete circusact. Zij, de paarden en hun berijders, werden afgelopen dagen geoefend, daarbij onbarmhartig geconfronteerd met luide knallen, losse flodders, traangasgranaten, wolken stinkende dampen en uitzinnig schreeuwende mensenmenigten (alle schoolgaande kinderen, werkloze vissers en vissersvrouwen van het dorp Scheveningen leken te zijn opgeroepen om met potten en pannen zulk afschrikwekkend hels lawaai te veroorzaken, opdat de paarden, en hun berijders, vandaag in het gareel zullen blijven.) De act wordt gecompleteerd door politiek geëngageerd, ‘hooggeëerd publiek’ bestaande uit, onder buitenissige hoeden verborgen, dames en in oncomfortabele kleding verpakte heren, die doen alsof zij geïnteresseerd luisteren naar een voorleesbeurt van onze koning (over diens gouden kooi zal je mij niet horen).
Zes olifanten, waaronder Buba met een arbeidsverleden van tweeëndertig jaar, drie tijgers en twee zebra’s, Sacha en Smiley, elf 'wilde' dieren die tot gisteren in vier Nederlandse circussen optraden, mogen dat vanaf vandaag niet meer. Zij mogen zelfs niet langer meereizen!
In zijn column laat Thomas Verbogt de paarden met de gouden koets op hol slaan. De koning en de koningin verdwijnen, in zijn beeld, geheel uit ons zicht om ergens ‘lang en gelukkig’ te leven, ‘zoals het hoort in sprookjes.’ Zo ver wil ik niet gaan, maar...
Een circus bezoeken of toeschouwer zijn bij Prinsjesdag zal ik waarschijnlijk aan mij voorbij laten gaan, zelfs als dat in mijn eigen dorp kan plaatsvinden. Toch, als ik voor het behoud van het één boven het ander zou moeten kiezen?
Waarschijnlijk zal dat het circus zijn, mét alle dieren, wild of gedomesticeerd, die toch al aan dat leven gewend zijn.



zaterdag 12 september 2015

Bizar

vrijdag, 11 september 2015
Diep in mijzelf gedoken ren ik over de eerste paar honderd meter van de Tempelstraat en terwijl ik opkijk als een groet tot mij doordringt, zie ik onze oudste kleinzoon. Hij zit dwars maar breed glimlachend op zijn fietszadel en laat zijn tempo zakken tot dat van mij. Ha Niek, jij mag weer lekker naar school! Of mijn opmerking bij hem binnenkomt, weet ik niet, zijn antwoord sluit in ieder geval niet aan. Misschien dat ik daarom niet direct begrijp dat Niek mij sterkte wenst vanwege het aanstaande afscheid!
Zijn steun kan ik wel gebruikten, over een paar uurtjes rijden we voor de tweede keer deze week naar Spanbroek, gaan wij opnieuw van een lid van onze familie afscheid nemen. Daar zie ik tegenop en tegelijkertijd zie ik er naar uit. Heel vreemd, die ambivalentie.
Piekerend over mijn tegenstrijdige gevoelens bereik ik de Waalbandijk waar een hardloper, of loopster, een flink eind voor mij uit rent. De kronkelingen in het dijklichaam maken dat ik niet direct kan vaststellen of wij achter elkaar aanrennen of elkaar juist gaan tegenkomen. Het lijkt of de afstand tussen ons kleiner wordt, maar nu ik twintig meter verder ben is het juist andersom. Dit gezichtsbedrog speelde ons een goeie week geleden ook stevig parten.
We wandelden in de omgeving van Mörsdorf, een kleine plaats op de Hünsruck in Duitsland. Het dorp ligt op een langgerekt plateau tussen twee brede, beboste geulen in de diepten waarvan enkele stroompjes hun zompige werk doen. Daarin daalden we af, in een van deze diepten, geholpen door heldere bewegwijzering in de vorm van het cijfer negen. De laatste negen zagen we bij een vijfsprong waar diverse wandelroutes elkaar kruisten. Het pad wordt steeds smaller en voert ons verder de diepte in, steeds maar dieper. Onze weg wordt versperd door omgevallen bomen waar we met grote moeite en in gehurkte houding onderdoor komen, waarbij ik zwaar word gehinderd door mijn rugzak. Gelukkig zitten we op een rondwandeling, we hoeven niet opnieuw onder dit obstakel door!
Het bos en de rug van de tegenoverliggende hoogte nemen steeds meer van het zonlicht weg. We horen water kabbelen, de bodem is bijna bereikt. Een zwaar bemost bruggetje, eigenlijk niet meer dan een brede plank, voert over een watertje en brengt ons in een moerassig stukje bosbodem dat we, blij met onze waterdichte wandelschoenen, met grote passen passeren. Aan de overkant gaat onze weg weer omhoog, steeds verder klimmen we uit de diepte tot we een T-splitsing bereiken. Nergens is een aanwijzing te bekennen. In mijn achterhoofd speelt de gedachte om terug te keren, maar het zompige terrein en de omgevallen bomen maken die keuze niet aantrekkelijker. Mijn gevoel zegt me rechts te gaan, hoewel ik weet dat richtinggevoel in bergachtig gebied geen pluspunt is. Na verloop van tijd horen en zien we gemotoriseerd verkeer, in die volgorde.
We besluiten de geasfalteerde weg te volgen en bereiken het dorpje Forst. Bij het verlaten van Forst, via Zur Eiche, zien we aan het einde van de weg Mörsdorf liggen. De zonovergoten kerk steekt fier boven de beboste diepte uit. We wandelen langs een aanwijsbordje: ‘Mörsdorf, 5 km’ en, deze aanwijzer negerend, een eik uit 1757 waar een bordje ons vertelt dat hij, de eik, even oud is als Vreiherr vom Stein die als minister het lijfeigenschap afschafte. Na ongeveer een kilometer en in het zicht van Mörsdorf loopt Zur Eiche dood op de steile diepte. Riky verzucht: “Waarom is hier geen brug?”
Nou, die komt er! Men werkt aan een hängeseilbrücke van 350 meter lengte. Dat is het eerste dat we horen als we na afloop van deze wandeling over onze wederwaardigheden vertellen.
Nog geen veertien dagen geleden zaten we aan ons ‘erweitertes frühstück’, nog onwetend van de obstakels die de eerste wandeltocht ons zou brengen. Nog onwetend ook van de ontwikkelingen binnen onze familie.
Na Tiny staan we vandaag voor het afscheid van Jan.
Bizar!



dinsdag 8 september 2015

IJskoud

Zestien, tel ik er. Veertien zilverreigers vliegen met krachtige slagen en bungelende poten op uit het water van de Loenensche Wel waarna zij even verderop, in sierlijke cirkels over het water scherend, een nieuw visstekje zoeken. Twee van de zestien blijven achter. Zij staan in het weinige, weinig aantrekkelijke water dat nog in de nevengeul is. Ik zie het als een symbool voor de jongste gebeurtenissen in onze familie.
De slanke vissers achterlatend ren ik verder langs de Waalbandijk en verdwijn in de Bonifaciuskerk in Spanbroek, de kerk waarin ik zoveel uren van mijn jeugd doorbracht en waarin gistermiddag de afscheidsdienst voor Tiny, onze schoonzus, werd gehouden. Luisterend naar het Oratoriumkoor uit Schagen dat het Lacrimosa uit het Requiem van Mozart zingt, glijden mijn ogen, precies zoals in mijn kinderjaren, rechts en links door de dwarsschepen van de kerk, over de kleurrijke glas-in-lood-vensters om even te blijven hangen bij het beeld van de Moeder van Smarten – O gij allen die langs den weg voorbij gaat, aanziet of er ene smart gelijk is aan mijn smart. Daar, ongeveer halverwege het linker dwarsschip, daar, naast mijn broer Jan, die nu schuin voor mij zit, was mijn plaatsje tijdens de zondagse kerkdiensten (tijdens kerkdiensten op door-de-weekdagen zaten we links in het middenschip). En terwijl de gedragen zang van het Oratoriumkoor mijn hoofd vult zie ik onze buurjongen achter ons zitten in de kerk van toen. De jongste zoon van Jan Komen de smid werkte in het bedrijf van zijn vader. Hij hielp paarden beslaan en kachelpijpen vormen en poetsen. Vol bewondering bezag ik zijn stevige, samengevouwen vingers met de kort afgesleten nagels. Zijn nagelriemen en alle huidplooitjes waren altijd zwart, gitzwart. Nee, dat wordt nooit meer schoon, vertelde hij mij met nauwelijks verholen trots. Is hij nog steeds smid? Zijn handen schoon? Ik weet het niet, ik ben zelfs zijn voornaam kwijt.
Van de zoon van de smid is het een heel klein stapje naar Jan, de man van Ria. Zondagmiddag belde Bruun, mijn oudste broer. Ik moest even op een traptree gaan zitten om het nieuws te verwerken. Onze zwager is overleden. Dinsdag overleed Tiny, zij ligt vlak voor mij in de kist tussen twee rijen kaarsen en begraven onder het liefdevol neergelegde bloemstuk van haar maatje, Jan, mijn broer. Zondag stierf Jan, onze zwager. Toch nog onverwacht, ook al was hij moe, extreem moe, vertelde Ria mij.
Vlak voor het begin van de afscheidsdienst waren we nog even bij Jo, de weduwe van Jan Rood, mijn eerste baas en die van mijn zwager. Piet, een jongere collega uit die dagen, nam ons even mee naar haar huis. Meer dan vijftig jaar geleden zag ik Jo voor het laatst. Het nieuws bereikte haar al. Zij weet nog dat ik korte tijd met Jan, en Piet, Hans en Dirk, samenwerkte voor het schildersbedrijf van haar man. In die dagen wist ik helemaal niet dat Jan mijn collega was, totdat hij na zijn militaire diensttijd weer aan het werk toog. Toen Jan mij vertelde dat hij werk van mijn één jaar jongere zusje Ria maakte, reageerde ik aanvankelijk geschokt: zij is toch veel te jong voor jou! Jan grinnikte zoals alleen Jan kon grinniken.
Komende vrijdag is er een afscheidsdienst voor Jan, opnieuw in Spanbroek.
Na de uitvaartdienst verdelen wij, Riky, Timothy en ik, samen met mijn zus Tiny en haar dochter Nathali, op verzoek van mijn broer de bloemen over de graven van mijn ouders, mijn broer Nico en zus Ina en rijden daarna naar Wadway, naar Café de Vriendschap, ook zo’n plaats die stevig verbonden is met mijn jeugd en met veel lief en leed nadien.
Opnieuw samen met Tiny, gaan we bij Ria langs en nemen afscheid van Jan, alvorens naar huis te rijden.
Daar ligt hij, ijskoud maar met een glimlach over zijn verstilde gelaat.



vrijdag 4 september 2015

Glimlach

Het leven is niet perfect. Hoe mooi de wereld zich meestal aan ons voordoet, zoals hier en nu aan mij, in dit kleine stukje van onze mooie bol, dit vredige stukje rivierenlandschap waarbinnen ik ren en waar alles lijkt te zijn zoals het moet zijn, zo is het niet altijd en overal. Er zijn voortdurend haperingen, altijd en overal, in het groot en in het klein, zoals een paar tenen van mijn linkervoet waarvan de peesjes zich pijnlijk dwars gedragen en de hinderlijke ontsteking in mijn neus en keelholten die nog niet helemaal is uitgewoed. Kleine foutjes die mij lastigvallen maar die vanzelf weer over gaan.
Fouten hebben soms een lelijke kant, vooral als die zich als een vorm van kanker in een hele samenleving of in een enkel lichaam gedragen. Dergelijke fouten willen we graag leren begrijpen om ze te kunnen herstellen, en voorkomen, uiteindelijk. Iets lelijks kan dan ook een mooie kant krijgen. Zo staat in de Gelderlander van vandaag een hoopvol bericht over de bestrijding van de ziekte van Khaler. Nu maar duimen dat we ook grip krijgen op de kankervorm waaraan Tiny leed.
Het leven is dus niet perfect. Wij als wereldsamenleving slagen er maar niet in om effectief te reageren op bloedige conflicten die, inderdaad als kankergezwellen, om zich heen grijpen. Wij zijn er zelfs regelmatig debet aan dat ze ontstaan en voortwoekeren. Als gevolg daarvan zijn miljoenen mensen op de vlucht. In hun pogen weg te komen van gevoelloze lieden, die vanwege een idee of geloof dood en verderf in hun woongebieden zaaien, vallen vluchtelingen, meestal na veel ontberingen, vaak in handen van even gevoelloze lieden die met wrakke bootjes munt slaan uit de ellende van hun medemensen. Bereiken deze ontheemden eindelijk de randen van het veilig gedachte Europa, stuiten zij op scheermesdraad (in de media veelvuldig verward met prikkeldraad) of op wanhopige politiemensen die, uitgerust met wapenstokken en traangasbommen, in opdracht van hun regeringen de vluchtelingenstroom tot staan moeten brengen. In reactie op de onstuitbare vloed werden deze wanhopige mensen in de sociale media door sommigen van ons afgedaan als gelukzoekers, waarschijnlijk vanwege angst dat wij iets van ons mooie vredige leventje zouden moeten afstaan.
Veel conflicten, fouten in onze menselijke samenleving, woekeren ver van onze leefwereld. Maar al gedurende maanden spoelen gevolgen daarvan aan op onze vakantiestranden en, via de media, in onze ogen en oren. De foto van het levenloze lichaampje van Aylan Kurdi staat nu symbool voor de ellende in Syrië. Dat beeld roept erbarmen op – eindelijk mededogen na de aaneenschakeling van ontberingen die het jongetje gedurende zijn korte levensduur overkwam – en ontstaan, ook via sociale media, warme en mooie initiatieven uit deze lelijke dood.
Terwijl ik verder ren langs cichorei en boerenwormkruid die na de laatste maaibeurt perfect opgebloeid zijn, keer ik terug naar afgelopen dinsdag. Een paar uur voordat het journaal het levenloze lichaampje van Aylan op mijn netvlies brandde, kregen wij bericht over het overlijden van onze schoonzus, de vrouw van mijn broer Jan. Al wonen en leven we ver van elkaar, er blijft een bijzondere band. Alleen al ons laatste bezoek, enkele weken geleden, waarin we afscheid van Tiny hebben genomen, getuigt daarvan.
Tiny bezat een krachtige persoonlijkheid. Toen voor haar duidelijk was dat de mogelijkheden om te genezen waren uitgeput, wilde zij waardig afscheid van haar leven nemen. Daarin is zij volledig geslaagd.
Er gaat grote troost uit van de weg die Tiny samen met Jan is gegaan. Zo ontstond ook uit deze onvermijdelijke en voortijdige dood nog iets moois. Voor Tiny en voor mijn broer die achterblijft, maar ook voor ons. Jan zegt het zo: “Huil niet omdat zij er niet meer is, maar glimlach omdat je haar hebt mogen meemaken.”